Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 10

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 10

In dit hoofdstuk handelt de profeet:

I. Met de trotse verdrukkers van zijn volk in het eigen land die hun macht misbruikten om het recht te verkeren met wie hij wil afrekenen voor hun tirannie, Isaiah 10:1.

II. Met een dreigenden buitenlandsen aanvaller van zijn volk, Sanherib, koning van Assyrië, betreffende wie valt op te merken:

1. De opdracht, die hem was gegeven, om Juda aan te vallen, Isaiah 10:5,Isaiah 10:6.

2.Zijn hoogmoed en beledigende onbeschaamdheid bij het volvoeren van die opdracht, Isaiah 10:7, Isaiah 10:13,Isaiah 10:14.

3.Een bestraffing van zijn hoogmoed en de bedreiging van zijn val en verderf, als hij de raad zal volbracht hebben, waartoe hij door God was verwekt, vers l2, 15-19.

4. Een belofte van genade aan het volk van God om hen in staat te stellen staande te blijven onder de beproeving en er goed aan te ontlenen Isaiah 10:20.

5.Grote bemoediging, hun gegeven, om de dreigenden storm niet te vrezen, maar te hopen dat, hoewel thans het gehele land in grote ontsteltenis was gebracht, alles toch goed zal eindigen in het verderf van deze geduchte vijand Isaiah 10:21. En dit is bedoeld om het hart van de godvruchtige gerust te stellen met betrekking tot al de dreigende pogingen van de vijanden van de kerk, indien God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Niemand om ons enigerlei kwaad te doen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 10

In dit hoofdstuk handelt de profeet:

I. Met de trotse verdrukkers van zijn volk in het eigen land die hun macht misbruikten om het recht te verkeren met wie hij wil afrekenen voor hun tirannie, Isaiah 10:1.

II. Met een dreigenden buitenlandsen aanvaller van zijn volk, Sanherib, koning van Assyrië, betreffende wie valt op te merken:

1. De opdracht, die hem was gegeven, om Juda aan te vallen, Isaiah 10:5,Isaiah 10:6.

2.Zijn hoogmoed en beledigende onbeschaamdheid bij het volvoeren van die opdracht, Isaiah 10:7, Isaiah 10:13,Isaiah 10:14.

3.Een bestraffing van zijn hoogmoed en de bedreiging van zijn val en verderf, als hij de raad zal volbracht hebben, waartoe hij door God was verwekt, vers l2, 15-19.

4. Een belofte van genade aan het volk van God om hen in staat te stellen staande te blijven onder de beproeving en er goed aan te ontlenen Isaiah 10:20.

5.Grote bemoediging, hun gegeven, om de dreigenden storm niet te vrezen, maar te hopen dat, hoewel thans het gehele land in grote ontsteltenis was gebracht, alles toch goed zal eindigen in het verderf van deze geduchte vijand Isaiah 10:21. En dit is bedoeld om het hart van de godvruchtige gerust te stellen met betrekking tot al de dreigende pogingen van de vijanden van de kerk, indien God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Niemand om ons enigerlei kwaad te doen.

Verzen 1-4

Jesaja 10:1-4

Of het de oversten en rechters van Israël, of van Juda, of van beide, waren, over wie de profeet dit wee uitroept, is niet zeker, indien het die van Israël waren, dan moeten deze verzen samengevoegd worden met het slot van het vorige hoofdstuk, hetgeen wel waarschijnlijk is, omdat het refrein van deze profetie-om dit alles keert Zion toorn niet af- hier herhaald is in Isaiah 10:4. Indien het die van Juda waren, dan tonen zij aan wat de speciale zonde was, om welke God het Assyrische leger over hen bracht-om hun magistraten te straffen voor hun slecht beheer en bestuur, waarvoor zij niet wettelijk ter verantwoording geroepen konden worden. Over hen roept hij een wee uit, eer hij van vertroosting spreekt tot Gods volk. Hier is:

1. De beschuldiging, die tegen de verdrukkers wordt uitgesproken, Isaiah 10:1, Isaiah 10:2. Hun wordt ten laste gelegd:

a. Dat zij goddeloze wetten maken en boze edicten uitvaardigen. Zij zetten ongerechtige inzettingen in die in tegenspraak zijn met de natuurlijke billijkheid en met de wet van God, en het boze, dat zij voorschrijven, wordt door hun ondergeschikte ambtenaren opgeschreven en in vorm van wet gebracht. Wee de hogere machten, die deze decreten ontwerpen en uitvaardigen. Zij zijn niet te hoog om onder de goddelijke bestraffing te zijn. En wee de lagere beambten, die deze decreten schrijven en registreren! Zij zijn niet te gering om door God opgemerkt te worden, de schrijvers, die moeite voorschrijven, de hoogsten en de minderen, vallen onder hetzelfde wee. Het is slecht om kwaad te doen, maar het is nog slechter om het met overleg te doen en met bedoeling, onrecht te doen aan velen, en velen te betrekken in de schuld van onrecht te doen.

b. van het recht te verkeren bij de ten uitvoerlegging van de wetten, die gemaakt waren. Geen volk had zulke rechtvaardige inzettingen en rechten als zij hadden, en toch vonden verdorven rechters middelen om de armen van het recht af te wenden, hen te verhinderen om tot hun recht te komen en hetgeen hun toekwam terug te krijgen, omdat zij arm en nooddruftig waren, mensen, van wie niets te halen was, geen steekpenningen verwacht konden worden.

c. Van zich te verrijken door diegenen te verdrukken, die in hun macht waren en die zij hadden moeten beschermen, zij maken de huizen en bezittingen van weduwen tot hun prooi, en zij beroven de wezen van het weinige, dat hun gelaten is, omdat zij geen vriend hebben om voor hen op te komen. Hen niet te helpen als zij in nood zijn of gebrek lijden, hun geen recht te verschaffen, als hun onrecht werd aangedaan, zou reeds misdadig genoeg zijn geweest in mensen, die rijkdom en macht hebben, maar hen te beroven, omdat er aan de zijde van de verdrukkers macht was en de verdrukten geen trooster hadden, Ecclesiastes 4:1, -dat is een wreedheid zo groot, dat men niemand in staat zou achten er zich schuldig aan te maken, die de naam van mens had, of de naam van Israëliet.

2. Een uitdaging tot hen gericht om het eens te beproeven, of zij met al hun hoogmoed en hun macht Gods oordelen van zich kunnen afwenden, Isaiah 10:3. "Wat zult gijlieden doen, tot wie zult gij vlieden? Gij kunt de weduwen en wezen vertreden, maar wat zult gijlieden doen, als God opstaat"? Job 31:14. Hoge, aanzienlijke mannen, die de armen tiranniseren, denken dat zij er nooit ter verantwoording voor geroepen zullen worden, er nooit meer van zullen horen, of dat het er hun niet slechter om gaan zal, maar zal God over deze dingen geen bezoeking doen? Jeremiah 5:29. Zal er geen verwoesting komen over hen, die anderen in verwoesting gestort hebben? Zij zal misschien van ver komen, waardoor het lang duurt eer zij komt, maar komen zal zij ten laatste, uitstel van straf is geen kwijtschelding van straf, van ver komende, uit een hoek vanwaar zij het minst verwacht werd, zal zij des te meer verbazing en schrik verwekken. En wat zal er dan van deze onrechtvaardige rechter worden? Nu zien zij hen hulp in de poort, Job 31:21. Maar tot wie zullen zij vlieden om hulp? Er komt een dag van bezoeking, een dag van onderzoek en navraag, een dag van doorzoeking, die een ieder en een iegelijks werk aan het licht, het ware licht zal brengen. De dag van de bezoeking zal een dag van verwoesting zijn voor alle goddelozen, wanneer al hun troost en al hun hoop weg zijn, en zij zelf in verwoesting gelaten zullen worden. In die dag van de bezoeking zullen onboetvaardige zondaren ten einde raad zijn en niet weten wat te doen. Zij kunnen niet vluchten, zich niet verbergen, zij kunnen het niet uitvechten, zich niet verdedigen, zij hebben geen toevlucht, waar zij zich kunnen beschutten tegen het kwaad, (tot wie zult gij vlieden om hulp?) of om zich hiernamaals van betere tijden te verzekeren. "Waar zult gij uw heerlijkheid laten, om haar weer te vinden als de storm voorbij is?" De rijkdom, die zij hadden verkregen, was hun heerlijkheid, en zij hadden geen veilige plaats, waar zij die konden bewaren, maar zij zullen gewis zien dat hij zich vleugelen maakt. Als onze ziel onze heerlijkheid is, zoals zij behoort te wezen, als wij haar tot onze voornaamste zorg maken, dan weten wij waar wij haar hebben, en in wiens handen wij haar kunnen aanbevelen, namelijk in die van een getrouwe Schepper. Het is ons allen zeer nodig ernstig na te denken over hetgeen wij zullen doen ten dage van de bezoeking, ten dage van dood en oordeel, en er voor te zorgen dat wij dan zullen doen wat het rechte is.

3. Het vonnis, uitgesproken over hen, waarmee zij veroordeeld worden, sommigen van hen tot gevangenschap. Zij zullen zich buigen onder de gevangenen, zij, die het hoogst verheven waren in de zonde, zullen het zwaarst beladen worden, en het diepst verzonken zijn onder ellende, anderen tot de dood, zij zullen het eerst vallen, en dus vallen onder de overige verslagenen, zij, die de weduwen en wezen hadden vertreden, zullen nu zelf met voeten worden getreden, Isaiah 10:4. "Daartoe zal het komen," zegt God, "Zonder Mij, omdat gij Mij verlaten hebt, en Mij van u hebt weggedreven." Niets dan het uiterste verderf kan verwacht worden door hen, die zonder God in de wereld leven, Hem achter hun rug werpen, en zichzelf aldus buiten Zijn bescherming werpen.

En toch: Om dit alles keert Zijn toorn niet af, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat God zal voortgaan met Zijn twist met hen, maar dat zij er in voortdurende angst om zijn zullen, zij zullen tot hun onuitsprekelijke verschrikking zien dat Zijn hand nog tegen hen uitgestrekt is, en er zal niets overblijven dan een verschrikkelijke verwachting van het oordeel.

Verzen 1-4

Jesaja 10:1-4

Of het de oversten en rechters van Israël, of van Juda, of van beide, waren, over wie de profeet dit wee uitroept, is niet zeker, indien het die van Israël waren, dan moeten deze verzen samengevoegd worden met het slot van het vorige hoofdstuk, hetgeen wel waarschijnlijk is, omdat het refrein van deze profetie-om dit alles keert Zion toorn niet af- hier herhaald is in Isaiah 10:4. Indien het die van Juda waren, dan tonen zij aan wat de speciale zonde was, om welke God het Assyrische leger over hen bracht-om hun magistraten te straffen voor hun slecht beheer en bestuur, waarvoor zij niet wettelijk ter verantwoording geroepen konden worden. Over hen roept hij een wee uit, eer hij van vertroosting spreekt tot Gods volk. Hier is:

1. De beschuldiging, die tegen de verdrukkers wordt uitgesproken, Isaiah 10:1, Isaiah 10:2. Hun wordt ten laste gelegd:

a. Dat zij goddeloze wetten maken en boze edicten uitvaardigen. Zij zetten ongerechtige inzettingen in die in tegenspraak zijn met de natuurlijke billijkheid en met de wet van God, en het boze, dat zij voorschrijven, wordt door hun ondergeschikte ambtenaren opgeschreven en in vorm van wet gebracht. Wee de hogere machten, die deze decreten ontwerpen en uitvaardigen. Zij zijn niet te hoog om onder de goddelijke bestraffing te zijn. En wee de lagere beambten, die deze decreten schrijven en registreren! Zij zijn niet te gering om door God opgemerkt te worden, de schrijvers, die moeite voorschrijven, de hoogsten en de minderen, vallen onder hetzelfde wee. Het is slecht om kwaad te doen, maar het is nog slechter om het met overleg te doen en met bedoeling, onrecht te doen aan velen, en velen te betrekken in de schuld van onrecht te doen.

b. van het recht te verkeren bij de ten uitvoerlegging van de wetten, die gemaakt waren. Geen volk had zulke rechtvaardige inzettingen en rechten als zij hadden, en toch vonden verdorven rechters middelen om de armen van het recht af te wenden, hen te verhinderen om tot hun recht te komen en hetgeen hun toekwam terug te krijgen, omdat zij arm en nooddruftig waren, mensen, van wie niets te halen was, geen steekpenningen verwacht konden worden.

c. Van zich te verrijken door diegenen te verdrukken, die in hun macht waren en die zij hadden moeten beschermen, zij maken de huizen en bezittingen van weduwen tot hun prooi, en zij beroven de wezen van het weinige, dat hun gelaten is, omdat zij geen vriend hebben om voor hen op te komen. Hen niet te helpen als zij in nood zijn of gebrek lijden, hun geen recht te verschaffen, als hun onrecht werd aangedaan, zou reeds misdadig genoeg zijn geweest in mensen, die rijkdom en macht hebben, maar hen te beroven, omdat er aan de zijde van de verdrukkers macht was en de verdrukten geen trooster hadden, Ecclesiastes 4:1, -dat is een wreedheid zo groot, dat men niemand in staat zou achten er zich schuldig aan te maken, die de naam van mens had, of de naam van Israëliet.

2. Een uitdaging tot hen gericht om het eens te beproeven, of zij met al hun hoogmoed en hun macht Gods oordelen van zich kunnen afwenden, Isaiah 10:3. "Wat zult gijlieden doen, tot wie zult gij vlieden? Gij kunt de weduwen en wezen vertreden, maar wat zult gijlieden doen, als God opstaat"? Job 31:14. Hoge, aanzienlijke mannen, die de armen tiranniseren, denken dat zij er nooit ter verantwoording voor geroepen zullen worden, er nooit meer van zullen horen, of dat het er hun niet slechter om gaan zal, maar zal God over deze dingen geen bezoeking doen? Jeremiah 5:29. Zal er geen verwoesting komen over hen, die anderen in verwoesting gestort hebben? Zij zal misschien van ver komen, waardoor het lang duurt eer zij komt, maar komen zal zij ten laatste, uitstel van straf is geen kwijtschelding van straf, van ver komende, uit een hoek vanwaar zij het minst verwacht werd, zal zij des te meer verbazing en schrik verwekken. En wat zal er dan van deze onrechtvaardige rechter worden? Nu zien zij hen hulp in de poort, Job 31:21. Maar tot wie zullen zij vlieden om hulp? Er komt een dag van bezoeking, een dag van onderzoek en navraag, een dag van doorzoeking, die een ieder en een iegelijks werk aan het licht, het ware licht zal brengen. De dag van de bezoeking zal een dag van verwoesting zijn voor alle goddelozen, wanneer al hun troost en al hun hoop weg zijn, en zij zelf in verwoesting gelaten zullen worden. In die dag van de bezoeking zullen onboetvaardige zondaren ten einde raad zijn en niet weten wat te doen. Zij kunnen niet vluchten, zich niet verbergen, zij kunnen het niet uitvechten, zich niet verdedigen, zij hebben geen toevlucht, waar zij zich kunnen beschutten tegen het kwaad, (tot wie zult gij vlieden om hulp?) of om zich hiernamaals van betere tijden te verzekeren. "Waar zult gij uw heerlijkheid laten, om haar weer te vinden als de storm voorbij is?" De rijkdom, die zij hadden verkregen, was hun heerlijkheid, en zij hadden geen veilige plaats, waar zij die konden bewaren, maar zij zullen gewis zien dat hij zich vleugelen maakt. Als onze ziel onze heerlijkheid is, zoals zij behoort te wezen, als wij haar tot onze voornaamste zorg maken, dan weten wij waar wij haar hebben, en in wiens handen wij haar kunnen aanbevelen, namelijk in die van een getrouwe Schepper. Het is ons allen zeer nodig ernstig na te denken over hetgeen wij zullen doen ten dage van de bezoeking, ten dage van dood en oordeel, en er voor te zorgen dat wij dan zullen doen wat het rechte is.

3. Het vonnis, uitgesproken over hen, waarmee zij veroordeeld worden, sommigen van hen tot gevangenschap. Zij zullen zich buigen onder de gevangenen, zij, die het hoogst verheven waren in de zonde, zullen het zwaarst beladen worden, en het diepst verzonken zijn onder ellende, anderen tot de dood, zij zullen het eerst vallen, en dus vallen onder de overige verslagenen, zij, die de weduwen en wezen hadden vertreden, zullen nu zelf met voeten worden getreden, Isaiah 10:4. "Daartoe zal het komen," zegt God, "Zonder Mij, omdat gij Mij verlaten hebt, en Mij van u hebt weggedreven." Niets dan het uiterste verderf kan verwacht worden door hen, die zonder God in de wereld leven, Hem achter hun rug werpen, en zichzelf aldus buiten Zijn bescherming werpen.

En toch: Om dit alles keert Zijn toorn niet af, hetgeen te kennen geeft, niet alleen dat God zal voortgaan met Zijn twist met hen, maar dat zij er in voortdurende angst om zijn zullen, zij zullen tot hun onuitsprekelijke verschrikking zien dat Zijn hand nog tegen hen uitgestrekt is, en er zal niets overblijven dan een verschrikkelijke verwachting van het oordeel.

Verzen 5-19

Jesaja 10:5-19

De verwoesting van het rijk van Israël door Salmaneser, koning van Assyrië, was in het vorige hoofdstuk voorzegd, en in het zesde jaar van Hizkia is die voorzegging vervuld geworden 2 Kings 18:10. Die verwoesting was volkomen en finaal, kop en staart werden afgehouwen. Nu wordt in dit hoofdstuk de kastijding voorzegd van het rijk van Juda door Sanherib, koning van Assyrië, en deze voorzegging werd vervuld in het veertiende jaar van Hizkia, toen deze machtige vorst, namelijk Sanherib, aangemoedigd door de voorspoed van zijn voorganger tegen de tien stammen, opkwam tegen alle vaste steden van Juda, en ze innam, en Jeruzalem belegerde, 2 Kings 18:13, tengevolge waarvan Hizkia en zijn koninkrijk, naar wij wel kunnen veronderstellen, grotelijks beroerd en ontsteld waren, hoewel er toen een goed werk van hervorming onder hen begonnen was. Maar het eindigde in de beschaming van de Assyriërs tot grote bemoediging van Hizkia en zijn volk in hun wederkeren tot God.

Laat ons hier nu zien:

I. Hoe God in Zijn vrijmacht de koning van Assyrië afzond om Zijn knecht te zijn, en gebruik van hem maakte als een gewoon werktuig om er Zijn eigen doeleinden mee te dienen, Isaiah 10:5, Isaiah 10:6. "O Assyriër, weet dit, gij zijt de roede van Mijn toorn, en Ik zal u zenden, om een gesel te zijn voor het volk van Mijn toorn."

Merk hier op:

1. Hoe slecht het karakter van de Joden is, hoe wel zij zeer goed schenen te zijn, zij zijn een huichelachtig volk, die de godsdienst beleden, en toen inzonderheid zich schenen te hervormen en te verbeteren, maar zij waren niet waarlijk godsdienstig, niet wezenlijk hervormd en verbeterd, zie waren niet zo goed, niet zo vroom als zij voorgaven te zijn, nu door Hizkia Godsdienst en vroomheid in zwang waren gekomen. Als heersers vroom zijn en de godsdienst dus in ere is, dan is het iets geheel gewoons dat de volken huichelachtig zijn. Zij zijn een onheilig volk-zo lezen het sommigen. Hizkia had hen in grote mate van hun afgoderij genezen, maar nu geven zij zich aan goddeloosheid over, ja geveinsdheid is al goddeloosheid. Niemand ontheiligt de naam van God zo als zij die naar die naam genoemd zijn en die naam aanroepen, terwijl zij toch in de zonde leven. Daar zij een onheilig, huichelachtig volk zijn, zijn zij het volk van Gods toorn, zij liggen onder Zijn toorn, en zullen er waarschijnlijk door verteerd worden. Huichelachtige volken zijn het volk van Gods toorn, niets is aanstotelijker voor God dan veinzerij in de godsdienst. Zie welk een verandering de zonde gemaakt heeft, zij, die boven alle anderen Gods verkoren en geheiligd volk zijn geweest, zijn nu het volk van Zijn toorn geworden. Zie Amos 3:2.

2. Hoe laag het karakter is van de Assyriër, hoe laag en min, hoewel hij zeer groot scheen, hij is niets meer dan de roede van Gods toorn een werktuig, waarvan God zich wil bedienen om Zijn volk te kastijden, opdat zij, aldus van de Heer getuchtigd zonde, met de wereld niet zouden veroordeeld worden. De tirannen van de wereld zijn slechts de werktuigen van Gods voorzienigheid. Mensen zijn Gods hand, soms Zijn zwaard, om te doden, Psalms 17:13. Op andere tijden zijn zij Zijn roede om te kastijden. De staf in hun hand, waarmee zij Zijn volk slaan, is Zijn verbolgenheid, het is Zijn toorn, die de stok in hun handen geeft en hen instaat stelt slagen toe te brengen aan hen, die dachten tegen hen opgewassen te zijn. Soms maakt God een afgodisch volk, dat Hem volstrekt niet dient, tot een gesel voor een huichelachtig volk, dat Hem niet in oprechtheid en waarheid dient. 3. De Assyriër wordt de roede van Gods toorn genoemd, omdat hij door Hem gebruikt wordt.

a. Van Hem komt zijn macht. Ik zal hem zenden, Ik zal hem bevel geven. Al de macht die goddelozen hebben, ontvangen zij altijd van God, of schoon zij haar dikwijls tegen Hem gebruiken. Pilatus kon geen macht hebben tegen Christus, of ze moest hem van boven gegeven zijn, John 19:11. De uitoefening van die macht wordt door Hem bestuurd. De Assyriër moet de roof roven en de plundering plunderen, maar bloed moet hij niet vergieten, wij lezen van geen verslagenen, maar hij moet het land plunderen en de huizen plunderen, het vee wegvoeren en hen van al hun rijkdom en hun sieraden beroven, en hen vertreden gelijk het slijk van de straten. Als Gods belijdend volk zich wentelt in het slijk van de zonde, dan is het rechtvaardig in God om aan hun vijanden toe te laten hen als slijk te vertreden. Maar waarom moet de Assyriër aldus tegen hen overmogen? Niet opdat zij ten verderve zouden gebracht worden, maar opdat zij grondig hervormd en verbeterd zouden worden.

II. Zie hoe de koning van Assyrië zich in zijn hoogmoed verheft en verheerlijkt als zijn eigen meester te zijn, voorgeeft onbeperkt heerser te zijn, onder generlei bedwang of toezicht te staan, zuiver en alleen naar zijn eigen wil en voor zijn eigen eer en heerlijkheid te handelen. God had hem gesteld tot een oordeel en om te straffen had Hij hem gegrondvest, Habakkuk 1:12, om een werktuig te zijn om Zijn volk tot bekering te brengen, hoewel hij het zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, Isaiah 10:7. Hij denkt niet dat hij hetzij Gods dienstknecht, of Israëls vriend is, dat hij niet meer kan doen dan God hem toelaat te doen, noch dat hij niet meer zal doen dan hetgeen God zal doen medewerken ten goede van Zijn volk. God bedoelt Zijn volk te tuchtigen voor, en hen aldus te genezen van, hun huichelarij, en hen nader tot zich te brengen, maar was dat Sanheribs bedoeling? Neen, dat was zeer ver van zijn gedachten, hij meende het niet zo. De alwijze God maakt soms zelfs de zondige hartstochten en plannen van de mensen dienstbaar aan Zijn eigen grote en heilige doeleinden. Als God gebruik maakt van de mensen als werktuigen in Zijn hand om Zijn werk te doen, dan is het iets geheel gewoons, dat Hij een zaak bedoelt en zij een geheel andere op het oog hebben, ja dat zij het tegenovergestelde bedoelen van wat Hij bedoelt. Wat Jozefs broeders ten kwade bedoelden, heeft God ten goede beschikt en geleid, Genesis 50:20. Zie Micah 4:11, Micah 4:12. De mensen hebben hun doeleinden, en God heeft de Zijne, maar wij zijn er zeker van dat de raad des Heeren zal bestaan. Maar wat is het, dat de trotse Assyriër op het oog heeft? Het hart van de koningen is ondoorgrondelijk, maar God wist wat in zijn hart was: hij bedoelt niets anders dan te verdelgen, uit te roeien niet weinig volkeren, en zich van hen meester te maken.

a. Hij bedoelt zich toe te geven in zijn wreedheid, met niets minder is hij tevreden dan met verdelgen en uitroeien. Hij hoopt zich te vergasten op bloed en slachting, het bloed van particuliere personen is niet voldoende voor hem, hij moet hele volkeren uitroeien. Het is beneden hem om in het klein te handelen, hij handelt in moorden in het groot, volkeren en niet weinige, moeten allen tezamen maar n hals hebben, die hij dan het genoegen kan hebben van af te snijden.

b. Hij bedoelt zijn hebzucht te bevredigen en zijn eerzucht, hij wil monarch zijn van de gehele wereld, alle volken tot zich vergaderen, Habakkuk 2:5. Een onverzadelijke begeerte naar rijkdom en heerschappij is hetgeen hem drijft in deze onderneming.

De profeet stelt hem hier voor als snoevende en dreigende, en te oordelen naar de brief die zijn generaal in zijn naam aan Hizkia geschreven heeft, moet deze man het in verwaandheid en laatdunkendheid zeer ver gebracht hebben. Zijn hoogmoed en aanmatiging worden hier zeer uitvoerig beschreven zelfs zijn taal wordt aangehaald, deels om hem bespottelijk te maken, en deels om aan het volk van God te verzekeren dat hij naar beneden gebracht zal worden, want het gezegde blijkt meestal waar te zijn, dat hoogmoed voor de val komt. Het geeft ook te kennen dat God kennis neemt en rekening houdt van al de trotse en vermetele woorden waarmee de mensen hemel en aarde trotseren. Zij, die trotse woorden van ijdelheid spreken, zullen er nog van horen.

A. Hij snoeft op de grote dingen, die hij aan andere volken gedaan heeft.

Ten eerste. Hij heeft hun koningen tot zijn hovelingen gemaakt, Isaiah 10:8. "Zijn niet mijn vorsten al tezamen koningen? Zij, die nu mijn vorsten zijn zijn koningen geweest." Of, hij bedoelt dat hij zijn troon dermate verhoogd heeft, dat zijn dienaren en zij, die onder hem bevel voerden even voornaam waren, en een even grote staat voerden, in even veel pracht en weelde leefden, als koningen van andere landen. Of zij, die oppermachtige vorsten waren in hun eigen gebied, hielden hun kroon van hem en deden hem hulde. Dit was een verwaand snoeven, maar hoe groot is onze God, die wij dienen, die in waarheid en werkelijkheid Koning van de koningen is, en wiens onderdanen Hem tot koningen gemaakt zijn! Revelation 1:6.

Ten tweede. Hij heeft zich meester gemaakt van hun steden, hij noemt er verscheidene, Isaiah 10:9 die alle door hem tenonder zijn gebracht Kalno heeft zich even spoedig onderworpen als Karchemis, Hamath kon hem evenmin weerstand bieden als Arfad, en Samaria is de zijne geworden zowel als Damascus. Om dit snoeven te kunnen volhouden is hij genoodzaakt de overwinningen van zijn voorganger mee in rekening te brengen, want hij was het, die Samaria veroverd heeft, en niet Sanherib.

Ten derde. Hij is te sterk geweest voor hun afgoden, hun beschermgoden, hij had de koninkrijken van de afgoden gevonden, en hij had middelen gevonden om ze tot de zijne te maken, Isaiah 10:10. Hun koninkrijken ontleenden hun naam aan de afgoden, die zij aanbaden, de Moabieten worden het volk van Kamos genoemd, Jeremiah 48:46, omdat zij zich verbeeldden dat hun goden hun beschermheren waren, en daarom verbeeldt zich Sanherib dat iedere verovering van een koninkrijk een zege was, die over een god was behaald.

Ten vierde. Hij had zijn eigen gebied vergroot, hij had de landpalen van de volken weggenomen, Isaiah 10:13, die vele grote landstreken omsloten binnen de grenzen van zijn eigen koninkrijk, en verschoof de oude landpalen, die zijn vaderen hadden gesteld, veel verder naar de andere kant, hij kon het niet dulden om zo nauw ingesloten te zijn, hij moest meer ruimte hebben om te kunnen groeien. Onder het wegnemen van de landpalen van de volkeren verstaat Ds. White zijn willekeurige overbrenging van kolonies van plaats tot plaats, de gewone praktijk van de Assyriërs bij al hun veroveringen, dit is een zeer waarschijnlijke verklaring.

Ten vijfde. Hij had zich verrijkt met hun schatten, die hij in zijn eigen schatkist deed vloeien. Ik heb hen voorraad geroofd, hierin heeft hij waarheid gesproken. Grote veroveraars zijn dikwijls niets meer dan grote rovers. Eindelijk. "Hij had de tegenstand, die hij ontmoette, overwonnen, ik heb als een geweldige de inwoners doen neerdalen, hen, die hoog gezeten waren en dachten wel bevestigd te zijn, heb ik vernederd en naar beneden gebracht." Hij roemt:

1. Dat hij dit alles gedaan heeft door zijn eigen wijsheid en macht, Isaiah 10:13. Door de kracht van mijn hand, want ik ben geweldig, en door mijn valsheid, want ik ben verstandig, heb ik dit gedaan, niet door de toelating van Gods voorzienigheid en door de zegen van God, hij weet niet dat het God is, die hem maakt tot hetgeen hij is, en de staf in zijn hand geeft, maar offert aan zijn eigen net, Habakkuk 1:16. Mijn kracht en de sterkte van mijn hand heeft mij dit vermogen verkregen, Deuteronomy 8:17. Zuiver atheïsme en godslastering zijn evenzeer als hoogmoed en ijdelheid de oorzaak, dat de mensen hun voorspoed en welslagen toeschrijven aan zichzelf, aan hun eigen verstand en beleid, en er hun eigen hoedanigheid op verheffen en verheerlijken.

2. Dat hij dit alles met grote gemakkelijkheid had gedaan, het is slechts spel en vermaak voor hem geweest, alsof hij vogelnestjes had uitgehaald, Isaiah 10:14. Mijn hand heeft gevonden het vermogen van de volken als een nest, toen hij het gevonden had, was het niet moeilijker om het te nemen dan om een nest uit te halen, en evenmin gevoelde hij aarzeling of leedwezen om gezinnen ten ondergang te brengen en steden te verwoesten, als om een kraaiennest te vernielen, kinderen om te brengen was voor hem niets meer dan vogels te doden. Gelijk men de eieren, die door de moer in het nest verlaten zijn, samenraapt, even gemakkelijk heb ik het gehele aardrijk samengeraapt (zoals Alexander, die dacht de gehele wereld veroverd te hebben). Welke prooi hij ook greep, daar is niemand geweest, die een vleugel verroerde, of de bek opendeed, of piepte, zoals vogels doen als hun nesten worden verstoord, zij durfden geen tegenstand bieden, ja niet eens een klacht uiten, zo'n ontzag hadden zij voor de machtige veroveraar, zij waren zo zwak dat zij wisten, dat het doelloos was om weerstand te bieden, en hij was zo willekeurig, dat zij wisten dat het nutteloos was om te klagen. Hoe vreemd is het toch dat mensen, die gemaakt waren om goed te doen, er trots op zijn en er behagen in scheppen om onrecht te doen, kwaad te doen aan allen, die om hen heen zijn, zonder enigerlei dwang, datgene tot hun roem en eer rekenen, wat hun schande is! Maar hun dag om te vallen zal komen, van hen namelijk die zich aldus tot de schrik maken van de machtigen, en nog veel meer van de zwakken in het land van de levenden.

B. Hij dreigt met hetgeen hij aan Jeruzalem zal doen, dat hij er het beleg voor ging slaan, Isaiah 10:10, Isaiah 10:11. Hij zal Jeruzalem en haar afgoden oververmeesteren, zoals hij andere plaatsen en haar afgoden tenonder heeft gebracht, inzonderheid Samaria.

Ten eerste. Godslasterlijk noemt hij de God van Israël een afgod en stelt Hem gelijk met de valse goden van andere volken, alsof niemand de ware God was dan Mithras, de zon, die hij aanbad. Zie hoe onwetend hij was, en het zal ons minder verwonderen dat hij zo hoogmoedig was.

Ten tweede. Hij geeft de voorkeur aan de gesneden beelden van andere landen boven die van Jeruzalem en Samaria, terwijl hij had kunnen weten dat het de aanbidders van de God van Israël uitdrukkelijk verboden was om enigerlei gesneden beelden te maken, en dat, zo iemand het deed, hij het steelsgewijze moest doen, weshalve zij niet zo rijk en prachtig konden wezen als die van andere volken. Indien hij de ark en het verzoendeksel bedoelt, dan spreekt hij als een dwaas, die hij dan ook is, en als iemand, die oordeelt naar het aanzien van de ogen, en dus gemakkelijk bedrogen kan zijn ten opzichte van geestelijke zaken. Zij, die uitwendigen glans en pracht voor een kenmerk houden van de ware kerk oordelen naar dezelfde regel.

Ten derde. Omdat hij Samaria veroverd had, maakt hij de gevolgtrekking dat Jeruzalem natuurlijk ook vallen zal. "Zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem? Kan ik het niet even gemakkelijk en zou ik het niet even rechtvaardiglijk doen?" Maar de gevolgtrekking was onjuist, want Jeruzalem bleef haar God aankleven, terwijl Samaria Hem verlaten had. III. Zie hoe God in Zijn gerechtigheid zijn hoogmoed bestraft, en het oordeel over hem uitspreekt. Wij hebben gehoord wat de grote koning, de koning van Assyrië, zegt, wij hebben zijn grootspraak gehoord, laat ons nu horen wat de grote God door Zijn dienstknecht, de profeet, te zeggen heeft, en wij zullen bevinden dat in hetgeen, waarin hij trots handelt, God boven hem is.

1. Hij toont de ijdelheid aan van zijn onbeschaamd en vermetel roemen, Isaiah 10:15. Zal een bijl zich beroemen tegen degene, die daarmee hakt? Zal een zaag pochen tegen degene, die ze trekt? Even ongerijmd is het snoeven van de trotsaard. "O welk een stof maak ik!" zegt in de fabel, de vlieg op het wagenrad. Welk een verwoesting richt ik aan onder de bomen!" zegt de bijl. Op tweeërlei wijze kan de bijl gezegd worden zich te beroemen tegen hem, die er mee hakt.

a. Bij wijze van verzet en tegenstand. Sanherib lasterde God, beledigde Hem, dreigde dat hij Hem doen zal zoals hij aan de goden van de volken gedaan heeft, dit nu was alsof de bijl hem trotseert, die ermede hakt. Het gereedschap of werktuig dat twist met de werkman, is niet minder ongerijmd dan het twisten van het leem zou zijn met de pottenbakker, en gelijk het niet gerechtvaardigd kan worden, dat mensen tegen God strijden met het vernuft, de rijkdom en de macht, die Hij hun geeft, zo is het ook niet te dulden. Maar indien de mensen aldus trots en vermetel willen wezen, alles wat rechtvaardig en heilig is willen trotseren, laat hen dan verwachten dat God met hen zal afrekenen, hoe onbeschaamder en hoe meer beledigend zij zijn zoveel zekerder en ontzettender zal hun verderf wezen.

b. Bij wijze van mededinging zal de bijl zich de lof toeëigenen van het werk, waarvoor zij gebruikt werd? Even onzinnig, even ongerijmd was het van Sanherib om te zeggen: Door de kracht van mijn hand heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, Isaiah 10:13. Het is alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen. Maar als men een stok opheft, is het niet nog hout, zoals de laatste zinsnede gelezen kan worden. Al is hij een teken van waardigheid en gezag (zoals de edelen des volks er een droegen, Numbers 21:18), al is hij een werktuig van dienst, hetzij om een zwak man te ondersteunen of om een slecht man te tuchtigen, toch is hij slechts hout, en kan niets doen dan naar hij geleid of gericht wordt door hem, die hem gebruikt. De psalmist bidt dat God de heidenen zal laten weten dat zij mensen zijn, Psalms 9:21, de staf zal laten weten dat hij hout is.

2. Hij voorzegt zijn val en ondergang.

A. Dat God, nadat Hij Zijn werk heeft gedaan door hem, Zijn werk zal doen aan hem, Isaiah 10:12. Het was een treurige sombere tijd voor het volk van God toen Sanherib zijn inval deed in hun land, maar laat hen weten tot hun vertroosting:

a. Dat God bedoelde door de beschikkingen van Zijn voorzienigheid goed te doen in Zion en Jeruzalem, er is een werk aan hen te doen, dat God voornemens is te doen en dat Hij zal volbrengen. Als God de vijanden van Zijn kerk en van Zijn volk loslaat, en hun voor een tijd toelaat te overmogen, dan is het ten einde een groot en goed werk aan hen te doen, en als dat gedaan is, dan en niet eerder, zal Hij verlossing voor hen werken. Als God Zijn volk in benauwdheid brengt, dan is het om hen te louteren, Daniel 11:35, hun hun zonde in gedachtenis te brengen, hen er om te verootmoedigen, en hen op te wekken tot het besef van hun plicht, hen te leren bidden en elkaar lief te hebben en te helpen, en dit is de vrucht, namelijk het wegnemen van de zonde, Isaiah 27:9. Als deze doeleinden enigermate door de beproeving bereikt zijn, dan zal zij in genade worden weggenomen, Leviticus 26:41, Leviticus 26:42, anders niet, want evenals het woord zal ook de roede datgene volbrengen, waartoe God haar zendt.

b. Dat God, nadat Hij dit werk van genade voor Zijn volk gewerkt heeft, een werk des toorns en van de wraak zal werken aan hun aanvallers. Ik zal thuiszoeken de vrucht van de grootsheivan het hart van de koning van Assyrië: Zijn trotse woorden worden hier gezegd uit zijn hart te komen, van de grootsheid van zijn hart, en zij zijn er vrucht van, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. Er wordt gelet op de hoogheid van zijn ogen, want een trotse blik is de aanduiding van een hovaardig gemoed. De vijanden van de kerk zijn gewoonlijk zeer hoog en trots, maar vroeg of laat zal God hiervoor met hen afrekenen. Hij roemt er in als in een onbetwistbaar bewijs van Zijn macht en heerschappij, dat Hij alle hoogmoedigen ziet en hen vernedert, Job 40:6 en verv.

B. Dat, hoe dreigend deze aanval op Zion en Jeruzalem was, hij toch gewis zal falen, op niets zal uitlopen, dat hij zijn onderneming dus niet zal kunnen volvoeren, Isaiah 10:16.

Merk op:

a. Wie het is, die zijn verderf op zich neemt en er de werker van zal Zijn, niet Hizkia, noch zijn vorsten, noch de krijgsmacht van Juda en Jeruzalem-wat kunnen zij uitrichten tegen zo'n machtig leger-maar God zelf zal het doen, God zelf, als de Heer der heerscharen en als het licht van Israël.

Ten eerste. Wij zijn er zeker van dat Hij het doen kan, want Hij is de Heer der heerscharen, van al de heerscharen van hemel en aarde, al de schepselen zijn tot Zijn dienst, Hij maakt gebruik van hen naar Zijn wil en welbehagen, en legt het bedwang op hen, dat Hij goedvindt. Hij is de Heer der heerscharen beide van Juda en van Assyrië, en kan de overwinning geven aan wie Hij wil. Laat ons de heerscharen niet vrezen van enigerlei vijand, als wij de Heer der heerscharen voor ons hebben.

Ten tweede. Wij hebben reden om te hopen dat Hij het zal doen, want Hij is het licht Israëls en de Heilige. God is licht. In Hem zijn volmaakte helderheid, reinheid en zaligheid. Hij is licht, want Hij is de Heilige, Zijn heiligheid is Zijn heerlijkheid. Hij is Israëls licht, om Zijn volk te leiden en te raden, hen te begunstigen en te ondersteunen, en hen aldus te verblijden en te vertroosten ook in de allerdonkerste tijden. Hij is hun Heilige, Hij is in verbond met hen: Zijn heiligheid is voor hen verpand en wordt voor hen gebruikt. Gods heiligheid is de vertroosting van de heiligen, ze doen dankzegging bij de gedachtenis er aan en met grote blijdschap noemen zij Hem hun Heilige, Habakkuk 1:12.

b. Hoe de verwoesting het verderf wordt voorgesteld. Zij zal wezen

Ten eerste. Als een wegtering van het lichaam door ziekte. De Heer zal onder zijn vetten een magerheid zenden. Zijn talrijk leger, dat als een lichaam was, bedekt met vettigheid, zal verminderd worden en wegslinken, als een geraamte worden.

Ten tweede. Als een verteerd worden van gebouwen, of bomen en struiken door vuur. Juist onder hetgeen hij roemt zal Hij een brand ontsteken, die zijn leger zal verwoesten, even plotseling als een brand een statig huis in de as legt. Sommigen zien hierin een toespeling op het vuur, dat onder de offers werd aangestoken want trotse zondaars vallen als offers van de goddelijke gerechtigheid.

Merk op:

1. Hoe dit vuur ontstoken zal worden, Isaiah 10:17. Dezelfde God, die een verblijdend licht is voor hen, die Hem getrouwelijk dienen, zal een verterend vuur zijn voor hen die met Hem beuzelen, of tegen Hem rebelleren, het licht van Israël zal een vuur zijn voor de Assyriërs, gelijk dezelfde wolkkolom een licht was voor de Israëlieten en een verschrikking voor de Egyptenaren, in de Rode Zee. Wat kan zulk een vuur tegenstaan, wat kan het uitblussen?

2. Welk een verwoesting het zal aanrichten. Het zal zijn doornen en distelen aansteken en verteren, zijn officieren en soldaten, die van weinig waarde zijn, en kwellend zijn voor Gods Israël, zoals doornen en distelen, wier einde is verbrand te worden, en die gemakkelijk en snel door een verterend vuur verbrand worden, Isaiah 27:4. Wie zou Mij als een doorn en distel in oorlog stellen? Wel ver dat zij het vuur zouden tegenhouden, zullen zij het in vlam zetten. Ik zou door hen heengaan en hen tegelijk verbranden, Isaiah 27:4. Zij zullen op een dag verteerd worden, allen in een ogenblik worden afgesneden, toen zij niet alleen vrede en veiligheid riepen, maar triomf en overwinning, toen is plotseling verderf over hen gekomen, het kwam bij verrassing en was in weinig tijd geheel volbracht. Zelfs de heerlijkheid van zijn bossen, Isaiah 10:18, de keurbenden van zijn leger, de veteranen, de dapperste regimenten, die hij had, waar hij trots op was en waar hij het meest op rekende, die hij op prijs stelde zoals de mensen prijs stellen op hun kostbaarste bosbomen, de roem van het woud, of op hun vruchtbomen, de roem van hun Karmel, deze zullen als doornen en distelen gesteld worden voor het vuur, zij zullen verteerd worden, beide ziel en lichaam, geheel en al verteerd worden, niet slechts een lid, een lichaamsdeel, zal verbrand worden maar het leven zal weggenomen worden. God is machtig om beide ziel en lichaam te verderven, daarom moeten wij Hem meer vrezen dan de mens die alleen het lichaam kan doden, grote legers zijn voor Hem slechts als grote wouden die Hij kan omhouwen of verbranden als het Hem behaagt.

Verzen 5-19

Jesaja 10:5-19

De verwoesting van het rijk van Israël door Salmaneser, koning van Assyrië, was in het vorige hoofdstuk voorzegd, en in het zesde jaar van Hizkia is die voorzegging vervuld geworden 2 Kings 18:10. Die verwoesting was volkomen en finaal, kop en staart werden afgehouwen. Nu wordt in dit hoofdstuk de kastijding voorzegd van het rijk van Juda door Sanherib, koning van Assyrië, en deze voorzegging werd vervuld in het veertiende jaar van Hizkia, toen deze machtige vorst, namelijk Sanherib, aangemoedigd door de voorspoed van zijn voorganger tegen de tien stammen, opkwam tegen alle vaste steden van Juda, en ze innam, en Jeruzalem belegerde, 2 Kings 18:13, tengevolge waarvan Hizkia en zijn koninkrijk, naar wij wel kunnen veronderstellen, grotelijks beroerd en ontsteld waren, hoewel er toen een goed werk van hervorming onder hen begonnen was. Maar het eindigde in de beschaming van de Assyriërs tot grote bemoediging van Hizkia en zijn volk in hun wederkeren tot God.

Laat ons hier nu zien:

I. Hoe God in Zijn vrijmacht de koning van Assyrië afzond om Zijn knecht te zijn, en gebruik van hem maakte als een gewoon werktuig om er Zijn eigen doeleinden mee te dienen, Isaiah 10:5, Isaiah 10:6. "O Assyriër, weet dit, gij zijt de roede van Mijn toorn, en Ik zal u zenden, om een gesel te zijn voor het volk van Mijn toorn."

Merk hier op:

1. Hoe slecht het karakter van de Joden is, hoe wel zij zeer goed schenen te zijn, zij zijn een huichelachtig volk, die de godsdienst beleden, en toen inzonderheid zich schenen te hervormen en te verbeteren, maar zij waren niet waarlijk godsdienstig, niet wezenlijk hervormd en verbeterd, zie waren niet zo goed, niet zo vroom als zij voorgaven te zijn, nu door Hizkia Godsdienst en vroomheid in zwang waren gekomen. Als heersers vroom zijn en de godsdienst dus in ere is, dan is het iets geheel gewoons dat de volken huichelachtig zijn. Zij zijn een onheilig volk-zo lezen het sommigen. Hizkia had hen in grote mate van hun afgoderij genezen, maar nu geven zij zich aan goddeloosheid over, ja geveinsdheid is al goddeloosheid. Niemand ontheiligt de naam van God zo als zij die naar die naam genoemd zijn en die naam aanroepen, terwijl zij toch in de zonde leven. Daar zij een onheilig, huichelachtig volk zijn, zijn zij het volk van Gods toorn, zij liggen onder Zijn toorn, en zullen er waarschijnlijk door verteerd worden. Huichelachtige volken zijn het volk van Gods toorn, niets is aanstotelijker voor God dan veinzerij in de godsdienst. Zie welk een verandering de zonde gemaakt heeft, zij, die boven alle anderen Gods verkoren en geheiligd volk zijn geweest, zijn nu het volk van Zijn toorn geworden. Zie Amos 3:2.

2. Hoe laag het karakter is van de Assyriër, hoe laag en min, hoewel hij zeer groot scheen, hij is niets meer dan de roede van Gods toorn een werktuig, waarvan God zich wil bedienen om Zijn volk te kastijden, opdat zij, aldus van de Heer getuchtigd zonde, met de wereld niet zouden veroordeeld worden. De tirannen van de wereld zijn slechts de werktuigen van Gods voorzienigheid. Mensen zijn Gods hand, soms Zijn zwaard, om te doden, Psalms 17:13. Op andere tijden zijn zij Zijn roede om te kastijden. De staf in hun hand, waarmee zij Zijn volk slaan, is Zijn verbolgenheid, het is Zijn toorn, die de stok in hun handen geeft en hen instaat stelt slagen toe te brengen aan hen, die dachten tegen hen opgewassen te zijn. Soms maakt God een afgodisch volk, dat Hem volstrekt niet dient, tot een gesel voor een huichelachtig volk, dat Hem niet in oprechtheid en waarheid dient. 3. De Assyriër wordt de roede van Gods toorn genoemd, omdat hij door Hem gebruikt wordt.

a. Van Hem komt zijn macht. Ik zal hem zenden, Ik zal hem bevel geven. Al de macht die goddelozen hebben, ontvangen zij altijd van God, of schoon zij haar dikwijls tegen Hem gebruiken. Pilatus kon geen macht hebben tegen Christus, of ze moest hem van boven gegeven zijn, John 19:11. De uitoefening van die macht wordt door Hem bestuurd. De Assyriër moet de roof roven en de plundering plunderen, maar bloed moet hij niet vergieten, wij lezen van geen verslagenen, maar hij moet het land plunderen en de huizen plunderen, het vee wegvoeren en hen van al hun rijkdom en hun sieraden beroven, en hen vertreden gelijk het slijk van de straten. Als Gods belijdend volk zich wentelt in het slijk van de zonde, dan is het rechtvaardig in God om aan hun vijanden toe te laten hen als slijk te vertreden. Maar waarom moet de Assyriër aldus tegen hen overmogen? Niet opdat zij ten verderve zouden gebracht worden, maar opdat zij grondig hervormd en verbeterd zouden worden.

II. Zie hoe de koning van Assyrië zich in zijn hoogmoed verheft en verheerlijkt als zijn eigen meester te zijn, voorgeeft onbeperkt heerser te zijn, onder generlei bedwang of toezicht te staan, zuiver en alleen naar zijn eigen wil en voor zijn eigen eer en heerlijkheid te handelen. God had hem gesteld tot een oordeel en om te straffen had Hij hem gegrondvest, Habakkuk 1:12, om een werktuig te zijn om Zijn volk tot bekering te brengen, hoewel hij het zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, Isaiah 10:7. Hij denkt niet dat hij hetzij Gods dienstknecht, of Israëls vriend is, dat hij niet meer kan doen dan God hem toelaat te doen, noch dat hij niet meer zal doen dan hetgeen God zal doen medewerken ten goede van Zijn volk. God bedoelt Zijn volk te tuchtigen voor, en hen aldus te genezen van, hun huichelarij, en hen nader tot zich te brengen, maar was dat Sanheribs bedoeling? Neen, dat was zeer ver van zijn gedachten, hij meende het niet zo. De alwijze God maakt soms zelfs de zondige hartstochten en plannen van de mensen dienstbaar aan Zijn eigen grote en heilige doeleinden. Als God gebruik maakt van de mensen als werktuigen in Zijn hand om Zijn werk te doen, dan is het iets geheel gewoons, dat Hij een zaak bedoelt en zij een geheel andere op het oog hebben, ja dat zij het tegenovergestelde bedoelen van wat Hij bedoelt. Wat Jozefs broeders ten kwade bedoelden, heeft God ten goede beschikt en geleid, Genesis 50:20. Zie Micah 4:11, Micah 4:12. De mensen hebben hun doeleinden, en God heeft de Zijne, maar wij zijn er zeker van dat de raad des Heeren zal bestaan. Maar wat is het, dat de trotse Assyriër op het oog heeft? Het hart van de koningen is ondoorgrondelijk, maar God wist wat in zijn hart was: hij bedoelt niets anders dan te verdelgen, uit te roeien niet weinig volkeren, en zich van hen meester te maken.

a. Hij bedoelt zich toe te geven in zijn wreedheid, met niets minder is hij tevreden dan met verdelgen en uitroeien. Hij hoopt zich te vergasten op bloed en slachting, het bloed van particuliere personen is niet voldoende voor hem, hij moet hele volkeren uitroeien. Het is beneden hem om in het klein te handelen, hij handelt in moorden in het groot, volkeren en niet weinige, moeten allen tezamen maar n hals hebben, die hij dan het genoegen kan hebben van af te snijden.

b. Hij bedoelt zijn hebzucht te bevredigen en zijn eerzucht, hij wil monarch zijn van de gehele wereld, alle volken tot zich vergaderen, Habakkuk 2:5. Een onverzadelijke begeerte naar rijkdom en heerschappij is hetgeen hem drijft in deze onderneming.

De profeet stelt hem hier voor als snoevende en dreigende, en te oordelen naar de brief die zijn generaal in zijn naam aan Hizkia geschreven heeft, moet deze man het in verwaandheid en laatdunkendheid zeer ver gebracht hebben. Zijn hoogmoed en aanmatiging worden hier zeer uitvoerig beschreven zelfs zijn taal wordt aangehaald, deels om hem bespottelijk te maken, en deels om aan het volk van God te verzekeren dat hij naar beneden gebracht zal worden, want het gezegde blijkt meestal waar te zijn, dat hoogmoed voor de val komt. Het geeft ook te kennen dat God kennis neemt en rekening houdt van al de trotse en vermetele woorden waarmee de mensen hemel en aarde trotseren. Zij, die trotse woorden van ijdelheid spreken, zullen er nog van horen.

A. Hij snoeft op de grote dingen, die hij aan andere volken gedaan heeft.

Ten eerste. Hij heeft hun koningen tot zijn hovelingen gemaakt, Isaiah 10:8. "Zijn niet mijn vorsten al tezamen koningen? Zij, die nu mijn vorsten zijn zijn koningen geweest." Of, hij bedoelt dat hij zijn troon dermate verhoogd heeft, dat zijn dienaren en zij, die onder hem bevel voerden even voornaam waren, en een even grote staat voerden, in even veel pracht en weelde leefden, als koningen van andere landen. Of zij, die oppermachtige vorsten waren in hun eigen gebied, hielden hun kroon van hem en deden hem hulde. Dit was een verwaand snoeven, maar hoe groot is onze God, die wij dienen, die in waarheid en werkelijkheid Koning van de koningen is, en wiens onderdanen Hem tot koningen gemaakt zijn! Revelation 1:6.

Ten tweede. Hij heeft zich meester gemaakt van hun steden, hij noemt er verscheidene, Isaiah 10:9 die alle door hem tenonder zijn gebracht Kalno heeft zich even spoedig onderworpen als Karchemis, Hamath kon hem evenmin weerstand bieden als Arfad, en Samaria is de zijne geworden zowel als Damascus. Om dit snoeven te kunnen volhouden is hij genoodzaakt de overwinningen van zijn voorganger mee in rekening te brengen, want hij was het, die Samaria veroverd heeft, en niet Sanherib.

Ten derde. Hij is te sterk geweest voor hun afgoden, hun beschermgoden, hij had de koninkrijken van de afgoden gevonden, en hij had middelen gevonden om ze tot de zijne te maken, Isaiah 10:10. Hun koninkrijken ontleenden hun naam aan de afgoden, die zij aanbaden, de Moabieten worden het volk van Kamos genoemd, Jeremiah 48:46, omdat zij zich verbeeldden dat hun goden hun beschermheren waren, en daarom verbeeldt zich Sanherib dat iedere verovering van een koninkrijk een zege was, die over een god was behaald.

Ten vierde. Hij had zijn eigen gebied vergroot, hij had de landpalen van de volken weggenomen, Isaiah 10:13, die vele grote landstreken omsloten binnen de grenzen van zijn eigen koninkrijk, en verschoof de oude landpalen, die zijn vaderen hadden gesteld, veel verder naar de andere kant, hij kon het niet dulden om zo nauw ingesloten te zijn, hij moest meer ruimte hebben om te kunnen groeien. Onder het wegnemen van de landpalen van de volkeren verstaat Ds. White zijn willekeurige overbrenging van kolonies van plaats tot plaats, de gewone praktijk van de Assyriërs bij al hun veroveringen, dit is een zeer waarschijnlijke verklaring.

Ten vijfde. Hij had zich verrijkt met hun schatten, die hij in zijn eigen schatkist deed vloeien. Ik heb hen voorraad geroofd, hierin heeft hij waarheid gesproken. Grote veroveraars zijn dikwijls niets meer dan grote rovers. Eindelijk. "Hij had de tegenstand, die hij ontmoette, overwonnen, ik heb als een geweldige de inwoners doen neerdalen, hen, die hoog gezeten waren en dachten wel bevestigd te zijn, heb ik vernederd en naar beneden gebracht." Hij roemt:

1. Dat hij dit alles gedaan heeft door zijn eigen wijsheid en macht, Isaiah 10:13. Door de kracht van mijn hand, want ik ben geweldig, en door mijn valsheid, want ik ben verstandig, heb ik dit gedaan, niet door de toelating van Gods voorzienigheid en door de zegen van God, hij weet niet dat het God is, die hem maakt tot hetgeen hij is, en de staf in zijn hand geeft, maar offert aan zijn eigen net, Habakkuk 1:16. Mijn kracht en de sterkte van mijn hand heeft mij dit vermogen verkregen, Deuteronomy 8:17. Zuiver atheïsme en godslastering zijn evenzeer als hoogmoed en ijdelheid de oorzaak, dat de mensen hun voorspoed en welslagen toeschrijven aan zichzelf, aan hun eigen verstand en beleid, en er hun eigen hoedanigheid op verheffen en verheerlijken.

2. Dat hij dit alles met grote gemakkelijkheid had gedaan, het is slechts spel en vermaak voor hem geweest, alsof hij vogelnestjes had uitgehaald, Isaiah 10:14. Mijn hand heeft gevonden het vermogen van de volken als een nest, toen hij het gevonden had, was het niet moeilijker om het te nemen dan om een nest uit te halen, en evenmin gevoelde hij aarzeling of leedwezen om gezinnen ten ondergang te brengen en steden te verwoesten, als om een kraaiennest te vernielen, kinderen om te brengen was voor hem niets meer dan vogels te doden. Gelijk men de eieren, die door de moer in het nest verlaten zijn, samenraapt, even gemakkelijk heb ik het gehele aardrijk samengeraapt (zoals Alexander, die dacht de gehele wereld veroverd te hebben). Welke prooi hij ook greep, daar is niemand geweest, die een vleugel verroerde, of de bek opendeed, of piepte, zoals vogels doen als hun nesten worden verstoord, zij durfden geen tegenstand bieden, ja niet eens een klacht uiten, zo'n ontzag hadden zij voor de machtige veroveraar, zij waren zo zwak dat zij wisten, dat het doelloos was om weerstand te bieden, en hij was zo willekeurig, dat zij wisten dat het nutteloos was om te klagen. Hoe vreemd is het toch dat mensen, die gemaakt waren om goed te doen, er trots op zijn en er behagen in scheppen om onrecht te doen, kwaad te doen aan allen, die om hen heen zijn, zonder enigerlei dwang, datgene tot hun roem en eer rekenen, wat hun schande is! Maar hun dag om te vallen zal komen, van hen namelijk die zich aldus tot de schrik maken van de machtigen, en nog veel meer van de zwakken in het land van de levenden.

B. Hij dreigt met hetgeen hij aan Jeruzalem zal doen, dat hij er het beleg voor ging slaan, Isaiah 10:10, Isaiah 10:11. Hij zal Jeruzalem en haar afgoden oververmeesteren, zoals hij andere plaatsen en haar afgoden tenonder heeft gebracht, inzonderheid Samaria.

Ten eerste. Godslasterlijk noemt hij de God van Israël een afgod en stelt Hem gelijk met de valse goden van andere volken, alsof niemand de ware God was dan Mithras, de zon, die hij aanbad. Zie hoe onwetend hij was, en het zal ons minder verwonderen dat hij zo hoogmoedig was.

Ten tweede. Hij geeft de voorkeur aan de gesneden beelden van andere landen boven die van Jeruzalem en Samaria, terwijl hij had kunnen weten dat het de aanbidders van de God van Israël uitdrukkelijk verboden was om enigerlei gesneden beelden te maken, en dat, zo iemand het deed, hij het steelsgewijze moest doen, weshalve zij niet zo rijk en prachtig konden wezen als die van andere volken. Indien hij de ark en het verzoendeksel bedoelt, dan spreekt hij als een dwaas, die hij dan ook is, en als iemand, die oordeelt naar het aanzien van de ogen, en dus gemakkelijk bedrogen kan zijn ten opzichte van geestelijke zaken. Zij, die uitwendigen glans en pracht voor een kenmerk houden van de ware kerk oordelen naar dezelfde regel.

Ten derde. Omdat hij Samaria veroverd had, maakt hij de gevolgtrekking dat Jeruzalem natuurlijk ook vallen zal. "Zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem? Kan ik het niet even gemakkelijk en zou ik het niet even rechtvaardiglijk doen?" Maar de gevolgtrekking was onjuist, want Jeruzalem bleef haar God aankleven, terwijl Samaria Hem verlaten had. III. Zie hoe God in Zijn gerechtigheid zijn hoogmoed bestraft, en het oordeel over hem uitspreekt. Wij hebben gehoord wat de grote koning, de koning van Assyrië, zegt, wij hebben zijn grootspraak gehoord, laat ons nu horen wat de grote God door Zijn dienstknecht, de profeet, te zeggen heeft, en wij zullen bevinden dat in hetgeen, waarin hij trots handelt, God boven hem is.

1. Hij toont de ijdelheid aan van zijn onbeschaamd en vermetel roemen, Isaiah 10:15. Zal een bijl zich beroemen tegen degene, die daarmee hakt? Zal een zaag pochen tegen degene, die ze trekt? Even ongerijmd is het snoeven van de trotsaard. "O welk een stof maak ik!" zegt in de fabel, de vlieg op het wagenrad. Welk een verwoesting richt ik aan onder de bomen!" zegt de bijl. Op tweeërlei wijze kan de bijl gezegd worden zich te beroemen tegen hem, die er mee hakt.

a. Bij wijze van verzet en tegenstand. Sanherib lasterde God, beledigde Hem, dreigde dat hij Hem doen zal zoals hij aan de goden van de volken gedaan heeft, dit nu was alsof de bijl hem trotseert, die ermede hakt. Het gereedschap of werktuig dat twist met de werkman, is niet minder ongerijmd dan het twisten van het leem zou zijn met de pottenbakker, en gelijk het niet gerechtvaardigd kan worden, dat mensen tegen God strijden met het vernuft, de rijkdom en de macht, die Hij hun geeft, zo is het ook niet te dulden. Maar indien de mensen aldus trots en vermetel willen wezen, alles wat rechtvaardig en heilig is willen trotseren, laat hen dan verwachten dat God met hen zal afrekenen, hoe onbeschaamder en hoe meer beledigend zij zijn zoveel zekerder en ontzettender zal hun verderf wezen.

b. Bij wijze van mededinging zal de bijl zich de lof toeëigenen van het werk, waarvoor zij gebruikt werd? Even onzinnig, even ongerijmd was het van Sanherib om te zeggen: Door de kracht van mijn hand heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, Isaiah 10:13. Het is alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen. Maar als men een stok opheft, is het niet nog hout, zoals de laatste zinsnede gelezen kan worden. Al is hij een teken van waardigheid en gezag (zoals de edelen des volks er een droegen, Numbers 21:18), al is hij een werktuig van dienst, hetzij om een zwak man te ondersteunen of om een slecht man te tuchtigen, toch is hij slechts hout, en kan niets doen dan naar hij geleid of gericht wordt door hem, die hem gebruikt. De psalmist bidt dat God de heidenen zal laten weten dat zij mensen zijn, Psalms 9:21, de staf zal laten weten dat hij hout is.

2. Hij voorzegt zijn val en ondergang.

A. Dat God, nadat Hij Zijn werk heeft gedaan door hem, Zijn werk zal doen aan hem, Isaiah 10:12. Het was een treurige sombere tijd voor het volk van God toen Sanherib zijn inval deed in hun land, maar laat hen weten tot hun vertroosting:

a. Dat God bedoelde door de beschikkingen van Zijn voorzienigheid goed te doen in Zion en Jeruzalem, er is een werk aan hen te doen, dat God voornemens is te doen en dat Hij zal volbrengen. Als God de vijanden van Zijn kerk en van Zijn volk loslaat, en hun voor een tijd toelaat te overmogen, dan is het ten einde een groot en goed werk aan hen te doen, en als dat gedaan is, dan en niet eerder, zal Hij verlossing voor hen werken. Als God Zijn volk in benauwdheid brengt, dan is het om hen te louteren, Daniel 11:35, hun hun zonde in gedachtenis te brengen, hen er om te verootmoedigen, en hen op te wekken tot het besef van hun plicht, hen te leren bidden en elkaar lief te hebben en te helpen, en dit is de vrucht, namelijk het wegnemen van de zonde, Isaiah 27:9. Als deze doeleinden enigermate door de beproeving bereikt zijn, dan zal zij in genade worden weggenomen, Leviticus 26:41, Leviticus 26:42, anders niet, want evenals het woord zal ook de roede datgene volbrengen, waartoe God haar zendt.

b. Dat God, nadat Hij dit werk van genade voor Zijn volk gewerkt heeft, een werk des toorns en van de wraak zal werken aan hun aanvallers. Ik zal thuiszoeken de vrucht van de grootsheivan het hart van de koning van Assyrië: Zijn trotse woorden worden hier gezegd uit zijn hart te komen, van de grootsheid van zijn hart, en zij zijn er vrucht van, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. Er wordt gelet op de hoogheid van zijn ogen, want een trotse blik is de aanduiding van een hovaardig gemoed. De vijanden van de kerk zijn gewoonlijk zeer hoog en trots, maar vroeg of laat zal God hiervoor met hen afrekenen. Hij roemt er in als in een onbetwistbaar bewijs van Zijn macht en heerschappij, dat Hij alle hoogmoedigen ziet en hen vernedert, Job 40:6 en verv.

B. Dat, hoe dreigend deze aanval op Zion en Jeruzalem was, hij toch gewis zal falen, op niets zal uitlopen, dat hij zijn onderneming dus niet zal kunnen volvoeren, Isaiah 10:16.

Merk op:

a. Wie het is, die zijn verderf op zich neemt en er de werker van zal Zijn, niet Hizkia, noch zijn vorsten, noch de krijgsmacht van Juda en Jeruzalem-wat kunnen zij uitrichten tegen zo'n machtig leger-maar God zelf zal het doen, God zelf, als de Heer der heerscharen en als het licht van Israël.

Ten eerste. Wij zijn er zeker van dat Hij het doen kan, want Hij is de Heer der heerscharen, van al de heerscharen van hemel en aarde, al de schepselen zijn tot Zijn dienst, Hij maakt gebruik van hen naar Zijn wil en welbehagen, en legt het bedwang op hen, dat Hij goedvindt. Hij is de Heer der heerscharen beide van Juda en van Assyrië, en kan de overwinning geven aan wie Hij wil. Laat ons de heerscharen niet vrezen van enigerlei vijand, als wij de Heer der heerscharen voor ons hebben.

Ten tweede. Wij hebben reden om te hopen dat Hij het zal doen, want Hij is het licht Israëls en de Heilige. God is licht. In Hem zijn volmaakte helderheid, reinheid en zaligheid. Hij is licht, want Hij is de Heilige, Zijn heiligheid is Zijn heerlijkheid. Hij is Israëls licht, om Zijn volk te leiden en te raden, hen te begunstigen en te ondersteunen, en hen aldus te verblijden en te vertroosten ook in de allerdonkerste tijden. Hij is hun Heilige, Hij is in verbond met hen: Zijn heiligheid is voor hen verpand en wordt voor hen gebruikt. Gods heiligheid is de vertroosting van de heiligen, ze doen dankzegging bij de gedachtenis er aan en met grote blijdschap noemen zij Hem hun Heilige, Habakkuk 1:12.

b. Hoe de verwoesting het verderf wordt voorgesteld. Zij zal wezen

Ten eerste. Als een wegtering van het lichaam door ziekte. De Heer zal onder zijn vetten een magerheid zenden. Zijn talrijk leger, dat als een lichaam was, bedekt met vettigheid, zal verminderd worden en wegslinken, als een geraamte worden.

Ten tweede. Als een verteerd worden van gebouwen, of bomen en struiken door vuur. Juist onder hetgeen hij roemt zal Hij een brand ontsteken, die zijn leger zal verwoesten, even plotseling als een brand een statig huis in de as legt. Sommigen zien hierin een toespeling op het vuur, dat onder de offers werd aangestoken want trotse zondaars vallen als offers van de goddelijke gerechtigheid.

Merk op:

1. Hoe dit vuur ontstoken zal worden, Isaiah 10:17. Dezelfde God, die een verblijdend licht is voor hen, die Hem getrouwelijk dienen, zal een verterend vuur zijn voor hen die met Hem beuzelen, of tegen Hem rebelleren, het licht van Israël zal een vuur zijn voor de Assyriërs, gelijk dezelfde wolkkolom een licht was voor de Israëlieten en een verschrikking voor de Egyptenaren, in de Rode Zee. Wat kan zulk een vuur tegenstaan, wat kan het uitblussen?

2. Welk een verwoesting het zal aanrichten. Het zal zijn doornen en distelen aansteken en verteren, zijn officieren en soldaten, die van weinig waarde zijn, en kwellend zijn voor Gods Israël, zoals doornen en distelen, wier einde is verbrand te worden, en die gemakkelijk en snel door een verterend vuur verbrand worden, Isaiah 27:4. Wie zou Mij als een doorn en distel in oorlog stellen? Wel ver dat zij het vuur zouden tegenhouden, zullen zij het in vlam zetten. Ik zou door hen heengaan en hen tegelijk verbranden, Isaiah 27:4. Zij zullen op een dag verteerd worden, allen in een ogenblik worden afgesneden, toen zij niet alleen vrede en veiligheid riepen, maar triomf en overwinning, toen is plotseling verderf over hen gekomen, het kwam bij verrassing en was in weinig tijd geheel volbracht. Zelfs de heerlijkheid van zijn bossen, Isaiah 10:18, de keurbenden van zijn leger, de veteranen, de dapperste regimenten, die hij had, waar hij trots op was en waar hij het meest op rekende, die hij op prijs stelde zoals de mensen prijs stellen op hun kostbaarste bosbomen, de roem van het woud, of op hun vruchtbomen, de roem van hun Karmel, deze zullen als doornen en distelen gesteld worden voor het vuur, zij zullen verteerd worden, beide ziel en lichaam, geheel en al verteerd worden, niet slechts een lid, een lichaamsdeel, zal verbrand worden maar het leven zal weggenomen worden. God is machtig om beide ziel en lichaam te verderven, daarom moeten wij Hem meer vrezen dan de mens die alleen het lichaam kan doden, grote legers zijn voor Hem slechts als grote wouden die Hij kan omhouwen of verbranden als het Hem behaagt.

Verzen 20-23

Jesaja 10:20-23

De profeet had gezegd, Isaiah 10:12, dat de Heer een einde zal maken van al Zijn werk op de berg Zion en te Jeruzalem, door Sanheribs inval in het land, nu wordt ons hier gezegd wat dat werk wezen zal, het zal een tweeledig werk zijn.

1. De bekering van sommigen, aan wie deze beschikking van Gods voorzienigheid geheiligd zal worden, en die de vreedzame vrucht van de gerechtigheid zal voortbrengen, hoewel zij voor het tegenwoordige geen zaak van vreugde maar van droefheid was, deze zijn slechts een overblijfsel, Isaiah 10:22, het overblijfsel Israëls, Isaiah 10:20 het overblijfsel Jakobs, Isaiah 10:21, slechts zeer weinigen in vergelijking met het grote getal van het volk Israël, dat als het zand van de zee was. Bekeringswerk wordt slechts op een overblijfsel gewrocht dat onderscheiden wordt van de overigen en voor God wordt afgezonderd. Als wij zien hoe volkrijk Israël is, hoe talrijk de leden zijn van de zichtbare kerk, als het zand van de zee, en bedenken dat van deze toch slechts een overblijfsel wordt behouden, dat van de velen, die geroepen zijn, er slechts weinigen zijn uitverkoren, dan voorzeker zullen wij streden om in te gaan door de enge poort, en vrezen dat wij schijnen achtergebleven te zijn. Het overblijfsel van Israël wordt gezegd dezulken te wezen, die van het huis Jakobs zijn ontkomen, dezulken die ontkomen zijn aan het bederf van het huis Jakobs en in een tijd van algemene afval aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, en dat was een heerlijke ontkoming. En daarom ontkomen zij ook aan de verwoesting van dat huis en zullen zij in tijden van algemene rampen veilig bewaard worden, en ook dat zal een heerlijke ontkoming zijn, maar die als ternauwernood zal wezen. Hun ziel, dat is hun leven zal hun tot een buit gegeven worden, Jeremiah 45:5. De rechtvaardigen zullen nauwelijks behouden worden.

A. Dit overblijfsel nu zal aflaten van alle betrouwen op een mensenarm, deze beschikking van Gods voorzienigheid zal hen daarvan genezen, zij zullen niet meer steunen op degene, die hen geslagen heeft, zullen nooit meer rekenen op de Assyriërs voor hulp tegen hun andere vijanden, zoals zij gedaan hebben, daar zij bevinden dat zij zelf hun ergste vijanden zijn, lijden leert voorzichtigheid, Zij hebben nu door droeve ervaring geleerd hoe dwaas het was om op die staf te steunen als een steun voor hen, die misschien een staf zal blijken te zijn om hen te slaan, het is een deel van het verbond van een tot God wederkerend volk, Hosea 14:4. Assur zal ons niet behouden. Door beproeving kunnen wij leren geen schepselen tot ons betrouwen te stellen.

B. Zij zullen weerkeren tot God, tot de sterke God, - n van de namen, die aan de Messias worden gegeven, Isaiah 9:6, -tot de Heilige Israëls. Het overblijfsel zal weerkeren, dat werd te kennen gegeven door de naam van de zoon van de profeet, Schear-Jaschub Isaiah 7:3, namelijk het overblijfsel van Jakob.

Zij zullen weerkeren nadat het beleg van Jeruzalem zal opgeheven zijn, niet alleen tot het rustig bezit van hun huizen en akkers, maar tot God en hun plicht, zij zullen berouw hebben en bidden, en Zijn aangezicht zoeken, en hun leven verbeteren. Het overblijfsel, dat ontkomt is een weerkerend overblijfsel, zij zullen weerkeren tot God en op Hem steunen. Zij alleen kunnen getroost steunen op God, die tot Hem weerkeren, wij kunnen een nederig vertrouwen hebben op God, als wij nauwgezet onze plicht jegens hem betrachten. Zij zullen steunen op de Heilige Israëls, oprechtel, en niet slechts in belijdenis. Deze belofte van de bekering en de behoudenis van een overblijfsel van Israël thans, is door de apostel toegepast, Romans 9:27, op het overblijfsel van de Joden, die bij de eerste prediking van het evangelie het geloofd en omhelsd hebben, en hiermede bewijst hij volkomen, dat het voor God geen nieuwe zaak was om zeer velen van het zaad Abrahams over te laten aan het verderf, terwijl Hij toch Zijn belofte aan Abraham vervult, ten volle vervult, want zo was het nu. Het getal van de kinderen Israëls was als het zand van de zee, overeenkomstig de belofte, Genesis 22:17, en toch zal slechts een overblijfsel behouden worden.

2. De verdelging van anderen. Een verdelging, die vast besloten is, zal de Heer der heerscharen doen in het midden van dit hele land, Isaiah 10:23. Dit is niet, zoals Isaiah 10:18 bedoeld van de verdelging van het Assyrische leger, maar van de wegtering van de bezittingen en vele geslachten van de Joden door het Assyrische leger. Hiervan wordt nota genomen om de macht en goedheid van God te verheerlijken in de ontkoming van het onderscheiden overblijfsel, en om ons te doen weten wat er worden zal van hen, die niet willen weerkeren tot God zij zullen wegteren door een algemeen verval verdelgd worden in het midden van het land.

Merk op:

a. Het is een verdelging door God zelf aangericht: Hij is er de werker van. De Heer der heerscharen, die niemand kan weerstaan, Hij zal deze verdelging doen.

b. Zij is vast besloten, zij is niet het uitvloeisel van een plotseling opgekomen besluit, maar was tevoren verordineerd, het is bepaald niet alleen, dat er zo'n verdelging zijn zal, maar zij is voorgeschreven, afgetekend-dat is de betekenis van het woord, zij is nauwkeurig bepaald en vastgesteld, hoe ver zij zal reiken, en hoe lang zij zal duren, wie er door afgesneden, of verteerd zal worden, en wie niet.

c. Het is een verdelging, die zich over het gehele land zal verspreiden, als een machtige bergstroom, of als een overstroming, die alles voor zich heen wegvaagt.

d. Hoewel zij overvloeit, gaat zij toch niet als bij geval, zij is in gerechtigheid hetgeen betekent: beide wijsheid onbillijkheid. God zal rechtvaardig de verdelging brengen over een tergend volk, maar in wijsheid en genade zal Hij er perken aan stellen. Tot hiertoe zal zij komen en niet verder.

Verzen 20-23

Jesaja 10:20-23

De profeet had gezegd, Isaiah 10:12, dat de Heer een einde zal maken van al Zijn werk op de berg Zion en te Jeruzalem, door Sanheribs inval in het land, nu wordt ons hier gezegd wat dat werk wezen zal, het zal een tweeledig werk zijn.

1. De bekering van sommigen, aan wie deze beschikking van Gods voorzienigheid geheiligd zal worden, en die de vreedzame vrucht van de gerechtigheid zal voortbrengen, hoewel zij voor het tegenwoordige geen zaak van vreugde maar van droefheid was, deze zijn slechts een overblijfsel, Isaiah 10:22, het overblijfsel Israëls, Isaiah 10:20 het overblijfsel Jakobs, Isaiah 10:21, slechts zeer weinigen in vergelijking met het grote getal van het volk Israël, dat als het zand van de zee was. Bekeringswerk wordt slechts op een overblijfsel gewrocht dat onderscheiden wordt van de overigen en voor God wordt afgezonderd. Als wij zien hoe volkrijk Israël is, hoe talrijk de leden zijn van de zichtbare kerk, als het zand van de zee, en bedenken dat van deze toch slechts een overblijfsel wordt behouden, dat van de velen, die geroepen zijn, er slechts weinigen zijn uitverkoren, dan voorzeker zullen wij streden om in te gaan door de enge poort, en vrezen dat wij schijnen achtergebleven te zijn. Het overblijfsel van Israël wordt gezegd dezulken te wezen, die van het huis Jakobs zijn ontkomen, dezulken die ontkomen zijn aan het bederf van het huis Jakobs en in een tijd van algemene afval aan hun oprechtheid hebben vastgehouden, en dat was een heerlijke ontkoming. En daarom ontkomen zij ook aan de verwoesting van dat huis en zullen zij in tijden van algemene rampen veilig bewaard worden, en ook dat zal een heerlijke ontkoming zijn, maar die als ternauwernood zal wezen. Hun ziel, dat is hun leven zal hun tot een buit gegeven worden, Jeremiah 45:5. De rechtvaardigen zullen nauwelijks behouden worden.

A. Dit overblijfsel nu zal aflaten van alle betrouwen op een mensenarm, deze beschikking van Gods voorzienigheid zal hen daarvan genezen, zij zullen niet meer steunen op degene, die hen geslagen heeft, zullen nooit meer rekenen op de Assyriërs voor hulp tegen hun andere vijanden, zoals zij gedaan hebben, daar zij bevinden dat zij zelf hun ergste vijanden zijn, lijden leert voorzichtigheid, Zij hebben nu door droeve ervaring geleerd hoe dwaas het was om op die staf te steunen als een steun voor hen, die misschien een staf zal blijken te zijn om hen te slaan, het is een deel van het verbond van een tot God wederkerend volk, Hosea 14:4. Assur zal ons niet behouden. Door beproeving kunnen wij leren geen schepselen tot ons betrouwen te stellen.

B. Zij zullen weerkeren tot God, tot de sterke God, - n van de namen, die aan de Messias worden gegeven, Isaiah 9:6, -tot de Heilige Israëls. Het overblijfsel zal weerkeren, dat werd te kennen gegeven door de naam van de zoon van de profeet, Schear-Jaschub Isaiah 7:3, namelijk het overblijfsel van Jakob.

Zij zullen weerkeren nadat het beleg van Jeruzalem zal opgeheven zijn, niet alleen tot het rustig bezit van hun huizen en akkers, maar tot God en hun plicht, zij zullen berouw hebben en bidden, en Zijn aangezicht zoeken, en hun leven verbeteren. Het overblijfsel, dat ontkomt is een weerkerend overblijfsel, zij zullen weerkeren tot God en op Hem steunen. Zij alleen kunnen getroost steunen op God, die tot Hem weerkeren, wij kunnen een nederig vertrouwen hebben op God, als wij nauwgezet onze plicht jegens hem betrachten. Zij zullen steunen op de Heilige Israëls, oprechtel, en niet slechts in belijdenis. Deze belofte van de bekering en de behoudenis van een overblijfsel van Israël thans, is door de apostel toegepast, Romans 9:27, op het overblijfsel van de Joden, die bij de eerste prediking van het evangelie het geloofd en omhelsd hebben, en hiermede bewijst hij volkomen, dat het voor God geen nieuwe zaak was om zeer velen van het zaad Abrahams over te laten aan het verderf, terwijl Hij toch Zijn belofte aan Abraham vervult, ten volle vervult, want zo was het nu. Het getal van de kinderen Israëls was als het zand van de zee, overeenkomstig de belofte, Genesis 22:17, en toch zal slechts een overblijfsel behouden worden.

2. De verdelging van anderen. Een verdelging, die vast besloten is, zal de Heer der heerscharen doen in het midden van dit hele land, Isaiah 10:23. Dit is niet, zoals Isaiah 10:18 bedoeld van de verdelging van het Assyrische leger, maar van de wegtering van de bezittingen en vele geslachten van de Joden door het Assyrische leger. Hiervan wordt nota genomen om de macht en goedheid van God te verheerlijken in de ontkoming van het onderscheiden overblijfsel, en om ons te doen weten wat er worden zal van hen, die niet willen weerkeren tot God zij zullen wegteren door een algemeen verval verdelgd worden in het midden van het land.

Merk op:

a. Het is een verdelging door God zelf aangericht: Hij is er de werker van. De Heer der heerscharen, die niemand kan weerstaan, Hij zal deze verdelging doen.

b. Zij is vast besloten, zij is niet het uitvloeisel van een plotseling opgekomen besluit, maar was tevoren verordineerd, het is bepaald niet alleen, dat er zo'n verdelging zijn zal, maar zij is voorgeschreven, afgetekend-dat is de betekenis van het woord, zij is nauwkeurig bepaald en vastgesteld, hoe ver zij zal reiken, en hoe lang zij zal duren, wie er door afgesneden, of verteerd zal worden, en wie niet.

c. Het is een verdelging, die zich over het gehele land zal verspreiden, als een machtige bergstroom, of als een overstroming, die alles voor zich heen wegvaagt.

d. Hoewel zij overvloeit, gaat zij toch niet als bij geval, zij is in gerechtigheid hetgeen betekent: beide wijsheid onbillijkheid. God zal rechtvaardig de verdelging brengen over een tergend volk, maar in wijsheid en genade zal Hij er perken aan stellen. Tot hiertoe zal zij komen en niet verder.

Verzen 24-34

Jesaja 10:24-34

In zijn prediking onderscheidt de profeet tussen het kostelijke en het snode, want God doet dit in Zijn voorzienigheid: in Sanheribs inval spreekt Hij verschrikking tot de huichelaars, die het volk van Gods toorn zijn Isaiah 10:6. Maar hier spreekt Hij van vertroosting tot de oprechten, die het volk zijn van Gods liefde. Het oordeel werd gezonden ter wille van de eersten, de verlossing werd gewrocht ter wille van de laatsten. Wij hebben hier:

I. Een vermaning aan Gods volk om niet te vrezen voor de dreigende ramp, er niet door in verwarring of ontsteltenis te komen, Isaiah 10:24. Laat de zondaren in Zion verschrikt zijn, Isaiah 33:14. Vrees niet, gij Mijn volk, dat te Zion woont, voor Assur. Het is tegen de wil en de bedoeling van God dat Zijn volk in enigerlei omstandigheid zich door vrees zal laten beheersen, onder de macht zal komen van de vrees, waarin pijn is, zij, die wonen in Zion, waar God woont, en waar Zijn volk gebruikt wordt in Zijn dienst, dat onder de bescherming is van de muren en bolwerken, die rondom Zion zijn, Psalms 48:13, behoeven voor generlei vijand te vrezen. Laat hun zielen gerust zijn in God.

II. Overwegingen aangeboden, om hun vrees tot zwijgen te brengen.

1. De Assyriër zal niets tegen hen doen, dan wat God bepaald en verordineerd heeft. Er wordt hun van tevoren gezegd wat hij doen zal opdat het hun geen verrassing zal zijn. Hij zal u onder Gods toelating slaan, doch het zal slechts met een roede wezen om u te tuchtigen, niet met een zwaard om u te woeden en te doden, ja hij zal zijn staf slechts tegen u opheffen, u dreigen en verschrikken, de roede tegen u schudden naar de wijze van Egypte, zoals de Egyptenaren hun staf tegen uw vaderen geschud hebben aan de Rode Zee toen zij zeiden: Wij zullen vervolgen, wij zullen achterhalen, Exodus 15:9, maar hen niet konden bereiken om hun enigerlei kwaad te doen. Wij moeten niet bevreesd zijn voor vijanden, die niets anders kunnen doen dan ons schrik aanjagen.

2. De storm zal spoedig voorbij zijn, Isaiah 10:25 Nog een klein weinig-een klein, klein weinig, zo luidt het Hebreeuws, -zo zal volbracht worden de gramschap-de gramschap zal ophouden, namelijk Mijn toorn, die de stok in hun hand is, Isaiah 10:5, zodat als deze ophoudt, zij ontwapend zijn en geen kwaad meer kunnen doen. Gods toorn tegen Zijn volk is slechts voor een ogenblik, Psalms 30:6, en als deze ophoudt en van ons afgekeerd is, dan behoeven wij de grimmigheid des mensen niet te vrezen, want zij is slechts machteloze hartstocht.

3. Met de vijand, die hen dreigt, zal zelf afgerekend worden. Gods toorn tegen Zijn volk zal eindigen in de vernieling van hun vijanden. Als Hij Zijn toorn afkeert van Israël, zal Hij hem wenden tegen de Assyriër, en de roede, waarmee Hij Zijn volk kastijdt, zal niet slechte ter zijde gelegd worden, maar in het vuur worden geworpen. Hij hief zijn staf op tegen Zion, maar God zal tegen hem een gesel verwekken, Isaiah 10:26, hij is een verschrikking voor Gods volk, maar God zal een verschrikking voor hem wezen, de verderfengel zal deze gesel zijn, die hij niet kan ontwijken, en tegen welke hij niet kan strijden. De profeet herinnert hen aan hetgeen God in vroegere tijden gedaan heeft tegen de vijanden van Zijn kerk, die zeer sterk en geducht waren, maar ten verderve werden gebracht. Het verderf van de Assyriër zal wezen:

a. Naar de slachting Midians, die geschied is door een onzichtbare macht, maar plotseling geschied is, en het was een volkomen, een algeheel verderf. En als de rots Orebs, waar een van de vorsten van Midian na de veldslag gedood werd, zo zal Sanherib gedood worden in de tempel van zijn god Nisroch, na de nederlaag van zijn leger, als hij denkt dat de bitterheid des doods is geweken. Vergelijk hiermede Psalms 83:12. Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en zie hoe Gods beloften en de gebeden Zijns volks overeenkomen.

b. Gelijk zijn staf was over de zee, de Rode Zee, gelijk Mozes staf daarop was om haar te verdelen, eerst ter ontkoming van Israël, om haar weer te sluiten tot verderf van hun vervolgers, zo zal Zijn staf thans opgeheven worden naar de wijze van de Egyptenaren tot verlossing van Jeruzalem en tot verderf van de Assyriërs. Het is goed om een overeenkomst op te merken tussen Gods laatste en vorige verschijningen voor Zijn volk, en tegen Zijn en hun vijanden.

4. Zij zullen volkomen verlost worden uit de macht van de Assyriër en van de vrees er voor, Isaiah 10:27. Zij zullen niet slechte bevrijd worden van het Assyrische leger, dat nu bij hen ingelegerd was, en een zwaar juk en een last voor hen was, maar zij zullen de koning van Assyrië ook niet langer de schatting betalen, die hij voor deze inval van hen geëist had, 2 Kings 18:14, zij zullen niet langer tot zijn dienst zijn, zich niet langer in zijn macht bevinden. Ook zal hij nooit weer het land een schatting opleggen. Sommigen denken dat het nog verder ziet, namelijk op de verlossing van de Joden uit hun gevangenschap in Babel, en zelfs nog verder, namelijk op de verlossing van gelovigen van de tirannie van de zonde en van Satan. Het juk zal niet slechts afgenomen worden, maar het zal worden vernietigd-de vijand zal zijn kracht niet weer herkrijgen om wederom het kwaad te doen, dat hij gedaan heeft, en dat wel ter wille van de zalving, Isaiah 10:27, en ter wille van hen die deelden in de zalving.

a. Om Hizkia's wil, die de gezalfde van de Heer was, een ijverig hervormer is geweest, en dierbaar was aan God.

b. Om Davids wil, dat is hun zeer bijzonder als reden opgegeven, waarom God Jeruzalem zal beschermen tegen Sanherib, Isaiah 37:35. Om Mijnentwil, en om Davids Mijns knechts wil.

c. Om Zijns volks Israëls wil, de godvruchtigen onder hen, die de zalving van de goddelijke genade hebben ontvangen.

d. Om de wille van de Messias, de Gezalfde Gods, op wie God het oog had in al de verlossingen van de oud-testamentische kerk, en op wie Hij nog het oog heeft in de gunsten die Hij betoont aan Zijn volk, het is om Zijnentwil, dat het juk verbroken is en dat wij in waarheid vrij zijn gemaakt.

III. Een beschrijving beide van de verschrikking des vijands en de verschrikking, die velen er door aangegrepen had, en de dwaasheid van beide tentoongesteld in het einde, waar we hebben op te merken:

1. Hoe geducht de Assyriërs waren, en hoe stoutmoedig en dreigend zij optraden. Hier is een nauwkeurige beschrijving van zijn opmars, in welke richting hij ging, welke snelle vorderingen hij maakte: hij komt te Ajath, enz. Van deze en van de andere plaatsen heeft hij zich meester gemaakt zonder tegenstand te ontmoeten. Te Michmas legt hij zijn gereedschap af, alsof hij zijn zwaar geschut nu niet meer nodig had, zo gemakkelijk werd iedere plaats waar hij kwam tenonder gebracht, of wel de voorraadsteden van Juda, die tot dat doeleinde versterkt waren, waren nu zijn magazijnen geworden. De een of andere merkwaardige en gewichtige pas had hij genomen. Zij trekken door.

2. Hoe lafhartig de mannen van Juda waren, het ontaarde zaad van dat leeuwenwelp, zij zijn bang, op het eerste alarmsein zijn zij al gevlucht, en zij beproefden het niet eens om de vijand het hoofd te bieden, hun afval van God had hun alle moed en geestkracht benomen, zodat n duizend van hen jaagt. In plaats van een kloekmoedig juichen om elkaar aan te moedigen werd er niets gehoord dan weeklagen om elkaar te ontmoedigen en te verzwakken, en het ellendige Anatoth, een priesterstad, die vol moed behoorde te wezen, schreeuwt luider dan al de anderen, Isaiah 10:30. Dit is bedoeld, hetzij:

a. Om aan te tonen, hoe snel de tijding van de voortgang van de vijand zich door het land verspreidde. Hij komt te Ajath, zegt de n, ja, zegt een ander, en hij trekt door Migron, enz. En toch was het alles misschien niet zo erg als het algemeen gerucht het voorstelde. Maar wij moeten waken tegen de vrees, niet alleen voor boze zaken, maar ook voor boze tijdingen, die de dingen dikwijls veel erger voorstellen dan zij werkelijk zijn, Psalms 112:7. Of,

b. Om aan te tonen in welk naderend gevaar Jeruzalem was, toen haar vijanden zo stoutmoedig tegen haar oprukten en zo grote vorderingen maakten, en haar vrienden geen enkele poging konden doen om haar te verdedigen. Hoe stoutmoediger de vijanden van de kerk zijn, en hoe lafhartiger zij zijn, die voor haar behoorden op te komen, hoe meer God verhoogd zal worden in Zijn eigen kracht als Hij desniettemin verlossing voor haar werkt.

3. Hoe machteloos zijn aanval op Jeruzalem zal zijn. Hij blijft te Nob, waar hij de berg Zion kan zien, en daar zal hij zijn hand er tegen bewegen, Isaiah 10:32, hij zal hem dreigen, dat zal alles wezen, hij zal veilig wezen en hem trotseren. Om hem met gelijke munt te betalen zal de dochter Jeruzalems haar hoofd achter hem schudden, Isaiah 37:22.

4. Hoe noodlottig het in de uitkomst voor hem zelf zal blijken te zijn, als hij zijn hand tegen Jeruzalem beweegt, en op het punt is er de handen aan te slaan, dan is het Gods tijd, om tegen hem te verschijnen want Zion is de plaats, waarvan God gezegd heeft: Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, weshalve zij, die haar dreigen, God zelf beledigen. Dan zal de Heer met geweld de takken afkappen, en de verwarde struiken des wouds omhouwen, Isaiah 10:33, Isaiah 10:34.

a.De hoogmoed van de vijand zal vernederd worden, en de takken, die hoog opgeheven zijn, zullen afgekapt worden, de hoge en statige bomen zullen omgehouwen worden de hovaardigen zullen vernederd worden, zij die zich verheffen in mededinging met God, of om Hem tegen te staan, zullen vernederd worden.

b. De macht des vijands zal verbroken worden, de verwarde struiken van het woud zal Hij omhouwen. Als de Assyrische soldaten onder de wapens waren en hun lansen omhoog hielden dan hadden zij het aanzien van een woud, zoals de Libanon, maar toen zij in n nacht allen dode lichamen waren geworden, waren de pieken op de grond gelegd, en de Libanon was plotseling neergeworpen door een machtige of een sterke, namelijk de verderfengel die in luttel tijds zovele duizenden van hen doodde. En als dat het einde zal wezen van de trotse aanvaller, zo laat Gods volk dan niet bevreesd voor hem wezen. Wie zijt gij, dat gij vreest voor de mens, die sterven zal?

Verzen 24-34

Jesaja 10:24-34

In zijn prediking onderscheidt de profeet tussen het kostelijke en het snode, want God doet dit in Zijn voorzienigheid: in Sanheribs inval spreekt Hij verschrikking tot de huichelaars, die het volk van Gods toorn zijn Isaiah 10:6. Maar hier spreekt Hij van vertroosting tot de oprechten, die het volk zijn van Gods liefde. Het oordeel werd gezonden ter wille van de eersten, de verlossing werd gewrocht ter wille van de laatsten. Wij hebben hier:

I. Een vermaning aan Gods volk om niet te vrezen voor de dreigende ramp, er niet door in verwarring of ontsteltenis te komen, Isaiah 10:24. Laat de zondaren in Zion verschrikt zijn, Isaiah 33:14. Vrees niet, gij Mijn volk, dat te Zion woont, voor Assur. Het is tegen de wil en de bedoeling van God dat Zijn volk in enigerlei omstandigheid zich door vrees zal laten beheersen, onder de macht zal komen van de vrees, waarin pijn is, zij, die wonen in Zion, waar God woont, en waar Zijn volk gebruikt wordt in Zijn dienst, dat onder de bescherming is van de muren en bolwerken, die rondom Zion zijn, Psalms 48:13, behoeven voor generlei vijand te vrezen. Laat hun zielen gerust zijn in God.

II. Overwegingen aangeboden, om hun vrees tot zwijgen te brengen.

1. De Assyriër zal niets tegen hen doen, dan wat God bepaald en verordineerd heeft. Er wordt hun van tevoren gezegd wat hij doen zal opdat het hun geen verrassing zal zijn. Hij zal u onder Gods toelating slaan, doch het zal slechts met een roede wezen om u te tuchtigen, niet met een zwaard om u te woeden en te doden, ja hij zal zijn staf slechts tegen u opheffen, u dreigen en verschrikken, de roede tegen u schudden naar de wijze van Egypte, zoals de Egyptenaren hun staf tegen uw vaderen geschud hebben aan de Rode Zee toen zij zeiden: Wij zullen vervolgen, wij zullen achterhalen, Exodus 15:9, maar hen niet konden bereiken om hun enigerlei kwaad te doen. Wij moeten niet bevreesd zijn voor vijanden, die niets anders kunnen doen dan ons schrik aanjagen.

2. De storm zal spoedig voorbij zijn, Isaiah 10:25 Nog een klein weinig-een klein, klein weinig, zo luidt het Hebreeuws, -zo zal volbracht worden de gramschap-de gramschap zal ophouden, namelijk Mijn toorn, die de stok in hun hand is, Isaiah 10:5, zodat als deze ophoudt, zij ontwapend zijn en geen kwaad meer kunnen doen. Gods toorn tegen Zijn volk is slechts voor een ogenblik, Psalms 30:6, en als deze ophoudt en van ons afgekeerd is, dan behoeven wij de grimmigheid des mensen niet te vrezen, want zij is slechts machteloze hartstocht.

3. Met de vijand, die hen dreigt, zal zelf afgerekend worden. Gods toorn tegen Zijn volk zal eindigen in de vernieling van hun vijanden. Als Hij Zijn toorn afkeert van Israël, zal Hij hem wenden tegen de Assyriër, en de roede, waarmee Hij Zijn volk kastijdt, zal niet slechte ter zijde gelegd worden, maar in het vuur worden geworpen. Hij hief zijn staf op tegen Zion, maar God zal tegen hem een gesel verwekken, Isaiah 10:26, hij is een verschrikking voor Gods volk, maar God zal een verschrikking voor hem wezen, de verderfengel zal deze gesel zijn, die hij niet kan ontwijken, en tegen welke hij niet kan strijden. De profeet herinnert hen aan hetgeen God in vroegere tijden gedaan heeft tegen de vijanden van Zijn kerk, die zeer sterk en geducht waren, maar ten verderve werden gebracht. Het verderf van de Assyriër zal wezen:

a. Naar de slachting Midians, die geschied is door een onzichtbare macht, maar plotseling geschied is, en het was een volkomen, een algeheel verderf. En als de rots Orebs, waar een van de vorsten van Midian na de veldslag gedood werd, zo zal Sanherib gedood worden in de tempel van zijn god Nisroch, na de nederlaag van zijn leger, als hij denkt dat de bitterheid des doods is geweken. Vergelijk hiermede Psalms 83:12. Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en zie hoe Gods beloften en de gebeden Zijns volks overeenkomen.

b. Gelijk zijn staf was over de zee, de Rode Zee, gelijk Mozes staf daarop was om haar te verdelen, eerst ter ontkoming van Israël, om haar weer te sluiten tot verderf van hun vervolgers, zo zal Zijn staf thans opgeheven worden naar de wijze van de Egyptenaren tot verlossing van Jeruzalem en tot verderf van de Assyriërs. Het is goed om een overeenkomst op te merken tussen Gods laatste en vorige verschijningen voor Zijn volk, en tegen Zijn en hun vijanden.

4. Zij zullen volkomen verlost worden uit de macht van de Assyriër en van de vrees er voor, Isaiah 10:27. Zij zullen niet slechte bevrijd worden van het Assyrische leger, dat nu bij hen ingelegerd was, en een zwaar juk en een last voor hen was, maar zij zullen de koning van Assyrië ook niet langer de schatting betalen, die hij voor deze inval van hen geëist had, 2 Kings 18:14, zij zullen niet langer tot zijn dienst zijn, zich niet langer in zijn macht bevinden. Ook zal hij nooit weer het land een schatting opleggen. Sommigen denken dat het nog verder ziet, namelijk op de verlossing van de Joden uit hun gevangenschap in Babel, en zelfs nog verder, namelijk op de verlossing van gelovigen van de tirannie van de zonde en van Satan. Het juk zal niet slechts afgenomen worden, maar het zal worden vernietigd-de vijand zal zijn kracht niet weer herkrijgen om wederom het kwaad te doen, dat hij gedaan heeft, en dat wel ter wille van de zalving, Isaiah 10:27, en ter wille van hen die deelden in de zalving.

a. Om Hizkia's wil, die de gezalfde van de Heer was, een ijverig hervormer is geweest, en dierbaar was aan God.

b. Om Davids wil, dat is hun zeer bijzonder als reden opgegeven, waarom God Jeruzalem zal beschermen tegen Sanherib, Isaiah 37:35. Om Mijnentwil, en om Davids Mijns knechts wil.

c. Om Zijns volks Israëls wil, de godvruchtigen onder hen, die de zalving van de goddelijke genade hebben ontvangen.

d. Om de wille van de Messias, de Gezalfde Gods, op wie God het oog had in al de verlossingen van de oud-testamentische kerk, en op wie Hij nog het oog heeft in de gunsten die Hij betoont aan Zijn volk, het is om Zijnentwil, dat het juk verbroken is en dat wij in waarheid vrij zijn gemaakt.

III. Een beschrijving beide van de verschrikking des vijands en de verschrikking, die velen er door aangegrepen had, en de dwaasheid van beide tentoongesteld in het einde, waar we hebben op te merken:

1. Hoe geducht de Assyriërs waren, en hoe stoutmoedig en dreigend zij optraden. Hier is een nauwkeurige beschrijving van zijn opmars, in welke richting hij ging, welke snelle vorderingen hij maakte: hij komt te Ajath, enz. Van deze en van de andere plaatsen heeft hij zich meester gemaakt zonder tegenstand te ontmoeten. Te Michmas legt hij zijn gereedschap af, alsof hij zijn zwaar geschut nu niet meer nodig had, zo gemakkelijk werd iedere plaats waar hij kwam tenonder gebracht, of wel de voorraadsteden van Juda, die tot dat doeleinde versterkt waren, waren nu zijn magazijnen geworden. De een of andere merkwaardige en gewichtige pas had hij genomen. Zij trekken door.

2. Hoe lafhartig de mannen van Juda waren, het ontaarde zaad van dat leeuwenwelp, zij zijn bang, op het eerste alarmsein zijn zij al gevlucht, en zij beproefden het niet eens om de vijand het hoofd te bieden, hun afval van God had hun alle moed en geestkracht benomen, zodat n duizend van hen jaagt. In plaats van een kloekmoedig juichen om elkaar aan te moedigen werd er niets gehoord dan weeklagen om elkaar te ontmoedigen en te verzwakken, en het ellendige Anatoth, een priesterstad, die vol moed behoorde te wezen, schreeuwt luider dan al de anderen, Isaiah 10:30. Dit is bedoeld, hetzij:

a. Om aan te tonen, hoe snel de tijding van de voortgang van de vijand zich door het land verspreidde. Hij komt te Ajath, zegt de n, ja, zegt een ander, en hij trekt door Migron, enz. En toch was het alles misschien niet zo erg als het algemeen gerucht het voorstelde. Maar wij moeten waken tegen de vrees, niet alleen voor boze zaken, maar ook voor boze tijdingen, die de dingen dikwijls veel erger voorstellen dan zij werkelijk zijn, Psalms 112:7. Of,

b. Om aan te tonen in welk naderend gevaar Jeruzalem was, toen haar vijanden zo stoutmoedig tegen haar oprukten en zo grote vorderingen maakten, en haar vrienden geen enkele poging konden doen om haar te verdedigen. Hoe stoutmoediger de vijanden van de kerk zijn, en hoe lafhartiger zij zijn, die voor haar behoorden op te komen, hoe meer God verhoogd zal worden in Zijn eigen kracht als Hij desniettemin verlossing voor haar werkt.

3. Hoe machteloos zijn aanval op Jeruzalem zal zijn. Hij blijft te Nob, waar hij de berg Zion kan zien, en daar zal hij zijn hand er tegen bewegen, Isaiah 10:32, hij zal hem dreigen, dat zal alles wezen, hij zal veilig wezen en hem trotseren. Om hem met gelijke munt te betalen zal de dochter Jeruzalems haar hoofd achter hem schudden, Isaiah 37:22.

4. Hoe noodlottig het in de uitkomst voor hem zelf zal blijken te zijn, als hij zijn hand tegen Jeruzalem beweegt, en op het punt is er de handen aan te slaan, dan is het Gods tijd, om tegen hem te verschijnen want Zion is de plaats, waarvan God gezegd heeft: Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, weshalve zij, die haar dreigen, God zelf beledigen. Dan zal de Heer met geweld de takken afkappen, en de verwarde struiken des wouds omhouwen, Isaiah 10:33, Isaiah 10:34.

a.De hoogmoed van de vijand zal vernederd worden, en de takken, die hoog opgeheven zijn, zullen afgekapt worden, de hoge en statige bomen zullen omgehouwen worden de hovaardigen zullen vernederd worden, zij die zich verheffen in mededinging met God, of om Hem tegen te staan, zullen vernederd worden.

b. De macht des vijands zal verbroken worden, de verwarde struiken van het woud zal Hij omhouwen. Als de Assyrische soldaten onder de wapens waren en hun lansen omhoog hielden dan hadden zij het aanzien van een woud, zoals de Libanon, maar toen zij in n nacht allen dode lichamen waren geworden, waren de pieken op de grond gelegd, en de Libanon was plotseling neergeworpen door een machtige of een sterke, namelijk de verderfengel die in luttel tijds zovele duizenden van hen doodde. En als dat het einde zal wezen van de trotse aanvaller, zo laat Gods volk dan niet bevreesd voor hem wezen. Wie zijt gij, dat gij vreest voor de mens, die sterven zal?

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-10.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile