Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 10

Isaiah 10:1. STRAF DER ONGERECHTIGHEID. ONDERGANG DER ASSYRIËRS. IV. Isaiah 10:1-Isaiah 10:4. Werkelijk ziet het er in `t rijk Juda ook niet beter uit, daar zijn onrechtvaardige geweldenaars en rechters, die hun macht slechts gebruiken om te onderdrukken de armen en ellendigen, en het recht te buigen in den dienst der boze zelfzucht tegenover weduwen en wezen, De dag der bezoeking en der ellende kan dan ook niet uitblijven, waarop zij, die niet tot toevlucht en hulp waren voor de verdrukten, nu ook gene toevlucht en hulp vinden, en zij die anderen onderdrukt en neergeworpen hebben, nu ook zelf onderdrukt en verbrijzeld worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 10

Isaiah 10:1. STRAF DER ONGERECHTIGHEID. ONDERGANG DER ASSYRIËRS. IV. Isaiah 10:1-Isaiah 10:4. Werkelijk ziet het er in `t rijk Juda ook niet beter uit, daar zijn onrechtvaardige geweldenaars en rechters, die hun macht slechts gebruiken om te onderdrukken de armen en ellendigen, en het recht te buigen in den dienst der boze zelfzucht tegenover weduwen en wezen, De dag der bezoeking en der ellende kan dan ook niet uitblijven, waarop zij, die niet tot toevlucht en hulp waren voor de verdrukten, nu ook gene toevlucht en hulp vinden, en zij die anderen onderdrukt en neergeworpen hebben, nu ook zelf onderdrukt en verbrijzeld worden.

Vers 1

1. Wee degenen, die, als wetgeleerden met de uitvaardiging van wetten belast, ongerechte inzettingen inzetten, en dus van hun macht misbruik maken tot het vaststellen van allerlei spitsvondige decreten, en den schrijvers, die, als rechters gezeten, moeite voorschrijven. 1)

1) De Profeet keert zich nu tot de onrechtvaardige machthebbende rechters, die in plaats van recht te doen, de armen te hulp komen, de rechten der weduwe voor te staan, de armen verdrukten en wat aan de weduwen en wezen toebehoorde inslokten. Dit was wel een zeer grote gruwel in de ogen des Heren. Bekleden de weduwen en de wezen een grote plaats in de H. Schrift, schrikkelijk toornt de Heere tegen al degenen, die deze hulpelozen onrecht aandoen. En het is wel een bewijs van diep verval, als de mensen zich opmaken, om al wat nooddruftig en ellendig is te vernietigen of te beroven.

Vers 1

1. Wee degenen, die, als wetgeleerden met de uitvaardiging van wetten belast, ongerechte inzettingen inzetten, en dus van hun macht misbruik maken tot het vaststellen van allerlei spitsvondige decreten, en den schrijvers, die, als rechters gezeten, moeite voorschrijven. 1)

1) De Profeet keert zich nu tot de onrechtvaardige machthebbende rechters, die in plaats van recht te doen, de armen te hulp komen, de rechten der weduwe voor te staan, de armen verdrukten en wat aan de weduwen en wezen toebehoorde inslokten. Dit was wel een zeer grote gruwel in de ogen des Heren. Bekleden de weduwen en de wezen een grote plaats in de H. Schrift, schrikkelijk toornt de Heere tegen al degenen, die deze hulpelozen onrecht aandoen. En het is wel een bewijs van diep verval, als de mensen zich opmaken, om al wat nooddruftig en ellendig is te vernietigen of te beroven.

Vers 2

2. Om de armen het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, hun het inslaan van den weg des rechts onmogelijk te maken, opdat de weduwen met datgene, waarop zij onbetwistbaar recht hebben, hun bult worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen, hen berovende van hun rechtmatig erfdeel.

Vers 2

2. Om de armen het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, hun het inslaan van den weg des rechts onmogelijk te maken, opdat de weduwen met datgene, waarop zij onbetwistbaar recht hebben, hun bult worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen, hen berovende van hun rechtmatig erfdeel.

Vers 3

3. Maar wat zult gijlieden, onrechtvaardige hebzuchtigen, doen ten dage, der bezoeking, en der verwoesting, die van verre komen zal om u voor de oordelen Gods te verbergen? Tot wie zult gij vlieden om hulp tegen het lot dat u bedreigt? en waar zult gij uwe heerlijkheid, uwe eer, uwe ziel (Psalms 7:6) laten, 1) en in veiligheid stellen?

1) Nu moogt gij de weduwen en wezen vertrappen, vernederen of geheel uitschudden, maar wat zult gij doen als God opstaat om hun zaak te richten en te handhaven, gij moogt nu als geweldenaars de armen onderdrukken, juist alsof gij er nooit rekenschap over zoudt geven en nooit te erger er om varen zoudt. Maar wat meent gij, zou God zich nimmer de zaken der onderdrukten aantrekken, noch Hij de onderdrukkers deswege bezoeken? .

Er zou voor hen geen plaats zijn om zich te verbergen, zij zouden zich niet kunnen verdedigen. Hun eer zou als kaf vergaan, hun rijkdom als een mot versmelten en nergens zou er voor hen uitkomst zijn. Het gebogen recht en de vertrapte gerechtigheid wordt door den Rechtvaardigen God zeker gewroken.

Vers 3

3. Maar wat zult gijlieden, onrechtvaardige hebzuchtigen, doen ten dage, der bezoeking, en der verwoesting, die van verre komen zal om u voor de oordelen Gods te verbergen? Tot wie zult gij vlieden om hulp tegen het lot dat u bedreigt? en waar zult gij uwe heerlijkheid, uwe eer, uwe ziel (Psalms 7:6) laten, 1) en in veiligheid stellen?

1) Nu moogt gij de weduwen en wezen vertrappen, vernederen of geheel uitschudden, maar wat zult gij doen als God opstaat om hun zaak te richten en te handhaven, gij moogt nu als geweldenaars de armen onderdrukken, juist alsof gij er nooit rekenschap over zoudt geven en nooit te erger er om varen zoudt. Maar wat meent gij, zou God zich nimmer de zaken der onderdrukten aantrekken, noch Hij de onderdrukkers deswege bezoeken? .

Er zou voor hen geen plaats zijn om zich te verbergen, zij zouden zich niet kunnen verdedigen. Hun eer zou als kaf vergaan, hun rijkdom als een mot versmelten en nergens zou er voor hen uitkomst zijn. Het gebogen recht en de vertrapte gerechtigheid wordt door den Rechtvaardigen God zeker gewroken.

Vers 4

4. Dat elk een zich niet bij de algemene wegleiding naar het vreemde land zou buigen onder de gevangenen, die met ter aarde geneigd hoofd voortgaan, en wellicht reeds vroeger bij het algemene bloedbad vallen onder de gedoden? Om dit alles (zie Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21) keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijne hand is nog uitgestrekt; het einde des gerichts, hoe vreselijk deze tijden ook zijn, is er nog niet.

De profeet vervolgt deze vreselijke gedachtenreeks niet; de ballingschap, hier bedoeld, sluit dan ook werkelijk ene periode af.

Aan de vorige rede, waarschijnlijk gehouden in hetzelfde tijdsbestek, dat tussen de vernedering van Syrië door Tiglath-Pilezer (2 Kings 16:7-2 Kings 16:16) en den laatsten tocht tegen het rijk der 10 stammen verloopt (2 Kings 15:29), sluit zich ene nieuwe aan, zonder twijfel tezelfder tijd gehouden, waarin "de Messiaanse voorspelling, nadat zij Isaiah 7:1 het ongeloof haren vloek voorgehouden en Isaiah 8:1, 9 met hare belofte als met een schitterend licht de duisternis verlicht heeft, van nu aan haar hoogste punt bereikt; was zij Isaiah 7:1 als ene, ster in den nacht en in 8, 9 als de aanbrekende dageraad, nu wordt de hemel wolkeloos en is zij als de zon op den vollen middag. I. Isaiah 10:5-Isaiah 10:19 De Profeet begint daarmee, dat hij het wee over Juda (zie Isaiah 10:1-Isaiah 10:4) in een wee over Assyrië doet overgaan; het op eigen kracht hoogmoedige, overmoedige Assyrië is niets dan voor een tijd een doornestok in de hand des Heren, om dan, nadat het uitgediend heeft, onder de slagen van Gods toorn te vallen, te worden verbroken en weggeworpen.

Vers 4

4. Dat elk een zich niet bij de algemene wegleiding naar het vreemde land zou buigen onder de gevangenen, die met ter aarde geneigd hoofd voortgaan, en wellicht reeds vroeger bij het algemene bloedbad vallen onder de gedoden? Om dit alles (zie Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21) keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijne hand is nog uitgestrekt; het einde des gerichts, hoe vreselijk deze tijden ook zijn, is er nog niet.

De profeet vervolgt deze vreselijke gedachtenreeks niet; de ballingschap, hier bedoeld, sluit dan ook werkelijk ene periode af.

Aan de vorige rede, waarschijnlijk gehouden in hetzelfde tijdsbestek, dat tussen de vernedering van Syrië door Tiglath-Pilezer (2 Kings 16:7-2 Kings 16:16) en den laatsten tocht tegen het rijk der 10 stammen verloopt (2 Kings 15:29), sluit zich ene nieuwe aan, zonder twijfel tezelfder tijd gehouden, waarin "de Messiaanse voorspelling, nadat zij Isaiah 7:1 het ongeloof haren vloek voorgehouden en Isaiah 8:1, 9 met hare belofte als met een schitterend licht de duisternis verlicht heeft, van nu aan haar hoogste punt bereikt; was zij Isaiah 7:1 als ene, ster in den nacht en in 8, 9 als de aanbrekende dageraad, nu wordt de hemel wolkeloos en is zij als de zon op den vollen middag. I. Isaiah 10:5-Isaiah 10:19 De Profeet begint daarmee, dat hij het wee over Juda (zie Isaiah 10:1-Isaiah 10:4) in een wee over Assyrië doet overgaan; het op eigen kracht hoogmoedige, overmoedige Assyrië is niets dan voor een tijd een doornestok in de hand des Heren, om dan, nadat het uitgediend heeft, onder de slagen van Gods toorn te vallen, te worden verbroken en weggeworpen.

Vers 5

5. a) Wee den Assyriër, den Assyrischen koning, die in gemeenschap met den toen ter tijd aan het hoofd der wereldmacht staanden koning van Babylon (Isaiah 7:17), de roede Mijns toorns is, en Mijne grimmigheid is een stok in hun (beider koningen) hand!

a) Isaiah 36:1. Jeremiah 25:9. Ezekiel 21:9.

Wee den Assyriër in zijn trotsen overmoed. Terwijl hij Mijn volk geselt, is hij slechts ene roede, die Ik in hun toorn zwaai, ja, hoewel hij den staf der tuchtiging in zijn eigene hand houdt, zo wordt die toch slechts door Mijne gramschap in beweging gebracht, hij is Mijne gramschap. De wet van het contrast heerst zowel in de geschiedenis des heils als ook in de profetie. Wanneer de nood ten toppunt is gestegen, verandert hij in hulpe en wanneer de profetie zo nachtelijk donker zonder licht is geworden, gelijk in de vorige afdeling, zo wordt zij plotseling zo heerlijk licht zonder donkerheid als in de nu beginnende verzen. Het wee over Israël wordt het wee over Assur. Wel zou de Heere Assur gebruiken als een tuchtroede voor zijn volk, maar ook dit zou Assur's schuld zijn, waarvoor hij door den Heere zou gestraft worden. Want neen, niet om des Heren Raad te volvoeren, zou Assur Efraïm benauwen en Juda trachten te vernietigen, maar om zelf zijn macht uit te breiden, en om zijn woede tegen het volk Gods den teugel te vieren. En dit zou door den Heere bezocht worden.

Aan de vorige rede, waarschijnlijk gehouden in hetzelfde tijdsbestek, dat tussen de vernedering van Syrië door Tiglath-Pilezer (2 Kings 16:7-2 Kings 16:16) en den laatsten tocht tegen het rijk der 10 stammen verloopt (2 Kings 15:29), sluit zich ene nieuwe aan, zonder twijfel tezelfder tijd gehouden, waarin "de Messiaanse voorspelling, nadat zij Isaiah 7:1 het ongeloof haren vloek voorgehouden en Isaiah 8:1, 9 met hare belofte als met een schitterend licht de duisternis verlicht heeft, van nu aan haar hoogste punt bereikt; was zij Isaiah 7:1 als ene, ster in den nacht en in 8, 9 als de aanbrekende dageraad, nu wordt de hemel wolkeloos en is zij als de zon op den vollen middag. I. Isaiah 10:5-Isaiah 10:19 De Profeet begint daarmee, dat hij het wee over Juda (zie Isaiah 10:1-Isaiah 10:4) in een wee over Assyrië doet overgaan; het op eigen kracht hoogmoedige, overmoedige Assyrië is niets dan voor een tijd een doornestok in de hand des Heren, om dan, nadat het uitgediend heeft, onder de slagen van Gods toorn te vallen, te worden verbroken en weggeworpen.

5. a) Wee den Assyriër, den Assyrischen koning, die in gemeenschap met den toen ter tijd aan het hoofd der wereldmacht staanden koning van Babylon (Isaiah 7:17), de roede Mijns toorns is, en Mijne grimmigheid is een stok in hun (beider koningen) hand!

a) Isaiah 36:1. Jeremiah 25:9. Ezekiel 21:9.

Wee den Assyriër in zijn trotsen overmoed. Terwijl hij Mijn volk geselt, is hij slechts ene roede, die Ik in hun toorn zwaai, ja, hoewel hij den staf der tuchtiging in zijn eigene hand houdt, zo wordt die toch slechts door Mijne gramschap in beweging gebracht, hij is Mijne gramschap. De wet van het contrast heerst zowel in de geschiedenis des heils als ook in de profetie. Wanneer de nood ten toppunt is gestegen, verandert hij in hulpe en wanneer de profetie zo nachtelijk donker zonder licht is geworden, gelijk in de vorige afdeling, zo wordt zij plotseling zo heerlijk licht zonder donkerheid als in de nu beginnende verzen. Het wee over Israël wordt het wee over Assur. Wel zou de Heere Assur gebruiken als een tuchtroede voor zijn volk, maar ook dit zou Assur's schuld zijn, waarvoor hij door den Heere zou gestraft worden. Want neen, niet om des Heren Raad te volvoeren, zou Assur Efraïm benauwen en Juda trachten te vernietigen, maar om zelf zijn macht uit te breiden, en om zijn woede tegen het volk Gods den teugel te vieren. En dit zou door den Heere bezocht worden.

Vers 5

5. a) Wee den Assyriër, den Assyrischen koning, die in gemeenschap met den toen ter tijd aan het hoofd der wereldmacht staanden koning van Babylon (Isaiah 7:17), de roede Mijns toorns is, en Mijne grimmigheid is een stok in hun (beider koningen) hand!

a) Isaiah 36:1. Jeremiah 25:9. Ezekiel 21:9.

Wee den Assyriër in zijn trotsen overmoed. Terwijl hij Mijn volk geselt, is hij slechts ene roede, die Ik in hun toorn zwaai, ja, hoewel hij den staf der tuchtiging in zijn eigene hand houdt, zo wordt die toch slechts door Mijne gramschap in beweging gebracht, hij is Mijne gramschap. De wet van het contrast heerst zowel in de geschiedenis des heils als ook in de profetie. Wanneer de nood ten toppunt is gestegen, verandert hij in hulpe en wanneer de profetie zo nachtelijk donker zonder licht is geworden, gelijk in de vorige afdeling, zo wordt zij plotseling zo heerlijk licht zonder donkerheid als in de nu beginnende verzen. Het wee over Israël wordt het wee over Assur. Wel zou de Heere Assur gebruiken als een tuchtroede voor zijn volk, maar ook dit zou Assur's schuld zijn, waarvoor hij door den Heere zou gestraft worden. Want neen, niet om des Heren Raad te volvoeren, zou Assur Efraïm benauwen en Juda trachten te vernietigen, maar om zelf zijn macht uit te breiden, en om zijn woede tegen het volk Gods den teugel te vieren. En dit zou door den Heere bezocht worden.

Aan de vorige rede, waarschijnlijk gehouden in hetzelfde tijdsbestek, dat tussen de vernedering van Syrië door Tiglath-Pilezer (2 Kings 16:7-2 Kings 16:16) en den laatsten tocht tegen het rijk der 10 stammen verloopt (2 Kings 15:29), sluit zich ene nieuwe aan, zonder twijfel tezelfder tijd gehouden, waarin "de Messiaanse voorspelling, nadat zij Isaiah 7:1 het ongeloof haren vloek voorgehouden en Isaiah 8:1, 9 met hare belofte als met een schitterend licht de duisternis verlicht heeft, van nu aan haar hoogste punt bereikt; was zij Isaiah 7:1 als ene, ster in den nacht en in 8, 9 als de aanbrekende dageraad, nu wordt de hemel wolkeloos en is zij als de zon op den vollen middag. I. Isaiah 10:5-Isaiah 10:19 De Profeet begint daarmee, dat hij het wee over Juda (zie Isaiah 10:1-Isaiah 10:4) in een wee over Assyrië doet overgaan; het op eigen kracht hoogmoedige, overmoedige Assyrië is niets dan voor een tijd een doornestok in de hand des Heren, om dan, nadat het uitgediend heeft, onder de slagen van Gods toorn te vallen, te worden verbroken en weggeworpen.

5. a) Wee den Assyriër, den Assyrischen koning, die in gemeenschap met den toen ter tijd aan het hoofd der wereldmacht staanden koning van Babylon (Isaiah 7:17), de roede Mijns toorns is, en Mijne grimmigheid is een stok in hun (beider koningen) hand!

a) Isaiah 36:1. Jeremiah 25:9. Ezekiel 21:9.

Wee den Assyriër in zijn trotsen overmoed. Terwijl hij Mijn volk geselt, is hij slechts ene roede, die Ik in hun toorn zwaai, ja, hoewel hij den staf der tuchtiging in zijn eigene hand houdt, zo wordt die toch slechts door Mijne gramschap in beweging gebracht, hij is Mijne gramschap. De wet van het contrast heerst zowel in de geschiedenis des heils als ook in de profetie. Wanneer de nood ten toppunt is gestegen, verandert hij in hulpe en wanneer de profetie zo nachtelijk donker zonder licht is geworden, gelijk in de vorige afdeling, zo wordt zij plotseling zo heerlijk licht zonder donkerheid als in de nu beginnende verzen. Het wee over Israël wordt het wee over Assur. Wel zou de Heere Assur gebruiken als een tuchtroede voor zijn volk, maar ook dit zou Assur's schuld zijn, waarvoor hij door den Heere zou gestraft worden. Want neen, niet om des Heren Raad te volvoeren, zou Assur Efraïm benauwen en Juda trachten te vernietigen, maar om zelf zijn macht uit te breiden, en om zijn woede tegen het volk Gods den teugel te vieren. En dit zou door den Heere bezocht worden.

Vers 6

6. Ik zal hem den koning van Assyrië (2 Kings 15:29. 2 Chronicles 28:20. 2 Kings 17:3, 2 Kings 18:13 vv.), en dan ook den koning van Babel (2 Kings 24:1, 25), zenden tegen een huichelachtig volk, tegen Juda zowel als tegen Israël, die beide van het volk Gods ene uitgedoofde natie zijn geworden (Isaiah 9:17), en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid (Jeremiah 7:29); opdat hij den door rove, en plundere, de op hem buit gemaakte plundering, en stelle het ter vertreding, vertrede het, gelijk het slijk der straten (Isaiah 5:25. Micah 7:10).

Vers 6

6. Ik zal hem den koning van Assyrië (2 Kings 15:29. 2 Chronicles 28:20. 2 Kings 17:3, 2 Kings 18:13 vv.), en dan ook den koning van Babel (2 Kings 24:1, 25), zenden tegen een huichelachtig volk, tegen Juda zowel als tegen Israël, die beide van het volk Gods ene uitgedoofde natie zijn geworden (Isaiah 9:17), en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid (Jeremiah 7:29); opdat hij den door rove, en plundere, de op hem buit gemaakte plundering, en stelle het ter vertreding, vertrede het, gelijk het slijk der straten (Isaiah 5:25. Micah 7:10).

Vers 7

7. Hoewel hij het zo niet meent, dat hij daarbij slechts Mijn raad volbrengt, en zijn hart alzo niet denkt, dat namelijk zijne kracht niet verder gaat dan om te doen, waartoe hij van Mij volmacht heeft; maar hij zal ten gevolge van zijne overmoedige plannen in zijn hart hebben al het andere te verdelgen en uit te roeien niet weinige volken, opdat zijne macht onbepaald zij.

Vers 7

7. Hoewel hij het zo niet meent, dat hij daarbij slechts Mijn raad volbrengt, en zijn hart alzo niet denkt, dat namelijk zijne kracht niet verder gaat dan om te doen, waartoe hij van Mij volmacht heeft; maar hij zal ten gevolge van zijne overmoedige plannen in zijn hart hebben al het andere te verdelgen en uit te roeien niet weinige volken, opdat zijne macht onbepaald zij.

Vers 8

8. En dan meent hij met Israël te kunnen doen als met de andere volkeren, die hij reeds aan zich onderworpen heeft. Want hij zegt 1) (vergel. de bijna woordelijke vervulling van deze profetische aankondiging in de geschiedenis: Isaiah 36:18, Isaiah 37:10, niet mijne vorsten, de van mij afhankelijke vazallen en mijne rijksgroten al te zamen koningen geweest, die ik tot ene voetbank mijner voeten gesteld heb?

1) De hoogmoed en de vermetelheid van dezen vorst die bij uitstek groot was, wordt door den profeet hier breedvoerig, als in zijn eigen taal omschreven, om hem des te meer belachelijk te doen voorkomen, deels ook om Gods volk te verzekeren, dat hij teleurgesteld en zelven teneder geveld zou worden. Want dit is een algemene grondregel en doorgaande waarheid, dat hoogmoed voor den val komt. Het geeft tevens te kennen, dat God kennis neemt en rekenschap houdt van alle `s mensen trotse woorden en grote aanslagen, waardoor zij den hemel zelven en de aarde schijnen te willen uitdagen.

Vers 8

8. En dan meent hij met Israël te kunnen doen als met de andere volkeren, die hij reeds aan zich onderworpen heeft. Want hij zegt 1) (vergel. de bijna woordelijke vervulling van deze profetische aankondiging in de geschiedenis: Isaiah 36:18, Isaiah 37:10, niet mijne vorsten, de van mij afhankelijke vazallen en mijne rijksgroten al te zamen koningen geweest, die ik tot ene voetbank mijner voeten gesteld heb?

1) De hoogmoed en de vermetelheid van dezen vorst die bij uitstek groot was, wordt door den profeet hier breedvoerig, als in zijn eigen taal omschreven, om hem des te meer belachelijk te doen voorkomen, deels ook om Gods volk te verzekeren, dat hij teleurgesteld en zelven teneder geveld zou worden. Want dit is een algemene grondregel en doorgaande waarheid, dat hoogmoed voor den val komt. Het geeft tevens te kennen, dat God kennis neemt en rekenschap houdt van alle `s mensen trotse woorden en grote aanslagen, waardoor zij den hemel zelven en de aarde schijnen te willen uitdagen.

Vers 9

9. Is niet Kalno (Chalne, Genesis 10:10, aan den linker oever van den Tiger, tegenover Seleucia), met zijn vroegeren zelfstandig heersenden koning mij evenzeer onderdanig, gelijk Karchemis, op de oostelijke zijde van den Eufraat (2 Chronicles 35:20), dit is? Is Hamath, aan den Orontes in Syrië (Genesis 10:18), niet evenzeer volkomen mij, d. i. mijne voorgangers op Assyrië's troon (2 Kon. 18:34), onderworpen geworden gelijk Arfad (2 Samuel 8:6)? Is niet Samaria reeds even goed in mijne staten ingelijfd (2 Kings 15:29; 2 Kings 18:9), gelijk dit reeds met Damascus (2 Kings 16:9) het geval is?

Met de grootsprekende taal in dit en de volgende verzen moet men vergelijken 2 Kings 18:33, 2 Kings 18:34, 2 Kings 19:12, 2 Kings 19:13. De trotse koning ven Assyrië noemt hier de hoofdsteden op der landen en koninkrijken, die door hem veroverd waren.

Vers 9

9. Is niet Kalno (Chalne, Genesis 10:10, aan den linker oever van den Tiger, tegenover Seleucia), met zijn vroegeren zelfstandig heersenden koning mij evenzeer onderdanig, gelijk Karchemis, op de oostelijke zijde van den Eufraat (2 Chronicles 35:20), dit is? Is Hamath, aan den Orontes in Syrië (Genesis 10:18), niet evenzeer volkomen mij, d. i. mijne voorgangers op Assyrië's troon (2 Kon. 18:34), onderworpen geworden gelijk Arfad (2 Samuel 8:6)? Is niet Samaria reeds even goed in mijne staten ingelijfd (2 Kings 15:29; 2 Kings 18:9), gelijk dit reeds met Damascus (2 Kings 16:9) het geval is?

Met de grootsprekende taal in dit en de volgende verzen moet men vergelijken 2 Kings 18:33, 2 Kings 18:34, 2 Kings 19:12, 2 Kings 19:13. De trotse koning ven Assyrië noemt hier de hoofdsteden op der landen en koninkrijken, die door hem veroverd waren.

Vers 10

10. Gelijk als mijne hand om te overweldigen gevonden heeft de koninkrijken der afgoden, de zo even genoemde en nog vele andere te Jeruzalem en Samaria met den naam afgodische rijken gebrandmerkte staten, ofschoon hun gesnedene beelden der daar gediende afgoden beter zijn, reeds door hun groot aantal, dan die van Samaria, waar men slechts n God dient, den Heere der heirscharen;

Vers 10

10. Gelijk als mijne hand om te overweldigen gevonden heeft de koninkrijken der afgoden, de zo even genoemde en nog vele andere te Jeruzalem en Samaria met den naam afgodische rijken gebrandmerkte staten, ofschoon hun gesnedene beelden der daar gediende afgoden beter zijn, reeds door hun groot aantal, dan die van Samaria, waar men slechts n God dient, den Heere der heirscharen;

Vers 11

11. Gelijk als ik gedaan heb aan Samaria en aan hare afgoden, die men te Jeruzalem dient, om te bewijzen dat het koninkrijk van den Heere der heirscharen niet veiliger is tegenover mij dan de andere rijken, daar de ene helft daarvan reeds door mij vernietigd is, zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan hare afgoden, den Heere der heirscharen?

Deze woorden moeten ons Assyrië op het hoogste punt van zijn hemeltergenden hoogmoed, in de dagen van koning Hizkia (2 Kings 18:33, 2 Kings 10:10) voorstellen. Israël had tegen de zo overmoedige en dreigende eisen, zo als die toen van de Assyrische veldheren uitgingen, ene sterke vertroosting nodig. Deze vertroosting wordt hier geschonken en wel vooral daardoor, dat Israël reeds vele eeuwen vroeger met den hoofdinhoud van deze beledigende taal, maar terzelfder tijd ook met het einde van dien overmoed bekend gemaakt wordt.

Vers 11

11. Gelijk als ik gedaan heb aan Samaria en aan hare afgoden, die men te Jeruzalem dient, om te bewijzen dat het koninkrijk van den Heere der heirscharen niet veiliger is tegenover mij dan de andere rijken, daar de ene helft daarvan reeds door mij vernietigd is, zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan hare afgoden, den Heere der heirscharen?

Deze woorden moeten ons Assyrië op het hoogste punt van zijn hemeltergenden hoogmoed, in de dagen van koning Hizkia (2 Kings 18:33, 2 Kings 10:10) voorstellen. Israël had tegen de zo overmoedige en dreigende eisen, zo als die toen van de Assyrische veldheren uitgingen, ene sterke vertroosting nodig. Deze vertroosting wordt hier geschonken en wel vooral daardoor, dat Israël reeds vele eeuwen vroeger met den hoofdinhoud van deze beledigende taal, maar terzelfder tijd ook met het einde van dien overmoed bekend gemaakt wordt.

Vers 12

12. Want het zal geschieden, als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk, waartoe Hij tot bezoeking van Zijn afgevallen volk zal overgaan, op den berg Zion en te Jeruzalem, want Hij tuchtigt de zijnen wel, maar zal ze niet ten dode overgeven (Psalms 118:18), dan zal Ik, zegt Hij, met straffen en verootmoediging tot vernietiging toe, te huis zoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, zijn verdelgingswerk (Isaiah 10:7), waardoor hij zijne trotse gezindheid openbaart, gelijk de boom zich doet kennen uit de vrucht, en de pracht van de hoogheid zijner ogen, daar hij in vermetel vertrouwen op zijn trots, aan het overwinnen gewende leger, zelfs den Heere der heirscharen dorst te lasteren (Isaiah 10:8).

Vers 12

12. Want het zal geschieden, als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk, waartoe Hij tot bezoeking van Zijn afgevallen volk zal overgaan, op den berg Zion en te Jeruzalem, want Hij tuchtigt de zijnen wel, maar zal ze niet ten dode overgeven (Psalms 118:18), dan zal Ik, zegt Hij, met straffen en verootmoediging tot vernietiging toe, te huis zoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, zijn verdelgingswerk (Isaiah 10:7), waardoor hij zijne trotse gezindheid openbaart, gelijk de boom zich doet kennen uit de vrucht, en de pracht van de hoogheid zijner ogen, daar hij in vermetel vertrouwen op zijn trots, aan het overwinnen gewende leger, zelfs den Heere der heirscharen dorst te lasteren (Isaiah 10:8).

Vers 13

13. Daarom moet het met hem naar 1 Peter 5:5, in ene volkome vernietiging eindigen. Omdat hij gezegd heeft: Door de kracht mijner eigene hand heb ik het gedaan, wat ik aan de koninkrijken der heidenen en vooral aan het rijk van Israël's God volbracht heb, en door mijne eigene wijsheid; want ik ben verstandig (Isaiah 19:11. Ezekiel 28:3); en ik heb door deze mijne kracht en wijsheid de landpalen der volken weggenomen, daar ik hen onder n scepter verenigd en mijn uitgestrekt en machtig rijk naar willekeur in verschillende gewesten verdeeld heb, en heb hunnen voorraad (hun schatten) geroofd, en heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen;

"En al wat hoog gesteld was, is door mij geweldig neergestort. "

Vers 13

13. Daarom moet het met hem naar 1 Peter 5:5, in ene volkome vernietiging eindigen. Omdat hij gezegd heeft: Door de kracht mijner eigene hand heb ik het gedaan, wat ik aan de koninkrijken der heidenen en vooral aan het rijk van Israël's God volbracht heb, en door mijne eigene wijsheid; want ik ben verstandig (Isaiah 19:11. Ezekiel 28:3); en ik heb door deze mijne kracht en wijsheid de landpalen der volken weggenomen, daar ik hen onder n scepter verenigd en mijn uitgestrekt en machtig rijk naar willekeur in verschillende gewesten verdeeld heb, en heb hunnen voorraad (hun schatten) geroofd, en heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen;

"En al wat hoog gesteld was, is door mij geweldig neergestort. "

Vers 14

14. En mijne hand heeft gevonden het vermogen der volken, als of iemand een nest vindt, dat hij gemakkelijk uithaalt, en ik heb het ganse aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren in het nest, die door het wijfje verlaten zijn, zodra slecht iemand de hand in het nest heeft gestoken, samenraapt met de hand; en er is niemand geweest, van de jongen, zo er reeds waren uitgekropen, die enen vleugel verroerde, om zich te verweren, of den bek opendeed, of piepte, om den aanvaller te verschrikken.

De laffe grootspraak van den Assyrischen vorst gaat hier alle palen te buiten: hij erkent niet alleen gene helpende godheid, maar ook geen krijgsgeluk, gene dapperheid zijner benden, of bekwaamheid zijner legerhoofden; hij heeft alles alleen verricht. Overwinningen, die hem misschien veel bloeds hebben gekost, daarvan zegt hij, dat hij ze als verlaten eieren had samengeraapt; de ganse aarde is hem een nest van weerloos gevogelte, waaruit hij wegrukt hetgeen hem behaagt; men biedt hem niet alleen geen weerstand, maar durft zelfs den mond niet tegen hem openen, noch enig geluid maken. Men moet niet uit het oog verliezen, dat eieren rapen en nesten verstoren doorgaans het bedrijf is van kinderen. Zo was ook voor den koning van Assyrië het overwinnen van volken en vernielen van koninkrijken slechts kinderspel.

Vers 14

14. En mijne hand heeft gevonden het vermogen der volken, als of iemand een nest vindt, dat hij gemakkelijk uithaalt, en ik heb het ganse aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren in het nest, die door het wijfje verlaten zijn, zodra slecht iemand de hand in het nest heeft gestoken, samenraapt met de hand; en er is niemand geweest, van de jongen, zo er reeds waren uitgekropen, die enen vleugel verroerde, om zich te verweren, of den bek opendeed, of piepte, om den aanvaller te verschrikken.

De laffe grootspraak van den Assyrischen vorst gaat hier alle palen te buiten: hij erkent niet alleen gene helpende godheid, maar ook geen krijgsgeluk, gene dapperheid zijner benden, of bekwaamheid zijner legerhoofden; hij heeft alles alleen verricht. Overwinningen, die hem misschien veel bloeds hebben gekost, daarvan zegt hij, dat hij ze als verlaten eieren had samengeraapt; de ganse aarde is hem een nest van weerloos gevogelte, waaruit hij wegrukt hetgeen hem behaagt; men biedt hem niet alleen geen weerstand, maar durft zelfs den mond niet tegen hem openen, noch enig geluid maken. Men moet niet uit het oog verliezen, dat eieren rapen en nesten verstoren doorgaans het bedrijf is van kinderen. Zo was ook voor den koning van Assyrië het overwinnen van volken en vernielen van koninkrijken slechts kinderspel.

Vers 15

15. Welk een dwaze hoogmoed spreekt de Heere. Zal dan ene bijl zich beroemen tegen dien, die daarmee houwt? alsof niet hij, maar zij het ware die den slag deed; zal ene zaag pochen tegen dien, die ze trekt, Immers is zij zonder die bewegende kracht niets dan een dood machteloos werktuig! Alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen? als men enen stok opheft, is het geen hout?

Isaiah 10:8-Isaiah 10:11; Isaiah 10:13-Isaiah 10:15. Zijn wij ook niet hooggevierde overwinnaars over Kalno en Karechemis, Ramath en Arpad, Damascus en Samaria, en zijn wij nog ver verwijderd van Jeruzalem en zijne heilige hoogten, zo zeggen wij toch veel te gaarne in de beperkste kringen der geringste werkzaamheid: door de kracht mijner hand heb ik het gedaan en door mijne wijsheid; want ik ben zeer verstandig. " "Zwakke bijl, wie houwt met u? Zwakke zaag, wie trekt u? Zwakke roede, wie heft u op? Zwakke staf, wie zwaait u?" .

Vers 15

15. Welk een dwaze hoogmoed spreekt de Heere. Zal dan ene bijl zich beroemen tegen dien, die daarmee houwt? alsof niet hij, maar zij het ware die den slag deed; zal ene zaag pochen tegen dien, die ze trekt, Immers is zij zonder die bewegende kracht niets dan een dood machteloos werktuig! Alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen? als men enen stok opheft, is het geen hout?

Isaiah 10:8-Isaiah 10:11; Isaiah 10:13-Isaiah 10:15. Zijn wij ook niet hooggevierde overwinnaars over Kalno en Karechemis, Ramath en Arpad, Damascus en Samaria, en zijn wij nog ver verwijderd van Jeruzalem en zijne heilige hoogten, zo zeggen wij toch veel te gaarne in de beperkste kringen der geringste werkzaamheid: door de kracht mijner hand heb ik het gedaan en door mijne wijsheid; want ik ben zeer verstandig. " "Zwakke bijl, wie houwt met u? Zwakke zaag, wie trekt u? Zwakke roede, wie heft u op? Zwakke staf, wie zwaait u?" .

Vers 16

16. Daarom 1) zal de Heere, HEERE der heirscharen, om aan zulke belachlijken hoogmoed een einde te maken, onder zijne vetten zijne welgevoede groten, ene waarheid ene uittering zenden; en onder zijne heerlijkheid, zijne kostbaar toegeruste heirmacht a), zal Hij enen brand doen branden, als den brand des vuurs, eens aangestoken houtstapels.

a) Isaiah 24:1.

1) De zin is gemakkelijk te verstaan. Onder de vetten hebben we te verstaan de legerscharen en de legioenen der ASSYRIËRS, bestaande uit de best geoefende en dapperste manschappen en zulk een bloeiend aanzien vertonende, dat zij een vrolijk gelaat te voorschijn brachten en niet anders dan met wellust en vermaak konden aanschouwd worden. Doch de magerheid onder deze troepen te zenden, waardoor dit leger zou vermageren is die plage over dit bloeiend leger gezonden, waardoor het grootste en beste gedeelte plotseling wegsmolt en de troepen een aanmerkelijk verlies ondergingen en verminderd en verminkt een magerheid vertoonden. En zeker het wonder, hetwelk God openbaarde in den ondergang van het leger van Sanherib, was buitengewoon, glorievol en volstrekt singulier, een zeer duidelijk bewijs van de goddelijke almacht, van Zijn majesteit en van Zijn zorg jegens Zijn volk, ja bijna het duidelijkst van alle, welke men in de geschiedenis van dit volk ontmoet.

Het andere beeld is ontleed aan het vuur. De roem der ASSYRIËRS en van hun leger was wijd en zijn verspreid. Assyrië was op dit ogenblik de wereldmacht maar ziet gelijk vuur plotseling en geheel vernietigt, alzo zou de Heere ook doen met die wereldmacht. In een oogwenk en voor goed zou de macht van Assyrië vernietigd worden gelijk een vuur wol en vlas volkomen verteert.

Vers 16

16. Daarom 1) zal de Heere, HEERE der heirscharen, om aan zulke belachlijken hoogmoed een einde te maken, onder zijne vetten zijne welgevoede groten, ene waarheid ene uittering zenden; en onder zijne heerlijkheid, zijne kostbaar toegeruste heirmacht a), zal Hij enen brand doen branden, als den brand des vuurs, eens aangestoken houtstapels.

a) Isaiah 24:1.

1) De zin is gemakkelijk te verstaan. Onder de vetten hebben we te verstaan de legerscharen en de legioenen der ASSYRIËRS, bestaande uit de best geoefende en dapperste manschappen en zulk een bloeiend aanzien vertonende, dat zij een vrolijk gelaat te voorschijn brachten en niet anders dan met wellust en vermaak konden aanschouwd worden. Doch de magerheid onder deze troepen te zenden, waardoor dit leger zou vermageren is die plage over dit bloeiend leger gezonden, waardoor het grootste en beste gedeelte plotseling wegsmolt en de troepen een aanmerkelijk verlies ondergingen en verminderd en verminkt een magerheid vertoonden. En zeker het wonder, hetwelk God openbaarde in den ondergang van het leger van Sanherib, was buitengewoon, glorievol en volstrekt singulier, een zeer duidelijk bewijs van de goddelijke almacht, van Zijn majesteit en van Zijn zorg jegens Zijn volk, ja bijna het duidelijkst van alle, welke men in de geschiedenis van dit volk ontmoet.

Het andere beeld is ontleed aan het vuur. De roem der ASSYRIËRS en van hun leger was wijd en zijn verspreid. Assyrië was op dit ogenblik de wereldmacht maar ziet gelijk vuur plotseling en geheel vernietigt, alzo zou de Heere ook doen met die wereldmacht. In een oogwenk en voor goed zou de macht van Assyrië vernietigd worden gelijk een vuur wol en vlas volkomen verteert.

Vers 17

17. Want het Licht van Israël, 1) Hij, die Israël's licht is, zal, Zich over Zijn volk ontfermende en het beschermende tegen den koning van Assyrië, die het te schande brengen en verdrukken wil, tot een vuur vlam zijn, en zijn, Israël's, Heilige tot eens vlam, voor den tegenstander van Zijn volk, den overmoedigen Sanherib (2 Kings 18:13), welke in brand steken en verteren zal zijne doornen en distels, het heirleger van den Assyrischen koning op een dag.

1) Licht van Israël, en Heilige Israël's, wordt hier gezegd van Israël's God, n van dat Licht n van den Heilige wordt gezegd, dat het tot een vuur en dat Hij tot een vlam zal zijn. Dit wil zeggen dat Hij zich in zijn rechtvaardigheid en heiligheid zou openbaren jegens de vijanden van Zijn volk.

Als Israël in het Licht mocht wandelen, vertoonde het een heerlijken en zaligen toestand, maar indien dat Licht zich keerde tegen de vijanden, zouden deze Zijn vernietigende kracht ondervinden. Het zou Assyrië gaan, als het Egypte gegaan was. Hetzelfde Licht, hetwelk Israël den weg veilig wees door de Rode zee, zou Farao doen verschrikken en zijn ondergang zijn in de wateren. 18. Ook zal Hij verteren de heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren velds, de heirscharen der Assyrische vorsten en groten, van de ziel af tot het vlees toe, van den onzichtbare kern des levens af tot de uiterste zichtbare ledematen: en hij zal zijn, gelijk als wanneer een vaandrager versmelt, een banierdrager, die vlucht of sneuvelt, op welk gezicht het gehele leger nu de vlucht neemt.

De laatste woorden worden ook anders vertaald b. v. door v. d. Palm, die het beeld van een bosbrand behoedende ze aldus overzet: "Het hoge woud en vruchtgeboomte, ja; gans en al verteren, wegsmelten zal het, als dorre rijzen" (of takken).

Vers 17

17. Want het Licht van Israël, 1) Hij, die Israël's licht is, zal, Zich over Zijn volk ontfermende en het beschermende tegen den koning van Assyrië, die het te schande brengen en verdrukken wil, tot een vuur vlam zijn, en zijn, Israël's, Heilige tot eens vlam, voor den tegenstander van Zijn volk, den overmoedigen Sanherib (2 Kings 18:13), welke in brand steken en verteren zal zijne doornen en distels, het heirleger van den Assyrischen koning op een dag.

1) Licht van Israël, en Heilige Israël's, wordt hier gezegd van Israël's God, n van dat Licht n van den Heilige wordt gezegd, dat het tot een vuur en dat Hij tot een vlam zal zijn. Dit wil zeggen dat Hij zich in zijn rechtvaardigheid en heiligheid zou openbaren jegens de vijanden van Zijn volk.

Als Israël in het Licht mocht wandelen, vertoonde het een heerlijken en zaligen toestand, maar indien dat Licht zich keerde tegen de vijanden, zouden deze Zijn vernietigende kracht ondervinden. Het zou Assyrië gaan, als het Egypte gegaan was. Hetzelfde Licht, hetwelk Israël den weg veilig wees door de Rode zee, zou Farao doen verschrikken en zijn ondergang zijn in de wateren. 18. Ook zal Hij verteren de heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren velds, de heirscharen der Assyrische vorsten en groten, van de ziel af tot het vlees toe, van den onzichtbare kern des levens af tot de uiterste zichtbare ledematen: en hij zal zijn, gelijk als wanneer een vaandrager versmelt, een banierdrager, die vlucht of sneuvelt, op welk gezicht het gehele leger nu de vlucht neemt.

De laatste woorden worden ook anders vertaald b. v. door v. d. Palm, die het beeld van een bosbrand behoedende ze aldus overzet: "Het hoge woud en vruchtgeboomte, ja; gans en al verteren, wegsmelten zal het, als dorre rijzen" (of takken).

Vers 19

19. En de overgeblevene bomen zijns wouds, die van dat uitgestrekte en prachtige park nog zijn blijven staan, zullen weinige in getal zijn, en dus ja een jongen zou ze kunnen opschrijven, (wat overblijft van het geboomte is luttel, een jongske kan het tellen).

Ook hier biedt zich aan de grootse aanschouwing des verheven Zieners het vreselijke schouwspel van een ontzettenden bosbrand aan, waarin de machtige bomen des geweldigen legers langzamerhand bijeen zinken, nadat Gods toorn vloed doornen en distels op n dag verteerd heeft. `t Is een der vruchtbaarste beelden, waarvan de profeet zich bedient, als hij zegt, dat het licht Israël's tot een vuur en zijn Heilige tot een vlam wordt. Wel is de bron des waren levenden Gods, die van Zion afstraalt, een zacht stromend licht der reinste, heiligste liefde, maar den zondaar, in zijn tegenstaanden zin, maakt Hij zich bekend als ene brandende verterende vuurvlam. Deze voorspelling heeft betrekking op `t in 37:36, verhaalde (zie ook 2 Kings 19:35); de nederlaag van Assyrië geschiedde werkelijk ten gevolge van ene ingrijpende daad Gods, en was z volkomen, dat slechts een klein deel der tegen Jeruzalem uitgetrokken reuzenmacht naar huis terugkeerde.

II. Isaiah 10:20-Isaiah 10:34. Tegen dat geringe overblijfsel van Assyrië's vernielende heirmacht stelt de profeet het overblijfsel van Israël, dat nu het zaad wordt, waaruit een nieuw, talrijk geslacht zich ontwikkelt. Dit overblijfsel zal zijn heil alleen bij Jehova zoeken. Dat deel des volks, Gods volk in den waren zin van het woord, behoeft ook onder de naderende strafgerichten, waaronder de massa, het van God afgehoereerde Israël zal verteerd worden, niet voor Assyrië te vrezen, want weldra is des Heren toorn geweken, dan is Assyrië door Zijne hand neergeworpen en Israël bevrijd uit den slavendienst van dezen neo-Egyptischen dwingeland. De over ene kwart-eeuw te verwachten kruistocht van Sanherib tegen Jeruzalem, met de daarop zo snel gevolgde nederlaag tot redding der dochter Zions uit allen nood, zal voor dat Israël ten voorbeeld en onderpand verstrekken.

Vers 19

19. En de overgeblevene bomen zijns wouds, die van dat uitgestrekte en prachtige park nog zijn blijven staan, zullen weinige in getal zijn, en dus ja een jongen zou ze kunnen opschrijven, (wat overblijft van het geboomte is luttel, een jongske kan het tellen).

Ook hier biedt zich aan de grootse aanschouwing des verheven Zieners het vreselijke schouwspel van een ontzettenden bosbrand aan, waarin de machtige bomen des geweldigen legers langzamerhand bijeen zinken, nadat Gods toorn vloed doornen en distels op n dag verteerd heeft. `t Is een der vruchtbaarste beelden, waarvan de profeet zich bedient, als hij zegt, dat het licht Israël's tot een vuur en zijn Heilige tot een vlam wordt. Wel is de bron des waren levenden Gods, die van Zion afstraalt, een zacht stromend licht der reinste, heiligste liefde, maar den zondaar, in zijn tegenstaanden zin, maakt Hij zich bekend als ene brandende verterende vuurvlam. Deze voorspelling heeft betrekking op `t in 37:36, verhaalde (zie ook 2 Kings 19:35); de nederlaag van Assyrië geschiedde werkelijk ten gevolge van ene ingrijpende daad Gods, en was z volkomen, dat slechts een klein deel der tegen Jeruzalem uitgetrokken reuzenmacht naar huis terugkeerde.

II. Isaiah 10:20-Isaiah 10:34. Tegen dat geringe overblijfsel van Assyrië's vernielende heirmacht stelt de profeet het overblijfsel van Israël, dat nu het zaad wordt, waaruit een nieuw, talrijk geslacht zich ontwikkelt. Dit overblijfsel zal zijn heil alleen bij Jehova zoeken. Dat deel des volks, Gods volk in den waren zin van het woord, behoeft ook onder de naderende strafgerichten, waaronder de massa, het van God afgehoereerde Israël zal verteerd worden, niet voor Assyrië te vrezen, want weldra is des Heren toorn geweken, dan is Assyrië door Zijne hand neergeworpen en Israël bevrijd uit den slavendienst van dezen neo-Egyptischen dwingeland. De over ene kwart-eeuw te verwachten kruistocht van Sanherib tegen Jeruzalem, met de daarop zo snel gevolgde nederlaag tot redding der dochter Zions uit allen nood, zal voor dat Israël ten voorbeeld en onderpand verstrekken.

Vers 20

20. En het zal geschieden te dien dage, als de Heere al Zijne werken zal gedaan hebben op den berg Zion en te Jeruzalem, en ook de vrucht van den hoogmoed des Assyrischen konings en de pracht zijner trotse ogen zal bezocht hebben (Isaiah 10:12), dat het overblijfsel van Israël, uit de strafgerichten gered, en de ontkomenen van het huis Jakob's (Isaiah 4:2), niet meer steunen zullen op dien, die ze geslagen heeft, op Assyrië, dat zij, als ware het een beter God dan de Heere hun God, te hulp geroepen hebben (2 Kings 16:7), dat zij den als een gesel Gods, waarmee zij geslagen zijn, zullen erkennen; maar zij zullen, door de ervaring geleerd, over het nutteloze, ja, het verderfelijke des vertrouwens op wereldse machten, steunen op den HEERE, den Heilige Israël's, en wel niet met een huichelachtig en verdeeld hart, maar oprechtelijk en getrouw (Isaiah 38:3).

Te dien dage. Dat ziet op de dagen, als de macht van Assyrië zou verbroken zijn, in de eerste plaats, maar ook op de dagen der N. Bedeling. De Profeet overziet hier met zijn profetischen blik den gehelen tijdkring, die er verlopen zou tussen de dagen die na de tuchtoefening van Assyrië zouden komen tot op de dagen, wanneer de dageraad der N. Verbonds zou aanbreken en wanneer men tot God, den Sterke, dat is tot God in Christus de toevlucht zou nemen.

Vers 20

20. En het zal geschieden te dien dage, als de Heere al Zijne werken zal gedaan hebben op den berg Zion en te Jeruzalem, en ook de vrucht van den hoogmoed des Assyrischen konings en de pracht zijner trotse ogen zal bezocht hebben (Isaiah 10:12), dat het overblijfsel van Israël, uit de strafgerichten gered, en de ontkomenen van het huis Jakob's (Isaiah 4:2), niet meer steunen zullen op dien, die ze geslagen heeft, op Assyrië, dat zij, als ware het een beter God dan de Heere hun God, te hulp geroepen hebben (2 Kings 16:7), dat zij den als een gesel Gods, waarmee zij geslagen zijn, zullen erkennen; maar zij zullen, door de ervaring geleerd, over het nutteloze, ja, het verderfelijke des vertrouwens op wereldse machten, steunen op den HEERE, den Heilige Israël's, en wel niet met een huichelachtig en verdeeld hart, maar oprechtelijk en getrouw (Isaiah 38:3).

Te dien dage. Dat ziet op de dagen, als de macht van Assyrië zou verbroken zijn, in de eerste plaats, maar ook op de dagen der N. Bedeling. De Profeet overziet hier met zijn profetischen blik den gehelen tijdkring, die er verlopen zou tussen de dagen die na de tuchtoefening van Assyrië zouden komen tot op de dagen, wanneer de dageraad der N. Verbonds zou aanbreken en wanneer men tot God, den Sterke, dat is tot God in Christus de toevlucht zou nemen.

Vers 21

21. Alles wat de naam Schear-Jaschub (Isaiah 7:3) dreigend verkondigt, zal eenmaal vervuld zijn, maar dan ook de in die verkondiging liggende belofte, en het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel van Jakob, tot den sterken God, d. i. tot God in Christus (Isaiah 9:6).

Vers 21

21. Alles wat de naam Schear-Jaschub (Isaiah 7:3) dreigend verkondigt, zal eenmaal vervuld zijn, maar dan ook de in die verkondiging liggende belofte, en het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel van Jakob, tot den sterken God, d. i. tot God in Christus (Isaiah 9:6).

Vers 22

22. Maar en merkt hierop! in ieder geval en ten allen tijde is het maar een overblijfsel, dat op den weg van boete en geloof tot vergeving der zonden en tot de erfenis der belofte komt. Want a) ofschoon uw volk, o Israël! te eniger tijd, is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar aan weinigen daarvan de zegen worden meegedeeld, en het overblijfsel daarvan wederkeren 1); want de verdelging der massa is vastelijk besloten, en overvloeiende met gerechtigheid 2).

a) Romans 9:27, Romans 9:28.

1) De profeten vonden voor de aanneming van hun, een tijdperk van ellende en ondergang aankondigende, profetieën bij het volk daarin een beletsel, dat de massa den bloeienden toestand des volks als de vervulling van de Gods belofte gelijk deze reeds in Abraham aanvankelijk vervuld was (Genesis 22:17), aanmerkten, en het verval hiervan, als men de trouw des Heren onverenigbaar, onmogelijk achtten. Daar tegenover stelt de Profeet in de bovenstaande woorden een algemenen regel, een van nu aan zich bij iedere gelegenheid openbarend beginsel der Godsregering. Nog kort geleden had Israël, als volk, onder Uzzia in Juda, en Jerobeam II in Israël zeer gebloeid, zie Inl. op 2 Kings 15:1), ja, Efraïm meende den nieuwen bloeitijd 9:9) mede te zullen aanschouwen; dit had in den lateren tijd van Hizkia Juda zich weer in `t hoofd gezet; vooral was ten tijde van Christus het volk weer talrijk geworden. Doch bleef ten allen tijde de oude regel van kracht.

De meesten gaan in de het ganse land overstromende golven der hemelse strafgerichten onder. 2) In het Hebreeën Schoteef tzedaka Beter: door de gerechtigheid te doen overvloeien, d. i. door het land met de oefening van Zijn gerechtigheid te overstromen, zodat zijne inwoners in dien stroom omkomen en er slechts een klein overblijfsel overblijft. Anderen vertalen: de verwerping is besloten als overstromend strafgericht. De betekenis is dezelfde.

Vers 22

22. Maar en merkt hierop! in ieder geval en ten allen tijde is het maar een overblijfsel, dat op den weg van boete en geloof tot vergeving der zonden en tot de erfenis der belofte komt. Want a) ofschoon uw volk, o Israël! te eniger tijd, is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar aan weinigen daarvan de zegen worden meegedeeld, en het overblijfsel daarvan wederkeren 1); want de verdelging der massa is vastelijk besloten, en overvloeiende met gerechtigheid 2).

a) Romans 9:27, Romans 9:28.

1) De profeten vonden voor de aanneming van hun, een tijdperk van ellende en ondergang aankondigende, profetieën bij het volk daarin een beletsel, dat de massa den bloeienden toestand des volks als de vervulling van de Gods belofte gelijk deze reeds in Abraham aanvankelijk vervuld was (Genesis 22:17), aanmerkten, en het verval hiervan, als men de trouw des Heren onverenigbaar, onmogelijk achtten. Daar tegenover stelt de Profeet in de bovenstaande woorden een algemenen regel, een van nu aan zich bij iedere gelegenheid openbarend beginsel der Godsregering. Nog kort geleden had Israël, als volk, onder Uzzia in Juda, en Jerobeam II in Israël zeer gebloeid, zie Inl. op 2 Kings 15:1), ja, Efraïm meende den nieuwen bloeitijd 9:9) mede te zullen aanschouwen; dit had in den lateren tijd van Hizkia Juda zich weer in `t hoofd gezet; vooral was ten tijde van Christus het volk weer talrijk geworden. Doch bleef ten allen tijde de oude regel van kracht.

De meesten gaan in de het ganse land overstromende golven der hemelse strafgerichten onder. 2) In het Hebreeën Schoteef tzedaka Beter: door de gerechtigheid te doen overvloeien, d. i. door het land met de oefening van Zijn gerechtigheid te overstromen, zodat zijne inwoners in dien stroom omkomen en er slechts een klein overblijfsel overblijft. Anderen vertalen: de verwerping is besloten als overstromend strafgericht. De betekenis is dezelfde.

Vers 23

23. Want a) ene verdelging, als strafgericht Godes, die vastelijk besloten is, zal de Heere, de Almachtige, de HEERE der heirscharen, doen in het midden dezes gansen lands, om slechts een klein overblijfsel van Zijn volk te bewaren. a) Isaiah 28:22.

Isaiah 10:20-Isaiah 10:23. Nu zal eindelijk Israël tot de erkentenis komen zich niet meer op mensenmacht te verlaten, die hem het van God, den enigen Redder, afgewende en op haar gestelde vertrouwen door druk en geweld slecht vergolden, ja het voor zijne trouweloosheid tegen Jehova in naam van Dezen hard getuchtigd heeft. Maar voorwaar de meesten gaan in het ganse land overstromende hemelse strafgerichten onder, en slechts een overblijfsel kan zich bekeren. Dit is nu eenmaal de grootse wijze van handelen en werken der Goddelijke gerechtigheid onder het zondig mensengeslacht, dat het bij haar slechts op bekering aankomt en niet op de onderhouding der vergankelijke lichamen in het voortslepende stroomgedruis des tijds. Of leert u misschien de geschiedenis der volken ene andere wet ener geheimenisvolle wereldorde? Zinken niet duizenden in `t graf des verderfs, opdat n goed worde en zich van zijne zonden bekere? Wij scheppen troost slechts alleen uit het geloof aan Dien, die met onzichtbare Vaderhanden de naar beneden zinkenden omhoog trekt tot het hemelse, wonderbare licht, waarin Hij zelf woont in hemelse heerlijkheid. De geschiedenis is ons een vreselijk raadsel van onverstaanbare toevalligheid, indien wij haar niet met het oog van onzen Profeet beschouwen.

Vers 23

23. Want a) ene verdelging, als strafgericht Godes, die vastelijk besloten is, zal de Heere, de Almachtige, de HEERE der heirscharen, doen in het midden dezes gansen lands, om slechts een klein overblijfsel van Zijn volk te bewaren. a) Isaiah 28:22.

Isaiah 10:20-Isaiah 10:23. Nu zal eindelijk Israël tot de erkentenis komen zich niet meer op mensenmacht te verlaten, die hem het van God, den enigen Redder, afgewende en op haar gestelde vertrouwen door druk en geweld slecht vergolden, ja het voor zijne trouweloosheid tegen Jehova in naam van Dezen hard getuchtigd heeft. Maar voorwaar de meesten gaan in het ganse land overstromende hemelse strafgerichten onder, en slechts een overblijfsel kan zich bekeren. Dit is nu eenmaal de grootse wijze van handelen en werken der Goddelijke gerechtigheid onder het zondig mensengeslacht, dat het bij haar slechts op bekering aankomt en niet op de onderhouding der vergankelijke lichamen in het voortslepende stroomgedruis des tijds. Of leert u misschien de geschiedenis der volken ene andere wet ener geheimenisvolle wereldorde? Zinken niet duizenden in `t graf des verderfs, opdat n goed worde en zich van zijne zonden bekere? Wij scheppen troost slechts alleen uit het geloof aan Dien, die met onzichtbare Vaderhanden de naar beneden zinkenden omhoog trekt tot het hemelse, wonderbare licht, waarin Hij zelf woont in hemelse heerlijkheid. De geschiedenis is ons een vreselijk raadsel van onverstaanbare toevalligheid, indien wij haar niet met het oog van onzen Profeet beschouwen.

Vers 24

24. Daarom, dewijl Assyrië niet ontdekken mag, tot hoever en op welke wijze het Hem behaagt (Isaiah 10:6), en dewijl Israël niet geheel verdwijnen, maar, althans voor een klein deel vertegenwoordigd, daaraan ontkomen zal (Isaiah 10:20), zegt de Heer, de Almachtige, HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Zion, den zetel Mijner Goddelijke tegenwoordigheid in de plaats van het onvergankelijke koningschap, woont, in zover gij nog waarlijk MIJN volk zijt 1), voor Assur, door wie Ik Mijne strafgerichten over de ongelovige massa zal doen komen (Isaiah 10:22 v.), als hij u ook, onder Mijne toelating met de roede zal staan, en hij zijnen staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als zij tegen uwe vaderen deden (Exodus 1:8, Exodus 5:6, Exodus 6:9

1) Dit woord komt niet alleen tot Jeruzalem en zijne inwoners als bewoners van Zion; allen, die door jaarlijkse feestreizen naar het heiligdom bekenden, dat zij daar werkelijk te huis waren, worden hiermede ingesloten (12:6.) .

24. Daarom, dewijl Assyrië niet ontdekken mag, tot hoever en op welke wijze het Hem behaagt (Isaiah 10:6), en dewijl Israël niet geheel verdwijnen, maar, althans voor een klein deel vertegenwoordigd, daaraan ontkomen zal (Isaiah 10:20), zegt de Heer, de Almachtige, HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Zion, den zetel Mijner Goddelijke tegenwoordigheid in de plaats van het onvergankelijke koningschap, woont, in zover gij nog waarlijk MIJN volk zijt 1), voor Assur, door wie Ik Mijne strafgerichten over de ongelovige massa zal doen komen (Isaiah 10:22 v.), als hij u ook, onder Mijne toelating met de roede zal staan, en hij zijnen staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als zij tegen uwe vaderen deden (Exodus 1:8, Exodus 5:6, Exodus 6:9

1) Dit woord komt niet alleen tot Jeruzalem en zijne inwoners als bewoners van Zion; allen, die door jaarlijkse feestreizen naar het heiligdom bekenden, dat zij daar werkelijk te huis waren, worden hiermede ingesloten (12:6.) . 25. Maar geheel u verwoesten, neen! dat mag Assur niet, want nog om een klein weinig is het te doen, zo zal volbracht worden, zo zal een einde nemen, de gramschap 1) over Israël, en Mijn toorn tot hun, der ASSYRIËRS, vernieling. 2)

1) De storm zou ook wel haast overgewaaid zijn. Want nog maar een klein weinig tijds en dan zou Gods gramschap en toorn ophouden tegen Juda, en als deze ophield, moest de staf en de rode hun wel ontvallen en zij van zelven ontwapend worden en geen leed meer uitwerken. Gods toorn tegen Zijn volk duurt maar voor een ogenblik. En als deze ophoudt en Hij in liefde en goedgunstigheid tot ons wederkeert, dan heeft men niet te vrezen, wat een mens ook mocht willen doen, want met Hem kan men allen weerstand overwinnen. 2) De toorn tegen Gods volk zou ophouden, maar zich wenden tegen de ASSYRIËRS om hen te vernielen en te vernietigen. Dit laatste wordt in het volgende vers nader aangeduid en uitgewerkt.

Vers 24

24. Daarom, dewijl Assyrië niet ontdekken mag, tot hoever en op welke wijze het Hem behaagt (Isaiah 10:6), en dewijl Israël niet geheel verdwijnen, maar, althans voor een klein deel vertegenwoordigd, daaraan ontkomen zal (Isaiah 10:20), zegt de Heer, de Almachtige, HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Zion, den zetel Mijner Goddelijke tegenwoordigheid in de plaats van het onvergankelijke koningschap, woont, in zover gij nog waarlijk MIJN volk zijt 1), voor Assur, door wie Ik Mijne strafgerichten over de ongelovige massa zal doen komen (Isaiah 10:22 v.), als hij u ook, onder Mijne toelating met de roede zal staan, en hij zijnen staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als zij tegen uwe vaderen deden (Exodus 1:8, Exodus 5:6, Exodus 6:9

1) Dit woord komt niet alleen tot Jeruzalem en zijne inwoners als bewoners van Zion; allen, die door jaarlijkse feestreizen naar het heiligdom bekenden, dat zij daar werkelijk te huis waren, worden hiermede ingesloten (12:6.) .

24. Daarom, dewijl Assyrië niet ontdekken mag, tot hoever en op welke wijze het Hem behaagt (Isaiah 10:6), en dewijl Israël niet geheel verdwijnen, maar, althans voor een klein deel vertegenwoordigd, daaraan ontkomen zal (Isaiah 10:20), zegt de Heer, de Almachtige, HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Zion, den zetel Mijner Goddelijke tegenwoordigheid in de plaats van het onvergankelijke koningschap, woont, in zover gij nog waarlijk MIJN volk zijt 1), voor Assur, door wie Ik Mijne strafgerichten over de ongelovige massa zal doen komen (Isaiah 10:22 v.), als hij u ook, onder Mijne toelating met de roede zal staan, en hij zijnen staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als zij tegen uwe vaderen deden (Exodus 1:8, Exodus 5:6, Exodus 6:9

1) Dit woord komt niet alleen tot Jeruzalem en zijne inwoners als bewoners van Zion; allen, die door jaarlijkse feestreizen naar het heiligdom bekenden, dat zij daar werkelijk te huis waren, worden hiermede ingesloten (12:6.) . 25. Maar geheel u verwoesten, neen! dat mag Assur niet, want nog om een klein weinig is het te doen, zo zal volbracht worden, zo zal een einde nemen, de gramschap 1) over Israël, en Mijn toorn tot hun, der ASSYRIËRS, vernieling. 2)

1) De storm zou ook wel haast overgewaaid zijn. Want nog maar een klein weinig tijds en dan zou Gods gramschap en toorn ophouden tegen Juda, en als deze ophield, moest de staf en de rode hun wel ontvallen en zij van zelven ontwapend worden en geen leed meer uitwerken. Gods toorn tegen Zijn volk duurt maar voor een ogenblik. En als deze ophoudt en Hij in liefde en goedgunstigheid tot ons wederkeert, dan heeft men niet te vrezen, wat een mens ook mocht willen doen, want met Hem kan men allen weerstand overwinnen. 2) De toorn tegen Gods volk zou ophouden, maar zich wenden tegen de ASSYRIËRS om hen te vernielen en te vernietigen. Dit laatste wordt in het volgende vers nader aangeduid en uitgewerkt.

Vers 26

26. Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem (Assur) enen gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb (Judges 7:24 v.); en gelijk Zijn (Gods) staf over de Schelfzee was, om Zijn volk droogvoets door haar te doen gaan (Exodus. 14:15, welken Hij verheffen zal, tegen Assur om hem in het water te doen omkomen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als Farao en zijne ruiters geschiedde (Exodus. 14:23).

Daar Assyrië op Egyptische wijs den staf over Israël verheven had (Isaiah 10:24), alzo zal ook Jehova dien naar de wijze der Egyptenaren verheffen over Assyrië. Isaiah 10:24-Isaiah 10:26. Zion de geboorteplaats van het komende heil dar wereld, laat de Heere nimmer verderven, en er moet toch een heilig zaad aldaar verblijven, van `t welk de krachten des nieuwen levens zullen uitgaan. Daarom is het overblijfsel, dat zich bekeert, wel geborgen voor den stok der Assyrische opzieners; want juist omdat zij, gelijk eens de Egyptenaar dwangheerschappij willen uitoefenen over de tot godsdienstige overheersing der wereld bestemde Zionieten, zal zich welhaast Gods gramschap tegen hen zelven wenden. De trots der baren moet toch voor Gods staf wijken, als Hij hem zwaait over het heir, gelijk Hij het eens den Egyptenaren bewezen heeft, toen zij Zijn vliedend volk nagezet hebben. Het is een groot beeld, waarvan de Profeet zich bedient, om ons den onbeperkten Gebieder over natuur en geschiedenis te wijzen, als hij Hem maalt met den staf boren de torenhoge baren der zee.

Vers 26

26. Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem (Assur) enen gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb (Judges 7:24 v.); en gelijk Zijn (Gods) staf over de Schelfzee was, om Zijn volk droogvoets door haar te doen gaan (Exodus. 14:15, welken Hij verheffen zal, tegen Assur om hem in het water te doen omkomen, naar de wijze der Egyptenaren, zo als Farao en zijne ruiters geschiedde (Exodus. 14:23).

Daar Assyrië op Egyptische wijs den staf over Israël verheven had (Isaiah 10:24), alzo zal ook Jehova dien naar de wijze der Egyptenaren verheffen over Assyrië. Isaiah 10:24-Isaiah 10:26. Zion de geboorteplaats van het komende heil dar wereld, laat de Heere nimmer verderven, en er moet toch een heilig zaad aldaar verblijven, van `t welk de krachten des nieuwen levens zullen uitgaan. Daarom is het overblijfsel, dat zich bekeert, wel geborgen voor den stok der Assyrische opzieners; want juist omdat zij, gelijk eens de Egyptenaar dwangheerschappij willen uitoefenen over de tot godsdienstige overheersing der wereld bestemde Zionieten, zal zich welhaast Gods gramschap tegen hen zelven wenden. De trots der baren moet toch voor Gods staf wijken, als Hij hem zwaait over het heir, gelijk Hij het eens den Egyptenaren bewezen heeft, toen zij Zijn vliedend volk nagezet hebben. Het is een groot beeld, waarvan de Profeet zich bedient, om ons den onbeperkten Gebieder over natuur en geschiedenis te wijzen, als hij Hem maalt met den staf boren de torenhoge baren der zee.

Vers 27

27. En het zal geschieden te dien dage, dat zijn (Assurs) last zal afwijken van uwen schouder, zodat gij niet meer zijn lastdier zult zijn, en zijn juk, dat hij u als een trekos heeft opgelegd, van uwen hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.

"Het juk kon zijnen dienst niet meer verrichten; terwijl het andere bindt, is het thans gebonden. " Deze vertaalt letterlijk aldus: "En het juk wordt verhinderd door de vettigheid. " V. d. Palm schrijft: "Het laatste lid van dit vers verklaar ik niet te verstaan. " De vergelijking schijnt genomen te zijn van ossen, z doorvoed en gemest, dat zij het hun opgelegde juk niet langer verdragen, maar het afwerpen. Het juk is gewoonlijk voor het vlees van den stier door druk en wrijving nadelig, maar hier geschiedt juist het tegenovergestelde, de vetheid van den stier verderft het juk. Vergel. Romans 11:17. 28. Bij dit verblijdend vooruitzicht moet gij u over het onophoudelijk en alom vrees verspreidend voorwaarts trekken van Assyrië met zijne heirmacht veeleer verblijden dan verontrusten (Isaiah 10:24); want iedere stap vooruit tot de gewaande zege brengt hem werkelijk den ondergang nader, voert daarentegen u al meer tot de verlossing. Zie Hij komt 1) te Ajath (Al, 6 mijlen ten N. O. van Jeruzalem (Joshua 7:2 Aan.), hij trekt door Migron, ten zuiden van Al (1 Samuel 14:2), te Michmas (1 Samuel 13:16, verg. 1 Samuel 9:5) legt hij zijn gereedschap af, laat hij de bagage onder bedekking terug.

1) De Profeet aanschouwt hier den krijgstocht van den Assyrischen koning Sanherib tegen Jeruzalem, ondernomen in het veertiende jaar van Hizkia (2 Kings 18:13) en verkondigt het jammerlijk einde daarvan 2 Kings 19:3.). Bij deze gelegenheid kwam Sanherib echter niet dadelijk uit het noorden tegen de stad, gelijk de volgende schildering dit voorstelt, maar uit het zuidwesten, en zond hij ene divisie onder zijne beste veldheren tegen Jeruzalem, om het tot de overgave te noodzaken (2 Kings 18:17, 2 Kings 19:8).

Hoe komen die verschillende schetsen onderling overeen? Maar wat de Profeet hier voorspelt, dat is werkelijk letterlijk vervuld geworden: het Assyrische leger is met den stormpas van een veroveraar uit het noorden gekomen, en de vermelde steden zijn werkelijk door de ellenden en verschrikkingen van den oorlog getroffen geworden. Dat is het, wat de Profeet schetst, terwijl hij staat op de hoogte der Godsbeschouwing, uit het innerlijke van Gods raadsbesluit zijne mededelingen put en met gloeiende kleuren, die de straalbreking zijn van Gods raadsbesluit in zijne ziel, de toekomst schildert. Deze schildering behoort, uit een esthetisch oogpunt beschouwd, tot de heerlijkste producten der menselijke poëzie.

Vers 27

27. En het zal geschieden te dien dage, dat zijn (Assurs) last zal afwijken van uwen schouder, zodat gij niet meer zijn lastdier zult zijn, en zijn juk, dat hij u als een trekos heeft opgelegd, van uwen hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.

"Het juk kon zijnen dienst niet meer verrichten; terwijl het andere bindt, is het thans gebonden. " Deze vertaalt letterlijk aldus: "En het juk wordt verhinderd door de vettigheid. " V. d. Palm schrijft: "Het laatste lid van dit vers verklaar ik niet te verstaan. " De vergelijking schijnt genomen te zijn van ossen, z doorvoed en gemest, dat zij het hun opgelegde juk niet langer verdragen, maar het afwerpen. Het juk is gewoonlijk voor het vlees van den stier door druk en wrijving nadelig, maar hier geschiedt juist het tegenovergestelde, de vetheid van den stier verderft het juk. Vergel. Romans 11:17. 28. Bij dit verblijdend vooruitzicht moet gij u over het onophoudelijk en alom vrees verspreidend voorwaarts trekken van Assyrië met zijne heirmacht veeleer verblijden dan verontrusten (Isaiah 10:24); want iedere stap vooruit tot de gewaande zege brengt hem werkelijk den ondergang nader, voert daarentegen u al meer tot de verlossing. Zie Hij komt 1) te Ajath (Al, 6 mijlen ten N. O. van Jeruzalem (Joshua 7:2 Aan.), hij trekt door Migron, ten zuiden van Al (1 Samuel 14:2), te Michmas (1 Samuel 13:16, verg. 1 Samuel 9:5) legt hij zijn gereedschap af, laat hij de bagage onder bedekking terug.

1) De Profeet aanschouwt hier den krijgstocht van den Assyrischen koning Sanherib tegen Jeruzalem, ondernomen in het veertiende jaar van Hizkia (2 Kings 18:13) en verkondigt het jammerlijk einde daarvan 2 Kings 19:3.). Bij deze gelegenheid kwam Sanherib echter niet dadelijk uit het noorden tegen de stad, gelijk de volgende schildering dit voorstelt, maar uit het zuidwesten, en zond hij ene divisie onder zijne beste veldheren tegen Jeruzalem, om het tot de overgave te noodzaken (2 Kings 18:17, 2 Kings 19:8).

Hoe komen die verschillende schetsen onderling overeen? Maar wat de Profeet hier voorspelt, dat is werkelijk letterlijk vervuld geworden: het Assyrische leger is met den stormpas van een veroveraar uit het noorden gekomen, en de vermelde steden zijn werkelijk door de ellenden en verschrikkingen van den oorlog getroffen geworden. Dat is het, wat de Profeet schetst, terwijl hij staat op de hoogte der Godsbeschouwing, uit het innerlijke van Gods raadsbesluit zijne mededelingen put en met gloeiende kleuren, die de straalbreking zijn van Gods raadsbesluit in zijne ziel, de toekomst schildert. Deze schildering behoort, uit een esthetisch oogpunt beschouwd, tot de heerlijkste producten der menselijke poëzie.

Vers 29

29. Zij trekken door den doorgang, den engen bergpas tussen Michmas en Geba (1 Samuel 13:23), en spreken elkaar bij de bezwaren, die zij daar te overwinnen hebben, moed in, te Geba (Judges 19:13) houden zij hun vernachting, daar is hun nachtleger; Rama (Joshua 18:25. 1 Sam. 7:16, waar zij den volgenden morgen doortrekken, beeft; Gibea Sauls (1 Samuel 9:1), waarop zij nu losgaan, vlucht.

Vers 29

29. Zij trekken door den doorgang, den engen bergpas tussen Michmas en Geba (1 Samuel 13:23), en spreken elkaar bij de bezwaren, die zij daar te overwinnen hebben, moed in, te Geba (Judges 19:13) houden zij hun vernachting, daar is hun nachtleger; Rama (Joshua 18:25. 1 Sam. 7:16, waar zij den volgenden morgen doortrekken, beeft; Gibea Sauls (1 Samuel 9:1), waarop zij nu losgaan, vlucht.

Vers 30

30. Roep luide met uwe stem, want nu zijt gij als offer van verwoesting en alle gruwelen aan de beurt, gij dochter, inwoners van Gallim! (1 Samuel 25:44), laat, daar zij al verder en verder doorgaan, ze uwe stem, horen tot Laïs 1) toe, 2) o ellendige Anathoth! (Joshua 21:18), nu komt de nood over u.

1) Laïs, niet nader bekend, maar niet te verwisselen met het in Judges 18:29 vermelde Laïs. 2) Of, en beter: Hoor nu, o Laïsa!

Vers 30

30. Roep luide met uwe stem, want nu zijt gij als offer van verwoesting en alle gruwelen aan de beurt, gij dochter, inwoners van Gallim! (1 Samuel 25:44), laat, daar zij al verder en verder doorgaan, ze uwe stem, horen tot Laïs 1) toe, 2) o ellendige Anathoth! (Joshua 21:18), nu komt de nood over u.

1) Laïs, niet nader bekend, maar niet te verwisselen met het in Judges 18:29 vermelde Laïs. 2) Of, en beter: Hoor nu, o Laïsa!

Vers 31

31. Madmena, (niet bekend) vliedt van daar weg, de inwoners van Gebim, (mede onbekend) vluchten met hopen, om hare goederen in zekerheid te brengen.

Vers 31

31. Madmena, (niet bekend) vliedt van daar weg, de inwoners van Gebim, (mede onbekend) vluchten met hopen, om hare goederen in zekerheid te brengen.

Vers 32

32. Nog een dag of heden, blijft hij te Nob, de kort bij Jeruzalem gelegen priesterstad (1 Samuel 22:19), om in het gezicht der ten verderf opgeschreven stad nieuwe krachten te verzamelen in het plan van aanval te vormen; hij zal 1) zijne hand ter tuchtiging bewegen tegen den berg der dochter van Zion, waarop deze is gelegen, den heuvel van Jeruzalem. 1) Tot dusver ging de rede des Profeten als in den stormpas voort, nu wordt zij aarzelend en als bevend van vreze; eindelijk gaat zij voort als het lange rollen des donders in dactylische bewegingen.

Vers 32

32. Nog een dag of heden, blijft hij te Nob, de kort bij Jeruzalem gelegen priesterstad (1 Samuel 22:19), om in het gezicht der ten verderf opgeschreven stad nieuwe krachten te verzamelen in het plan van aanval te vormen; hij zal 1) zijne hand ter tuchtiging bewegen tegen den berg der dochter van Zion, waarop deze is gelegen, den heuvel van Jeruzalem. 1) Tot dusver ging de rede des Profeten als in den stormpas voort, nu wordt zij aarzelend en als bevend van vreze; eindelijk gaat zij voort als het lange rollen des donders in dactylische bewegingen.

Vers 33

33. Doch ziet, de Heere, de Almachtige, de HEERE der heirscharen, laat het niet verder dan tot hiertoe komen; want Hij verlaat Zijne stad niet in den hogen nood, gelijk de goden van Kalno en Karchemis (Isaiah 10:9). hij zal met geweld de takken van het machtige leger, dat als een trots woud Jeruzalem omringt, afkappen, en die hoog van gestalte zijn, zullen neer gehouwen worden, ook de boven dit trotse woud nog uitstekende bomen zullen vallen; dus zowel de geduchte krijgsmacht als hare fiere aanvoerders, met n slag, en de verhevenen, die trots op eigen kracht en kloekheid uit de hoogte spreken (Isaiah 10:13 v.), zullen vernederd worden (James 4:6).

Vers 33

33. Doch ziet, de Heere, de Almachtige, de HEERE der heirscharen, laat het niet verder dan tot hiertoe komen; want Hij verlaat Zijne stad niet in den hogen nood, gelijk de goden van Kalno en Karchemis (Isaiah 10:9). hij zal met geweld de takken van het machtige leger, dat als een trots woud Jeruzalem omringt, afkappen, en die hoog van gestalte zijn, zullen neer gehouwen worden, ook de boven dit trotse woud nog uitstekende bomen zullen vallen; dus zowel de geduchte krijgsmacht als hare fiere aanvoerders, met n slag, en de verhevenen, die trots op eigen kracht en kloekheid uit de hoogte spreken (Isaiah 10:13 v.), zullen vernederd worden (James 4:6).

Vers 34

34. En Hij zal zonder te sparen, zonder erbarmen met ijzer de verwarde struiken des wouds, dat mastbos des reuzenlegers (Isaiah 10:18 v.) omhouwen; en de Libanon, het Assyrische leger, dat tegenover den berg der dochter Zions en den heuvel van Jeruzalem (Isaiah 10:32), zich voordeed als ware het reuzengebergte van den Libanon met zijn prachtig cederbos tegen die nietige heuvelen opgekomen, zal vallen door den Heerlijke, veel heerlijker en machtiger dan de roofbergen (Psalms 76:5 verg. Psalms 93:3 v.). De Engel der verwoesting zou de bomen des wouds, de helden des legers, met de gemene soldaten, die, nu ze in verwarring gebracht waren, bij verwarde struiken der bossen vergeleken mogen worden, omhouwen, en dus dit leger, hetwelk als het bos van Libanon nog onlangs het sieraad van den Assyrischen troon was, voor Zijne almacht doen neervallen, zodat alle trotsheid vernederd en des Heren volk van allen schrik ontheven en met blijdschap vertroost zou worden. Het Assyrische leger is hier weer een bos, een trots cederenwoud van Libanon! De schoonste bomen worden niet verschoond, maar ook de laagste struiken niet gespaard. De verootmoediging van Assyrië kon niet gevoeliger en merkzamer zijn, dan dat hij, in vrolijk triomfgedruis van stad tot stad op de vleugelen des geluks gedragen, juist aan het doel van zijn eer- en roofzuchtig dringen aangekomen in `t bezit der lang begeerde stad Gods, door haren hemelsen Beschermer geoordeeld wordt. Zo gaat het altijd den mens, wanneer hij in ijdele zelfverheffing ongoddelijk het goddelijke grijpen wil, dat het hem dan juist ontnomen wordt, wanneer hij het als zekere en onontroofbare bezitting zich waant eigen gemaakt te hebben.

Vers 34

34. En Hij zal zonder te sparen, zonder erbarmen met ijzer de verwarde struiken des wouds, dat mastbos des reuzenlegers (Isaiah 10:18 v.) omhouwen; en de Libanon, het Assyrische leger, dat tegenover den berg der dochter Zions en den heuvel van Jeruzalem (Isaiah 10:32), zich voordeed als ware het reuzengebergte van den Libanon met zijn prachtig cederbos tegen die nietige heuvelen opgekomen, zal vallen door den Heerlijke, veel heerlijker en machtiger dan de roofbergen (Psalms 76:5 verg. Psalms 93:3 v.). De Engel der verwoesting zou de bomen des wouds, de helden des legers, met de gemene soldaten, die, nu ze in verwarring gebracht waren, bij verwarde struiken der bossen vergeleken mogen worden, omhouwen, en dus dit leger, hetwelk als het bos van Libanon nog onlangs het sieraad van den Assyrischen troon was, voor Zijne almacht doen neervallen, zodat alle trotsheid vernederd en des Heren volk van allen schrik ontheven en met blijdschap vertroost zou worden. Het Assyrische leger is hier weer een bos, een trots cederenwoud van Libanon! De schoonste bomen worden niet verschoond, maar ook de laagste struiken niet gespaard. De verootmoediging van Assyrië kon niet gevoeliger en merkzamer zijn, dan dat hij, in vrolijk triomfgedruis van stad tot stad op de vleugelen des geluks gedragen, juist aan het doel van zijn eer- en roofzuchtig dringen aangekomen in `t bezit der lang begeerde stad Gods, door haren hemelsen Beschermer geoordeeld wordt. Zo gaat het altijd den mens, wanneer hij in ijdele zelfverheffing ongoddelijk het goddelijke grijpen wil, dat het hem dan juist ontnomen wordt, wanneer hij het als zekere en onontroofbare bezitting zich waant eigen gemaakt te hebben.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile