Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 11

Isaiah 11:1. DE KRACHT VAN CHRISTUS EN VAN ZIJN EVANGELIE. III. Isaiah 11:1-Isaiah 11:14. Achter hetgeen aan Assur, den vertegenwoordiger van de wereldmacht te dier tijde, in de naastbij zijnde toekomst zal overkomen, ligt nog ene verder afgelegene toekomst, waarin een geheel gelijke toestand der zaken wederkeert, maar in nog verhoogde mate. Dan zal de macht der wereld het toppunt harer heerlijkheid hebben bereikt; maar het huis van David daarentegen tot aan den rand van den ondergang zijn gekomen. Terwijl toch bij de eerste op de heerlijkheid ene plotselinge vernedering volgt, wordt dit uit de diepte van zijne vernedering geheel onverwacht tot de hoogste heerlijkheid verheven. De boom van David's huis, die tot op den wortel was afgehouwen, brengt een nieuwen tak voort in den beloofden Messias, die een heerser is geheel zo als die moet zijn (Isaiah 11:1, Isaiah 11:2), wiens regering is gerechtigheid en handhaving van het recht (Isaiah 11:3-Isaiah 11:5), en wiens rijk een rijk van vrede zal zijn, omdat het een rijk van godzaligheid (Isaiah 11:6-Isaiah 11:9) is. Aan Zijne heerschappij zullen zich dan ook de volkeren vrijwillig onderwerpen (Isaiah 11:10), maar het volk, tot Zijn eigendom uitverkoren, wordt uit zijn diep verval verheven tot ene heerlijkheid als het nooit te voren had (Isaiah 11:11-Isaiah 11:14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 11

Isaiah 11:1. DE KRACHT VAN CHRISTUS EN VAN ZIJN EVANGELIE. III. Isaiah 11:1-Isaiah 11:14. Achter hetgeen aan Assur, den vertegenwoordiger van de wereldmacht te dier tijde, in de naastbij zijnde toekomst zal overkomen, ligt nog ene verder afgelegene toekomst, waarin een geheel gelijke toestand der zaken wederkeert, maar in nog verhoogde mate. Dan zal de macht der wereld het toppunt harer heerlijkheid hebben bereikt; maar het huis van David daarentegen tot aan den rand van den ondergang zijn gekomen. Terwijl toch bij de eerste op de heerlijkheid ene plotselinge vernedering volgt, wordt dit uit de diepte van zijne vernedering geheel onverwacht tot de hoogste heerlijkheid verheven. De boom van David's huis, die tot op den wortel was afgehouwen, brengt een nieuwen tak voort in den beloofden Messias, die een heerser is geheel zo als die moet zijn (Isaiah 11:1, Isaiah 11:2), wiens regering is gerechtigheid en handhaving van het recht (Isaiah 11:3-Isaiah 11:5), en wiens rijk een rijk van vrede zal zijn, omdat het een rijk van godzaligheid (Isaiah 11:6-Isaiah 11:9) is. Aan Zijne heerschappij zullen zich dan ook de volkeren vrijwillig onderwerpen (Isaiah 11:10), maar het volk, tot Zijn eigendom uitverkoren, wordt uit zijn diep verval verheven tot ene heerlijkheid als het nooit te voren had (Isaiah 11:11-Isaiah 11:14).

Vers 1

1. Want 1) er a) zal, wanneer de wereldse macht in een ander, later rijk weer op het toppunt harer hoogte staat, maar het huis van David daarentegen in diepe vernedering is (Luke 2:1-Luke 2:5), een rijsje 2), een spruit, voortkomen uit den afgehouwen tronk, uit den in den grond overgebleven wortel-stam des booms van Isaï 3), d. i. uit het zo onaanzienlijk geworden overblijfsel der uitverkorene koningsfamilie, David's stamhuis (1 Samuel 6:1), en een scheut 4) uit zijne wortelen, uit de in de aarde verborgene wortelen van dien tronk, zal vrucht voortbrengen, zal zich ontwikkelen tot enen nieuwen boom, die voorspoedig groeit en rijke vruchten draagt. 5)

a) Isaiah 4:2. Acts 13:22, Acts 13:23.

1) Bij oppervlakkige beschouwing zou het kunnen schijnen, dat deze voorspelling geheel op zich zelf, althans met het voorafgaande en volgende in geen nauwen samenhang stond. Weldra blijkt het echter, dat, gelijk zij door het gewone voegwoord aan het vorige hoofdstuk verbonden is, zij ook van daar het eerste licht moet ontvangen. Nadat hij een Evangelie der hope aan Galilea verkondigd had, had de profeet den moeilijke last ontvangen, om aan geheel het rijk der tien stammen een donkeren tijd te voorspellen. Hij wijst op het naderend Godsgericht, waardoor die ontzenuwde staat der verwoesting stond prijs gegeven te worden (Isaiah 9:6-Isaiah 9:10 :Isaiah 9:4). Zo verblijdt hij tevens de bewoners van Juda door het uitzicht op de vernieling des vijands, die in Achaz tijd tot hun verderf had samengezworen. Kort daarna echter- hoogstwaarschijnlijk onder de regering van Hizkia-moet hij nu ook de vernietiging van Assyrië's hoogmoed in ene dicht aanstaande toekomst beschrijven (Isaiah 10:5). De staf, waarmee God Zijn afvallig volk had getuchtigd, zou verbroken worden, omdat zij, die hem voeren, tegen Hem zich hadden verheven. Optrekkende tegen Jeruzalem, en reeds op het punt, die hoofdstad machtig te worden, zou de vijandelijke legermacht door hemelse tussenkomst worden gefnuikt en vernederd. Het is uit de gewijde geschiedenis, ook zonder nadere herinnering, overvloedig bekend, hoe letterlijk die bedreiging aan Sanherib en zijn leger vervuld werd (2 Kings 19:1). Op die gebeurtenis, even ontzettend van aard als belangrijk in gevolgen, doelt hier de profeet enige jaren voordat zij beleefd werd. Assyrië staat voor zijn oog als het cederenwoud op den Libanon, waarvan evenmin de schoonste bomen ontzien als de laagste struiken gespaard worden, wanneer de bijl eenmaal aan den wortel gelegd is. Maar tegenover dat eenmaal zo prachtige bos ziet hij ook-een diep vernederden tronk, en waar hij het eerste ziet vellen, ziet hij voor den laatsten het leven uit schijnbaren doodsslaap geboren. De tijdelijke redding van Jeruzalem uit de Assyrische macht, die hij spelt, leidt hem tot de verkondiging van nog veel heerlijker wonder, van de aanstaande geestelijke verlossing des volks. 2) Tegenover de wereldmacht, die vernietigt zal worden, stelt de Profeet hier de onvernietigbare macht van het huis van David.

Wel zou er voor het oog des mensen van den eenmaal sierlijker boom van David's geslacht niets overblijven. Alles zou zijn teruggebracht tot een wortel, tot een afgehouwen tronk zonder stam en zonder tak, zonder kroon, maar die wortel zou toch weer uitschieten, die tronk zou weer een rijsje voortbrengen en dit rijsje zou worden tot een boom met kroon en vruchten, tot een vruchtvoortbrengenden boom. De wereldmacht was uit den Boze, maar de macht van David's huis uit God. En daarom, door de macht der wereld mocht de macht van David's huis schier vernietigd zijn, de Heere God zou op Zijn tijd tonen, dat Hij machtig is weer alle dingen nieuw te maken. 3) David zelven noemt hij niet eens. Hij spreekt enkel van Isaï, omdat de luister van zijn geslacht zo verminderd was, dat het veeleer boers en verachtelijk dan koninklijk scheen.

Het beginsel van geringheid staat hier op den voorgrond, daarvan wordt het koningschap als het ware verborgen onder het burgerschap, want Isaï was een eenvoudig herder. 4) De vervulling wijst zelfs op den klank der profetie, de eerste onaanzienlijke Nezer (scheut, in Isaiah 4:2 Zemach genoemd), was een arm veracht Nazarener. Matthew 2:23. 5) Nu de profeet weer er toe komt om den Messias te schilderen, is het weer Zijn koninklijk ambt, dat hij voor ogen houdt. De reden, waarom Jesaja den Messias in de voor ons liggende rede steeds beschouwt van die zijde, terwijl hij daarentegen in het zogenaamde tweede deel van zijn Boek (Isaiah 40:17) zo bepaald het profetische en hogepriesterlijke ambt op den voorgrond stelt, is gene andere, dan dat al deze redenen juist uit Isaiah 7:1 zijn ontstaan, en er alleen toe bestemd zijn om den inhoud van dat hoofdstuk verder te ontvouwen. De machten dezer wereld hebben zich tegen het huis van David en tegen zijn rijk gewapend en menen het reeds ten onder te hebben gebracht, maar de Heere wil niet, dat het zal vallen, maar het integendeel tot grotere heerlijkheid brengen. Die van Juda en die uit het geslacht van David zijn wel is waar zelf afvallig geworden en hebben hetgeen hen waarlijk verheerlijkte, laten varen; ook moet het juist daarom zo ver komen, dat het huis van David en het rijk van Juda wordt overgegeven en door heidense veroveraars onder de voeten wordt getreden. Midden uit dien diepsten smaad moet Hij voortkomen, die, in de gedaante der hulpeloosheid zelf, Zich aan de wereld openbarende, Zich daarna wonderbaar verheerlijken zal, als in wie op verhevene wijze het Rijk is, dat alle menselijk verlangen vervult en alle heerlijkheid der goddelijke belofte.

Even als hier wordt ook door den profeet Ezechiël de Messias bij enen tak des ceders vergeleken, welk jong takje hij afplukt om het te planten op enen hogen en verhevenen berg, opdat onder hem alle gevogelte in de schaduw zijner takken wone, en allen weten, dat de Heere den groenen boom verdroogt en den drogen boom bloeiend gemaakt heeft. (Ezechiël. 17:22-24)

Vers 1

1. Want 1) er a) zal, wanneer de wereldse macht in een ander, later rijk weer op het toppunt harer hoogte staat, maar het huis van David daarentegen in diepe vernedering is (Luke 2:1-Luke 2:5), een rijsje 2), een spruit, voortkomen uit den afgehouwen tronk, uit den in den grond overgebleven wortel-stam des booms van Isaï 3), d. i. uit het zo onaanzienlijk geworden overblijfsel der uitverkorene koningsfamilie, David's stamhuis (1 Samuel 6:1), en een scheut 4) uit zijne wortelen, uit de in de aarde verborgene wortelen van dien tronk, zal vrucht voortbrengen, zal zich ontwikkelen tot enen nieuwen boom, die voorspoedig groeit en rijke vruchten draagt. 5)

a) Isaiah 4:2. Acts 13:22, Acts 13:23.

1) Bij oppervlakkige beschouwing zou het kunnen schijnen, dat deze voorspelling geheel op zich zelf, althans met het voorafgaande en volgende in geen nauwen samenhang stond. Weldra blijkt het echter, dat, gelijk zij door het gewone voegwoord aan het vorige hoofdstuk verbonden is, zij ook van daar het eerste licht moet ontvangen. Nadat hij een Evangelie der hope aan Galilea verkondigd had, had de profeet den moeilijke last ontvangen, om aan geheel het rijk der tien stammen een donkeren tijd te voorspellen. Hij wijst op het naderend Godsgericht, waardoor die ontzenuwde staat der verwoesting stond prijs gegeven te worden (Isaiah 9:6-Isaiah 9:10 :Isaiah 9:4). Zo verblijdt hij tevens de bewoners van Juda door het uitzicht op de vernieling des vijands, die in Achaz tijd tot hun verderf had samengezworen. Kort daarna echter- hoogstwaarschijnlijk onder de regering van Hizkia-moet hij nu ook de vernietiging van Assyrië's hoogmoed in ene dicht aanstaande toekomst beschrijven (Isaiah 10:5). De staf, waarmee God Zijn afvallig volk had getuchtigd, zou verbroken worden, omdat zij, die hem voeren, tegen Hem zich hadden verheven. Optrekkende tegen Jeruzalem, en reeds op het punt, die hoofdstad machtig te worden, zou de vijandelijke legermacht door hemelse tussenkomst worden gefnuikt en vernederd. Het is uit de gewijde geschiedenis, ook zonder nadere herinnering, overvloedig bekend, hoe letterlijk die bedreiging aan Sanherib en zijn leger vervuld werd (2 Kings 19:1). Op die gebeurtenis, even ontzettend van aard als belangrijk in gevolgen, doelt hier de profeet enige jaren voordat zij beleefd werd. Assyrië staat voor zijn oog als het cederenwoud op den Libanon, waarvan evenmin de schoonste bomen ontzien als de laagste struiken gespaard worden, wanneer de bijl eenmaal aan den wortel gelegd is. Maar tegenover dat eenmaal zo prachtige bos ziet hij ook-een diep vernederden tronk, en waar hij het eerste ziet vellen, ziet hij voor den laatsten het leven uit schijnbaren doodsslaap geboren. De tijdelijke redding van Jeruzalem uit de Assyrische macht, die hij spelt, leidt hem tot de verkondiging van nog veel heerlijker wonder, van de aanstaande geestelijke verlossing des volks. 2) Tegenover de wereldmacht, die vernietigt zal worden, stelt de Profeet hier de onvernietigbare macht van het huis van David.

Wel zou er voor het oog des mensen van den eenmaal sierlijker boom van David's geslacht niets overblijven. Alles zou zijn teruggebracht tot een wortel, tot een afgehouwen tronk zonder stam en zonder tak, zonder kroon, maar die wortel zou toch weer uitschieten, die tronk zou weer een rijsje voortbrengen en dit rijsje zou worden tot een boom met kroon en vruchten, tot een vruchtvoortbrengenden boom. De wereldmacht was uit den Boze, maar de macht van David's huis uit God. En daarom, door de macht der wereld mocht de macht van David's huis schier vernietigd zijn, de Heere God zou op Zijn tijd tonen, dat Hij machtig is weer alle dingen nieuw te maken. 3) David zelven noemt hij niet eens. Hij spreekt enkel van Isaï, omdat de luister van zijn geslacht zo verminderd was, dat het veeleer boers en verachtelijk dan koninklijk scheen.

Het beginsel van geringheid staat hier op den voorgrond, daarvan wordt het koningschap als het ware verborgen onder het burgerschap, want Isaï was een eenvoudig herder. 4) De vervulling wijst zelfs op den klank der profetie, de eerste onaanzienlijke Nezer (scheut, in Isaiah 4:2 Zemach genoemd), was een arm veracht Nazarener. Matthew 2:23. 5) Nu de profeet weer er toe komt om den Messias te schilderen, is het weer Zijn koninklijk ambt, dat hij voor ogen houdt. De reden, waarom Jesaja den Messias in de voor ons liggende rede steeds beschouwt van die zijde, terwijl hij daarentegen in het zogenaamde tweede deel van zijn Boek (Isaiah 40:17) zo bepaald het profetische en hogepriesterlijke ambt op den voorgrond stelt, is gene andere, dan dat al deze redenen juist uit Isaiah 7:1 zijn ontstaan, en er alleen toe bestemd zijn om den inhoud van dat hoofdstuk verder te ontvouwen. De machten dezer wereld hebben zich tegen het huis van David en tegen zijn rijk gewapend en menen het reeds ten onder te hebben gebracht, maar de Heere wil niet, dat het zal vallen, maar het integendeel tot grotere heerlijkheid brengen. Die van Juda en die uit het geslacht van David zijn wel is waar zelf afvallig geworden en hebben hetgeen hen waarlijk verheerlijkte, laten varen; ook moet het juist daarom zo ver komen, dat het huis van David en het rijk van Juda wordt overgegeven en door heidense veroveraars onder de voeten wordt getreden. Midden uit dien diepsten smaad moet Hij voortkomen, die, in de gedaante der hulpeloosheid zelf, Zich aan de wereld openbarende, Zich daarna wonderbaar verheerlijken zal, als in wie op verhevene wijze het Rijk is, dat alle menselijk verlangen vervult en alle heerlijkheid der goddelijke belofte.

Even als hier wordt ook door den profeet Ezechiël de Messias bij enen tak des ceders vergeleken, welk jong takje hij afplukt om het te planten op enen hogen en verhevenen berg, opdat onder hem alle gevogelte in de schaduw zijner takken wone, en allen weten, dat de Heere den groenen boom verdroogt en den drogen boom bloeiend gemaakt heeft. (Ezechiël. 17:22-24)

Vers 2

2. En op Hem, namelijk op Christus Jezus, die Zich daarna als de Messias heeft geopenbaard en die hier onder dien scheut bedoeld wordt, zal de Geest des HEEREN in al Zijne volheid 1) (John 3:34) rusten 2), nadat deze op Hem is nedergedaald (Matthew 3:10. John 1:32), de Geest der wijsheid en des verstands 3), die het vermogen verleent, om de zaken tot in haren diepsten grond te doorzien, en scherp en duidelijk te onderscheiden, a) de Geest des raads en der sterkte, die bekwaam maakt, om in moeilijkheden het juiste te vinden en het ook met kracht tot stand te brengen, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN, die het wezen en de gedachten Gods leert verstaan, en het hart met bewondering der Goddelijke majesteit vervult 3).

a) Isaiah 9:5.

1) De Messias moet in Zich als mens alle heerlijkheid verenigen, welke de menselijke natuur slechts deelachtig kan worden; zo moet Hij dan ook naar Zijne menselijke natuur met den H. Geest worden gezalfd, en wel in zulk ene mate, dat, terwijl bij den mens overigens de geven des Geestes slechts elk in `t bijzonder gezien worden, de volheid van alle gaven van Hem is. 2) In onderscheiding van anderen, over wie die Geest een ogenblik vaardig werd, zal Hij in dezen koning bestendig wonen en werken, en Hem alzo boven alle andere koningen in hogeren luister doen uitblinken.

De Geest des Heren is de Goddelijke Geest, als mededeler en drager van volkomen scheppende volheid van Godddelijke kracht. Daarop volgen de zes door den Geest des Heren te zamen gehouden Geesten in drie paren, van welke zich het eerste paar op het verstandelijke, het tweede op het praktische leven, het derde op de onmiddellijke verhouding tot God betrekking heeft. De geschiedenis leert, dat Christus is geweest de meest voortreffelijke Doctor en Profeet van allen, het voorbeeld en de anti-type van alle doctoren en profeten, de volstrekte Leraar, aan wie de Geest niet is gegeven met mate. Geheiligd was Hij vanaf de baarmoeder, zodat zij was de tabernakel van den Zone Gods, reeds als knaap tegelijk toenemende in wijsheid en in statuur, reeds op twaalf-jarigen leeftijd de Jeruzalemse geleerden in de publieke school onderwijzende, maar volmaakt gezalfd met alle gaven des H. Geestes, die vereist worden tot de uitoefening van zijn zeer zwaar ambt van openbaar Leraar en Profeet, terwijl de Geest zelf als een duif op hem nederdaalde. Het is wel waar, dat de zalving van den Messias, voor zover die der verordinering tot het Middelaarsambt mee begrijpt, ook Zijne Goddelijke natuur tot een voorwerp heeft, nochtans voor zoverre die zalving ook in de bekwaammaking bestaat, zo is zij alleen betrekkelijk tot de menselijke natuur. Nu, dat op Hem de Geest den Heren rusten zou, dit ziet alleen op de bekwaammaking, gevoeglijk past zulks ook op den Messias alleen naar Zijne mensheid. Dewijl de menselijke natuur van Jezus, welke Hij had aangenomen, uit zich zelve onbekwaam was, om het werk van den Messias te vervullen, had de natuur de onophoudelijke en voortdurende machtige werking des Geestes nodig, om haar zo te sterken, dat zij den Zone Gods tot werktuig, kan dienen, om te doen wat Hij op zich had genomen. Welnu, die voortdurende machtige, volle werking des Geestes wordt hier door den Profeet in zijn zeven verschillende krachten voorgesteld en beschreven. 3) Wijsheid, steunende op verstand en verheven talenten, bestuurd door raad, beleid en overleg, voorgelicht door wetenschap en kundigheid, werkzaam in kracht en heldenmoed, bezield door vrees des Heren! Alle deze hoedanigheden worden voorgesteld als gaven van God, gewerkt en meegedeeld door Zijnen Geest, die op dien groten persoon zou rusten, dat is, niet maar voor een tijd, maar altijd, onafgebroken in Hem wonen.

Ofschoon met Zijn lichamelijk aanzijn in het geslacht der mensen wortelend, heeft de beloofde Spreukenit uit David's stam toch den Geest uit de hoogte in onbepaalde, eeuwige volheid. Mensenzoon en Gods Zoon te gelijk brengt Hij tot aanschouwelijk en heilzaam onderricht der door de zonde verwonde, ziekelijke mensheid eindelijk die hemelse wijsheid, in welke te zoeken talloze geslachten, zonder haar gevonden te hebben, in de aarde gezonken zijn. De beroemdste volken in den voorhof des heiligen tempels op Zion hadden slechts een donker voorgevoel van haar, en ook in het binnenste heiligdom des ouden Verbonds zweefde zij als onvolkomene schaduwgedaante van toekomstige vervulling in het licht. In Jezus, den Christus, die sprak: "Ik ben het Licht der wereld, " en van wie de Apostel verkondigt, dat Hij alleen ons tot wijsheid gemaakt is, trad zij hervoort in den heldersten glans der waarheid, alle hoogten en diepten der aarde verlichtende, een lichamelijk tastbaar, zichtbaar verschijnend leven, vol genade en lieflijke schoonheid. De wijzen der wereld, de dwazen voor God zoeken haar wel is waar nog altijd in de verte van ene transcendentale wereld en zullen nimmer haar vinden. Maar den onmondigen en den kinderen is zij openbaar geworden, en die, in eenvoudig geloof aan het woord des levens, ootmoedig en rein van harte zijn, zullen haar zien, en in haar God, zo als Hij is. De wijsheid des O. V. is niet in het donker van priesterlijke onthulling opgesloten, gelijk die hoogberoemden in het raadselland der Piramiden en Sphinxen; maar Mozes, wel is waar ingewijd in alle verborgenheden van Egyptische diepere kennis, doch, wat meer is vervuld en verlicht door den Geest des een en levenden Gods, heeft ene andere van de hoogte des bergs, niet alleen aan zijn volk, maar aan alle mensen neder gebracht, te samengevat in tien welverstaanbare, eenvoudige zedengeboden des levens, geschreven door den vinger van Hem, die sprak: "Ik ben heilig, ook gij moet heilig worden!" De heldere schijn dezer wijsheid straalt in de gehele wereld, als de bliksem, die van den Sinaï afdaalde, toen zij geopenbaard werd; de klank dezer wijsheid spreekt luid in aller harten, als de donder, die van den gewijden top in de diepte neerrolde. De profeten hebben dezen donder verder verkondigd in hun geweldige redenen van goddelijke wijsheid; een David heeft haar bezongen in eeuwige liederen bij het welluidend geruis zijner harp, een Salomo in treffende Spreuken en onderwijzingen van mond tot mond gebracht. Maar de vroomste koning des O. V. heeft onder weeën en smarten des innigsten levens om deze wijsheid geworsteld, en onder hete tranen des berouws gesmeekt: "Heere! schep in mij een rein hart, en geef mij een gewilligen geest tot onderhouding uwer geboden. " De wijste koning des O. V. omstraald van de rijkste juweelkroon der glansrijkste spreuken der waarheid, zinkt, door de slang der zonde getroffen, van den trotsen troon in het stof der aarde neer. Eerst in Christus, den Vorst des levens, is de in de verlichtste gestalten des Ouden Verbonds gelijk in de geestelijk grootse heidense Heroënwereld zwart hervoortredende tweespalt der oude mensen tussen weten en zijn, gebieden en doen, tot volle verzoening gebracht, en in Hem de zedelijke wijsheid als persoon en daad te voorschijn gekomen. In het werkzaam geloof aan Hem is nu de gehele mensheid de open weg gewezen, om in het binnenste heiligdom der goddelijke wijsheid te dringen en de vruchten van den boom des eeuwigen levens te eten. Maar op den sterksten tegenstand der wereld en der zonde zij ieder verdacht, die deze wijsheid van het enig voorbeeld verwerven wil. Zijt daarom voorzichtig als de slangen en zonder bedrog als de duiven, gelijk Hij zelf geboden heeft. Want ook den Geest des verstands had Hij in de hoogste mate, gelijk de profeet had voorzegd. Maar deze voorzichtigheid des lichts, uit de onvervalste liefde gevloten, die niet zich zelf, maar slechts het welzijn der gehele mensheid zoekt, wordt tot een werkzamen raad des heils, dat allen gered worden. Daarom is ook deze raad een onwankelbare, dien geen tegenstand der wereld, noch van openlijk geweld, noch van heimelijke list in zijne zegenrijke, zaligmakende werkingen vermag te stuiten. Aangedaan met onverwinnelijke wapenen van goddelijke heldenkracht trad de Verlosser, in stille verhevenheid en waarde, Zijne vijanden tegemoet, en als zij in den waan stonden, dat zij Zijn heilig lichaam in het stof gelegd hadden, verhief Hij Zich uit het donkere graf als schitterende Gods zoon tot een nieuw leven. Daar wandelt Hij nu op eeuwige banen der zege door alle geslachten der mensen, en Zijn zaligmakend woord der waarheid en genade dringt onophoudelijk tot aan de uiterste einden der aarde door. Hij is het licht der wereld, die van Zich zeggen mocht: "wie Mij ziet, ziet den Vader. " Die had voorwaar, gelijk de profeet van Hem voorzegd had, den Geest der kennis Gods; Hij was waarlijk in God en God in Hem. Maar ook ons is het nu vergund, in de binnenste verborgenheid des goddelijken Wezens te dringen, indien wij het nieuwe gebod der liefde vervullen: wie in de liefde leeft, dien kent God, hij is in Hem. De liefde echter drijft de vrees uit, en als wij naar de godsvrucht des Verlossers vragen, zie! daar heeft zij zich opgelost in de stille overgave in den wil des Vaders: niet Mijn maar Uw wil geschiede!" Dat is de godsvrucht des Christens, die uit de kennis ontstaat.

Vers 2

2. En op Hem, namelijk op Christus Jezus, die Zich daarna als de Messias heeft geopenbaard en die hier onder dien scheut bedoeld wordt, zal de Geest des HEEREN in al Zijne volheid 1) (John 3:34) rusten 2), nadat deze op Hem is nedergedaald (Matthew 3:10. John 1:32), de Geest der wijsheid en des verstands 3), die het vermogen verleent, om de zaken tot in haren diepsten grond te doorzien, en scherp en duidelijk te onderscheiden, a) de Geest des raads en der sterkte, die bekwaam maakt, om in moeilijkheden het juiste te vinden en het ook met kracht tot stand te brengen, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN, die het wezen en de gedachten Gods leert verstaan, en het hart met bewondering der Goddelijke majesteit vervult 3).

a) Isaiah 9:5.

1) De Messias moet in Zich als mens alle heerlijkheid verenigen, welke de menselijke natuur slechts deelachtig kan worden; zo moet Hij dan ook naar Zijne menselijke natuur met den H. Geest worden gezalfd, en wel in zulk ene mate, dat, terwijl bij den mens overigens de geven des Geestes slechts elk in `t bijzonder gezien worden, de volheid van alle gaven van Hem is. 2) In onderscheiding van anderen, over wie die Geest een ogenblik vaardig werd, zal Hij in dezen koning bestendig wonen en werken, en Hem alzo boven alle andere koningen in hogeren luister doen uitblinken.

De Geest des Heren is de Goddelijke Geest, als mededeler en drager van volkomen scheppende volheid van Godddelijke kracht. Daarop volgen de zes door den Geest des Heren te zamen gehouden Geesten in drie paren, van welke zich het eerste paar op het verstandelijke, het tweede op het praktische leven, het derde op de onmiddellijke verhouding tot God betrekking heeft. De geschiedenis leert, dat Christus is geweest de meest voortreffelijke Doctor en Profeet van allen, het voorbeeld en de anti-type van alle doctoren en profeten, de volstrekte Leraar, aan wie de Geest niet is gegeven met mate. Geheiligd was Hij vanaf de baarmoeder, zodat zij was de tabernakel van den Zone Gods, reeds als knaap tegelijk toenemende in wijsheid en in statuur, reeds op twaalf-jarigen leeftijd de Jeruzalemse geleerden in de publieke school onderwijzende, maar volmaakt gezalfd met alle gaven des H. Geestes, die vereist worden tot de uitoefening van zijn zeer zwaar ambt van openbaar Leraar en Profeet, terwijl de Geest zelf als een duif op hem nederdaalde. Het is wel waar, dat de zalving van den Messias, voor zover die der verordinering tot het Middelaarsambt mee begrijpt, ook Zijne Goddelijke natuur tot een voorwerp heeft, nochtans voor zoverre die zalving ook in de bekwaammaking bestaat, zo is zij alleen betrekkelijk tot de menselijke natuur. Nu, dat op Hem de Geest den Heren rusten zou, dit ziet alleen op de bekwaammaking, gevoeglijk past zulks ook op den Messias alleen naar Zijne mensheid. Dewijl de menselijke natuur van Jezus, welke Hij had aangenomen, uit zich zelve onbekwaam was, om het werk van den Messias te vervullen, had de natuur de onophoudelijke en voortdurende machtige werking des Geestes nodig, om haar zo te sterken, dat zij den Zone Gods tot werktuig, kan dienen, om te doen wat Hij op zich had genomen. Welnu, die voortdurende machtige, volle werking des Geestes wordt hier door den Profeet in zijn zeven verschillende krachten voorgesteld en beschreven. 3) Wijsheid, steunende op verstand en verheven talenten, bestuurd door raad, beleid en overleg, voorgelicht door wetenschap en kundigheid, werkzaam in kracht en heldenmoed, bezield door vrees des Heren! Alle deze hoedanigheden worden voorgesteld als gaven van God, gewerkt en meegedeeld door Zijnen Geest, die op dien groten persoon zou rusten, dat is, niet maar voor een tijd, maar altijd, onafgebroken in Hem wonen.

Ofschoon met Zijn lichamelijk aanzijn in het geslacht der mensen wortelend, heeft de beloofde Spreukenit uit David's stam toch den Geest uit de hoogte in onbepaalde, eeuwige volheid. Mensenzoon en Gods Zoon te gelijk brengt Hij tot aanschouwelijk en heilzaam onderricht der door de zonde verwonde, ziekelijke mensheid eindelijk die hemelse wijsheid, in welke te zoeken talloze geslachten, zonder haar gevonden te hebben, in de aarde gezonken zijn. De beroemdste volken in den voorhof des heiligen tempels op Zion hadden slechts een donker voorgevoel van haar, en ook in het binnenste heiligdom des ouden Verbonds zweefde zij als onvolkomene schaduwgedaante van toekomstige vervulling in het licht. In Jezus, den Christus, die sprak: "Ik ben het Licht der wereld, " en van wie de Apostel verkondigt, dat Hij alleen ons tot wijsheid gemaakt is, trad zij hervoort in den heldersten glans der waarheid, alle hoogten en diepten der aarde verlichtende, een lichamelijk tastbaar, zichtbaar verschijnend leven, vol genade en lieflijke schoonheid. De wijzen der wereld, de dwazen voor God zoeken haar wel is waar nog altijd in de verte van ene transcendentale wereld en zullen nimmer haar vinden. Maar den onmondigen en den kinderen is zij openbaar geworden, en die, in eenvoudig geloof aan het woord des levens, ootmoedig en rein van harte zijn, zullen haar zien, en in haar God, zo als Hij is. De wijsheid des O. V. is niet in het donker van priesterlijke onthulling opgesloten, gelijk die hoogberoemden in het raadselland der Piramiden en Sphinxen; maar Mozes, wel is waar ingewijd in alle verborgenheden van Egyptische diepere kennis, doch, wat meer is vervuld en verlicht door den Geest des een en levenden Gods, heeft ene andere van de hoogte des bergs, niet alleen aan zijn volk, maar aan alle mensen neder gebracht, te samengevat in tien welverstaanbare, eenvoudige zedengeboden des levens, geschreven door den vinger van Hem, die sprak: "Ik ben heilig, ook gij moet heilig worden!" De heldere schijn dezer wijsheid straalt in de gehele wereld, als de bliksem, die van den Sinaï afdaalde, toen zij geopenbaard werd; de klank dezer wijsheid spreekt luid in aller harten, als de donder, die van den gewijden top in de diepte neerrolde. De profeten hebben dezen donder verder verkondigd in hun geweldige redenen van goddelijke wijsheid; een David heeft haar bezongen in eeuwige liederen bij het welluidend geruis zijner harp, een Salomo in treffende Spreuken en onderwijzingen van mond tot mond gebracht. Maar de vroomste koning des O. V. heeft onder weeën en smarten des innigsten levens om deze wijsheid geworsteld, en onder hete tranen des berouws gesmeekt: "Heere! schep in mij een rein hart, en geef mij een gewilligen geest tot onderhouding uwer geboden. " De wijste koning des O. V. omstraald van de rijkste juweelkroon der glansrijkste spreuken der waarheid, zinkt, door de slang der zonde getroffen, van den trotsen troon in het stof der aarde neer. Eerst in Christus, den Vorst des levens, is de in de verlichtste gestalten des Ouden Verbonds gelijk in de geestelijk grootse heidense Heroënwereld zwart hervoortredende tweespalt der oude mensen tussen weten en zijn, gebieden en doen, tot volle verzoening gebracht, en in Hem de zedelijke wijsheid als persoon en daad te voorschijn gekomen. In het werkzaam geloof aan Hem is nu de gehele mensheid de open weg gewezen, om in het binnenste heiligdom der goddelijke wijsheid te dringen en de vruchten van den boom des eeuwigen levens te eten. Maar op den sterksten tegenstand der wereld en der zonde zij ieder verdacht, die deze wijsheid van het enig voorbeeld verwerven wil. Zijt daarom voorzichtig als de slangen en zonder bedrog als de duiven, gelijk Hij zelf geboden heeft. Want ook den Geest des verstands had Hij in de hoogste mate, gelijk de profeet had voorzegd. Maar deze voorzichtigheid des lichts, uit de onvervalste liefde gevloten, die niet zich zelf, maar slechts het welzijn der gehele mensheid zoekt, wordt tot een werkzamen raad des heils, dat allen gered worden. Daarom is ook deze raad een onwankelbare, dien geen tegenstand der wereld, noch van openlijk geweld, noch van heimelijke list in zijne zegenrijke, zaligmakende werkingen vermag te stuiten. Aangedaan met onverwinnelijke wapenen van goddelijke heldenkracht trad de Verlosser, in stille verhevenheid en waarde, Zijne vijanden tegemoet, en als zij in den waan stonden, dat zij Zijn heilig lichaam in het stof gelegd hadden, verhief Hij Zich uit het donkere graf als schitterende Gods zoon tot een nieuw leven. Daar wandelt Hij nu op eeuwige banen der zege door alle geslachten der mensen, en Zijn zaligmakend woord der waarheid en genade dringt onophoudelijk tot aan de uiterste einden der aarde door. Hij is het licht der wereld, die van Zich zeggen mocht: "wie Mij ziet, ziet den Vader. " Die had voorwaar, gelijk de profeet van Hem voorzegd had, den Geest der kennis Gods; Hij was waarlijk in God en God in Hem. Maar ook ons is het nu vergund, in de binnenste verborgenheid des goddelijken Wezens te dringen, indien wij het nieuwe gebod der liefde vervullen: wie in de liefde leeft, dien kent God, hij is in Hem. De liefde echter drijft de vrees uit, en als wij naar de godsvrucht des Verlossers vragen, zie! daar heeft zij zich opgelost in de stille overgave in den wil des Vaders: niet Mijn maar Uw wil geschiede!" Dat is de godsvrucht des Christens, die uit de kennis ontstaat.

Vers 3

3. En zijn rieken 1) zal zijn in de vreze des HEEREN, en immers Hij zal, daar Hij zowel rechter als profeet tevens is, naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen 2), gelijk aardse koningen gebonden zijn aan hetgeen hun feilbare zin hun aanwijst, aan het gerucht, aan uitspraken, aan de wijze, waarop niemand zich voordoet. Christus oordeelt nooit naar het uitwendige, Hij oordeelt zonder aanzien des persoons, naar onkreukbare rechtvaardigheid.

1) Deze woorden hebben verschillende verklaringen gevonden, het zal bij Hem niet zijn, als bij ons, ene ingeplaatste vreze Gods, maar het is Zijne natuur; Hij zal ademen, leven, Zich bewegen in de vreze Gods. Het rieken is de fijnste ademing en de fijnste onderscheiding tevens, het is het beeld der zuiverste geestelijke onderscheiding van goed en kwaad.

In het Hebreeën wahariacho bejirath Jahwe. Terecht door de Staten-Overzetters vertaald door, Zijn rieken zal zijn, of is, in de vreze des Heren. Rieken is hier dus op te vatten in den zin van, genot hebben aan, zich verlustigen in; niet in den zin van, onderkennen. Hij zelf is toegerust met den Geest der vreze des Heren. God, den Heere, te vrezen is het wezen van allen godsdienst. Welnu, Hij zal alleen een welgevallen hebben in degenen, die wandelen in die vreze. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat Hij ook degenen, die alzo wandelen, ziet en kent. Integendeel. Hij is ook toegerust met den Geest der kennis. Maar we hebben hier een tegenstelling met hetgeen de ongoddelijke wereldmacht en de goddeloze koningen eigen is. Deze wendden zich af van de vreze des Heren. Deze vervolgden degenen, die wandelden naar `s Heren geboden en zich verlustigden in Zijnen dienst. Geheel anders zou het zijn met de Koning, die uit den afgehouwen tronk van Jesse zou voortkomen. Hij zou een welbehagen hebben in de vreze des Heren en in al degenen, die deze liefhebben. 2) Hij zou oordelen naar den verborgen mens des harten, naar de inwendige beginselen, volgens welke de mens zich laat bestieren, die alles voor Zijne alziende ogen open en bloot leggen. Hij zal over de geheimste zaken, over het diepst verborgene van het harte een billijk oordeel vellen en Zijn oordeel zal in alles naar waarheid zijn.

Vers 3

3. En zijn rieken 1) zal zijn in de vreze des HEEREN, en immers Hij zal, daar Hij zowel rechter als profeet tevens is, naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen 2), gelijk aardse koningen gebonden zijn aan hetgeen hun feilbare zin hun aanwijst, aan het gerucht, aan uitspraken, aan de wijze, waarop niemand zich voordoet. Christus oordeelt nooit naar het uitwendige, Hij oordeelt zonder aanzien des persoons, naar onkreukbare rechtvaardigheid.

1) Deze woorden hebben verschillende verklaringen gevonden, het zal bij Hem niet zijn, als bij ons, ene ingeplaatste vreze Gods, maar het is Zijne natuur; Hij zal ademen, leven, Zich bewegen in de vreze Gods. Het rieken is de fijnste ademing en de fijnste onderscheiding tevens, het is het beeld der zuiverste geestelijke onderscheiding van goed en kwaad.

In het Hebreeën wahariacho bejirath Jahwe. Terecht door de Staten-Overzetters vertaald door, Zijn rieken zal zijn, of is, in de vreze des Heren. Rieken is hier dus op te vatten in den zin van, genot hebben aan, zich verlustigen in; niet in den zin van, onderkennen. Hij zelf is toegerust met den Geest der vreze des Heren. God, den Heere, te vrezen is het wezen van allen godsdienst. Welnu, Hij zal alleen een welgevallen hebben in degenen, die wandelen in die vreze. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat Hij ook degenen, die alzo wandelen, ziet en kent. Integendeel. Hij is ook toegerust met den Geest der kennis. Maar we hebben hier een tegenstelling met hetgeen de ongoddelijke wereldmacht en de goddeloze koningen eigen is. Deze wendden zich af van de vreze des Heren. Deze vervolgden degenen, die wandelden naar `s Heren geboden en zich verlustigden in Zijnen dienst. Geheel anders zou het zijn met de Koning, die uit den afgehouwen tronk van Jesse zou voortkomen. Hij zou een welbehagen hebben in de vreze des Heren en in al degenen, die deze liefhebben. 2) Hij zou oordelen naar den verborgen mens des harten, naar de inwendige beginselen, volgens welke de mens zich laat bestieren, die alles voor Zijne alziende ogen open en bloot leggen. Hij zal over de geheimste zaken, over het diepst verborgene van het harte een billijk oordeel vellen en Zijn oordeel zal in alles naar waarheid zijn.

Vers 4

4. Maar hij heeft zowel den rechten maatstaf in handen als de middelen tot onderzoek; Hij zal 1) de armen met gerechtigheid richten, zodat zij, die de bescherming der Overheid het meest behoeven, maar naar de tegenwoordige toestanden die het minst genieten (Isaiah 5:23; Isaiah 10:2), hun recht kunnen verkrijgen; en Hij zal de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen 1), de zaak der weerlozen naar recht handhaven; doch Hij zal de aarde, die tegen Christus opstaat, gelijk reeds in den staat zijner vernedering blijkt, (bijv. John 18:6), slaan met de roede Zijns monds 2), met een enkel woord, dat uit Zijnen mond ene veroordeling van den hoogsten Rechter of een werkelijk scheppend woord is (Psalms 33:6, Openbaring :16), en met den adem zijner lippen, zodat niet eens een woord van Zijnen mond nodig is, zal Hij den goddeloze 3) doden, zo als dat zelfs het woord Zijner dienaren, in wie Hij onzichtbaar tegenwoordig is, vermag (Acts 5:5, Acts 5:10; Acts 13:11).

1) De gedachtegang in het vorige en in dit vers kan alzo worden aangewezen: De Messias neemt Zijn rechterlijk ambt volmaakt waar 1) ten opzichte van het wetboek, dat Hij ten grondslag legt 2) ten opzichte van de middelen van onderzoek, waarover Hij kan gebieden (Hij zal naar het gezicht enz.) 3); wat betreft het vonnis, dat altijd zonder aanzien des persoons met het richtsnoer overeenkomt (Hij zal de armen enz.) 4); wat de ten uitvoerlegging aangaat, die ogenblikkelijk en onfeilbaar volgt (Hij zal de aarde, enz.).

In het Hebreeën Wehokiach bemischoor. Beter: Hij zal met rechtmatigheid recht spreken. Want wel betekent het eerste woord straffen en bestraffen, maar ook oordelen, rechtspreken, gelijk op andere plaatsen der H. Schrift. Van den Christus wordt het hier voorspeld, hoe Hij armen en ellendigen recht zal verschaffen. Was het bij de Oosterse despoten in gebruik, om den arme te onderdrukken, om al wat in ere was te bevoordelen en al wie laag was te onderdrukken, van den Messias wordt hier geprofeteerd, dat Hij zich over het ellendige en arme erbarmen zou, in den zin van, dat Hij hun recht zou doen. 2) Gelijk de aardse rechters maar al te dikwijls ten gunste der rijken beslissen, en de rechtvaardige zaak der armen achterstellen, zo zal deze hemelse bij voorkeur een vriend der verdrukten zijn. En heeft niet ook in dit hoogste punt Zijner Messiaanse roeping onze Heere het woord der profeten vervuld? Hij heeft toch bij Zijne zichtbare verschijning als een Weldoener en Trooster rondgewandeld, en sedert Hij zit ter rechterhand des Vaders heeft Hij niet opgehouden, die te verkwikken, die vermoeid en belast Zijne roepstem volgen. Ja, dat is en blijft de diepste verborgenheid des van den hemel gekomen Evangelies, dat het niet den rijken, maar den armen gegeven is. Waarlijk! de rijken zullen niet eer in het hemelrijk komen, totdat zij midden onder de schatten des levens hun inwendige armoede ondervonden hebben. De weerspannige en trotsaard ontgaat ten laatste de straf des rechtvaardigen Rechters niet; hij gevoelt de roede van den goddelijken mond der waarheid tot zijn diepste beschaming, en wanneer hij misdadig tegen hare alles overwinnende macht wil opstaan, zo zinkt hij ineen tot een niets, voor den adem alleen van die heilige lippen, die de vloekenden gezegend hebben. 3) Men verklaart dit woord dikwijls van den goddeloze in den hoogsten zin des woords, van dien persoon van den laatsten tijd, in wie de vijandschap tegen den Heere en Zijnen gezalfde haar satanisch toppunt heeft bereikt (2 Thessalonians 2:8).

Merkwaardig is de bijvoeging van den Chaldeeuwsen uitlegger: "Armillus. " Deze is namelijk de laatste en geweldigste vijand der Joden, die vreselijk tegen hen zal strijden, den Messias, den Zoon van Jozef doden, maar op het laatst louter door het woord van den Messias, den Zoon van David gedood zal worden. Volgens Joodse uitlegging wordt van twee Messiassen-wat onmogelijk uit het O. T. kan bewezen worden- gesproken, opdat men de moeilijkheid, hierin gelegen, dat de Messias lijden, heersen, sterven en eeuwig leven zal, oplosse. Christelijk daarentegen wordt er ene dubbele komst van dezelfden Messias geloofd. Den goddeloze, welken hier de Profeet op het oog heeft, is dezelfde, die door den Apostel Paulus (2 Thessalonians 2:3) genoemd wordt de mens der zonde, d. i. degene, die v r de eindtriomf van Christus zich openbaren zal als de vlees geworden vijandschap tegen God en Zijnen Gezalfde, in wie die vijandschap haar hoogste hoogte heeft bereikt.

Vers 4

4. Maar hij heeft zowel den rechten maatstaf in handen als de middelen tot onderzoek; Hij zal 1) de armen met gerechtigheid richten, zodat zij, die de bescherming der Overheid het meest behoeven, maar naar de tegenwoordige toestanden die het minst genieten (Isaiah 5:23; Isaiah 10:2), hun recht kunnen verkrijgen; en Hij zal de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen 1), de zaak der weerlozen naar recht handhaven; doch Hij zal de aarde, die tegen Christus opstaat, gelijk reeds in den staat zijner vernedering blijkt, (bijv. John 18:6), slaan met de roede Zijns monds 2), met een enkel woord, dat uit Zijnen mond ene veroordeling van den hoogsten Rechter of een werkelijk scheppend woord is (Psalms 33:6, Openbaring :16), en met den adem zijner lippen, zodat niet eens een woord van Zijnen mond nodig is, zal Hij den goddeloze 3) doden, zo als dat zelfs het woord Zijner dienaren, in wie Hij onzichtbaar tegenwoordig is, vermag (Acts 5:5, Acts 5:10; Acts 13:11).

1) De gedachtegang in het vorige en in dit vers kan alzo worden aangewezen: De Messias neemt Zijn rechterlijk ambt volmaakt waar 1) ten opzichte van het wetboek, dat Hij ten grondslag legt 2) ten opzichte van de middelen van onderzoek, waarover Hij kan gebieden (Hij zal naar het gezicht enz.) 3); wat betreft het vonnis, dat altijd zonder aanzien des persoons met het richtsnoer overeenkomt (Hij zal de armen enz.) 4); wat de ten uitvoerlegging aangaat, die ogenblikkelijk en onfeilbaar volgt (Hij zal de aarde, enz.).

In het Hebreeën Wehokiach bemischoor. Beter: Hij zal met rechtmatigheid recht spreken. Want wel betekent het eerste woord straffen en bestraffen, maar ook oordelen, rechtspreken, gelijk op andere plaatsen der H. Schrift. Van den Christus wordt het hier voorspeld, hoe Hij armen en ellendigen recht zal verschaffen. Was het bij de Oosterse despoten in gebruik, om den arme te onderdrukken, om al wat in ere was te bevoordelen en al wie laag was te onderdrukken, van den Messias wordt hier geprofeteerd, dat Hij zich over het ellendige en arme erbarmen zou, in den zin van, dat Hij hun recht zou doen. 2) Gelijk de aardse rechters maar al te dikwijls ten gunste der rijken beslissen, en de rechtvaardige zaak der armen achterstellen, zo zal deze hemelse bij voorkeur een vriend der verdrukten zijn. En heeft niet ook in dit hoogste punt Zijner Messiaanse roeping onze Heere het woord der profeten vervuld? Hij heeft toch bij Zijne zichtbare verschijning als een Weldoener en Trooster rondgewandeld, en sedert Hij zit ter rechterhand des Vaders heeft Hij niet opgehouden, die te verkwikken, die vermoeid en belast Zijne roepstem volgen. Ja, dat is en blijft de diepste verborgenheid des van den hemel gekomen Evangelies, dat het niet den rijken, maar den armen gegeven is. Waarlijk! de rijken zullen niet eer in het hemelrijk komen, totdat zij midden onder de schatten des levens hun inwendige armoede ondervonden hebben. De weerspannige en trotsaard ontgaat ten laatste de straf des rechtvaardigen Rechters niet; hij gevoelt de roede van den goddelijken mond der waarheid tot zijn diepste beschaming, en wanneer hij misdadig tegen hare alles overwinnende macht wil opstaan, zo zinkt hij ineen tot een niets, voor den adem alleen van die heilige lippen, die de vloekenden gezegend hebben. 3) Men verklaart dit woord dikwijls van den goddeloze in den hoogsten zin des woords, van dien persoon van den laatsten tijd, in wie de vijandschap tegen den Heere en Zijnen gezalfde haar satanisch toppunt heeft bereikt (2 Thessalonians 2:8).

Merkwaardig is de bijvoeging van den Chaldeeuwsen uitlegger: "Armillus. " Deze is namelijk de laatste en geweldigste vijand der Joden, die vreselijk tegen hen zal strijden, den Messias, den Zoon van Jozef doden, maar op het laatst louter door het woord van den Messias, den Zoon van David gedood zal worden. Volgens Joodse uitlegging wordt van twee Messiassen-wat onmogelijk uit het O. T. kan bewezen worden- gesproken, opdat men de moeilijkheid, hierin gelegen, dat de Messias lijden, heersen, sterven en eeuwig leven zal, oplosse. Christelijk daarentegen wordt er ene dubbele komst van dezelfden Messias geloofd. Den goddeloze, welken hier de Profeet op het oog heeft, is dezelfde, die door den Apostel Paulus (2 Thessalonians 2:3) genoemd wordt de mens der zonde, d. i. degene, die v r de eindtriomf van Christus zich openbaren zal als de vlees geworden vijandschap tegen God en Zijnen Gezalfde, in wie die vijandschap haar hoogste hoogte heeft bereikt.

Vers 5

5. Want gerechtigheid 1), die het onverbrekelijk richtsnoer van het goddelijk werken volgt, en ieder het zijne geeft, zal de gordel Zijner lenden zijn, alle eigenschappen en werkzaamheden van Zijn persoon als n verbond samenhoudende; ook zal de waarheid, de trouw, in het volbrengen der beloften, de gordel Zijner lenden zijn. Zo heeft Hij een sieraad, geheel verschillend van den luister, die aardse monarchen omstuwt.

1) Niet alleen door de verzoenende en verdienende gerechtigheid van den Messias, op welke Zijne tent als zou opgebouwd en gegrond worden, maar ook zelfs door die gerechtigheid, die de Messias als Koning zou vertonen in het rechtmatig bestuur van Zijn Koninkrijk, in het straffen van de kwaden en in het belonen van de goeden. Immers zijn dat de twee zuilen, die alleen een Staat ophouden, en zonder welke die noodzakelijk te gronde moet zinken.

Z zal de Messias dan waarlijk God gelijken, die Hem zenden zal, barmhartig en heilig en rein van ogen, onkreukbaar, rechtvaardig, zonder aanzien des persoons! Gij hebt wederom den Heiland uwer belijdenis herkend. Gij gedenkt den strijd, dien Hij voerde, onafgebroken en onverflauwd; een dertigjarigen oorlog tegen de zonde. Gij ziet den onvruchtbaren vijgenboom dorren onder de aanraking van Zijn heiligen vinger; gij ziet de Farizeeën verbleken onder het achtvoudig: wee u! van Zijn heilig woord; gij ziet Chorazin en Bethsaïda, de onbekeerlijke steden, als wankelende onder den donder van Zijn heilig vonnis. Zijn woord is een gesel en bedreigt de stad, die de profeten doodt, dat haar huis haar woest zal gelaten worden. Ja, in Zijne hand ziet gij den gesel, die de wisselaars drijft uit het heiligdom. Met onverbiddelijke gestrengheid verkondigt Hij de uitwerping der dode vissen, den vuurbrand van het onkruid, de grote schifting ten jongsten dage, het onuitblusbare vuur en den onsterflijken worm! Nog altijd is Zijn woord ene snerpende roede voor het boze hart, gelijk de zonnestraal voor de stekende wonde; en al Zijne vijanden zullen ene gebogen liggen, hetzij aan, hetzij onder Zijne voeten.

Vers 5

5. Want gerechtigheid 1), die het onverbrekelijk richtsnoer van het goddelijk werken volgt, en ieder het zijne geeft, zal de gordel Zijner lenden zijn, alle eigenschappen en werkzaamheden van Zijn persoon als n verbond samenhoudende; ook zal de waarheid, de trouw, in het volbrengen der beloften, de gordel Zijner lenden zijn. Zo heeft Hij een sieraad, geheel verschillend van den luister, die aardse monarchen omstuwt.

1) Niet alleen door de verzoenende en verdienende gerechtigheid van den Messias, op welke Zijne tent als zou opgebouwd en gegrond worden, maar ook zelfs door die gerechtigheid, die de Messias als Koning zou vertonen in het rechtmatig bestuur van Zijn Koninkrijk, in het straffen van de kwaden en in het belonen van de goeden. Immers zijn dat de twee zuilen, die alleen een Staat ophouden, en zonder welke die noodzakelijk te gronde moet zinken.

Z zal de Messias dan waarlijk God gelijken, die Hem zenden zal, barmhartig en heilig en rein van ogen, onkreukbaar, rechtvaardig, zonder aanzien des persoons! Gij hebt wederom den Heiland uwer belijdenis herkend. Gij gedenkt den strijd, dien Hij voerde, onafgebroken en onverflauwd; een dertigjarigen oorlog tegen de zonde. Gij ziet den onvruchtbaren vijgenboom dorren onder de aanraking van Zijn heiligen vinger; gij ziet de Farizeeën verbleken onder het achtvoudig: wee u! van Zijn heilig woord; gij ziet Chorazin en Bethsaïda, de onbekeerlijke steden, als wankelende onder den donder van Zijn heilig vonnis. Zijn woord is een gesel en bedreigt de stad, die de profeten doodt, dat haar huis haar woest zal gelaten worden. Ja, in Zijne hand ziet gij den gesel, die de wisselaars drijft uit het heiligdom. Met onverbiddelijke gestrengheid verkondigt Hij de uitwerping der dode vissen, den vuurbrand van het onkruid, de grote schifting ten jongsten dage, het onuitblusbare vuur en den onsterflijken worm! Nog altijd is Zijn woord ene snerpende roede voor het boze hart, gelijk de zonnestraal voor de stekende wonde; en al Zijne vijanden zullen ene gebogen liggen, hetzij aan, hetzij onder Zijne voeten.

Vers 6

6. En even als deze met den Geest Gods vervulde Spreukenit (Isaiah 11:1, Isaiah 11:2) de ware volkomen Koning is (Isaiah 11:3-Isaiah 11:6), zo is ook Zijn rijk het hoogste en zaligste; daar heerst vrede, niet alleen onder de mensen (Isaiah 9:5), maar ook onder de dieren, en vrede tussen dieren en mensen; a) de wolf zal hare natuur (Matthew 8:15) geheel en al afleggen, en met het lam verkeren, zonder het in het minste leed aan te doen, en de luipaard (lat. pardus, Gr. pardalis = panter), bij den geitenbok rustig neerliggen; de vrede van het paradijs is vernieuwd, en het kalf, en de jonge leeuw (deze in het midden) en het mestvee zullen te zamen zijn, en een klein jonkske, dat noch slimheid en list, noch kracht en ervaring heeft, zal ze drijven, terwijl de jonge zo gevaarlijke leeuw noch naar den zwakken buur ziet, noch naar het vette aan de andere zijde hunkert.

a) Isaiah 65:25. Hosea 2:17.

Vers 6

6. En even als deze met den Geest Gods vervulde Spreukenit (Isaiah 11:1, Isaiah 11:2) de ware volkomen Koning is (Isaiah 11:3-Isaiah 11:6), zo is ook Zijn rijk het hoogste en zaligste; daar heerst vrede, niet alleen onder de mensen (Isaiah 9:5), maar ook onder de dieren, en vrede tussen dieren en mensen; a) de wolf zal hare natuur (Matthew 8:15) geheel en al afleggen, en met het lam verkeren, zonder het in het minste leed aan te doen, en de luipaard (lat. pardus, Gr. pardalis = panter), bij den geitenbok rustig neerliggen; de vrede van het paradijs is vernieuwd, en het kalf, en de jonge leeuw (deze in het midden) en het mestvee zullen te zamen zijn, en een klein jonkske, dat noch slimheid en list, noch kracht en ervaring heeft, zal ze drijven, terwijl de jonge zo gevaarlijke leeuw noch naar den zwakken buur ziet, noch naar het vette aan de andere zijde hunkert.

a) Isaiah 65:25. Hosea 2:17.

Vers 7

7. De koe en de berin, die de natuur van de eerste verkreeg, zullen te zamen weiden, hare jongen zullen eendrachtelijk te zamen neerliggen, en de leeuw zal, niet meer dorstende naar bloed, stro eten, gelijk de os.

Vers 7

7. De koe en de berin, die de natuur van de eerste verkreeg, zullen te zamen weiden, hare jongen zullen eendrachtelijk te zamen neerliggen, en de leeuw zal, niet meer dorstende naar bloed, stro eten, gelijk de os.

Vers 8

8. En een zoogkind zal geheel veilig zich vermaken, met kinderlijke spelen den tijd doorbrengen over het hol van een ander, wiens beet te voren zo ogenblikkelijk doodde; en een gespeend kind, een van ongeveer drie jaren (Genesis 21:8), zal zonder gevaar zijne hand uitsteken in den kuil van den zo hoogst vergiftigen basilisk; de vijandschap tussen mensen en dieren (Genesis 3:15) zal eens weggenomen zijn.

Niet van den beginne, maar van den val af is de vijandschap tussen mensen en dieren ontstaan. Voorheen was alles goed, ook de dieren van verschillende soort. De dieren waren bij den mens gesteld om hem dienstvaardig ter zijde te staan (Genesis 3:19), zo als wij het ook later en wel juist ten opzichte van de later verfijnde soort werkelijk vinden (Genesis 3:1); oorspronkelijk toch waren al de dieren, wat hun voedsel betreft, tot de vegetabiliën (plantaardig voedsel) bepaald (Genesis 1:30). Zo als het aanvankelijk geweest is moet het ten laatste weer worden (Romans 8:19), waarom dan ook dezelfde uitzichten, zo als die op onze plaats worden geopend, op meerdere plaatsen van het O. T. ons voorkomen (Isaiah 35:9; Isaiah 65:25. Ezechiël 34:25, 28. Hosea 2:18). Over de betekenis van deze verzen zijn verschillende gevoelens. Niet weinigen onder de Ouden vatten ze symbolisch op, zodat dan hier zou gezien worden op den tijd, waarin ook de ruwste en meest vijandige mensen Christus onderdanen zullen worden. Men wijst dan op de toebrenging der Heidenen, op de bekering van Saulus van Tarsen en op anderen. Nu is het wel waar, dat men er een symbolische toepassing aan kan geven, naar o. i. beschrijft hier de Profeet de heerlijkheid van de volmaking der Kerk, die hare volkomen heerlijkheid zal bereikt hebben als er de nieuwe aarde zal zijn onder den nieuwen hemel. Hier wordt beschreven een toestand van vrede onder den Vredevorst. Is ten gevolge der zonde niet alleen het Paradijs verloren, maar ook het Paradijsleven helemaal veranderd, zodat het van vrede onvrede is geworden, als eenmaal de heerschappij van Christus volkomen zal wezen, als de zonde is verbannen, zal ook het zuchtend schepsel vrijgemaakt worden, en ook de onbezielde schepping delen in de heerlijkheid der vrijheid der kinderen Gods. Vandaar dat ook het volgende vers luidt zoals het luidt.

Vers 8

8. En een zoogkind zal geheel veilig zich vermaken, met kinderlijke spelen den tijd doorbrengen over het hol van een ander, wiens beet te voren zo ogenblikkelijk doodde; en een gespeend kind, een van ongeveer drie jaren (Genesis 21:8), zal zonder gevaar zijne hand uitsteken in den kuil van den zo hoogst vergiftigen basilisk; de vijandschap tussen mensen en dieren (Genesis 3:15) zal eens weggenomen zijn.

Niet van den beginne, maar van den val af is de vijandschap tussen mensen en dieren ontstaan. Voorheen was alles goed, ook de dieren van verschillende soort. De dieren waren bij den mens gesteld om hem dienstvaardig ter zijde te staan (Genesis 3:19), zo als wij het ook later en wel juist ten opzichte van de later verfijnde soort werkelijk vinden (Genesis 3:1); oorspronkelijk toch waren al de dieren, wat hun voedsel betreft, tot de vegetabiliën (plantaardig voedsel) bepaald (Genesis 1:30). Zo als het aanvankelijk geweest is moet het ten laatste weer worden (Romans 8:19), waarom dan ook dezelfde uitzichten, zo als die op onze plaats worden geopend, op meerdere plaatsen van het O. T. ons voorkomen (Isaiah 35:9; Isaiah 65:25. Ezechiël 34:25, 28. Hosea 2:18). Over de betekenis van deze verzen zijn verschillende gevoelens. Niet weinigen onder de Ouden vatten ze symbolisch op, zodat dan hier zou gezien worden op den tijd, waarin ook de ruwste en meest vijandige mensen Christus onderdanen zullen worden. Men wijst dan op de toebrenging der Heidenen, op de bekering van Saulus van Tarsen en op anderen. Nu is het wel waar, dat men er een symbolische toepassing aan kan geven, naar o. i. beschrijft hier de Profeet de heerlijkheid van de volmaking der Kerk, die hare volkomen heerlijkheid zal bereikt hebben als er de nieuwe aarde zal zijn onder den nieuwen hemel. Hier wordt beschreven een toestand van vrede onder den Vredevorst. Is ten gevolge der zonde niet alleen het Paradijs verloren, maar ook het Paradijsleven helemaal veranderd, zodat het van vrede onvrede is geworden, als eenmaal de heerschappij van Christus volkomen zal wezen, als de zonde is verbannen, zal ook het zuchtend schepsel vrijgemaakt worden, en ook de onbezielde schepping delen in de heerlijkheid der vrijheid der kinderen Gods. Vandaar dat ook het volgende vers luidt zoals het luidt.

Vers 9

9. Men zal zelfs van de zijde der dierenwereld in dadelijke tegenoverstelling tegen den tegenwoordigen toestand (Isaiah 1:15), nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid 1) (Psalms 2:6), het gebied van den Davidzoon in ergeren zin, en het middelpunt der aarde; want de aarde, het land van Israël, van waar de zegen uitgaat en zich ook over de gehele aarde verbreiden zal (Genesis 2:10), zal vol van kennis des HEEREN zijn, gegrond op de gemeenschap der liefde, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken 2) (Habakkuk 2:14).

1) Den gansen berg Mijner heiligheid is niet het bergland van Palestina, maar Zion en dan Zion hier in geestelijken zin opgevat als de plaats, vanwaar, als middelpunt, de heerlijkheid van Christus uitgaat, gelijk ook in Psalms 2:6 wordt uitgedrukt. 2) Ene ruime, heilige zee vol ruisende heerlijke baren ligt uitgebreid voor het oog des verheven Zieners.

Vers 9

9. Men zal zelfs van de zijde der dierenwereld in dadelijke tegenoverstelling tegen den tegenwoordigen toestand (Isaiah 1:15), nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid 1) (Psalms 2:6), het gebied van den Davidzoon in ergeren zin, en het middelpunt der aarde; want de aarde, het land van Israël, van waar de zegen uitgaat en zich ook over de gehele aarde verbreiden zal (Genesis 2:10), zal vol van kennis des HEEREN zijn, gegrond op de gemeenschap der liefde, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken 2) (Habakkuk 2:14).

1) Den gansen berg Mijner heiligheid is niet het bergland van Palestina, maar Zion en dan Zion hier in geestelijken zin opgevat als de plaats, vanwaar, als middelpunt, de heerlijkheid van Christus uitgaat, gelijk ook in Psalms 2:6 wordt uitgedrukt. 2) Ene ruime, heilige zee vol ruisende heerlijke baren ligt uitgebreid voor het oog des verheven Zieners.

Vers 10

10. Want 1) het zal geschieden te dien dage, wanneer ten gevolge der Godskennis, die nu algemeen is geworden, alles is veranderd, dat de heidenen, uitgelokt door den zaligen toestand in dat vrederijk, naar den a) wortel van Isaï 2), (Openbaring :1), die staan zal tot ene banier der volken 3), zullen vragen, en Zijne rust, de plaats waar die vroeger genoemde wortel van Isaï Zijnen troon heeft opgeslagen, zal heerlijk zijn, deze zal de zetel zijn van enen Koning, die alles overtreft in glans en alle volken rondom Zich schaart 4).

a) Romans 15:12.

1) Heeft de Profeet in de vorige verzen beschreven het regeren van den Vredevorst en de heerlijke gevolgen, die eeuwiglijk daarvan het gevolg zullen zijn, met dit vers wijst hij er op, hoe die toestand zal komen.

Nu is Israël's kerk nog volkskerk, het heil is nu nog besloten binnen de engere grenzen van het Joodse land; de Heidenen staan nu nog vijandig over tegen al wat Jood is, derhalve tegen al wat den Heere dient, maar alsdan zal het geschieden bij het aanbreken van den dag der N. Bedeling, dat niet alleen de Joden, maar ook de Heidenen zullen vragen naar het heil in Christus, dat ook de Heidenen zich zullen scharen onder de kruisbanier van Koning Jezus en in Hem alleen al hun heil en zaligheid zullen vinden. 2) De trotse boom van het Davidische koningschap is omgehouwen en nog is er slechts de wortel van overgebleven. De nieuwe David is de Spreukenit uit den wortel van Isaï en in zekeren zin de wortel zelf, omdat deze sedert langen tijd zou zijn ten ondergegaan, wanneer zij niet Hem, die van den beginne is, in zich droeg, die nu uit haar voortspruit. 3) Ene banier pleegde men op bergen, of op verre zichtbare hoogten op te richten, om het volk om de ene of andere reden daarheen te verzamelen (Isaiah 5:26; Isaiah 49:22; Isaiah 62:10), of opdat de vluchtelingen zich daar zouden verenigen (Jeremiah 4:6. Psalms 60:6), of opdat de op een punt samengebrachte troepen van daar den vijand zouden aanvallen (Isaiah 18:3; Jeremiah 4:21; Jeremiah 51:27), of ook om, als ene soort van telegraaf, ergens bericht van te geven. (Jeremiah 50:2).

Hij zou als een banier opgericht worden, in de prediking van het eeuwig Evangelie, waarvan Zijne leraars als de standaardvoerders, de namen der liefde zouden laten waaien, om onze harten dus tot Hem te lokken. Deze is ook de banier der waarheid, onder welke wij ons moeten begeven, om een heiligen strijd te voeren tegen de zonde en Satan. Christus is de banier, onder welke alle de verstrooide kinderen van God weer bijeen zullen vergaderd worden, en in wie zij als het middelpunt der eenheid zich te zamen in liefde bijeenvoegen en houden. 4) De Vulgata vertaalt: et sepulcrum ejus gloriosum! dienvolgens verstaat men in de Roomse kerk onder de "banier" het kruis van Christus, de rust van die des grafs, en gebruikt men onze plaats als ene voorname plaats tot aanbeveling van bedevaarten.

In Romans 5:12 is onze plaats volgens de Septuaginta aangehaald. Zagen de beroemdste dichters der heidense oudheid ene gouden eeuw achter zich, waarop maar al te spoedig een zilveren en koperen en ijzeren volgde, Jesaja ziet den dageraad des heils v r zich in de toekomst verrijzen, en schetst ons een tijd van geluk, die reeds, wat vormen en kleuren zijner voorstelling aanbelangt, de schitterendste beschrijvingen der gouden eeuw bij Grieken en Romeinen nog verre achter zich laat.

Vers 10

10. Want 1) het zal geschieden te dien dage, wanneer ten gevolge der Godskennis, die nu algemeen is geworden, alles is veranderd, dat de heidenen, uitgelokt door den zaligen toestand in dat vrederijk, naar den a) wortel van Isaï 2), (Openbaring :1), die staan zal tot ene banier der volken 3), zullen vragen, en Zijne rust, de plaats waar die vroeger genoemde wortel van Isaï Zijnen troon heeft opgeslagen, zal heerlijk zijn, deze zal de zetel zijn van enen Koning, die alles overtreft in glans en alle volken rondom Zich schaart 4).

a) Romans 15:12.

1) Heeft de Profeet in de vorige verzen beschreven het regeren van den Vredevorst en de heerlijke gevolgen, die eeuwiglijk daarvan het gevolg zullen zijn, met dit vers wijst hij er op, hoe die toestand zal komen.

Nu is Israël's kerk nog volkskerk, het heil is nu nog besloten binnen de engere grenzen van het Joodse land; de Heidenen staan nu nog vijandig over tegen al wat Jood is, derhalve tegen al wat den Heere dient, maar alsdan zal het geschieden bij het aanbreken van den dag der N. Bedeling, dat niet alleen de Joden, maar ook de Heidenen zullen vragen naar het heil in Christus, dat ook de Heidenen zich zullen scharen onder de kruisbanier van Koning Jezus en in Hem alleen al hun heil en zaligheid zullen vinden. 2) De trotse boom van het Davidische koningschap is omgehouwen en nog is er slechts de wortel van overgebleven. De nieuwe David is de Spreukenit uit den wortel van Isaï en in zekeren zin de wortel zelf, omdat deze sedert langen tijd zou zijn ten ondergegaan, wanneer zij niet Hem, die van den beginne is, in zich droeg, die nu uit haar voortspruit. 3) Ene banier pleegde men op bergen, of op verre zichtbare hoogten op te richten, om het volk om de ene of andere reden daarheen te verzamelen (Isaiah 5:26; Isaiah 49:22; Isaiah 62:10), of opdat de vluchtelingen zich daar zouden verenigen (Jeremiah 4:6. Psalms 60:6), of opdat de op een punt samengebrachte troepen van daar den vijand zouden aanvallen (Isaiah 18:3; Jeremiah 4:21; Jeremiah 51:27), of ook om, als ene soort van telegraaf, ergens bericht van te geven. (Jeremiah 50:2).

Hij zou als een banier opgericht worden, in de prediking van het eeuwig Evangelie, waarvan Zijne leraars als de standaardvoerders, de namen der liefde zouden laten waaien, om onze harten dus tot Hem te lokken. Deze is ook de banier der waarheid, onder welke wij ons moeten begeven, om een heiligen strijd te voeren tegen de zonde en Satan. Christus is de banier, onder welke alle de verstrooide kinderen van God weer bijeen zullen vergaderd worden, en in wie zij als het middelpunt der eenheid zich te zamen in liefde bijeenvoegen en houden. 4) De Vulgata vertaalt: et sepulcrum ejus gloriosum! dienvolgens verstaat men in de Roomse kerk onder de "banier" het kruis van Christus, de rust van die des grafs, en gebruikt men onze plaats als ene voorname plaats tot aanbeveling van bedevaarten.

In Romans 5:12 is onze plaats volgens de Septuaginta aangehaald. Zagen de beroemdste dichters der heidense oudheid ene gouden eeuw achter zich, waarop maar al te spoedig een zilveren en koperen en ijzeren volgde, Jesaja ziet den dageraad des heils v r zich in de toekomst verrijzen, en schetst ons een tijd van geluk, die reeds, wat vormen en kleuren zijner voorstelling aanbelangt, de schitterendste beschrijvingen der gouden eeuw bij Grieken en Romeinen nog verre achter zich laat.

Vers 11

11. Want het zal geschieden te dien dage, wanneer het grootste gedeelte des volks, waaruit en waarvoor in de eerste plaats die Koning is, zich nog ten gevolge der strafgerichten (Isaiah 6:12) in de verstrooiing bevindt, dat de Heere ten andere maal, even als Hij het bij wijze van een voorbeeld reeds vroeger bij de terugvoering uit Babels ballingschap deed (Ezra 1:1 vv. 7:1), Zijne hand aanleggen, uitstrekken zal, om weer te verwerven, terug te kopen (Deuteronomy 28:68), het overblijfsel Zijns volks. Hij zal zich wenden tot het overblijfsel, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, den verdrukker van Israël, heden en later, en van Egypte, den verdrukker uit vroegeren tijd (Isaiah 10:24, Isaiah 10:26), en van Pathros, het landschap Thebaïs in Opper-Egypte (Genesis 10:14), en van Morenland. Ethiopië of Nubië en Abyssinië (Genesis 10:6), en van Elam in het Zuiden van Medië, oostelijk van den Tiger (Genesis 10:22), en van Sinear, Mesopotamië en Babylonië (Genesis 11:12), en van Hamath in Syrië (Genesis 10:18), en van de eilanden (de kusten) der Middellandse Zee, met Klein-Azië en Europa ingesloten (Genesis 10:5), van alle bekende en onbekende landen.

Vers 11

11. Want het zal geschieden te dien dage, wanneer het grootste gedeelte des volks, waaruit en waarvoor in de eerste plaats die Koning is, zich nog ten gevolge der strafgerichten (Isaiah 6:12) in de verstrooiing bevindt, dat de Heere ten andere maal, even als Hij het bij wijze van een voorbeeld reeds vroeger bij de terugvoering uit Babels ballingschap deed (Ezra 1:1 vv. 7:1), Zijne hand aanleggen, uitstrekken zal, om weer te verwerven, terug te kopen (Deuteronomy 28:68), het overblijfsel Zijns volks. Hij zal zich wenden tot het overblijfsel, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, den verdrukker van Israël, heden en later, en van Egypte, den verdrukker uit vroegeren tijd (Isaiah 10:24, Isaiah 10:26), en van Pathros, het landschap Thebaïs in Opper-Egypte (Genesis 10:14), en van Morenland. Ethiopië of Nubië en Abyssinië (Genesis 10:6), en van Elam in het Zuiden van Medië, oostelijk van den Tiger (Genesis 10:22), en van Sinear, Mesopotamië en Babylonië (Genesis 11:12), en van Hamath in Syrië (Genesis 10:18), en van de eilanden (de kusten) der Middellandse Zee, met Klein-Azië en Europa ingesloten (Genesis 10:5), van alle bekende en onbekende landen.

Vers 12

12. En Hij zal ene banier oprichten onder de Heidenen, opdat daarom het overige des volks zich verzamele, en Hij zal de verdrevenen van Israël uit het noordelijk rijk verzamelen tot hun vaderland, en de verstrooiden uit Juda, het zuidelijk rijk, vergaderen, van de vier einden des aardrijks, van Oosten en Westen, Noorden en Zuiden.

De vervulling dezer profetie is begonnen met de algemene verzameling en bekering der verstrooide Joden ten tijde van Christus en van de Apostelen (Acts 2:9, 1 Peter 1:1, John 1:1); zij is in de volgende tijden tot op onze dagen verder voortgezet, maar bereikt eerst haren hoogsten graad in de toekomstige algemene bekering der ronddwalende Joden, wanneer de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan. (Romans 11:25) . 13. En de nijd, de tot hiertoe bestaande ijverzucht van Efraïm (Isaiah 9:21) zal, opdat het weer teruggevoerde volk onder zijnen Koning des vredes ook broederlijk verenigd zij, wegwijken, en de tegenpartijen van Juda, gelijk wij nu gezien hebben, in de met de Syriërs verbondene Efraïmieten (2 Kings 15:37; 2 Kings 16:5), zullen uitgeroeid worden, dergelijke zaken zullen voor altijd onmogelijk gemaakt zijn. Efraïm zal Juda niet meer benijden, en Juda zal Efraïm, dat nu tot David's koningshuis is teruggebracht, niet benauwen.

Iets van de vervulling is reeds zichtbaar in de omstandigheden na de Babylonische ballingschap. (Vergelijk bij deze plaats Ezekiel 37:15).

Vers 12

12. En Hij zal ene banier oprichten onder de Heidenen, opdat daarom het overige des volks zich verzamele, en Hij zal de verdrevenen van Israël uit het noordelijk rijk verzamelen tot hun vaderland, en de verstrooiden uit Juda, het zuidelijk rijk, vergaderen, van de vier einden des aardrijks, van Oosten en Westen, Noorden en Zuiden.

De vervulling dezer profetie is begonnen met de algemene verzameling en bekering der verstrooide Joden ten tijde van Christus en van de Apostelen (Acts 2:9, 1 Peter 1:1, John 1:1); zij is in de volgende tijden tot op onze dagen verder voortgezet, maar bereikt eerst haren hoogsten graad in de toekomstige algemene bekering der ronddwalende Joden, wanneer de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan. (Romans 11:25) . 13. En de nijd, de tot hiertoe bestaande ijverzucht van Efraïm (Isaiah 9:21) zal, opdat het weer teruggevoerde volk onder zijnen Koning des vredes ook broederlijk verenigd zij, wegwijken, en de tegenpartijen van Juda, gelijk wij nu gezien hebben, in de met de Syriërs verbondene Efraïmieten (2 Kings 15:37; 2 Kings 16:5), zullen uitgeroeid worden, dergelijke zaken zullen voor altijd onmogelijk gemaakt zijn. Efraïm zal Juda niet meer benijden, en Juda zal Efraïm, dat nu tot David's koningshuis is teruggebracht, niet benauwen.

Iets van de vervulling is reeds zichtbaar in de omstandigheden na de Babylonische ballingschap. (Vergelijk bij deze plaats Ezekiel 37:15).

Vers 14

14. Maar zij zullen, na die vereniging weer sterk genoeg, om even als in de tijden van David en Salomo de vijandige naburen te onderwerpen en in bedwang te houden, in plaats van zich, gelijk tot hiertoe, door hen te laten verdrukken, of zich met hen tegen anderen te verbinden, den Filistijnen op den schouder vliegen, op het hoofd zitten, tegen het Westen, en zij zullen te zamen die van het Oosten beroven (Judges 6:3); aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan, hen in ootmoed aan zich onderwerpende, en de kinderen Ammons zullen hun voortaan gehoorzaam zijn.

Maar hoe is deze profetie van krijg te rijmen met de voorafgaande belofte van vrede en het daarbij veronderstelde einde van allen strijd? Er is ene tegenspraak, welker oplossing daarin ligt, dat het slechts beelden zijn, beelden ontleend aan de tegenwoordige toestanden en oorlogen, waardoor de profeet de heerschappij van het toekomstige nige Israël, die door geestelijke wapenen over de naburige volken verkregen is, aanschouwelijk maakt. Men zou zich ene onschriftuurlijke voorstelling van de zaak maken, wanneer men meende, dat de algemene vrede op aarde plotseling en als met een toverslag ontstaan zal; neen, wereldschuddingen zullen voorafgaan.

IV. Isaiah 11:15. Isaiah 12:6. De rede keert terug tot de gedachte, die reeds in de vorige afdeling is uitgesproken, de terugbrenging van Israël in zijn erfland. Alle wonderen van Goddelijke almacht en genade zullen bij deze verlossing zich herhalen, die eens plaats hadden bij de verlossing uit Egypte, welke een voorbeeld der eerste was. Even als Israël na die vorige verlossing zijnen God een loflied zong aan gene zijde der Schelfzee, zo zal ook de toekomstige herstelde gemeente, die genade voor genade ontving, haar loflied hebben.

Vers 14

14. Maar zij zullen, na die vereniging weer sterk genoeg, om even als in de tijden van David en Salomo de vijandige naburen te onderwerpen en in bedwang te houden, in plaats van zich, gelijk tot hiertoe, door hen te laten verdrukken, of zich met hen tegen anderen te verbinden, den Filistijnen op den schouder vliegen, op het hoofd zitten, tegen het Westen, en zij zullen te zamen die van het Oosten beroven (Judges 6:3); aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan, hen in ootmoed aan zich onderwerpende, en de kinderen Ammons zullen hun voortaan gehoorzaam zijn.

Maar hoe is deze profetie van krijg te rijmen met de voorafgaande belofte van vrede en het daarbij veronderstelde einde van allen strijd? Er is ene tegenspraak, welker oplossing daarin ligt, dat het slechts beelden zijn, beelden ontleend aan de tegenwoordige toestanden en oorlogen, waardoor de profeet de heerschappij van het toekomstige nige Israël, die door geestelijke wapenen over de naburige volken verkregen is, aanschouwelijk maakt. Men zou zich ene onschriftuurlijke voorstelling van de zaak maken, wanneer men meende, dat de algemene vrede op aarde plotseling en als met een toverslag ontstaan zal; neen, wereldschuddingen zullen voorafgaan.

IV. Isaiah 11:15. Isaiah 12:6. De rede keert terug tot de gedachte, die reeds in de vorige afdeling is uitgesproken, de terugbrenging van Israël in zijn erfland. Alle wonderen van Goddelijke almacht en genade zullen bij deze verlossing zich herhalen, die eens plaats hadden bij de verlossing uit Egypte, welke een voorbeeld der eerste was. Even als Israël na die vorige verlossing zijnen God een loflied zong aan gene zijde der Schelfzee, zo zal ook de toekomstige herstelde gemeente, die genade voor genade ontving, haar loflied hebben.

Vers 15

15. Ook zal de HEERE, wanneer Hij ten tweeden male Zijne hand uitstrekt, om het overblijfsel van Zijn volk weer te verwerven, dat overgebleven is van de ASSYRIËRS en Egyptenaars enz. (Isaiah 11:11), den inham der zee van Egypte, de tussen Egypte en het aangrenzende Arabië gelegene Schelfzee verbannen, gelijk Hij dit eenmaal door Mozes deed (Exodus 14:16, Exodus 14:21), en Hij zal, opdat ook de splitsing van den Jordaan bij den intocht in het beloofde land (Joshua 3:14), zijn tegenbeeld hebbe, Zijne hand bewegen tegen de rivier, den Eufraat, door de sterkte Zijns winds, waardoor Hij de waterstromen verdeelt (of: in den gloed van Zijnen adem); en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen, Hij zal haar verdelen in zeven beken, en Hij zal maken dat men met schoenen daardoor zal gaan, zo droog dat men gene schoenen behoeft uit te trekken, om te doorwaden. 16. En er zal door dezen stroom een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat in dien laatsten tijd overgebleven zal zijn van Assur, en de overige machten der wereld, onder welke het volk verstrooid was (Isaiah 11:11), gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog (Exodus 14:29).

In dit vers wordt de wegneming der hindernissen, welke de bekering der Joden in den weg stonden, beloofd. De profeet ziet hierbij op ene dubbele geschiedenis, vooreerst op den uittocht der kinderen Israël's uit Egypte, toen God de Rode zee uitdroogde, zodat zij daardoor konden gaan voor de Egyptenaren, die hen vervolgden; vervolgens ziet hij de inneming van de stad Babel door Cyrus, die den Eufraat afleidde en daardoor Babylon innam (2 Chronicles 36:20), door welke inneming de vrijlating der Joden uit de Babylonische ballingschap werd bevorderd.

Vers 15

15. Ook zal de HEERE, wanneer Hij ten tweeden male Zijne hand uitstrekt, om het overblijfsel van Zijn volk weer te verwerven, dat overgebleven is van de ASSYRIËRS en Egyptenaars enz. (Isaiah 11:11), den inham der zee van Egypte, de tussen Egypte en het aangrenzende Arabië gelegene Schelfzee verbannen, gelijk Hij dit eenmaal door Mozes deed (Exodus 14:16, Exodus 14:21), en Hij zal, opdat ook de splitsing van den Jordaan bij den intocht in het beloofde land (Joshua 3:14), zijn tegenbeeld hebbe, Zijne hand bewegen tegen de rivier, den Eufraat, door de sterkte Zijns winds, waardoor Hij de waterstromen verdeelt (of: in den gloed van Zijnen adem); en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen, Hij zal haar verdelen in zeven beken, en Hij zal maken dat men met schoenen daardoor zal gaan, zo droog dat men gene schoenen behoeft uit te trekken, om te doorwaden. 16. En er zal door dezen stroom een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat in dien laatsten tijd overgebleven zal zijn van Assur, en de overige machten der wereld, onder welke het volk verstrooid was (Isaiah 11:11), gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog (Exodus 14:29).

In dit vers wordt de wegneming der hindernissen, welke de bekering der Joden in den weg stonden, beloofd. De profeet ziet hierbij op ene dubbele geschiedenis, vooreerst op den uittocht der kinderen Israël's uit Egypte, toen God de Rode zee uitdroogde, zodat zij daardoor konden gaan voor de Egyptenaren, die hen vervolgden; vervolgens ziet hij de inneming van de stad Babel door Cyrus, die den Eufraat afleidde en daardoor Babylon innam (2 Chronicles 36:20), door welke inneming de vrijlating der Joden uit de Babylonische ballingschap werd bevorderd.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile