Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Habakkuk 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/habakkuk-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Habakkuk 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HABAKUK 3Habakkuk 3:1.
GEBED TOT GOD OM BEWARING VAN ZIJN VOLK.
II. Habakkuk 3:1-Habakkuk 3:9. In dit 2e hoofddeel van het Boek der Profetieën heft de Profeet in naam van het gehele gelovige deel des volks Zijne handen op, en spreekt in enen verheven Psalm de gevoelens uit, welke de in hoofddeel (Habakkuk 1:1, 2) ontvangene openbaring des Heeren van het gericht over het volk Gods, alsmede over het werktuig van Zijnen toorn, het rijk der Chaldeën in zijn hart heeft gevoed, en in de harten der gelovigen opwekken moet. Het is aan de ene zijde de echo der Goddelijke antwoorden in de gelovige ziel van den knecht Gods, zo als dit van alle Psalmen kan worden gezegd, aan de andere zijde toch geheel uit den profetischen geest geboren "zelfs ene grote profetie van het wereldgericht, welke zich aan het voorafgaande: "zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" nauw aansluit. Het geheel, dat uitdrukkelijk wordt voorgesteld als een gebed en als een lied, bestemd om bij den godsdienst te worden voorgedragen, is in 2 delen verdeeld, aan welke Habakkuk 3:2 als een inleidend thema voorafgaat. Diep geschokt over de geopenbaarde gerichten Gods, welke nabij zijn, smeekt hij in Habakkuk 3:2, dat de Heere dit Zijn werk binnen weinige jaren volbrenge, en in de openbaring van Zijnen toorn toch barmhartigheid moge betonen. Vervolgens schildert hij in profetisch-lyrischen vorm de majesteit van de komst des Heeren ten gerichte over de wereld, om daardoor Zijn volk en Zijne gezalfden te verlossen en zalig te maken (Habakkuk 3:3-Habakkuk 3:15). Eindelijk ontwikkelt hij de in het thema aangeduide bede om verschoning en ontferming verder, daar hij de vruchten des geloofs schildert, welke deze openbaring Gods van Zijne gerichten zal werken, namelijk eerst vrees en sidderen voor de verdrukking en daarna juichen en jubelen in den God des heils (Habakkuk 3:16-Habakkuk 3:19).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HABAKUK 3Habakkuk 3:1.
GEBED TOT GOD OM BEWARING VAN ZIJN VOLK.
II. Habakkuk 3:1-Habakkuk 3:9. In dit 2e hoofddeel van het Boek der Profetieën heft de Profeet in naam van het gehele gelovige deel des volks Zijne handen op, en spreekt in enen verheven Psalm de gevoelens uit, welke de in hoofddeel (Habakkuk 1:1, 2) ontvangene openbaring des Heeren van het gericht over het volk Gods, alsmede over het werktuig van Zijnen toorn, het rijk der Chaldeën in zijn hart heeft gevoed, en in de harten der gelovigen opwekken moet. Het is aan de ene zijde de echo der Goddelijke antwoorden in de gelovige ziel van den knecht Gods, zo als dit van alle Psalmen kan worden gezegd, aan de andere zijde toch geheel uit den profetischen geest geboren "zelfs ene grote profetie van het wereldgericht, welke zich aan het voorafgaande: "zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" nauw aansluit. Het geheel, dat uitdrukkelijk wordt voorgesteld als een gebed en als een lied, bestemd om bij den godsdienst te worden voorgedragen, is in 2 delen verdeeld, aan welke Habakkuk 3:2 als een inleidend thema voorafgaat. Diep geschokt over de geopenbaarde gerichten Gods, welke nabij zijn, smeekt hij in Habakkuk 3:2, dat de Heere dit Zijn werk binnen weinige jaren volbrenge, en in de openbaring van Zijnen toorn toch barmhartigheid moge betonen. Vervolgens schildert hij in profetisch-lyrischen vorm de majesteit van de komst des Heeren ten gerichte over de wereld, om daardoor Zijn volk en Zijne gezalfden te verlossen en zalig te maken (Habakkuk 3:3-Habakkuk 3:15). Eindelijk ontwikkelt hij de in het thema aangeduide bede om verschoning en ontferming verder, daar hij de vruchten des geloofs schildert, welke deze openbaring Gods van Zijne gerichten zal werken, namelijk eerst vrees en sidderen voor de verdrukking en daarna juichen en jubelen in den God des heils (Habakkuk 3:16-Habakkuk 3:19).
Vers 1
1. Een gebed van Habakuk, den Profeet, een profetisch, door den geest der voorzegging hem ingegeven gebed, op Sjigjonth (ene muzikaal-liturgische uitdrukking, die den toon en de zangwijze aangeeft, misschien om op de wijze der dithyramben, van levendig opgewekte liederen voor te dragen (Psalms 7:1).Vers 1
1. Een gebed van Habakuk, den Profeet, een profetisch, door den geest der voorzegging hem ingegeven gebed, op Sjigjonth (ene muzikaal-liturgische uitdrukking, die den toon en de zangwijze aangeeft, misschien om op de wijze der dithyramben, van levendig opgewekte liederen voor te dragen (Psalms 7:1).Vers 2
2. HEERE! als ik zo even (Habakkuk 1:5, Habakkuk 2:2) Uwe rede, Uwe mij gegevene openbaring van de nadere gerichten over Juda en het rijk der Chaldeën, gehoord heb, heb ik gevreesdvoor uwe wereldrichtende macht, want Uwe almacht, welke zich daarin openbaart, is vreselijk. Uw werk, o HEERE! over Uw volk zowel als over de goddeloze Chaldeën (Habakkuk 1:5) behoud of, roep dat in het leven in het midden der jaren, breng het na niet te langen tijd aan het licht, maak het bekend in het midden der jaren 1), binnen de jaren, welke tot het door U in Habakkuk 2:3 genoemde doel moeten verlopen, in den toorn, in de openbaring van Uw rechtvaardig gericht over Uw volk door de macht van het wereldrijk, zowel als over dit zelf, gedenk des ontfermens 2) en verzacht de wreedheid van de werktuigen Uws toorns; maak aan hun dwingelandij door hunnen val een spoedig einde!1) Met de uitdrukking "in het midden der jaren" ziet de Profeet terug naar Habakkuk 2:3, waar de Heere gezegd had, dat de profetie tot enen bestemden tijd zou zijn, in de verre toekomst zou worden vervuld. Terwijl de Profeet op dit nog ver af zijnde doel der profetie ziet, komt hem de tijdruimte van den tegenwoordigen tijd tot dat einddoel der voorzegging voor als ene lange reeks van jaren, aan welker einde eerst het gericht over de verdrukkers van zijn volk, de Chaldeën, tot vervulling zal komen; en hij smeekt dat de Heere met dat gericht niet al te lang moge talmen, maar te midden dier lange reeks van jaren moge doen komen.
De voortreffelijke A. Bengel heeft de uitdrukking welke hier staat, door "het midden van de jaren der wereld" overgezet en tot uitgangspunt genomen van zijne chronologische berekening van den gehelen loop der wereld. Hoewel deze overzetting onhoudbaar is, zo is het toch terecht, dat het gericht over de Gode vijandige wereldmacht, als welker type het rijk der Chaldeën ook hier overal moet worden opgevat, de grensscheiding tussen den tijd der oude en der nieuwe wereld, en het einde van de gehele aardse ontwikkeling der wereld en het begin van den tijd der eeuwige rust van Gods volk, welks verlossing uit de macht der wereld met dit gericht begint, vormen zal. In zo verre is "het midden der jaren" zeker het midden van de jaren der wereld, het begin van de eeuwige sabbatsrust der wereld.
2) De Profeet zegt: dat zeggen de historiën van U, dat Gij zulk een wonderbare God zijt, die midden in den nood helpt. Gij laat zinken en heft op; Gij laat afbreken, wanneer Gij wilt bouwen, en doodt dien Gij het leven wilt geven. (1 Samuel 2:6). Gij doet niet als de wereld, die dadelijk bij het begin het omvallen terughoudt, en er in blijft steken, maar laat er ons midden in gaan, en trekt er ons dan weer uit. Midden in de jaren is zoveel als ter rechter tijd. Hij weet wel het midden te vinden, dat Hij niet te spoedig en niet te laat helpt. Want zo Hij te spoedig hielp zouden wij niet aan ons zelven wanhopen, en wij zouden hoogmoedig blijven. Hielp Hij te langzaam, zo leerden wij niet geloven. Levend maken en het gewaar worden is bijna ene zaak, alleen dat levend maken is het doen van het wonder en het geven van hulp, het leren kennen is dat men het ook gevoelt en er vreugde over heeft. Wie zalig wil worden moet God zo leren kennen. Den gelovigen is het troostvol, maar den goddelozen onverdraaglijk.
De Profeet wil het werk Gods niet herstellen. Hij weet, dat wat God besloten heeft, zal volvoerd worden, maar waar hij dit weet, daar smeekt hij om erbarming ten dage des toorns. Daar smeekt hij dat de Heere niet Zijn vollen toorn over Zijn volk moge uitstorten, maar ook Zijn genadige liefde nog late werken.
Vers 2
2. HEERE! als ik zo even (Habakkuk 1:5, Habakkuk 2:2) Uwe rede, Uwe mij gegevene openbaring van de nadere gerichten over Juda en het rijk der Chaldeën, gehoord heb, heb ik gevreesdvoor uwe wereldrichtende macht, want Uwe almacht, welke zich daarin openbaart, is vreselijk. Uw werk, o HEERE! over Uw volk zowel als over de goddeloze Chaldeën (Habakkuk 1:5) behoud of, roep dat in het leven in het midden der jaren, breng het na niet te langen tijd aan het licht, maak het bekend in het midden der jaren 1), binnen de jaren, welke tot het door U in Habakkuk 2:3 genoemde doel moeten verlopen, in den toorn, in de openbaring van Uw rechtvaardig gericht over Uw volk door de macht van het wereldrijk, zowel als over dit zelf, gedenk des ontfermens 2) en verzacht de wreedheid van de werktuigen Uws toorns; maak aan hun dwingelandij door hunnen val een spoedig einde!1) Met de uitdrukking "in het midden der jaren" ziet de Profeet terug naar Habakkuk 2:3, waar de Heere gezegd had, dat de profetie tot enen bestemden tijd zou zijn, in de verre toekomst zou worden vervuld. Terwijl de Profeet op dit nog ver af zijnde doel der profetie ziet, komt hem de tijdruimte van den tegenwoordigen tijd tot dat einddoel der voorzegging voor als ene lange reeks van jaren, aan welker einde eerst het gericht over de verdrukkers van zijn volk, de Chaldeën, tot vervulling zal komen; en hij smeekt dat de Heere met dat gericht niet al te lang moge talmen, maar te midden dier lange reeks van jaren moge doen komen.
De voortreffelijke A. Bengel heeft de uitdrukking welke hier staat, door "het midden van de jaren der wereld" overgezet en tot uitgangspunt genomen van zijne chronologische berekening van den gehelen loop der wereld. Hoewel deze overzetting onhoudbaar is, zo is het toch terecht, dat het gericht over de Gode vijandige wereldmacht, als welker type het rijk der Chaldeën ook hier overal moet worden opgevat, de grensscheiding tussen den tijd der oude en der nieuwe wereld, en het einde van de gehele aardse ontwikkeling der wereld en het begin van den tijd der eeuwige rust van Gods volk, welks verlossing uit de macht der wereld met dit gericht begint, vormen zal. In zo verre is "het midden der jaren" zeker het midden van de jaren der wereld, het begin van de eeuwige sabbatsrust der wereld.
2) De Profeet zegt: dat zeggen de historiën van U, dat Gij zulk een wonderbare God zijt, die midden in den nood helpt. Gij laat zinken en heft op; Gij laat afbreken, wanneer Gij wilt bouwen, en doodt dien Gij het leven wilt geven. (1 Samuel 2:6). Gij doet niet als de wereld, die dadelijk bij het begin het omvallen terughoudt, en er in blijft steken, maar laat er ons midden in gaan, en trekt er ons dan weer uit. Midden in de jaren is zoveel als ter rechter tijd. Hij weet wel het midden te vinden, dat Hij niet te spoedig en niet te laat helpt. Want zo Hij te spoedig hielp zouden wij niet aan ons zelven wanhopen, en wij zouden hoogmoedig blijven. Hielp Hij te langzaam, zo leerden wij niet geloven. Levend maken en het gewaar worden is bijna ene zaak, alleen dat levend maken is het doen van het wonder en het geven van hulp, het leren kennen is dat men het ook gevoelt en er vreugde over heeft. Wie zalig wil worden moet God zo leren kennen. Den gelovigen is het troostvol, maar den goddelozen onverdraaglijk.
De Profeet wil het werk Gods niet herstellen. Hij weet, dat wat God besloten heeft, zal volvoerd worden, maar waar hij dit weet, daar smeekt hij om erbarming ten dage des toorns. Daar smeekt hij dat de Heere niet Zijn vollen toorn over Zijn volk moge uitstorten, maar ook Zijn genadige liefde nog late werken.
Vers 3
3. Reeds zie ik in den geest de toekomstige openbaring van het gericht en der ontferming Gods naderen. God, de Schepper en Regeerder der wereld kwam (komt) 1) even als Hij in oude tijden aan den Sinaï Zijn uit Egypte verlost volk van het gebergte Edom en van Paran in hemelsen glans verscheen, om het verbond Zijner genade op te richten, en het tot een volk van Zijn erfdeel te verheffen, van Theman, het zuidelijk deel van `t land der Edomieten; en de Heilige, die gene misdaad kan dulden, van den berg Paran, het hoge bergland, dat de oostelijke helft der woestijn van denzelfden naam vormt, en van Edom alleen door Arabah is afgescheiden (Numbers 13:1). Hij komt om Zijn toen uitverkoren volk uit alle dwingelandij te verlossen, en de goddeloze te verpletteren (Deuteronomy 33:2) Sela. De muziek valle hier bij de voordracht van het lied in den tempel met Forte in, om de verheven gedachte van de spoedige komst des Heeren uit te drukken (Psalms 3:3). Zijne heerlijkheid, de heldere glans van de verschijning Zijner majesteit bedekte (bedekt) de hemelen, en het aardrijk was(wordt) vol van Zijnen lof, even als wanneer het morgenrood den hemel bestraalt, en als ene zee van vuur over de aarde verspreidt. 1) Onze Staten overzetting nam met vele andere uitleggers aan, dat de Profeet hier en in `t volgende de grote daden Gods in den vroegeren tijd voorstelde, namelijk de verkiezing van het volk en de wetgeving aan den Sinaï, om daarmee reden tegen en voor zijne bede en om bevrijding van Israël uit de ellende der ballingschap, die het in de toekomst wachtte. Het futurum Jabo = hij zal komen, werd door het praeteritum "hij kwam" overgezet. Dit is spraakkunstig onmogelijk. Deze gehele schildering van de verschijning des Heeren rust op Deuteronomy 33:2, waar Mozes in verheven woorden het komen des Heeren tot Zijn volk, om het uit Egypteland te verlossen en aan den Sinaï te heiligen, voorstelt. Daar gebruikt Hij natuurlijk het praet. ba, dat onze Profeet opzettelijk in het fut. verandert, om iets toekomstigs te kennen te geven. Staat echter een fut. vooraan, dan hebben volgens de Hebreeën grammatica alle volgende praet. eveneens de betekenis van futura. Daar toch voor het oog des geestes van den Profeet deze toekomstige openbaring des Heeren, welke Hij ziet, niet absoluut toekomstig is, hij ze integendeel reeds ziet hoe ze nu begint tot uitvoering te komen, zet men deze futura het best als praesentia over.2) Het komen Gods is organisch verbonden met hetgeen waarnaar het gericht moet plaats hebben. Het is een komen als van den Sinaï. Als een komen tot bevrijding van het gevangen Israël is het tevens aangesloten aan de prototype Zijner verlossingen, de bevrijding uit Egypte. Wel is het altijd iets nieuws, dat Jehovah doet, en toch altijd slechts ene vernieuwing van het oude; Hij is een onveranderlijk God en altijd gelijkmatig in Zijne openbaringen, altijd zich houdende aan dezelfde beginselen van Zijn handelen. Hoe bevreemdend ook Zijne werken en openbaringen bij den eersten aanblik voorkomen, zodat hun aanblik onverdraaglijk is; wanneer het einde daar is, strekt toch alles tot zegen voor Zijn volk. Hij is een getrouw en verborgen God.
Men mag den Profeet niet zo mis verstaan, als bedoelde hij, dat de Heere van de Arabah met hare beide vleugels, het Edomieten en Paran gebergte, kwam; hij wil integendeel zeggen met Deuteronomy 33:2, dat de lichtglans der goddelijke verschijning zich over Theman uitbreidde en over het Paran gebergte, en de lichtstralen schitterden van deze beide bergachtige landschappen.
Vers 3
3. Reeds zie ik in den geest de toekomstige openbaring van het gericht en der ontferming Gods naderen. God, de Schepper en Regeerder der wereld kwam (komt) 1) even als Hij in oude tijden aan den Sinaï Zijn uit Egypte verlost volk van het gebergte Edom en van Paran in hemelsen glans verscheen, om het verbond Zijner genade op te richten, en het tot een volk van Zijn erfdeel te verheffen, van Theman, het zuidelijk deel van `t land der Edomieten; en de Heilige, die gene misdaad kan dulden, van den berg Paran, het hoge bergland, dat de oostelijke helft der woestijn van denzelfden naam vormt, en van Edom alleen door Arabah is afgescheiden (Numbers 13:1). Hij komt om Zijn toen uitverkoren volk uit alle dwingelandij te verlossen, en de goddeloze te verpletteren (Deuteronomy 33:2) Sela. De muziek valle hier bij de voordracht van het lied in den tempel met Forte in, om de verheven gedachte van de spoedige komst des Heeren uit te drukken (Psalms 3:3). Zijne heerlijkheid, de heldere glans van de verschijning Zijner majesteit bedekte (bedekt) de hemelen, en het aardrijk was(wordt) vol van Zijnen lof, even als wanneer het morgenrood den hemel bestraalt, en als ene zee van vuur over de aarde verspreidt. 1) Onze Staten overzetting nam met vele andere uitleggers aan, dat de Profeet hier en in `t volgende de grote daden Gods in den vroegeren tijd voorstelde, namelijk de verkiezing van het volk en de wetgeving aan den Sinaï, om daarmee reden tegen en voor zijne bede en om bevrijding van Israël uit de ellende der ballingschap, die het in de toekomst wachtte. Het futurum Jabo = hij zal komen, werd door het praeteritum "hij kwam" overgezet. Dit is spraakkunstig onmogelijk. Deze gehele schildering van de verschijning des Heeren rust op Deuteronomy 33:2, waar Mozes in verheven woorden het komen des Heeren tot Zijn volk, om het uit Egypteland te verlossen en aan den Sinaï te heiligen, voorstelt. Daar gebruikt Hij natuurlijk het praet. ba, dat onze Profeet opzettelijk in het fut. verandert, om iets toekomstigs te kennen te geven. Staat echter een fut. vooraan, dan hebben volgens de Hebreeën grammatica alle volgende praet. eveneens de betekenis van futura. Daar toch voor het oog des geestes van den Profeet deze toekomstige openbaring des Heeren, welke Hij ziet, niet absoluut toekomstig is, hij ze integendeel reeds ziet hoe ze nu begint tot uitvoering te komen, zet men deze futura het best als praesentia over.2) Het komen Gods is organisch verbonden met hetgeen waarnaar het gericht moet plaats hebben. Het is een komen als van den Sinaï. Als een komen tot bevrijding van het gevangen Israël is het tevens aangesloten aan de prototype Zijner verlossingen, de bevrijding uit Egypte. Wel is het altijd iets nieuws, dat Jehovah doet, en toch altijd slechts ene vernieuwing van het oude; Hij is een onveranderlijk God en altijd gelijkmatig in Zijne openbaringen, altijd zich houdende aan dezelfde beginselen van Zijn handelen. Hoe bevreemdend ook Zijne werken en openbaringen bij den eersten aanblik voorkomen, zodat hun aanblik onverdraaglijk is; wanneer het einde daar is, strekt toch alles tot zegen voor Zijn volk. Hij is een getrouw en verborgen God.
Men mag den Profeet niet zo mis verstaan, als bedoelde hij, dat de Heere van de Arabah met hare beide vleugels, het Edomieten en Paran gebergte, kwam; hij wil integendeel zeggen met Deuteronomy 33:2, dat de lichtglans der goddelijke verschijning zich over Theman uitbreidde en over het Paran gebergte, en de lichtstralen schitterden van deze beide bergachtige landschappen.
Vers 4
4. En er was (is) een glans als des lichts, voortvloeiende uit de verschijning des Heeren Hij had (heeft) hoornen, stralen, aan Zijne hand. Aan beide zijden komen, even als de zonnestralen bij het opgaan door het verbergend morgenrood als bliksemstralen doorschieten, lichtglanzen voort, en aldaar, namelijk in dien lichtglans als de zon met de stralen, die daarvan uitgaan, was, (is) Zijne sterkte, Zijne almacht, voor de ogen der stervelingen, verborgen(Psalms 104:2. 1 Timothy 6:16God verschijnt hier als de Heilige (Habakkuk 3:3). Daarom ziet de Profeet Zijne goddelijke heerlijkheid niet in het donkere der wolken verborgen zo als anders dikwijls het geval was, wanneer Hij in onweder of in de wolkkolom verscheen. "Het zonlicht is zijn schitterende glans, is het meest gepaste aardse element, het voorstellen der vlekkeloze reinheid van den Heilige, bij wien gene afwisseling van licht en duisternis is (Jak 1:17), " Als zodanig verschijnt Hij ook aan Mozes bij den Sinaï, waarom ook zijn aangezicht van den lichtglans van God blonk (Exodus 19:6). Het licht, waarin Hij woont en hier verschijnt, is echter de bedekking Zijner almacht, waardoor Hij Rechter der wereld is. Zijne almacht is dus gene willekeurige, welke het schepsel verdrukt, maar wordt altijd door Zijne heiligheid geleid en bestuurd.
Aan Zijne hand wil hier zeggen, aan Zijne beide handen, het deel wordt voor het geheel genomen, en aan Zijne beide handen betekend aan Zijne beide zijden. Waar God verschijnt gaat van Hem van alle zijden de gloed Zijner heiligheid uit.
De Profeet spreekt in het tweede gedeelte uit, hoe Zijne almacht in dien lichtglans verborgen is.
Vers 4
4. En er was (is) een glans als des lichts, voortvloeiende uit de verschijning des Heeren Hij had (heeft) hoornen, stralen, aan Zijne hand. Aan beide zijden komen, even als de zonnestralen bij het opgaan door het verbergend morgenrood als bliksemstralen doorschieten, lichtglanzen voort, en aldaar, namelijk in dien lichtglans als de zon met de stralen, die daarvan uitgaan, was, (is) Zijne sterkte, Zijne almacht, voor de ogen der stervelingen, verborgen(Psalms 104:2. 1 Timothy 6:16God verschijnt hier als de Heilige (Habakkuk 3:3). Daarom ziet de Profeet Zijne goddelijke heerlijkheid niet in het donkere der wolken verborgen zo als anders dikwijls het geval was, wanneer Hij in onweder of in de wolkkolom verscheen. "Het zonlicht is zijn schitterende glans, is het meest gepaste aardse element, het voorstellen der vlekkeloze reinheid van den Heilige, bij wien gene afwisseling van licht en duisternis is (Jak 1:17), " Als zodanig verschijnt Hij ook aan Mozes bij den Sinaï, waarom ook zijn aangezicht van den lichtglans van God blonk (Exodus 19:6). Het licht, waarin Hij woont en hier verschijnt, is echter de bedekking Zijner almacht, waardoor Hij Rechter der wereld is. Zijne almacht is dus gene willekeurige, welke het schepsel verdrukt, maar wordt altijd door Zijne heiligheid geleid en bestuurd.
Aan Zijne hand wil hier zeggen, aan Zijne beide handen, het deel wordt voor het geheel genomen, en aan Zijne beide handen betekend aan Zijne beide zijden. Waar God verschijnt gaat van Hem van alle zijden de gloed Zijner heiligheid uit.
De Profeet spreekt in het tweede gedeelte uit, hoe Zijne almacht in dien lichtglans verborgen is.
Vers 5
5. Voor Zijn aangezicht ging (gaat), nu Hij ten gerichte komt, als Zijn voorloper, de pestilentie, en de vurige kool 1) ging(gaat) voor (achter) Zijne voeten henen; met deze trawanten begint Hij Zijn gericht (Openbaringen (6:7 v.).1) In het Hebreeën Resjef Beter: de koortshitte, of een besmettelijke ziekte, gelijk luidende met de pestilentie in het eerste gedeelte van het vers. De Profeet wil er mede zeggen, dat voor den Heere uitging de pestilentie om het volk te verderven.
Hoofd en voeten duiden hier den gehelen Persoon aan.
Vers 5
5. Voor Zijn aangezicht ging (gaat), nu Hij ten gerichte komt, als Zijn voorloper, de pestilentie, en de vurige kool 1) ging(gaat) voor (achter) Zijne voeten henen; met deze trawanten begint Hij Zijn gericht (Openbaringen (6:7 v.).1) In het Hebreeën Resjef Beter: de koortshitte, of een besmettelijke ziekte, gelijk luidende met de pestilentie in het eerste gedeelte van het vers. De Profeet wil er mede zeggen, dat voor den Heere uitging de pestilentie om het volk te verderven.
Hoofd en voeten duiden hier den gehelen Persoon aan.
Vers 6
6. Hij stond (staat) daar, Hij heeft Zich in gereedheid gesteld om de volken te slaan, en mat 1) het land, om een rechtvaardig gericht uit te oefenen. Hij zag (ziet) toe met een onderzoekenden blik 2), en maakte de Heidenen los, doet hen beven en de gedurige, de onveranderlijke bergen zijn verstrooid geworden, zullen uit elkaar en in stof vallen; de heuvelen der eeuwigheid, uit den voortijd, de oudste en vaste bestanddelen van den aardbol, hebben zich gebogen, moeten zich buigen en verdwijnen, de gangen der eeuw zijn Zijne, de paden van den vroegeren tijd, op welke Hij eens ging, toen Hij Zijn volk uit Egypte leidde (Psalms 68:25), slaat Hij weer in 3).1) In het Hebreeën Wajemodeed. Dit kan betekenen: Hij mat, maar ook: Hij bewoog, en deze laatste vertaling moeten we hier o. i. hebben. Want veeleer komt van bewegen, wat hier wordt gezegd, dan van meten. De heidenen zijn los gemaakt, de bergen zijn verstrooid geworden. Nu is dit doen beven en verstrooien veeleer gevolg van bewegen dan van meten.
a) God is een Geest en Zijne geestelijke handelingen zijn vol energie en uitwerking; Zijn horen is verhoren, Zijn zien helpen of richten, Zijn schelden vernietigen.
3) Even als Hij eens, om Israël tot Zijn verbondsvolk te verheffen, in de duisternis van wolken, donder, bliksem en vuur op den Sinaï nederdaalde, zodat de bergen beefden, zo beven en versmelten nu bij Zijne komst de bergen en heuvels. Zo als Hij eens voor Zijn volk heentrok en de kennis van Zijne wonderdaden aan de Schelfzee de daarbij wonende volken in vrees en siddering bracht, zo geraken nu, als de tocht Gods van Theman naar de Schelfzee gaat, de volken aan beide zijden daarvan in schrik. Wat Hij eens gedaan heeft, zal Hij wederom doen. De wegen der mensen zijn veranderlijk, maar Gods wegen zijn eeuwig. Er zijn vele oorzaken voor deze zeer vertroostende waarheid; daaronder zijn de volgende: Des Heeren wegen zijn het gevolg van wijs beleid; Hij verordineert alle dingen volgens den raad van Zijn eigen wil. Menselijke daden zijn dikwijls het haastige voortbrengel van hartstocht of vreze, en worden gevolgd door berouw of verandering, maar niets kan den Almachtige verrassen of anders gebeuren, dan Hij het voorzien heeft. Zijne wegen zijn het voortbrengsel van een onveranderlijk Wezen en in hen kan men Gods eigenschappen duidelijk aanschouwen. Tenzij de Eeuwige zelf verandere, moeten Zijne wegen, die ons Hem zelven handelend voor ogen stellen, eeuwig dezelfde blijven. Is Hij rechtvaardig, genadig, getrouw, wijs en teder, dan moeten Zijne wegen zich altoos door dezelfde volkomenheden onderscheiden. Alle wezens handelen volgens hun aard; wanneer die aard verandert, verandert hun gedrag insgelijks; maar wijl God gene schaduw van omkering kent, zullen Zijne wegen eeuwig dezelfde blijven. Bovendien, gene uitwendige reden is er, die de Goddelijke wegen zou kunnen omverwerpen, want zij zijn de uitdrukking van ene onwederstaanbare macht. De Profeet zegt, dat de aarde gespleten wordt door rivieren, dat de bergen sidderen, dat de afgronden de handen uitstrekken, en zon en maan stilstaan, wanneer Jehova Zich opmaakt om Zijn volk te verlossen. Wie kan Hem weerstaan, of tot Hem zeggen: "wat doet Gij?" Maar het is niet alleen de macht, die de onveranderlijkheid geeft, Gods wegen zijn de uitdrukking van de eeuwige beginselen des rechts, en daarom kunnen zij niet veranderen. Het onrecht bereidt verval en sleept verwoesting na zich, maar waarheid en recht hebben ene levenskracht, die door de eeuwen niet verminderd kan worden.
Vers 6
6. Hij stond (staat) daar, Hij heeft Zich in gereedheid gesteld om de volken te slaan, en mat 1) het land, om een rechtvaardig gericht uit te oefenen. Hij zag (ziet) toe met een onderzoekenden blik 2), en maakte de Heidenen los, doet hen beven en de gedurige, de onveranderlijke bergen zijn verstrooid geworden, zullen uit elkaar en in stof vallen; de heuvelen der eeuwigheid, uit den voortijd, de oudste en vaste bestanddelen van den aardbol, hebben zich gebogen, moeten zich buigen en verdwijnen, de gangen der eeuw zijn Zijne, de paden van den vroegeren tijd, op welke Hij eens ging, toen Hij Zijn volk uit Egypte leidde (Psalms 68:25), slaat Hij weer in 3).1) In het Hebreeën Wajemodeed. Dit kan betekenen: Hij mat, maar ook: Hij bewoog, en deze laatste vertaling moeten we hier o. i. hebben. Want veeleer komt van bewegen, wat hier wordt gezegd, dan van meten. De heidenen zijn los gemaakt, de bergen zijn verstrooid geworden. Nu is dit doen beven en verstrooien veeleer gevolg van bewegen dan van meten.
a) God is een Geest en Zijne geestelijke handelingen zijn vol energie en uitwerking; Zijn horen is verhoren, Zijn zien helpen of richten, Zijn schelden vernietigen.
3) Even als Hij eens, om Israël tot Zijn verbondsvolk te verheffen, in de duisternis van wolken, donder, bliksem en vuur op den Sinaï nederdaalde, zodat de bergen beefden, zo beven en versmelten nu bij Zijne komst de bergen en heuvels. Zo als Hij eens voor Zijn volk heentrok en de kennis van Zijne wonderdaden aan de Schelfzee de daarbij wonende volken in vrees en siddering bracht, zo geraken nu, als de tocht Gods van Theman naar de Schelfzee gaat, de volken aan beide zijden daarvan in schrik. Wat Hij eens gedaan heeft, zal Hij wederom doen. De wegen der mensen zijn veranderlijk, maar Gods wegen zijn eeuwig. Er zijn vele oorzaken voor deze zeer vertroostende waarheid; daaronder zijn de volgende: Des Heeren wegen zijn het gevolg van wijs beleid; Hij verordineert alle dingen volgens den raad van Zijn eigen wil. Menselijke daden zijn dikwijls het haastige voortbrengel van hartstocht of vreze, en worden gevolgd door berouw of verandering, maar niets kan den Almachtige verrassen of anders gebeuren, dan Hij het voorzien heeft. Zijne wegen zijn het voortbrengsel van een onveranderlijk Wezen en in hen kan men Gods eigenschappen duidelijk aanschouwen. Tenzij de Eeuwige zelf verandere, moeten Zijne wegen, die ons Hem zelven handelend voor ogen stellen, eeuwig dezelfde blijven. Is Hij rechtvaardig, genadig, getrouw, wijs en teder, dan moeten Zijne wegen zich altoos door dezelfde volkomenheden onderscheiden. Alle wezens handelen volgens hun aard; wanneer die aard verandert, verandert hun gedrag insgelijks; maar wijl God gene schaduw van omkering kent, zullen Zijne wegen eeuwig dezelfde blijven. Bovendien, gene uitwendige reden is er, die de Goddelijke wegen zou kunnen omverwerpen, want zij zijn de uitdrukking van ene onwederstaanbare macht. De Profeet zegt, dat de aarde gespleten wordt door rivieren, dat de bergen sidderen, dat de afgronden de handen uitstrekken, en zon en maan stilstaan, wanneer Jehova Zich opmaakt om Zijn volk te verlossen. Wie kan Hem weerstaan, of tot Hem zeggen: "wat doet Gij?" Maar het is niet alleen de macht, die de onveranderlijkheid geeft, Gods wegen zijn de uitdrukking van de eeuwige beginselen des rechts, en daarom kunnen zij niet veranderen. Het onrecht bereidt verval en sleept verwoesting na zich, maar waarheid en recht hebben ene levenskracht, die door de eeuwen niet verminderd kan worden.
Vers 7
7. Ik zag (zie) even als toen de tenten van Kusan, van de Afrikaanse Ethiopiërs onder de ijdelheid, in angst van wege de verschrikkelijkheid Zijner majestueuze verschijning; de gordijnen des lands van Midian, de tegenover deze wonende Arabische Midianieten met hun bewoners schudden vol siddering en vrees.De Profeet noemt juist deze twee volken als vertegenwoordigers van alle volken; welke eens voor de verschijning van den Rechter der wereld zullen sidderen, omdat Hij in het voorgaande deze toekomstige verschijning met hare uitwerkingen op de volken in vergelijking heeft gesteld met de verschijning Gods op den Sinaï, en bij de doorleiding van het volk door de Schelfzee, aan welker beide zijden deze volken wonen.
Het is ene aanmerkelijke weg, om het geloof te versterken, wanneer wij overwegen, hoe voldoende God te eniger tijd Zijn Woord vervuld heeft, en wanneer wij zulke gronden veel overdenken, die door God aan ons geloof zijn voorgesteld, totdat wij tot de volle verzekerdheid komen.
Vers 7
7. Ik zag (zie) even als toen de tenten van Kusan, van de Afrikaanse Ethiopiërs onder de ijdelheid, in angst van wege de verschrikkelijkheid Zijner majestueuze verschijning; de gordijnen des lands van Midian, de tegenover deze wonende Arabische Midianieten met hun bewoners schudden vol siddering en vrees.De Profeet noemt juist deze twee volken als vertegenwoordigers van alle volken; welke eens voor de verschijning van den Rechter der wereld zullen sidderen, omdat Hij in het voorgaande deze toekomstige verschijning met hare uitwerkingen op de volken in vergelijking heeft gesteld met de verschijning Gods op den Sinaï, en bij de doorleiding van het volk door de Schelfzee, aan welker beide zijden deze volken wonen.
Het is ene aanmerkelijke weg, om het geloof te versterken, wanneer wij overwegen, hoe voldoende God te eniger tijd Zijn Woord vervuld heeft, en wanneer wij zulke gronden veel overdenken, die door God aan ons geloof zijn voorgesteld, totdat wij tot de volle verzekerdheid komen.
Vers 8
8. Ziet, Mijn profetisch oog aanschouwt u, o Heere! hoe gij even als een ten krijg uitgerust krijgsheld, ten gerichte over de wereld, daar dreigende staat. Tegen wien is Uw geweldige toorn gericht? Was de HEERE ontstoken tegen de grote rivieren der aarde, was Uw toorn tegen de rivieren? was Uwe verbolgenheid tegen de wereld-zee? toen Gij op Uwe paarden reedt, uwe Wegens waren heil, 1) omdat Gij ten strijde gingt als een onwederstaanbaar held tegen de verdrukkers, tot heil en redding van Uw volk. 1) De met paarden bespannen wagens van overwinning en heil, waarop God als Rechter verschijnt en overwinnend rondrijdt, zijn de Cherubim, die Ezechiël (Habakkuk 1:1, 10) gezien en beschreven heeft. De vraag, die geboren is uit de gemoedsbeweging van den Profeet, over de ontzaglijke majesteit der door hem aanschouwde openbaring Gods ten gerichte, moet de grootheid der rechterlijke macht Gods, welke zich over de gehele wereld, zelfs over zeeën en rivieren, uitstrekt, en welke de mensen dus zeker niet zullen ontgaan, verduidelijken. De vraag is historisch en verwacht geen of slechts een bevestigend antwoord .In het Hebreeën Ki thirkab al-soeska markebotka jesjoeah. Beter: Toen Gij reeds op Uwe paarden, op de wagenen Uwer Overwinning. Het voorzetsel al moet ook voor wagenen herhaald worden. Het waren de wagenen der overwinning, waarop de Heere als de Overwinnaar reed.
Vers 8
8. Ziet, Mijn profetisch oog aanschouwt u, o Heere! hoe gij even als een ten krijg uitgerust krijgsheld, ten gerichte over de wereld, daar dreigende staat. Tegen wien is Uw geweldige toorn gericht? Was de HEERE ontstoken tegen de grote rivieren der aarde, was Uw toorn tegen de rivieren? was Uwe verbolgenheid tegen de wereld-zee? toen Gij op Uwe paarden reedt, uwe Wegens waren heil, 1) omdat Gij ten strijde gingt als een onwederstaanbaar held tegen de verdrukkers, tot heil en redding van Uw volk. 1) De met paarden bespannen wagens van overwinning en heil, waarop God als Rechter verschijnt en overwinnend rondrijdt, zijn de Cherubim, die Ezechiël (Habakkuk 1:1, 10) gezien en beschreven heeft. De vraag, die geboren is uit de gemoedsbeweging van den Profeet, over de ontzaglijke majesteit der door hem aanschouwde openbaring Gods ten gerichte, moet de grootheid der rechterlijke macht Gods, welke zich over de gehele wereld, zelfs over zeeën en rivieren, uitstrekt, en welke de mensen dus zeker niet zullen ontgaan, verduidelijken. De vraag is historisch en verwacht geen of slechts een bevestigend antwoord .In het Hebreeën Ki thirkab al-soeska markebotka jesjoeah. Beter: Toen Gij reeds op Uwe paarden, op de wagenen Uwer Overwinning. Het voorzetsel al moet ook voor wagenen herhaald worden. Het waren de wagenen der overwinning, waarop de Heere als de Overwinnaar reed.
Vers 9
9. De naakte grond werd ontbloot door uwen boog 1), Gij ontbloot uwen boog, brengt dien te voorschijn, ten einde Uwe pijlen op de vijanden af te schieten, om de eden aan de stammen gedaan door het woord, omdat gij in een plechtigen eed door Uw heilig Godswoord (Deuteronomy 32:4) U hebt verbonden straffen over Uwe vijanden te brengen. Sela. Gij hebt de rivieren der aarde gekloofd? 2) vloeden doorkloven het land, zij vullen de aarde, door aardbevingen van een gespleten.1) In het Hebreeën Erjh theeoor kasjka. Beter: Uwe boog werd naakt ontbloot, d. w. z. van de bedekking ontdaan, opdat de pijlen er op konden gelegd worden, en hij tot schieten gereed was. Wat nu volgt is zeer duister, maar de bedoeling kan niet anders zijn, dan dat God door Zijn Woord gebonden was, om den vijand te treffen, en daarom ook den boog gereed hield.
2) Het is een plicht der godzaligen, om elke vervulling van het Woord met bedaardheid op te merken, en dat zulk een stoffe mocht zijn van lof, en een klaarder grond van vertrouwen in het toekomende, om op Zijn Woord te bouwen.
Aan Gods volk zal zelfs in een woestijn geen verkwikking ontbreken, zelfs niet in aan groten overvloed, maar God zal hun noden vervullen, al zou ook echter alles het tegendeel beloven.
Vers 9
9. De naakte grond werd ontbloot door uwen boog 1), Gij ontbloot uwen boog, brengt dien te voorschijn, ten einde Uwe pijlen op de vijanden af te schieten, om de eden aan de stammen gedaan door het woord, omdat gij in een plechtigen eed door Uw heilig Godswoord (Deuteronomy 32:4) U hebt verbonden straffen over Uwe vijanden te brengen. Sela. Gij hebt de rivieren der aarde gekloofd? 2) vloeden doorkloven het land, zij vullen de aarde, door aardbevingen van een gespleten.1) In het Hebreeën Erjh theeoor kasjka. Beter: Uwe boog werd naakt ontbloot, d. w. z. van de bedekking ontdaan, opdat de pijlen er op konden gelegd worden, en hij tot schieten gereed was. Wat nu volgt is zeer duister, maar de bedoeling kan niet anders zijn, dan dat God door Zijn Woord gebonden was, om den vijand te treffen, en daarom ook den boog gereed hield.
2) Het is een plicht der godzaligen, om elke vervulling van het Woord met bedaardheid op te merken, en dat zulk een stoffe mocht zijn van lof, en een klaarder grond van vertrouwen in het toekomende, om op Zijn Woord te bouwen.
Aan Gods volk zal zelfs in een woestijn geen verkwikking ontbreken, zelfs niet in aan groten overvloed, maar God zal hun noden vervullen, al zou ook echter alles het tegendeel beloven.
Vers 10
10. De bergen zagen U (zien U) als Rechter naderen, en leden (lijden) smart, zodat zij als ene, die baart, zich krampachtig heen en weer wenden; de waterstroom van stortvlagen als ten tijde van den zondvloed ging (gaat) door; de afgrond, de watermassa in het binnenste der aarde en in de wereldzee gaf (geeft) zijne stem, breekt met ontzaglijk gedruis door de opengebarsten aarde heen; hij hief(heft) zijne zijden, zijne handen, op in de hoogte, als hulp smekende van schrik en angst.Even als bij den zondvloed, welke een type is van het laatste oordeel (Isaiah 24:18) tevens de sluizen des hemels, en de bronnen der diepte zich openden, zodat de wateren boven en beneden, die door het uitspansel (Genesis 1:6) gescheiden zijn, wederom samen vloeiden, en de aarde als het ware tot haren toestand v r den 2den scheppingsdag werd teruggebracht, zo komen ook hier de stromen der aarde en de regens des hemels te zamen, zodat de afgrond een luid geraas maakt. 11. Maar ook aan den hemel openbaart zich de werking van ontzaglijke majesteit van God, die komt om de wereld te richten. De zon en de maan stonden (staan) stil in hare woning uit vrees voor Uwe schitterende wapenen, en verliezen haar schijnsel, zodat de chaotische toestand der aarde nog door de duisternis wordt verergerd; met het licht met hemelsen glans, ten bewijze dat ze van U. die in het licht woont, uitgaan, gingen(gaan) Uwe pijlen, waarmee Gij, almachtige krijgsheld, Uwe vijanden doet vallen, daarhenen, met glans Uwe bliksemende spies. 1)
1) De ouden verklaren dit meestal van den stilstand der zon en der maan op het geloofswoord van Jozua (Joshua 10:12) Maar amadseboelah kan niet betekenen "stilstaan. " Woordelijk is het: Zij treden in hun woning, de plaats, van waar zij uitgaan, en waarheen zij bij den ondergang terugkeren. Er is toch niet aan een eigenlijken ondergang der zon, maar alleen aan ene verduistering te denken ten gevolge van het gericht Gods, dat door Zijne pijlen wordt volvoerd. Het heilige licht waarin God woont, wordt in het gericht tot een wegvretend vuur door Zijne bliksemende pijlen.
Even als de verwoesting der oorspronkelijke zedelijke eenheid tussen God en de mensheid zich in de natuur openbaarde, en daarom de Profeten van den tijd der zaligheid de opheffing der verschrikkingen en disharmoniën verwachten (Isaiah 11:1), zo is de laatste consequentie der zonde, het gericht, vergezeld van de vreselijkste beweging der elementen. Voor den richtenden God gaan de ontzettendste plagen heen; het zuchten der natuur (Romans 8:1) wordt tot een steunen en een geschrei, welke wederom slechts de geboorteweeën der reine en verhoogde nieuwe geboorte zijn (Habakkuk 3:10). Op de duisternis en de aardbeving bij den dood van Jezus volgt de opstanding der doden.
Tot hiertoe heeft de Profeet voorgesteld, hoe de gehele natuur bij de komst des Heeren in de ontzaglijke glorie der majesteit van den Wereldrechter beeft, en zich tot haren chaotischen toestand schijnt op te lossen. Nu gaat hij over tot de schildering van het gericht over de volken met het doel der verlossing van Gods volk. "Wanneer hemel en aarde, zon en maan, bergen en zeeën alzo de ontzettende overmacht des Heeren ondervinden, zo kan daaruit worden opgemaakt, in welk een schrik eerst de volken komen, wanneer Hij, tegen wiens heiligen wil het in opstand is, straffende en het land doorgaat, om heil aan zijn mishandeld volk en Zijnen ontheiligden Gezalfde aan te brengen.
Beter: De zon en de maan treden in hare woning bij het licht van uw pijlen, die afgeschoten worden, bij den glans van den bliksem van Uw spies. Aan den pijl en de spies des Heeren wordt hier een helle lichtglans toegeschreven, waarbij dan de zon en maan zich terugtrekken. De Heere komt ten gerichte, en het licht Zijner Majesteit overtreft alles in glans en heerlijkheid.
Vers 10
10. De bergen zagen U (zien U) als Rechter naderen, en leden (lijden) smart, zodat zij als ene, die baart, zich krampachtig heen en weer wenden; de waterstroom van stortvlagen als ten tijde van den zondvloed ging (gaat) door; de afgrond, de watermassa in het binnenste der aarde en in de wereldzee gaf (geeft) zijne stem, breekt met ontzaglijk gedruis door de opengebarsten aarde heen; hij hief(heft) zijne zijden, zijne handen, op in de hoogte, als hulp smekende van schrik en angst.Even als bij den zondvloed, welke een type is van het laatste oordeel (Isaiah 24:18) tevens de sluizen des hemels, en de bronnen der diepte zich openden, zodat de wateren boven en beneden, die door het uitspansel (Genesis 1:6) gescheiden zijn, wederom samen vloeiden, en de aarde als het ware tot haren toestand v r den 2den scheppingsdag werd teruggebracht, zo komen ook hier de stromen der aarde en de regens des hemels te zamen, zodat de afgrond een luid geraas maakt. 11. Maar ook aan den hemel openbaart zich de werking van ontzaglijke majesteit van God, die komt om de wereld te richten. De zon en de maan stonden (staan) stil in hare woning uit vrees voor Uwe schitterende wapenen, en verliezen haar schijnsel, zodat de chaotische toestand der aarde nog door de duisternis wordt verergerd; met het licht met hemelsen glans, ten bewijze dat ze van U. die in het licht woont, uitgaan, gingen(gaan) Uwe pijlen, waarmee Gij, almachtige krijgsheld, Uwe vijanden doet vallen, daarhenen, met glans Uwe bliksemende spies. 1)
1) De ouden verklaren dit meestal van den stilstand der zon en der maan op het geloofswoord van Jozua (Joshua 10:12) Maar amadseboelah kan niet betekenen "stilstaan. " Woordelijk is het: Zij treden in hun woning, de plaats, van waar zij uitgaan, en waarheen zij bij den ondergang terugkeren. Er is toch niet aan een eigenlijken ondergang der zon, maar alleen aan ene verduistering te denken ten gevolge van het gericht Gods, dat door Zijne pijlen wordt volvoerd. Het heilige licht waarin God woont, wordt in het gericht tot een wegvretend vuur door Zijne bliksemende pijlen.
Even als de verwoesting der oorspronkelijke zedelijke eenheid tussen God en de mensheid zich in de natuur openbaarde, en daarom de Profeten van den tijd der zaligheid de opheffing der verschrikkingen en disharmoniën verwachten (Isaiah 11:1), zo is de laatste consequentie der zonde, het gericht, vergezeld van de vreselijkste beweging der elementen. Voor den richtenden God gaan de ontzettendste plagen heen; het zuchten der natuur (Romans 8:1) wordt tot een steunen en een geschrei, welke wederom slechts de geboorteweeën der reine en verhoogde nieuwe geboorte zijn (Habakkuk 3:10). Op de duisternis en de aardbeving bij den dood van Jezus volgt de opstanding der doden.
Tot hiertoe heeft de Profeet voorgesteld, hoe de gehele natuur bij de komst des Heeren in de ontzaglijke glorie der majesteit van den Wereldrechter beeft, en zich tot haren chaotischen toestand schijnt op te lossen. Nu gaat hij over tot de schildering van het gericht over de volken met het doel der verlossing van Gods volk. "Wanneer hemel en aarde, zon en maan, bergen en zeeën alzo de ontzettende overmacht des Heeren ondervinden, zo kan daaruit worden opgemaakt, in welk een schrik eerst de volken komen, wanneer Hij, tegen wiens heiligen wil het in opstand is, straffende en het land doorgaat, om heil aan zijn mishandeld volk en Zijnen ontheiligden Gezalfde aan te brengen.
Beter: De zon en de maan treden in hare woning bij het licht van uw pijlen, die afgeschoten worden, bij den glans van den bliksem van Uw spies. Aan den pijl en de spies des Heeren wordt hier een helle lichtglans toegeschreven, waarbij dan de zon en maan zich terugtrekken. De Heere komt ten gerichte, en het licht Zijner Majesteit overtreft alles in glans en heerlijkheid.
Vers 12
12. Met gramschap tradt (treedt) Gij door het land, met toorn dorstet (dorst) Gij de U vijandige Heidenen, vertreedt Gij ze onder den voet. 13. Niet allen volken treft echter Uw gericht. Gij toogt(trekt) uit ten strijde tot verlossing Uws volks, dat tot hiertoe gedrukt ging onder dwingelandij der vijandige wereldmacht, tot verlossing met of van Uwen Gezalfde, den Zoon Davids, dien Gij aan Uw volk zult zenden, om het uit alle dienstbaarheid tot volkomene heerlijkheid en rust te brengen. Gij doorwonddet (doorwondt) verplettert het hoofd, den gevel van het huis des goddelozen konings van Chaldea, in hetwelk de boosheid van het gehele wereldrijk tegen Gods rijk zich verenigt, ontblotende den grond van zijn huis tot den hals toe, tot het middelste gedeelte tussen gevel en fundamenten, zodat van onderen en boven tegelijk met enen slag het geheel wordt verwoest. Gij rukt grondslag en gevelspits omver. Sela.Even als voor het Profetische oog van den Ziener zich het gericht Gods over het toenmalige wereldrijk der Chaldeën tot een algemeen gericht over de gehele goddeloze wereld heeft uitgebreid, zo moet ook onder den door God gezalfden Koning Israël niet deze of gene worden verstaan, maar Hij, in wien de idee van het koningschap van Gods rijk haar toppunt heeft bereikt en vervuld is, Jezus Christus, Gezalfde in den hoogsten zin. God helpt Hem door het oordeel over de wereld, zo als zich dit in den dood des Heeren, welke toch ook een gericht Gods over de wereld moet worden genoemd, en de daarop volgende opwekking eerst vervuld is. Ene, wanneer het laatste oordeel komt, waardoor God Zijn volk ten volle zal helpen, zal zich deze Zijnen Gezalfde betoonde hulp daarin openbaren, dat deze zelf de ware Helper, de Jozua of Jezus zal zijn, die Zijn volk van alle verdrukking bevrijdt. De door God Gezalfde wordt hier met gestrengheid tegenover den goddeloze geplaatst. Dus zal onder den laatsten ook niet alleen de koning van Chaldea in den tijd, maar der Chaldeën koning in de hoogste macht, de anti-christelijke wereldbeheerser van den laatsten tijd moeten worden verstaan, even als ook onder het te verwoesten rijk niet alleen het toenmalige rijk der Chaldeën, maar het wereldrijk in `t algemeen, in `t bijzonder in zijne hoogste volmaking.
Het huis, waarvan gevel, fundament en zijwanden of hals door God worden vermeld, is een beeld van de Chaldeeuwse koningsfamilie of dynastie, of liever van het geslacht der anti-christelijke wereldbeheersers in het algemeen.
Vers 12
12. Met gramschap tradt (treedt) Gij door het land, met toorn dorstet (dorst) Gij de U vijandige Heidenen, vertreedt Gij ze onder den voet. 13. Niet allen volken treft echter Uw gericht. Gij toogt(trekt) uit ten strijde tot verlossing Uws volks, dat tot hiertoe gedrukt ging onder dwingelandij der vijandige wereldmacht, tot verlossing met of van Uwen Gezalfde, den Zoon Davids, dien Gij aan Uw volk zult zenden, om het uit alle dienstbaarheid tot volkomene heerlijkheid en rust te brengen. Gij doorwonddet (doorwondt) verplettert het hoofd, den gevel van het huis des goddelozen konings van Chaldea, in hetwelk de boosheid van het gehele wereldrijk tegen Gods rijk zich verenigt, ontblotende den grond van zijn huis tot den hals toe, tot het middelste gedeelte tussen gevel en fundamenten, zodat van onderen en boven tegelijk met enen slag het geheel wordt verwoest. Gij rukt grondslag en gevelspits omver. Sela.Even als voor het Profetische oog van den Ziener zich het gericht Gods over het toenmalige wereldrijk der Chaldeën tot een algemeen gericht over de gehele goddeloze wereld heeft uitgebreid, zo moet ook onder den door God gezalfden Koning Israël niet deze of gene worden verstaan, maar Hij, in wien de idee van het koningschap van Gods rijk haar toppunt heeft bereikt en vervuld is, Jezus Christus, Gezalfde in den hoogsten zin. God helpt Hem door het oordeel over de wereld, zo als zich dit in den dood des Heeren, welke toch ook een gericht Gods over de wereld moet worden genoemd, en de daarop volgende opwekking eerst vervuld is. Ene, wanneer het laatste oordeel komt, waardoor God Zijn volk ten volle zal helpen, zal zich deze Zijnen Gezalfde betoonde hulp daarin openbaren, dat deze zelf de ware Helper, de Jozua of Jezus zal zijn, die Zijn volk van alle verdrukking bevrijdt. De door God Gezalfde wordt hier met gestrengheid tegenover den goddeloze geplaatst. Dus zal onder den laatsten ook niet alleen de koning van Chaldea in den tijd, maar der Chaldeën koning in de hoogste macht, de anti-christelijke wereldbeheerser van den laatsten tijd moeten worden verstaan, even als ook onder het te verwoesten rijk niet alleen het toenmalige rijk der Chaldeën, maar het wereldrijk in `t algemeen, in `t bijzonder in zijne hoogste volmaking.
Het huis, waarvan gevel, fundament en zijwanden of hals door God worden vermeld, is een beeld van de Chaldeeuwse koningsfamilie of dynastie, of liever van het geslacht der anti-christelijke wereldbeheersers in het algemeen.
Vers 14
14. Gij doorboordet (doorboort) met zijne staven, met de eigene wapenen der goddelozen, het hoofd zijner dorplieden 1), zijner vorsten, der aanvoerders van de legermacht met hun krijgslieden, zo als een Jaël het hoofd van Sisera doorboorde (Judges 5:26); zij die hoofdlieden hebben gestormd, om mij met het volk van het rijk Gods als kaf te verstrooien, zij zijn het, die zich verheugdenin het vooruitzicht, als of zij de ellendigen, de arme, hulpeloze en machteloze gemeente der ware gelovigen in het verborgen zouden opeten, in hun geheime schuilhoeken, even als rovers, die zich verheugen de weerlozen te kunnen beroven en verslinden.1) Perazaw wordt verschillend vertaald. Onze Overzetters leiden het af van Perasi: de bewoners van het platte land, de dorpelingen in tegenstelling van de hoofdstad, hier Babylon, waaruit men vervolgens de betekenis "legerschaar" gevonden heeft, zodat de zin zou zijn, dat God met de eigene wapenen van den wereldbeheerser het hoofd of de hoofden zijner legerscharen doorboorde. Of men leidt het beter af van perason: de rechter, de aanvoerder, en neemt aan, dat in den aanvoerder de krijgschaar mede begrepen is. Dit zal geschieden "met zijne staven" zijne speren. Eveneens voorzeggen Ezechiël (38:21) en Zacharia (14:13 #Zec), dat de laatste vijandige legermacht, welke tegen het rijk Gods aanvalt, haren ondergang door hare eigene wapenen zal vinden, zo als dit in de oorlogen (1 Samuel 14:20. 2 Chronicles 20:23 v. het geval was, welke dien laatsten strijd voorspellen.
Vers 14
14. Gij doorboordet (doorboort) met zijne staven, met de eigene wapenen der goddelozen, het hoofd zijner dorplieden 1), zijner vorsten, der aanvoerders van de legermacht met hun krijgslieden, zo als een Jaël het hoofd van Sisera doorboorde (Judges 5:26); zij die hoofdlieden hebben gestormd, om mij met het volk van het rijk Gods als kaf te verstrooien, zij zijn het, die zich verheugdenin het vooruitzicht, als of zij de ellendigen, de arme, hulpeloze en machteloze gemeente der ware gelovigen in het verborgen zouden opeten, in hun geheime schuilhoeken, even als rovers, die zich verheugen de weerlozen te kunnen beroven en verslinden.1) Perazaw wordt verschillend vertaald. Onze Overzetters leiden het af van Perasi: de bewoners van het platte land, de dorpelingen in tegenstelling van de hoofdstad, hier Babylon, waaruit men vervolgens de betekenis "legerschaar" gevonden heeft, zodat de zin zou zijn, dat God met de eigene wapenen van den wereldbeheerser het hoofd of de hoofden zijner legerscharen doorboorde. Of men leidt het beter af van perason: de rechter, de aanvoerder, en neemt aan, dat in den aanvoerder de krijgschaar mede begrepen is. Dit zal geschieden "met zijne staven" zijne speren. Eveneens voorzeggen Ezechiël (38:21) en Zacharia (14:13 #Zec), dat de laatste vijandige legermacht, welke tegen het rijk Gods aanvalt, haren ondergang door hare eigene wapenen zal vinden, zo als dit in de oorlogen (1 Samuel 14:20. 2 Chronicles 20:23 v. het geval was, welke dien laatsten strijd voorspellen.
Vers 15
15. Gij betradt (betreedt) met uwe paarden, die uwen hemelsen zegewagen der Cherubim, op welken Gij zelf als Rechter zetelt, voorttrekken, de zee, de geweldige wateren werden een hoop, zij bruisten op, zij kookten van wege de snelheid, waarmee Gij kwaamt, om Uw volk uit de macht zijner vijanden te redden, even als Gij in den ouden tijd door de Rode zee heentrokt, om Israël door te leiden en het Egyptische leger te vernietigen.Tot hiertoe heeft de Profeet geschilderd, wat hij van het gericht van God over Zijn volk en daarna over het wereldrijk tot verlossing en verheerlijking van Zijn volk heeft gezien. Hij maakt hier ene pauze; krachtig is de indruk van hetgeen Hij in de verre toekomst heeft gezien op zijn binnenste; siddering en schrik met blijde verrukking op hetzelfde ogenblik.
Vers 15
15. Gij betradt (betreedt) met uwe paarden, die uwen hemelsen zegewagen der Cherubim, op welken Gij zelf als Rechter zetelt, voorttrekken, de zee, de geweldige wateren werden een hoop, zij bruisten op, zij kookten van wege de snelheid, waarmee Gij kwaamt, om Uw volk uit de macht zijner vijanden te redden, even als Gij in den ouden tijd door de Rode zee heentrokt, om Israël door te leiden en het Egyptische leger te vernietigen.Tot hiertoe heeft de Profeet geschilderd, wat hij van het gericht van God over Zijn volk en daarna over het wereldrijk tot verlossing en verheerlijking van Zijn volk heeft gezien. Hij maakt hier ene pauze; krachtig is de indruk van hetgeen Hij in de verre toekomst heeft gezien op zijn binnenste; siddering en schrik met blijde verrukking op hetzelfde ogenblik.
Vers 16
16. Als ik het gerucht (Habakkuk 3:2) van de nabijzijnde gerichten hoorde, zo werd mijn buik, mijn gehele lichaam beroerd, inwendig geschokt; voor de stem van U, die zulke ontzettende dingen verkondigde, hebben mijne lippen gebeefd, zij sloegen van schrik op elkaar; verroting, een gevoel van volslagen machteloosheid, kwamten gevolge van den schrik in mijne gebeenten; mijne benen sidderden van schrik, en ik werd beroerd in mijne plaats, mijne knieën knikten. Zeker ik zal rusten ten dage der benauwdheid, welke mij is geopenbaard, en het rijk der Chaldeën over mijn volk zal brengen, als hij optrekken zal tegen het volk, dat hij het met benden aanvalle.Het woord noeach is hier genomen van de rust in het graf, en asjer in de betekenis van "zeker". De vertaling "zeker" is niet te verdedigen, integendeel wordt hier de reden genoemd, waarom de Profeet zo diep bedroefd is naar lichaam en ziel; het komt overeen met het Latijnse quod. Noeasch kan ook niet van de rust des grafs gezegd zijn, maar moet verstaan worden van het rustig, zwijgend wachten. Alzo luidt het laatste deel van het vers nauwkeuriger: ik werd beroerd in mijne plaats, omdat ik rustig den dag der benauwdheid moet verwachten, op welken hij tegen het volk (Israël) zal optrekken, die het (naar Uw raadsbesluit) met benden zal aanvallen.
Hier leert de Profeet, dat hij zich in alle deze rampen zou opbeuren en staande houden in zijn gemoed, door een verzekerd en godvruchtig vertrouwen op de goedheid en macht van God. En hierdoor onderwijst de Profeet niet alleen de godvruchtigen van die tijden, welke stonden ingewikkeld te worden in de rampen, die op dat volk zouden komen, maar ook de godvruchtigen van alle tijden, hoe zij zich kunnen staande houden, wanneer alle dingen een allersomberst aanzien hebben en alle natuurlijke middelen van veiligheid en vertroosting feilen. (ENGELSE GODGEL.).
Vers 16
16. Als ik het gerucht (Habakkuk 3:2) van de nabijzijnde gerichten hoorde, zo werd mijn buik, mijn gehele lichaam beroerd, inwendig geschokt; voor de stem van U, die zulke ontzettende dingen verkondigde, hebben mijne lippen gebeefd, zij sloegen van schrik op elkaar; verroting, een gevoel van volslagen machteloosheid, kwamten gevolge van den schrik in mijne gebeenten; mijne benen sidderden van schrik, en ik werd beroerd in mijne plaats, mijne knieën knikten. Zeker ik zal rusten ten dage der benauwdheid, welke mij is geopenbaard, en het rijk der Chaldeën over mijn volk zal brengen, als hij optrekken zal tegen het volk, dat hij het met benden aanvalle.Het woord noeach is hier genomen van de rust in het graf, en asjer in de betekenis van "zeker". De vertaling "zeker" is niet te verdedigen, integendeel wordt hier de reden genoemd, waarom de Profeet zo diep bedroefd is naar lichaam en ziel; het komt overeen met het Latijnse quod. Noeasch kan ook niet van de rust des grafs gezegd zijn, maar moet verstaan worden van het rustig, zwijgend wachten. Alzo luidt het laatste deel van het vers nauwkeuriger: ik werd beroerd in mijne plaats, omdat ik rustig den dag der benauwdheid moet verwachten, op welken hij tegen het volk (Israël) zal optrekken, die het (naar Uw raadsbesluit) met benden zal aanvallen.
Hier leert de Profeet, dat hij zich in alle deze rampen zou opbeuren en staande houden in zijn gemoed, door een verzekerd en godvruchtig vertrouwen op de goedheid en macht van God. En hierdoor onderwijst de Profeet niet alleen de godvruchtigen van die tijden, welke stonden ingewikkeld te worden in de rampen, die op dat volk zouden komen, maar ook de godvruchtigen van alle tijden, hoe zij zich kunnen staande houden, wanneer alle dingen een allersomberst aanzien hebben en alle natuurlijke middelen van veiligheid en vertroosting feilen. (ENGELSE GODGEL.).
Vers 17
17. Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en gene vrucht aan den wijnstok zijn zal, deze beide edelste voortbrengselen van het heilige land in de eerste plaats verwoest zullen zijn, dat het werk des olijfbooms liegen zal, dat het produkt zal bedriegen, die er op rekende, en de velden gene spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal, omdat de vijanden, de Chaldeën, alles door den krijg verwoesten en roven;17. Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en gene vrucht aan den wijnstok zijn zal, deze beide edelste voortbrengselen van het heilige land in de eerste plaats verwoest zullen zijn, dat het werk des olijfbooms liegen zal, dat het produkt zal bedriegen, die er op rekende, en de velden gene spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal, omdat de vijanden, de Chaldeën, alles door den krijg verwoesten en roven;
Vers 17
17. Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en gene vrucht aan den wijnstok zijn zal, deze beide edelste voortbrengselen van het heilige land in de eerste plaats verwoest zullen zijn, dat het werk des olijfbooms liegen zal, dat het produkt zal bedriegen, die er op rekende, en de velden gene spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal, omdat de vijanden, de Chaldeën, alles door den krijg verwoesten en roven;17. Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en gene vrucht aan den wijnstok zijn zal, deze beide edelste voortbrengselen van het heilige land in de eerste plaats verwoest zullen zijn, dat het werk des olijfbooms liegen zal, dat het produkt zal bedriegen, die er op rekende, en de velden gene spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal, omdat de vijanden, de Chaldeën, alles door den krijg verwoesten en roven;
Vers 18
18. Zo zal ik nochthans, verblijd zijn. Ik zal, hoewel ik sidderen en beven moet, toch in gelovig uitzien op de naderende verlossing, in den HEERE van vreugde opspringen; Ik zal mij verheugen in die onverdraagbare, eeuwige bron van alle ware vreugde, die Zich eens zal openen, en ons na het tranenzaad een vreugdeoogst zal bereiden, in den God mijns heils. Op Zijne genade en trouw berust al onze zaligheid. Hij zal het gericht over de volken houden, opdat wij gered, eeuwig zalig mogen zijn (Micah 7:7. Psalms 18:47; Psalms 25:5).De droefheid is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Blijmoedig is de vernedering, dan zijn wij er te zekerder van, dat Hij ons op de hoogte zal stellen. Dat alleen moet uit ons weg wat niet Gods kracht is, en wat Zijn heil onwaardig is, wat ons bezwaart. En hoe moeilijk het ons is, dat weg te doen, zo zullen wij toch vrij en verruimd zijn. Hoe geringer de last is, des te sneller de gang tot zegen.
Hier vertoont zich het geloof in al zijn kracht, welke het van zijn God ontvangt. De Profeet worstelt met de ellende. Hij stelt hier de mogelijkheid, dat alle middelen van bestaan zullen ophouden, dat alle vertroostingen in het schepsel zullen te niet gaan. Maar hij vat moed, om dan met een David zich te versterken in den Heere, zijn God. Ja, het zal bij hem ook gaan door den dood tot het leven, door de duisternis tot het licht. Het zal ook hem gegeven worden, om eerst geheel ten onder te gaan, maar dan zich in zijn God terug te vinden. Hij spreekt het daarom hier uit, dat hij zich verheugen zal in den God zijns heils en komt dan tot de slotsom van Micha, dat, als hij in de duisternis zal gezeten zijn, de Heere, zijn God, hem tot een licht zal zijn.
Vers 18
18. Zo zal ik nochthans, verblijd zijn. Ik zal, hoewel ik sidderen en beven moet, toch in gelovig uitzien op de naderende verlossing, in den HEERE van vreugde opspringen; Ik zal mij verheugen in die onverdraagbare, eeuwige bron van alle ware vreugde, die Zich eens zal openen, en ons na het tranenzaad een vreugdeoogst zal bereiden, in den God mijns heils. Op Zijne genade en trouw berust al onze zaligheid. Hij zal het gericht over de volken houden, opdat wij gered, eeuwig zalig mogen zijn (Micah 7:7. Psalms 18:47; Psalms 25:5).De droefheid is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Blijmoedig is de vernedering, dan zijn wij er te zekerder van, dat Hij ons op de hoogte zal stellen. Dat alleen moet uit ons weg wat niet Gods kracht is, en wat Zijn heil onwaardig is, wat ons bezwaart. En hoe moeilijk het ons is, dat weg te doen, zo zullen wij toch vrij en verruimd zijn. Hoe geringer de last is, des te sneller de gang tot zegen.
Hier vertoont zich het geloof in al zijn kracht, welke het van zijn God ontvangt. De Profeet worstelt met de ellende. Hij stelt hier de mogelijkheid, dat alle middelen van bestaan zullen ophouden, dat alle vertroostingen in het schepsel zullen te niet gaan. Maar hij vat moed, om dan met een David zich te versterken in den Heere, zijn God. Ja, het zal bij hem ook gaan door den dood tot het leven, door de duisternis tot het licht. Het zal ook hem gegeven worden, om eerst geheel ten onder te gaan, maar dan zich in zijn God terug te vinden. Hij spreekt het daarom hier uit, dat hij zich verheugen zal in den God zijns heils en komt dan tot de slotsom van Micha, dat, als hij in de duisternis zal gezeten zijn, de Heere, zijn God, hem tot een licht zal zijn.
Vers 19
19. De HEERE Heere is mijne sterkte, waardoor ik alles, ook de zwaarste droefheid overwin (Psalms 18:33), en Hij zal mijne voeten maken als der hinden. In vrolijk, onversaagd vertrouwen op God zal ik nieuwe kracht verkrijgen, om de moeilijke toekomst te verwachten (Isaiah 40:29 vv.), en Hij zal mij met al Zijne gelovigen, wanneer Zijne wegen van smart hun einde bereiken, doen treden op mijne hoogten, de hoogten der eeuwige zaligheid, welke Hij beloofd heeft aan alle door het geloof gerechtvaardigden, en dus hoog boven alle verdrukking dezer wereld (Psalms 18:35; vgl. Deuteronomy 33:29).De Heere is nog mijn God. Daarom zullen wij ons verheugen, zodat wij zullen huppelen en springen als de hinden; zo licht zullen onze voeten worden; wij zullen niet meer in het slijk woelen en kruipen, maar van vreugde in de hoogte zweven en vliegen en niets doen, dan vrolijk zingen, en allerlei vreugde betonen. Dat zal geschieden als de Babylonische scepter zal vervloekt en vernietigd zijn, en wij verlost zullen zijn, en Zijn rijk zal komen.
In den storm en het onweder en de aardbeving, die voorafgaan, is God zelf nog niet, ook nog niet in de vurige wagens en ruiters, maar achter dat alles in het stille, zachte suizen. Wanneer die voorvallen de hoogten rein geveegd hebben, plaatst Hij daarop Zijn eveneens gereinigd volk. Dan is de berg Zion hoger dan alle bergen.
Wanneer alle steunselen en gronden van bemoediging op aarde komen te feilen en ons te begeven, dan is er nog een overvloed van voorraad om Gods volk te ondersteunen, en om hen te doen bestaan, te doen dolen, of te doen lijden, naar dat Hij hen zal believen te roepen, welke zal gegeven worden aan de zelfverloochenden, die op God wachten.
Ziet eens welk een heerlijk geloof er uit de benauwdheid wordt geboren. Bewijst zich het geloof ook niet hier wederom te zijn ene kracht uit God, voor welke al de natuurkrachten wijken en bezwijken? Hoe! opspringen van vreugde in het midden der uiterste verwoesting, verdrukking, beroving, ja omdat God voor het geloof de God des heils is, omdat het geloof zijn Jezus in God heeft. Daarom zongen letterlijk Paulus en Silas in den nacht in den kerker, de benen in het blok liggende, op den wondgegeselden rug. Dat God, hun Zaligmaker de God des Verbonds was, ziet daar den grond van der Profeten en Apostelen vreugde. Zonder dit geloof is deze vreugde onmogelijk. Het ongeloof geeft enkel wanhoop aan het einde; het kan zich niet staande houden in de ure der verschrikking, want het heeft geen heil in God. Daarom mogen wij wel gedurig elkaar vragen: geloven wij in God, in Zijn Woord, in Zijne bedreigingen, in Zijne beloften? En hebben ook wij reeds de keuze gedaan, om als onwaardigen in ons zelven het leven te ontvangen uit de hand van God, van Christus? Heeft niet de godzaligheid en zij alleen de beloften van dit en van het toekomende leven? En kunnen er niet ook voor ons tijden komen, waarin alle spijs ontbreekt, en de algemene nood de plaats inneemt van de algemene welvaart! Wij hebben er reeds iets van gezien, doch wie verzekert ons, dat God ons niet gestrenger zal bezoeken? Of zijn er gene redenen voor? Meent gij wellicht, dat God de verwerping van Zijn woord door voorgangers en gemeente, de schending Zijner eer door de machten van den staat, de verachting van zijne geboden door het volk niet meer straffen zal? Wee ons, zo dit waarheid was; Hij zou ons hiermede aan het ongeloof, en daarmee aan den eeuwigen dood overgeven; doch neen, Christus zal Zijne kerk niet aan haar zelf overlaten, maar haar louteren door het vuur Zijner oordelen, en door dat van den Heiligen Geest. Heil ons derhalve, wanneer wij geloven als Habakuk. Wie gelooft, heeft God tot zijn deel, en met God kan ons niets ontbreken. Daarom is het woord van onzen Profeet ook zulk een goed woord voor de armen. De rijken kunnen Habakuk ook iets niet nazeggen; zij hebben er gene ondervinding van; het gebrek komt hen nooit zo nabij. Wat toch weten de rijken van misgewas aan vijgeboom of wijnstok of olijfboom; van mislukte oogsten des velds en ledige stallen! Zij hebben slechts een weinigje meer van hun overvloed voor hun onderhoud uit te geven; en dat is dan ook alles. Maar de armen, die reeds in gewone tijden van vrede en overvloed altijd minder hebben dan zij nodig hebben, deze hebben in tijden van nood in het geheel geen brood, en de meervermogende mensen zijn zo karig jegens anderen, als zij mild zijn jegens zich zelven. Immers is dit veler gewone regel: het goud is voor het vermaak, het koper voor den arme. Hoe gelukkig dan als de arme bij zijn gebrek het geloof bezit, dat met Habakuk zich verheugt in den God zijne heils. En toch; rijken of armen, wij allen moeten zowel leren zeggen: "God is mijn zilver en mijn goud in mijn dagelijks brood" als: God is mijn heil!" Want ongelukkig de rijke, die zijn rijkdom heeft zonder God, en ongelukkig de arme, wien met het brood de broodgever ontbreekt. Wij allen moeten geloven. Het geloof heeft met geen schepsel te doen maar met God en met God alleen, en met God vermogen wij alles te lijden en alles te doen. En daarom: er zijn nog wel gelovigen als Hababuk, doch zij zijn gewoonlijk de onbekenden in den lande. In het verborgene der natuur liggen de meeste schatten, zo ook in het verborgene der kerk. God laat Zijne kostbaarste juwelen niet zo maar aan ieder in het openbaar zien. Zijne schatkameren zijn de binnenkameren. Ja er zijn er nog wel, die als het etenstijd is zonder dat er eten is, durven zeggen: "Dek de tafel en laat ons bidden!" Bidden voor het eten, dat er niet is, en die het daarna door de mensen in huis zien gebracht. En nu begrijpt gij ook, waarom de Heere Jezus toen Hem hongerde geen gebruik maakte van de macht, die Hem gegeven was. Hij wilde gene stenen tot broden maken, maar Hij wilde dit woord van den Profeet Habakuk gelijk als de andere woorden Gods verwezenlijken, en daarmee den Vader verheerlijken. Hij wilde openbaar maken, dat Hij met God leven zonder brood. En hoe dikwijls moet nog heden bij de gelovigen de geestelijke kracht van God het gebrek aan lichaamskracht vergoeden! Hoe dikwijls moeten zwakke, ziekelijke mensen als predikers, onderwijzers en onderwijzers evenals schrijvers en schrijfsters en wat niet al de belangrijkste werkzaamheden in het koninkrijks Gods verrichten, z dat het lichaam bijna alleen van de Geestelijke kracht leeft. Ja, zo volbrengt God nog heden Zijne kracht in menselijke zwakheden. Doch hetzij zwak of sterk naar het lichaam altijd moeten wij doen wat Christus deed, Hij verwezenlijkte allereerst en allerhoogst Zijn eigen woord: "Zoek eerst het koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. " Wij moeten Christus en Zijn koninkrijk als de hoofdzaak beschouwen, en al het andere als bijzaak. Doen wij dit? God geeft ons eerst en voor alles den persoon Zijns Zoons, en achter Hem alle dingen. Zo moeten wederkerig ook wij met onze personen voorgaan in den hemel en onze goede werken moeten ons volgen. De Roomsen willen, dat de goede werken ons voorgaan en ons den hemel openen, zodat wij achter hen kunnen ingaan. Zij dwalen. Neen wij gaan in achter Christus en niet achter onze werken; deze gaan achter ons.
Hier hebt ge weer de kracht en de sterkte van den Profeet. Alles is hem ontvallen, maar zijn God niet. Op Hem is alleen al zijn hope gevestigd. Hij is de kracht van zijn kracht, het leven van zijn leven, het licht van zijn licht.
En met dien God zal hij niet beschaamd uitkomen.
Voor den opperzangmeester, het hoofd der tempelmuziek op mijn Neginth onder begeleiding van mijn snarenspel (vgl. Psalms 4:1, 6, 54 enz.)
De Profeet heeft dus zijn Psalm bestemd tot gebruik voor den godsdienst, Hij wil dan zelf het gezang met zijn snarenspel begeleiden. Hij heeft dus zeker behoord tot de Levieten, wien het muzikale spel was opgedragen, en die bij de openbare uitvoering van godsdienstige zangstukken medewerkten. Hij wil dus dat dit gebed de Kerk van die dagen en van later tijd, zal sterken in de ellende. Abrahams nakroost moet het weten in welk een smeltkroes het zal geworpen worden. Daaraan moet het gedurig worden herinnerd, maar Israëls vromen moeten het ook weten, dat alleen te midden van hooggaande noden er alle kracht en sterkte is in dien Verbond-God, die alleen is de Getrouwe, die nooit, begeeft of verlaat, wie op Hem hopen.
SLOTWOORD OP HET BOEK HABAKUK.
Ook de Profeet Habakuk arbeidt gelijk Nahum in het rijk van Juda, nadat het rijk der Tien stammen reeds was verwoest.
Met de zachtheid des gemoeds van een Jeremia treedt hij op, om de zifting van Gods volk door de gerichten te voorspellen.
Spreukenk Nahum tegen Nineve, voorspelde deze de verwoesting van die anti-goddelijke wereldmacht, den Profeet Habakuk werd het door de ingeving des Heiligen Geestes te verstaan gegeven, dat datzelfde Babel, hetwelk reeds Juda had beroerd, en eenmaal ook Juda's volk in ballingschap zou weg voeren, de wereldmacht zou zijn, die, ja, wel tegen God zich zou stellen, maar ook op haar beurt weer door de gerichten Gods met vernietiging zou worden getroffen.
Met die vernietiging van Babel zou dan tevens gepaard gaan de verlossing van het volk Gods.
Van grote betekenis is dan ook het woord over de geloofsgerechtigheid, hetwelk hij doet horen en goddelijk verheven, maar ook innig roerend is het gebed, hetwelk hij uitspreekt, en hetwelk hij de gemeente tot een blijvend troostwoord overgeeft.
Breed slaat hij daarin de wieken des geloofs uit, en toont het zo glashelder, dat te midden van de ellende, die reeds, en van de verdrukking en jammer, die aanstaande is, hij al zijn vertrouwen gesteld heeft, door de genade van zijn God, op Hem, die immer de Toevlucht en Sterkte van Zijn volk is geweest.
Vers 19
19. De HEERE Heere is mijne sterkte, waardoor ik alles, ook de zwaarste droefheid overwin (Psalms 18:33), en Hij zal mijne voeten maken als der hinden. In vrolijk, onversaagd vertrouwen op God zal ik nieuwe kracht verkrijgen, om de moeilijke toekomst te verwachten (Isaiah 40:29 vv.), en Hij zal mij met al Zijne gelovigen, wanneer Zijne wegen van smart hun einde bereiken, doen treden op mijne hoogten, de hoogten der eeuwige zaligheid, welke Hij beloofd heeft aan alle door het geloof gerechtvaardigden, en dus hoog boven alle verdrukking dezer wereld (Psalms 18:35; vgl. Deuteronomy 33:29).De Heere is nog mijn God. Daarom zullen wij ons verheugen, zodat wij zullen huppelen en springen als de hinden; zo licht zullen onze voeten worden; wij zullen niet meer in het slijk woelen en kruipen, maar van vreugde in de hoogte zweven en vliegen en niets doen, dan vrolijk zingen, en allerlei vreugde betonen. Dat zal geschieden als de Babylonische scepter zal vervloekt en vernietigd zijn, en wij verlost zullen zijn, en Zijn rijk zal komen.
In den storm en het onweder en de aardbeving, die voorafgaan, is God zelf nog niet, ook nog niet in de vurige wagens en ruiters, maar achter dat alles in het stille, zachte suizen. Wanneer die voorvallen de hoogten rein geveegd hebben, plaatst Hij daarop Zijn eveneens gereinigd volk. Dan is de berg Zion hoger dan alle bergen.
Wanneer alle steunselen en gronden van bemoediging op aarde komen te feilen en ons te begeven, dan is er nog een overvloed van voorraad om Gods volk te ondersteunen, en om hen te doen bestaan, te doen dolen, of te doen lijden, naar dat Hij hen zal believen te roepen, welke zal gegeven worden aan de zelfverloochenden, die op God wachten.
Ziet eens welk een heerlijk geloof er uit de benauwdheid wordt geboren. Bewijst zich het geloof ook niet hier wederom te zijn ene kracht uit God, voor welke al de natuurkrachten wijken en bezwijken? Hoe! opspringen van vreugde in het midden der uiterste verwoesting, verdrukking, beroving, ja omdat God voor het geloof de God des heils is, omdat het geloof zijn Jezus in God heeft. Daarom zongen letterlijk Paulus en Silas in den nacht in den kerker, de benen in het blok liggende, op den wondgegeselden rug. Dat God, hun Zaligmaker de God des Verbonds was, ziet daar den grond van der Profeten en Apostelen vreugde. Zonder dit geloof is deze vreugde onmogelijk. Het ongeloof geeft enkel wanhoop aan het einde; het kan zich niet staande houden in de ure der verschrikking, want het heeft geen heil in God. Daarom mogen wij wel gedurig elkaar vragen: geloven wij in God, in Zijn Woord, in Zijne bedreigingen, in Zijne beloften? En hebben ook wij reeds de keuze gedaan, om als onwaardigen in ons zelven het leven te ontvangen uit de hand van God, van Christus? Heeft niet de godzaligheid en zij alleen de beloften van dit en van het toekomende leven? En kunnen er niet ook voor ons tijden komen, waarin alle spijs ontbreekt, en de algemene nood de plaats inneemt van de algemene welvaart! Wij hebben er reeds iets van gezien, doch wie verzekert ons, dat God ons niet gestrenger zal bezoeken? Of zijn er gene redenen voor? Meent gij wellicht, dat God de verwerping van Zijn woord door voorgangers en gemeente, de schending Zijner eer door de machten van den staat, de verachting van zijne geboden door het volk niet meer straffen zal? Wee ons, zo dit waarheid was; Hij zou ons hiermede aan het ongeloof, en daarmee aan den eeuwigen dood overgeven; doch neen, Christus zal Zijne kerk niet aan haar zelf overlaten, maar haar louteren door het vuur Zijner oordelen, en door dat van den Heiligen Geest. Heil ons derhalve, wanneer wij geloven als Habakuk. Wie gelooft, heeft God tot zijn deel, en met God kan ons niets ontbreken. Daarom is het woord van onzen Profeet ook zulk een goed woord voor de armen. De rijken kunnen Habakuk ook iets niet nazeggen; zij hebben er gene ondervinding van; het gebrek komt hen nooit zo nabij. Wat toch weten de rijken van misgewas aan vijgeboom of wijnstok of olijfboom; van mislukte oogsten des velds en ledige stallen! Zij hebben slechts een weinigje meer van hun overvloed voor hun onderhoud uit te geven; en dat is dan ook alles. Maar de armen, die reeds in gewone tijden van vrede en overvloed altijd minder hebben dan zij nodig hebben, deze hebben in tijden van nood in het geheel geen brood, en de meervermogende mensen zijn zo karig jegens anderen, als zij mild zijn jegens zich zelven. Immers is dit veler gewone regel: het goud is voor het vermaak, het koper voor den arme. Hoe gelukkig dan als de arme bij zijn gebrek het geloof bezit, dat met Habakuk zich verheugt in den God zijne heils. En toch; rijken of armen, wij allen moeten zowel leren zeggen: "God is mijn zilver en mijn goud in mijn dagelijks brood" als: God is mijn heil!" Want ongelukkig de rijke, die zijn rijkdom heeft zonder God, en ongelukkig de arme, wien met het brood de broodgever ontbreekt. Wij allen moeten geloven. Het geloof heeft met geen schepsel te doen maar met God en met God alleen, en met God vermogen wij alles te lijden en alles te doen. En daarom: er zijn nog wel gelovigen als Hababuk, doch zij zijn gewoonlijk de onbekenden in den lande. In het verborgene der natuur liggen de meeste schatten, zo ook in het verborgene der kerk. God laat Zijne kostbaarste juwelen niet zo maar aan ieder in het openbaar zien. Zijne schatkameren zijn de binnenkameren. Ja er zijn er nog wel, die als het etenstijd is zonder dat er eten is, durven zeggen: "Dek de tafel en laat ons bidden!" Bidden voor het eten, dat er niet is, en die het daarna door de mensen in huis zien gebracht. En nu begrijpt gij ook, waarom de Heere Jezus toen Hem hongerde geen gebruik maakte van de macht, die Hem gegeven was. Hij wilde gene stenen tot broden maken, maar Hij wilde dit woord van den Profeet Habakuk gelijk als de andere woorden Gods verwezenlijken, en daarmee den Vader verheerlijken. Hij wilde openbaar maken, dat Hij met God leven zonder brood. En hoe dikwijls moet nog heden bij de gelovigen de geestelijke kracht van God het gebrek aan lichaamskracht vergoeden! Hoe dikwijls moeten zwakke, ziekelijke mensen als predikers, onderwijzers en onderwijzers evenals schrijvers en schrijfsters en wat niet al de belangrijkste werkzaamheden in het koninkrijks Gods verrichten, z dat het lichaam bijna alleen van de Geestelijke kracht leeft. Ja, zo volbrengt God nog heden Zijne kracht in menselijke zwakheden. Doch hetzij zwak of sterk naar het lichaam altijd moeten wij doen wat Christus deed, Hij verwezenlijkte allereerst en allerhoogst Zijn eigen woord: "Zoek eerst het koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. " Wij moeten Christus en Zijn koninkrijk als de hoofdzaak beschouwen, en al het andere als bijzaak. Doen wij dit? God geeft ons eerst en voor alles den persoon Zijns Zoons, en achter Hem alle dingen. Zo moeten wederkerig ook wij met onze personen voorgaan in den hemel en onze goede werken moeten ons volgen. De Roomsen willen, dat de goede werken ons voorgaan en ons den hemel openen, zodat wij achter hen kunnen ingaan. Zij dwalen. Neen wij gaan in achter Christus en niet achter onze werken; deze gaan achter ons.
Hier hebt ge weer de kracht en de sterkte van den Profeet. Alles is hem ontvallen, maar zijn God niet. Op Hem is alleen al zijn hope gevestigd. Hij is de kracht van zijn kracht, het leven van zijn leven, het licht van zijn licht.
En met dien God zal hij niet beschaamd uitkomen.
Voor den opperzangmeester, het hoofd der tempelmuziek op mijn Neginth onder begeleiding van mijn snarenspel (vgl. Psalms 4:1, 6, 54 enz.)
De Profeet heeft dus zijn Psalm bestemd tot gebruik voor den godsdienst, Hij wil dan zelf het gezang met zijn snarenspel begeleiden. Hij heeft dus zeker behoord tot de Levieten, wien het muzikale spel was opgedragen, en die bij de openbare uitvoering van godsdienstige zangstukken medewerkten. Hij wil dus dat dit gebed de Kerk van die dagen en van later tijd, zal sterken in de ellende. Abrahams nakroost moet het weten in welk een smeltkroes het zal geworpen worden. Daaraan moet het gedurig worden herinnerd, maar Israëls vromen moeten het ook weten, dat alleen te midden van hooggaande noden er alle kracht en sterkte is in dien Verbond-God, die alleen is de Getrouwe, die nooit, begeeft of verlaat, wie op Hem hopen.
SLOTWOORD OP HET BOEK HABAKUK.
Ook de Profeet Habakuk arbeidt gelijk Nahum in het rijk van Juda, nadat het rijk der Tien stammen reeds was verwoest.
Met de zachtheid des gemoeds van een Jeremia treedt hij op, om de zifting van Gods volk door de gerichten te voorspellen.
Spreukenk Nahum tegen Nineve, voorspelde deze de verwoesting van die anti-goddelijke wereldmacht, den Profeet Habakuk werd het door de ingeving des Heiligen Geestes te verstaan gegeven, dat datzelfde Babel, hetwelk reeds Juda had beroerd, en eenmaal ook Juda's volk in ballingschap zou weg voeren, de wereldmacht zou zijn, die, ja, wel tegen God zich zou stellen, maar ook op haar beurt weer door de gerichten Gods met vernietiging zou worden getroffen.
Met die vernietiging van Babel zou dan tevens gepaard gaan de verlossing van het volk Gods.
Van grote betekenis is dan ook het woord over de geloofsgerechtigheid, hetwelk hij doet horen en goddelijk verheven, maar ook innig roerend is het gebed, hetwelk hij uitspreekt, en hetwelk hij de gemeente tot een blijvend troostwoord overgeeft.
Breed slaat hij daarin de wieken des geloofs uit, en toont het zo glashelder, dat te midden van de ellende, die reeds, en van de verdrukking en jammer, die aanstaande is, hij al zijn vertrouwen gesteld heeft, door de genade van zijn God, op Hem, die immer de Toevlucht en Sterkte van Zijn volk is geweest.