Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-18.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 18Genesis 18:1.
AAN ABRAHAM WORDT NOGMAALS IZAAK BELOOFD, EN TEVENS DE VERDELGING VAN SODOM GEOPENBAARD.
I. Genesis 18:1-Genesis 18:15. Bij een bezoek, dat de Heere in gezelschap van twee Engelen aan Abraham in zijn tent geeft, wordt aan Sara beloofd, dat zij binnen een jaar een zoon zal hebben. Zij lacht, even als Abraham bij de hem gegevene aankondiging deed (Genesis 17:16) en ontvangt daarover een beschamende terechtwijzing.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 18Genesis 18:1.
AAN ABRAHAM WORDT NOGMAALS IZAAK BELOOFD, EN TEVENS DE VERDELGING VAN SODOM GEOPENBAARD.
I. Genesis 18:1-Genesis 18:15. Bij een bezoek, dat de Heere in gezelschap van twee Engelen aan Abraham in zijn tent geeft, wordt aan Sara beloofd, dat zij binnen een jaar een zoon zal hebben. Zij lacht, even als Abraham bij de hem gegevene aankondiging deed (Genesis 17:16) en ontvangt daarover een beschamende terechtwijzing.
Vers 1
1. Daarna, spoedig na de vorige openbaring (Genesis 17:1), verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, bij Hebron (Genesis 13:18), als hij in de deur van de tent zat, die hij onder de schaduw van een grote terpentijnboom opgeslagen had, toen de dag heet werd. Hij zat daar, om door de koele schaduw van de boom beschermd te zijn tegen de hitte van de zon, en de voorbijtrekkende reizigers, die een herberg en verkwikking nodig hadden, deze aan te bieden (Hebrews 13:2). Daar zat Abraham in stille gedachten verdiept over hetgeen de Heere met hem gesproken en hem beloofd had.Vers 1
1. Daarna, spoedig na de vorige openbaring (Genesis 17:1), verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, bij Hebron (Genesis 13:18), als hij in de deur van de tent zat, die hij onder de schaduw van een grote terpentijnboom opgeslagen had, toen de dag heet werd. Hij zat daar, om door de koele schaduw van de boom beschermd te zijn tegen de hitte van de zon, en de voorbijtrekkende reizigers, die een herberg en verkwikking nodig hadden, deze aan te bieden (Hebrews 13:2). Daar zat Abraham in stille gedachten verdiept over hetgeen de Heere met hem gesproken en hem beloofd had.Vers 2
2. En hij hief na een tijd van stil nadenken zijn ogen op en zag over het voor hem liggend landschap heen; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem, enige schreden van hem verwijderd; hij had hun naderkomen niet bemerkt; maar zij waren op een afstand blijven staan, om zijn uitnodiging af te wachten; als hij hen zag, zo liep hij hun aanstonds tegemoet van de deur van de tent, en boog zich ter aarde, om hun zijn eerbied te betonen. Abraham, wiens oog voor het hemelse geoefend was, bemerkte reeds spoedig, dat hij in die vreemden een verschijning uit de hemel voor zich had. Spoedig bleef zijn oog gevestigd op die een onder de drie, van wiens aangezicht hem voornamelijk majesteit en heerlijkheid tegenstraalde, en die hij herkende als die Heere, die reeds meermalen zich aan hem had geopenbaard.In alles herkent gij in deze Abraham, de beschaafde en wellevende man, die in zijn geloof volstrekt geen vrijbrief meent te bezitten, om met de gewone vormen en eisen van de burgerlijke samenleving te mogen breken. Het geloof adelt..
Vers 2
2. En hij hief na een tijd van stil nadenken zijn ogen op en zag over het voor hem liggend landschap heen; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem, enige schreden van hem verwijderd; hij had hun naderkomen niet bemerkt; maar zij waren op een afstand blijven staan, om zijn uitnodiging af te wachten; als hij hen zag, zo liep hij hun aanstonds tegemoet van de deur van de tent, en boog zich ter aarde, om hun zijn eerbied te betonen. Abraham, wiens oog voor het hemelse geoefend was, bemerkte reeds spoedig, dat hij in die vreemden een verschijning uit de hemel voor zich had. Spoedig bleef zijn oog gevestigd op die een onder de drie, van wiens aangezicht hem voornamelijk majesteit en heerlijkheid tegenstraalde, en die hij herkende als die Heere, die reeds meermalen zich aan hem had geopenbaard.In alles herkent gij in deze Abraham, de beschaafde en wellevende man, die in zijn geloof volstrekt geen vrijbrief meent te bezitten, om met de gewone vormen en eisen van de burgerlijke samenleving te mogen breken. Het geloof adelt..
Vers 3
3. En hij zei, zich tot deze wendende: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo ga toch niet van Uw knecht voorbij. 1)1) De oosterse deugd van gastvrijheid verschijnt hier in het licht van het geloof, en zo ook haar zegen, die door de gehele Schrift heen verkondigd wordt tot in de brief aan de Hebreeën (12:2). Er is tegenspraak in de gewoonte van de Arabieren, dat zij de reiziger in de woestijn beroven, maar voor hun tent met de grootste gastvrijheid opnemen; gelijk dan ook in de natuurlijke gewoonten van volken zeer veel tegenspraak is. Toch is de gastvrijheid een bijzondere deugd van de Arabieren, die zij van vader Abraham geërfd hebben. Bij Abraham zelf is deze deugd geheiligd als een vrucht van het geloof..
De ware gastvrijheid bestaat daarin, dat men in de gasten of met hen de Heere ontvangen wil.. De gastvrijheid is aan alle plaatsen, waar de kerk is. Deze heeft altijd een algemene buidel en genoegzame voorraad (Matthew 5:42). Wij moeten daarvan allen dienen; en hen verzorgen, niet alleen met de leer maar ook met hulp en weldadigheid, opdat tegelijk de geest en het vlees verkwikking en troost vinden. (Matthew 25:35,Matthew 25:40).
Gelijk hier Abrahams tent de gastvrije woning voor de Zoon Gods en Zijn Engelen geweest is, zo is nu in gindse wereld Zijn schoot de algemene rustplaats van de Zaligen. (Luke 16:22).
Vers 3
3. En hij zei, zich tot deze wendende: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo ga toch niet van Uw knecht voorbij. 1)1) De oosterse deugd van gastvrijheid verschijnt hier in het licht van het geloof, en zo ook haar zegen, die door de gehele Schrift heen verkondigd wordt tot in de brief aan de Hebreeën (12:2). Er is tegenspraak in de gewoonte van de Arabieren, dat zij de reiziger in de woestijn beroven, maar voor hun tent met de grootste gastvrijheid opnemen; gelijk dan ook in de natuurlijke gewoonten van volken zeer veel tegenspraak is. Toch is de gastvrijheid een bijzondere deugd van de Arabieren, die zij van vader Abraham geërfd hebben. Bij Abraham zelf is deze deugd geheiligd als een vrucht van het geloof..
De ware gastvrijheid bestaat daarin, dat men in de gasten of met hen de Heere ontvangen wil.. De gastvrijheid is aan alle plaatsen, waar de kerk is. Deze heeft altijd een algemene buidel en genoegzame voorraad (Matthew 5:42). Wij moeten daarvan allen dienen; en hen verzorgen, niet alleen met de leer maar ook met hulp en weldadigheid, opdat tegelijk de geest en het vlees verkwikking en troost vinden. (Matthew 25:35,Matthew 25:40).
Gelijk hier Abrahams tent de gastvrije woning voor de Zoon Gods en Zijn Engelen geweest is, zo is nu in gindse wereld Zijn schoot de algemene rustplaats van de Zaligen. (Luke 16:22).
Vers 4
4. Vervolgens aan allen de dienst van zijn gastvrijheid aanbiedende, ging hij voort: dat toch een weinig water gebracht worde en wast uw voeten 1) en leunt onder deze boom, rust in zijn schaduw uit.1) Dat was in de gehele oudheid, en is thans nog in het Oosten het eerste, wat men een gast toereikt, water voor een voetbad, om de slechts met voetzolen bekleedde en daardoor onrein geworden voeten te zuiveren; wanneer het een hoge gast was, liet men dit door een dienstknecht doen of waste men ze ook wel zelf. (Genesis 19:2; Genesis 24:32; Genesis 43:24 Richteren. 19:21 Luke 7:44; 1 Timothy 5:10. Dat deed de Engel des Heren, de Christus zelf aan Zijn discipelen. (Job. 13:4-17).
Vers 4
4. Vervolgens aan allen de dienst van zijn gastvrijheid aanbiedende, ging hij voort: dat toch een weinig water gebracht worde en wast uw voeten 1) en leunt onder deze boom, rust in zijn schaduw uit.1) Dat was in de gehele oudheid, en is thans nog in het Oosten het eerste, wat men een gast toereikt, water voor een voetbad, om de slechts met voetzolen bekleedde en daardoor onrein geworden voeten te zuiveren; wanneer het een hoge gast was, liet men dit door een dienstknecht doen of waste men ze ook wel zelf. (Genesis 19:2; Genesis 24:32; Genesis 43:24 Richteren. 19:21 Luke 7:44; 1 Timothy 5:10. Dat deed de Engel des Heren, de Christus zelf aan Zijn discipelen. (Job. 13:4-17).
Vers 5
5. En ik zal intussen in mijn tent gaan en een bete broods aangeven, dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij voortgaan, daarom, omdat gij tot uw knecht overgekomen zijt; daar het voor mij zo gelukkig beschikt is, dat gij in mijn nabijheid moest komen, moet gij het u ook laten welgevallen, dat ik u een weinig verzorge. En zij zeiden, hoewel zij als gasten uit de hemelse wereld niet behoefden, wat Abraham hun aanbood, maar toch als mensen met hem verkeren en zijn liefdedienst aannemen wilden: Doe zoals gij gesproken hebt. 1)1) Heer! waar men U gaarne heeft, daar zijt Gij gaarne. Gij handelt als een groot Heer, die dikwijls in geringe burger en boerenklederen rondgaat in de huizen van de armen, opdat hij hun toestand beter lere kennen. O, bewijs ook mij uw oude, geliefde en geprezene vriendschap! wees ook mijn gast! Ik nodig U met mijn ernstig gebed; ik zeg U toe Abrahams geloof en Abrahams vroomheid; ik nodig U op een boetvaardig hart, dat zal het beste gerecht zijn; Gij wilt het bij mij voor lief nemen; ik wil U opdragen wat mijn hart vermag.
De Heere wijst de liefdedienst van de zijn niet af, al is hij ook de God, die niet gediend wordt van mensenhanden, als iets behoevende..
Vers 5
5. En ik zal intussen in mijn tent gaan en een bete broods aangeven, dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij voortgaan, daarom, omdat gij tot uw knecht overgekomen zijt; daar het voor mij zo gelukkig beschikt is, dat gij in mijn nabijheid moest komen, moet gij het u ook laten welgevallen, dat ik u een weinig verzorge. En zij zeiden, hoewel zij als gasten uit de hemelse wereld niet behoefden, wat Abraham hun aanbood, maar toch als mensen met hem verkeren en zijn liefdedienst aannemen wilden: Doe zoals gij gesproken hebt. 1)1) Heer! waar men U gaarne heeft, daar zijt Gij gaarne. Gij handelt als een groot Heer, die dikwijls in geringe burger en boerenklederen rondgaat in de huizen van de armen, opdat hij hun toestand beter lere kennen. O, bewijs ook mij uw oude, geliefde en geprezene vriendschap! wees ook mijn gast! Ik nodig U met mijn ernstig gebed; ik zeg U toe Abrahams geloof en Abrahams vroomheid; ik nodig U op een boetvaardig hart, dat zal het beste gerecht zijn; Gij wilt het bij mij voor lief nemen; ik wil U opdragen wat mijn hart vermag.
De Heere wijst de liefdedienst van de zijn niet af, al is hij ook de God, die niet gediend wordt van mensenhanden, als iets behoevende..
Vers 6
6. En Abraham, ten hoogste verheugd, dat zij bij hem inkwamen, haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zei: Haast u, kneed drie maten meelbloem, 1) en maak koeken. 2)1) Een grote hoeveelheid voor drie mannen, maar de liefde doet niets karig; bovendien zal hij hierdoor zijn gasten eer bewijzen. (Genesis 43:34), (Judges 6:19). Reizigers hebben ook teerkost nodig op de weg..
2) Askoeken, een dun, rond, op hete stenen platen bereid gebak, dat spoedig gereed te maken is, en nog heden bij de Bedoeïenen voor een lekkernij wordt gehouden.. De ijver van Abraham, om zijn gasten te bedienen, wordt meegedeeld, en tegelijk toont Mozes hoe wel ingericht zijn huis was. Vervolgers schildert hij met enkele woorden ons een schoon beeld van een gezin. Abraham loopt heen, deels om wat hij wil te bevelen, deels om wat het eigen werk is van de vader, te verrichten. Sara houdt zich in de tent op, niet om voor haar genoegen te leven, maar opdat ook zij haar deel van de arbeid verrichte. De dienstbaren zijn terstond gehoorzaam. Dit is wel een liefelijke overeenstemming van een wel ingericht huis. Welke niet zo dadelijk kan beoefend worden, tenzij elk in het bijzonder, door langdurige oefening aan de juiste tucht gewend is..
Vers 6
6. En Abraham, ten hoogste verheugd, dat zij bij hem inkwamen, haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zei: Haast u, kneed drie maten meelbloem, 1) en maak koeken. 2)1) Een grote hoeveelheid voor drie mannen, maar de liefde doet niets karig; bovendien zal hij hierdoor zijn gasten eer bewijzen. (Genesis 43:34), (Judges 6:19). Reizigers hebben ook teerkost nodig op de weg..
2) Askoeken, een dun, rond, op hete stenen platen bereid gebak, dat spoedig gereed te maken is, en nog heden bij de Bedoeïenen voor een lekkernij wordt gehouden.. De ijver van Abraham, om zijn gasten te bedienen, wordt meegedeeld, en tegelijk toont Mozes hoe wel ingericht zijn huis was. Vervolgers schildert hij met enkele woorden ons een schoon beeld van een gezin. Abraham loopt heen, deels om wat hij wil te bevelen, deels om wat het eigen werk is van de vader, te verrichten. Sara houdt zich in de tent op, niet om voor haar genoegen te leven, maar opdat ook zij haar deel van de arbeid verrichte. De dienstbaren zijn terstond gehoorzaam. Dit is wel een liefelijke overeenstemming van een wel ingericht huis. Welke niet zo dadelijk kan beoefend worden, tenzij elk in het bijzonder, door langdurige oefening aan de juiste tucht gewend is..
Vers 7
7. En Abraham liep, terwijl Sara de last ging volbrengen, tot de runderen, en hij nam een met zorg uitgekozen kalf, teder en goed, en hij gaf het aan de knecht, die haastte 1) om dat toe te maken, te bereiden.1) Abrahams haasten is een gevolg van zijn blijdschap en liefde; hij wil zijn gasten spoedig verkwikken en zelf hun bijzijn genieten..
Vers 7
7. En Abraham liep, terwijl Sara de last ging volbrengen, tot de runderen, en hij nam een met zorg uitgekozen kalf, teder en goed, en hij gaf het aan de knecht, die haastte 1) om dat toe te maken, te bereiden.1) Abrahams haasten is een gevolg van zijn blijdschap en liefde; hij wil zijn gasten spoedig verkwikken en zelf hun bijzijn genieten..
Vers 8
8. En hij nam boter, gestremde melk (boter, wordt in het oosten slechts als geneesmiddel gebruikt) en melk, en het kalf dat hij toegemaakt had, gelijk deze beide gewoonlijk werden voortgezet (Judges 5:25), en hij zette het hun voor en stond bij hen onder die boom, zich uit eerbied op enige afstand houdende, en om gereed te zijn tot het bewijzen van diensten, en zij aten, 1) niet slechts schijnbaar, maar werkelijk gelijk later de opgestane Christus. (Luke 24:43)1) Abraham slacht een kalf, bakt brood, richt de tafel aan, bedient de Engelen en zij eten. Dit alles is kennelijk zo geschied als het ons meegedeeld is. Ons lichaam heeft zolang het sterfelijk is, tot herstel van krachten, voedsel nodig. Daardoor ontstaat de honger, want ons lichaam verliest gedurig iets van zijn kracht, al merken wij het ook niet, terwijl wij door voeding zijn kracht herstellen. Zolang wij dus zodanige lichamen hebben, hebben wij steeds behoefte, naar verhouding van de kracht, die wij verliezen, en door die behoefte hebben wij honger, die wij door spijs bevredigen; maar een Engel eet niet, omdat hij het nodig heeft; want het is iets anders, iets te kunnen doen of iets te moeten doen. De mens eet, om niet te sterven; de Engel eet wanneer hij zich met de mens gelijk wil stellen. Zo at ook Christus na Zijn opstanding, niet om de behoefte van het vlees te stillen, maar om de Zijnen van de werkelijkheid van Zijn lichaam te overtuigen.
God, die de gehele wereld uit niets heeft te voorschijn gebracht, en dagelijks zich een verwonderlijk bouwheer in het formeren van schepselen betoont, heeft hun tijdelijk lichamen gegeven, waarin zij hun roeping konden volbrengen. Gelijk zij werkelijk wandelden, spraken enz., alle dingen konden uitoefenen, alzo stel ik ook vast, dat zij waarlijk hebben gegeten; niet omdat zij er behoefte aan hadden, maar opdat het tot op de tijd der openbaring verborgen zou zijn, wie zij waren. Overigens, gelijk God de lichamen, welke hij voor tijdelijk gebruik geschapen heeft, in een ogenblik weer kan vernietigen, zo is er ook niets ongerijmds in, indien wij zeggen, dat de spijs tegelijk met de lichamen verbruikt is.. De bevestiging van het Verbond in betrekking tot Sara wordt ingewijd met een gastmaal, waarbij de hemelse gezanten de aanzittende gasten zijn..
Het gastmaal van God bij Abraham is een nieuwtestamentisch en hemels voorteken, waarmee later de tafel met de toonbroden in de tempel, in het Nieuwe Verbond het avondmaal, in de nieuwe wereld het bruiloftsmaal van het lam in betrekking staat..
Vers 8
8. En hij nam boter, gestremde melk (boter, wordt in het oosten slechts als geneesmiddel gebruikt) en melk, en het kalf dat hij toegemaakt had, gelijk deze beide gewoonlijk werden voortgezet (Judges 5:25), en hij zette het hun voor en stond bij hen onder die boom, zich uit eerbied op enige afstand houdende, en om gereed te zijn tot het bewijzen van diensten, en zij aten, 1) niet slechts schijnbaar, maar werkelijk gelijk later de opgestane Christus. (Luke 24:43)1) Abraham slacht een kalf, bakt brood, richt de tafel aan, bedient de Engelen en zij eten. Dit alles is kennelijk zo geschied als het ons meegedeeld is. Ons lichaam heeft zolang het sterfelijk is, tot herstel van krachten, voedsel nodig. Daardoor ontstaat de honger, want ons lichaam verliest gedurig iets van zijn kracht, al merken wij het ook niet, terwijl wij door voeding zijn kracht herstellen. Zolang wij dus zodanige lichamen hebben, hebben wij steeds behoefte, naar verhouding van de kracht, die wij verliezen, en door die behoefte hebben wij honger, die wij door spijs bevredigen; maar een Engel eet niet, omdat hij het nodig heeft; want het is iets anders, iets te kunnen doen of iets te moeten doen. De mens eet, om niet te sterven; de Engel eet wanneer hij zich met de mens gelijk wil stellen. Zo at ook Christus na Zijn opstanding, niet om de behoefte van het vlees te stillen, maar om de Zijnen van de werkelijkheid van Zijn lichaam te overtuigen.
God, die de gehele wereld uit niets heeft te voorschijn gebracht, en dagelijks zich een verwonderlijk bouwheer in het formeren van schepselen betoont, heeft hun tijdelijk lichamen gegeven, waarin zij hun roeping konden volbrengen. Gelijk zij werkelijk wandelden, spraken enz., alle dingen konden uitoefenen, alzo stel ik ook vast, dat zij waarlijk hebben gegeten; niet omdat zij er behoefte aan hadden, maar opdat het tot op de tijd der openbaring verborgen zou zijn, wie zij waren. Overigens, gelijk God de lichamen, welke hij voor tijdelijk gebruik geschapen heeft, in een ogenblik weer kan vernietigen, zo is er ook niets ongerijmds in, indien wij zeggen, dat de spijs tegelijk met de lichamen verbruikt is.. De bevestiging van het Verbond in betrekking tot Sara wordt ingewijd met een gastmaal, waarbij de hemelse gezanten de aanzittende gasten zijn..
Het gastmaal van God bij Abraham is een nieuwtestamentisch en hemels voorteken, waarmee later de tafel met de toonbroden in de tempel, in het Nieuwe Verbond het avondmaal, in de nieuwe wereld het bruiloftsmaal van het lam in betrekking staat..
Vers 9
9. Toen zeiden zij, door de Een, die als de hoofdpersoon aanzat en de eigenlijke woordvoerder was tot hem: Waar is Sara, uw vrouw, want om harentwil vooral is dit bezoek. En hij zei: Ziet, in de tent.De Heere vraagt naar Sara, omdat zij vroeger geen getuige geweest was van de aankondiging van de belofte. Abraham meende, dat zij in de tent vertoefde, maar het alwetend oog des Heren zag haar achter de deur van de tent..
Vers 9
9. Toen zeiden zij, door de Een, die als de hoofdpersoon aanzat en de eigenlijke woordvoerder was tot hem: Waar is Sara, uw vrouw, want om harentwil vooral is dit bezoek. En hij zei: Ziet, in de tent.De Heere vraagt naar Sara, omdat zij vroeger geen getuige geweest was van de aankondiging van de belofte. Abraham meende, dat zij in de tent vertoefde, maar het alwetend oog des Heren zag haar achter de deur van de tent..
Vers 10
10. En hij zei, wel wetende, dat Sara van binnen de deur genaderd was om te luisteren: a) Ik zal voorzeker weer tot u komen, 1) omtrent deze tijd van het leven; 2) gelijk Ik nu zichtbaar hier ben, zo zal Ik dan onzichtbaar, maar op niet minder kennelijke wijze, Mij in uw huis bevinden, en zie Sara, uw vrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur van de tent, welke achter Hem was. 3)a) Genesis 17:19,Genesis 17:21; Genesis 21:2
1) In het Hebreeuws Schoev Aschoev "Ik zal zeker terugkomen." Zo kan geen mensenkind spreken, wiens adem in zijn neusgaten is. Zo kan alleen de Heere spreken, Die over alles heerst..
2)"Omtrent deze tijd van het leven," letterlijk: omtrent deze tijd, wanneer hij weer opleeft, d.i. over een jaar. Hiermee belooft de Heere, dat Hij er voor zal zorgen, dat uit de verstorvene Sara, over een jaar, de zoon van de belofte zal geboren zijn..
3) De Engel des Heren staat dus met de rug naar de deur van de tent gekeerd, waarom Sara menen kon dat haar lachen niet zou opgemerkt zijn..
Vers 10
10. En hij zei, wel wetende, dat Sara van binnen de deur genaderd was om te luisteren: a) Ik zal voorzeker weer tot u komen, 1) omtrent deze tijd van het leven; 2) gelijk Ik nu zichtbaar hier ben, zo zal Ik dan onzichtbaar, maar op niet minder kennelijke wijze, Mij in uw huis bevinden, en zie Sara, uw vrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur van de tent, welke achter Hem was. 3)a) Genesis 17:19,Genesis 17:21; Genesis 21:2
1) In het Hebreeuws Schoev Aschoev "Ik zal zeker terugkomen." Zo kan geen mensenkind spreken, wiens adem in zijn neusgaten is. Zo kan alleen de Heere spreken, Die over alles heerst..
2)"Omtrent deze tijd van het leven," letterlijk: omtrent deze tijd, wanneer hij weer opleeft, d.i. over een jaar. Hiermee belooft de Heere, dat Hij er voor zal zorgen, dat uit de verstorvene Sara, over een jaar, de zoon van de belofte zal geboren zijn..
3) De Engel des Heren staat dus met de rug naar de deur van de tent gekeerd, waarom Sara menen kon dat haar lachen niet zou opgemerkt zijn..
Vers 11
11. Abraham nu en Sara waren a) oud en welbedaagd, de eerste 99, zij 89 jaar oud: het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze van de vrouwen.1)a) Genesis 7:17 Romans 4:19 Hebrews 11:11
1) Ook door deze laatste uitdrukking wil de Heilige Schrift doen uitkomen, dat het werk van de belofte een wonderwerk Gods was..
Vers 11
11. Abraham nu en Sara waren a) oud en welbedaagd, de eerste 99, zij 89 jaar oud: het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze van de vrouwen.1)a) Genesis 7:17 Romans 4:19 Hebrews 11:11
1) Ook door deze laatste uitdrukking wil de Heilige Schrift doen uitkomen, dat het werk van de belofte een wonderwerk Gods was..
Vers 12
12. Zo lachte Sara bij zichzelf, 1) daar zij alle gedachten aan een zoon had opgegeven, wiens ontvangenis zij om de (Genesis 18:11) genoemde reden onmogelijk achtte, in het geheim over zulk een woord van de wonderbare vreemdeling zeggende: Zal ik wellust hebben, gelijk een jonge vrouw, nu ik de tijd van de huwelijksgemeenschap voorbij ben, nadat ik oud geworden ben, en a) mijn heer oud is? een ander begrijpe dat wondervol woord; ik kan het bijna niet geloven.a) Judges 19:26; 1 Peter 3:6
1) Ook Abraham had vroeger gelachen, maar hun beider lachen staat volstrekt niet gelijk. Want het kwam bij Sara niet voort uit vreugde of verwondering over de geschonkene belofte, maar zij weigert geloof te slaan aan Gods woord, door de hoge leeftijd van haar en haar man er tegenover te stellen. Zij betichtte echter God niet met opzet van bedrog of van een ijdele belofte gegeven te hebben, maar daar zij in de overweging van de zaak slechts beoordeelde, wat op natuurlijke wijze kon geschieden, heft zij haar gemoed niet op om te rekenen met de almacht Gods, en weigert aldus, vermetel, geloof te slaan aan Gods Woord. Zo dikwijls wij de beloften en de daden Gods naar eigen zin en mening beoordelen, ontroven wij Hem de ere, hoewel wij zulks niet bedoelen, daar wij niet anders Hem Zijn ere kunnen geven, dan wanneer wij ons aan Zijn woord onderwerpen, wat wonderlijks ons ook bejegent in hemel en op aarde. Overigens, ofschoon de ongelovigheid van Sara niet te verontschuldigen is, verwerpt zij niet direct de gunst Gods; maar door beschroomdheid en een zeker gevoel van schaamte, wordt zij weerhouden, om terstond te geloven, wat zij hoort. Ook haar woorden getuigen van haar zedigheid. Want het is een bewijs van kuisheid, wat zij verder zegt..
Vers 12
12. Zo lachte Sara bij zichzelf, 1) daar zij alle gedachten aan een zoon had opgegeven, wiens ontvangenis zij om de (Genesis 18:11) genoemde reden onmogelijk achtte, in het geheim over zulk een woord van de wonderbare vreemdeling zeggende: Zal ik wellust hebben, gelijk een jonge vrouw, nu ik de tijd van de huwelijksgemeenschap voorbij ben, nadat ik oud geworden ben, en a) mijn heer oud is? een ander begrijpe dat wondervol woord; ik kan het bijna niet geloven.a) Judges 19:26; 1 Peter 3:6
1) Ook Abraham had vroeger gelachen, maar hun beider lachen staat volstrekt niet gelijk. Want het kwam bij Sara niet voort uit vreugde of verwondering over de geschonkene belofte, maar zij weigert geloof te slaan aan Gods woord, door de hoge leeftijd van haar en haar man er tegenover te stellen. Zij betichtte echter God niet met opzet van bedrog of van een ijdele belofte gegeven te hebben, maar daar zij in de overweging van de zaak slechts beoordeelde, wat op natuurlijke wijze kon geschieden, heft zij haar gemoed niet op om te rekenen met de almacht Gods, en weigert aldus, vermetel, geloof te slaan aan Gods Woord. Zo dikwijls wij de beloften en de daden Gods naar eigen zin en mening beoordelen, ontroven wij Hem de ere, hoewel wij zulks niet bedoelen, daar wij niet anders Hem Zijn ere kunnen geven, dan wanneer wij ons aan Zijn woord onderwerpen, wat wonderlijks ons ook bejegent in hemel en op aarde. Overigens, ofschoon de ongelovigheid van Sara niet te verontschuldigen is, verwerpt zij niet direct de gunst Gods; maar door beschroomdheid en een zeker gevoel van schaamte, wordt zij weerhouden, om terstond te geloven, wat zij hoort. Ook haar woorden getuigen van haar zedigheid. Want het is een bewijs van kuisheid, wat zij verder zegt..
Vers 13
13. En de HEERE zei tot Abraham, daar Hij wel wist, wie achter Hem aan de deur stond en ook haar gedachten verstond (Psalms 139:1-Psalms 139:4): Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben?Al meent Sara door geen enkel oog gezien te worden, de Heere ziet haar en hoort ook de ongelovige woorden, die in haar hart opklommen..
Vers 13
13. En de HEERE zei tot Abraham, daar Hij wel wist, wie achter Hem aan de deur stond en ook haar gedachten verstond (Psalms 139:1-Psalms 139:4): Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben?Al meent Sara door geen enkel oog gezien te worden, de Heere ziet haar en hoort ook de ongelovige woorden, die in haar hart opklommen..
Vers 14
14. a) Zou iets voor de HEERE, en deze is het die met u spreekt, te wonderlijk Zijn? 1) Zou Hij niet kunnen volbrengen wat Hij gezegd heeft, al ware het tegen de regels der natuur? Ter gezetter tijd, Ik zeg u ten tweede male, zal Ik tot u wederkomen, omtrent deze tijd van het leven, en Sara zal een zoon hebben. 2)a) Matthew 19:26 Luke 1:37
1) Tweeledig is de bedoeling van dit woord des Heren. Zowel om aan Sara te ontdekken, wie Hij is, die de belofte heeft gegeven, als ook om haar te wijzen op de aard van haar zonde, dat zij geloof geweigerd heeft aan het woord des Heren en getwijfeld aan Zijn Almacht, waardoor ook deze buitengewone daad kon verricht worden..
2) Hoewel Sara, achter de deur staande, deze belofte reeds gehoord heeft, herhaalt de Heere haar nogmaals op de toon van het hoogste gezag, om daarmee te tonen, dat zij er beslist op kan rekenen en dat, wat aan Abraham gezegd was, voor deze gelegenheid ook voor haar oren bestemd was.. 15. En Sara loochende het, 1) terwijl zij thans uit haar schuilplaats, waar zij had willen beluisteren maar waarin zij zelf beluisterd was, te voorschijn trad, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde; zij erkende wel hoedanig een zij voor zich had en zij schaamde zich over zichzelf; de schaamte nu neemt al te licht en te gaarne haar toevlucht tot de leugen. En Hij zei: Neen! het is niet gelijk gij zegt, maar gij hebt gelachen. 2)
1) Een nieuwe zonde van Sara, omdat zij beproeft haar lachen door een leugen te bedekken. Echter deze ontkenning van haar slecht gedrag was niet, zoals de huichelaars gewoon zijn, uitvluchten te zoeken, zodat zij zich, ten einde toe, gelijk blijven. De gemoedstoestand van Sara was anders. Want toen zij berouw had over haar dwaasheid, ontkende zij, door vrees overmand, dat zij het gedaan had, omdat zij gevoelde, dat het Gode mishaagde. Hieruit zien wij, hoe bedorven onze natuur is, waardoor het gebeurt, dat de vrees voor God, de eerste van alle deugden, tot ondeugd drijft. Verder is op te merken, dat de vrees, waarvan Mozes hier spreekt, het gemoed van Sara plotseling beving, omdat zij haar zonde door God ontdekt zag. Wij zien derhalve, dat de majesteit Gods, als zij voor het eerst gevoeld wordt, bij ons de stompheid van geest verdrijft; doch ook, dat wij tot dit gevoelen eerst dan worden gedrongen, wanneer God zijn rechterstoel bestijgt en onze zonden in het licht brengt..
2) Ook het ongeloof dat in het binnenste verborgen was, moest aan het licht gebracht worden, opdat zij nu zou bevestigd worden in het geloof; alle ongeloof moet eerst beschaamd worden en tot zonde worden zal het waar geloof in u kunnen opstaan. Na die zo ernstige terechtwijzing zweeg Sara en haar zwijgen is schuldbelijdenis. Nu heeft zij ondervonden en zij ziet in, dat Hij, die de belofte gaf, de Ziener van het verborgene, de Kennen van het hart was, wiens woord "Ja" en "Amen" is; nu kwam zij tot geloof aan de belofte en ontving daardoor kracht, om boven de tijd van haar ouderdom te ontvangen en te baren (Hebrews 11:11) (Luke 1:20-Luke 1:38, Luke 1:4, Luke 1:5); en alzo is zij een voorbeeld van de vrije kerk van het Nieuwe Testament (Galaten. 4:22, 27, 31) en een moeder van de gelovigen (1 Peter 3:6) geworden..
II. Genesis 18:16-Genesis 18:33. De drie hemelingen maken zich gereed om heen te gaan, en Abraham leidt hen uit. De Heere openbaart hem, wat Hij met Sodom en Gomorra, het doel van de reis, voor had. Terwijl de Engelen verder trekken, bidt Abraham voor de tot verderf bestemde steden, en verkrijgt de toezegging, dat zij gespaard zullen worden, indien er ook slechts tien rechtvaardigen in gevonden worden.
Vers 14
14. a) Zou iets voor de HEERE, en deze is het die met u spreekt, te wonderlijk Zijn? 1) Zou Hij niet kunnen volbrengen wat Hij gezegd heeft, al ware het tegen de regels der natuur? Ter gezetter tijd, Ik zeg u ten tweede male, zal Ik tot u wederkomen, omtrent deze tijd van het leven, en Sara zal een zoon hebben. 2)a) Matthew 19:26 Luke 1:37
1) Tweeledig is de bedoeling van dit woord des Heren. Zowel om aan Sara te ontdekken, wie Hij is, die de belofte heeft gegeven, als ook om haar te wijzen op de aard van haar zonde, dat zij geloof geweigerd heeft aan het woord des Heren en getwijfeld aan Zijn Almacht, waardoor ook deze buitengewone daad kon verricht worden..
2) Hoewel Sara, achter de deur staande, deze belofte reeds gehoord heeft, herhaalt de Heere haar nogmaals op de toon van het hoogste gezag, om daarmee te tonen, dat zij er beslist op kan rekenen en dat, wat aan Abraham gezegd was, voor deze gelegenheid ook voor haar oren bestemd was.. 15. En Sara loochende het, 1) terwijl zij thans uit haar schuilplaats, waar zij had willen beluisteren maar waarin zij zelf beluisterd was, te voorschijn trad, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde; zij erkende wel hoedanig een zij voor zich had en zij schaamde zich over zichzelf; de schaamte nu neemt al te licht en te gaarne haar toevlucht tot de leugen. En Hij zei: Neen! het is niet gelijk gij zegt, maar gij hebt gelachen. 2)
1) Een nieuwe zonde van Sara, omdat zij beproeft haar lachen door een leugen te bedekken. Echter deze ontkenning van haar slecht gedrag was niet, zoals de huichelaars gewoon zijn, uitvluchten te zoeken, zodat zij zich, ten einde toe, gelijk blijven. De gemoedstoestand van Sara was anders. Want toen zij berouw had over haar dwaasheid, ontkende zij, door vrees overmand, dat zij het gedaan had, omdat zij gevoelde, dat het Gode mishaagde. Hieruit zien wij, hoe bedorven onze natuur is, waardoor het gebeurt, dat de vrees voor God, de eerste van alle deugden, tot ondeugd drijft. Verder is op te merken, dat de vrees, waarvan Mozes hier spreekt, het gemoed van Sara plotseling beving, omdat zij haar zonde door God ontdekt zag. Wij zien derhalve, dat de majesteit Gods, als zij voor het eerst gevoeld wordt, bij ons de stompheid van geest verdrijft; doch ook, dat wij tot dit gevoelen eerst dan worden gedrongen, wanneer God zijn rechterstoel bestijgt en onze zonden in het licht brengt..
2) Ook het ongeloof dat in het binnenste verborgen was, moest aan het licht gebracht worden, opdat zij nu zou bevestigd worden in het geloof; alle ongeloof moet eerst beschaamd worden en tot zonde worden zal het waar geloof in u kunnen opstaan. Na die zo ernstige terechtwijzing zweeg Sara en haar zwijgen is schuldbelijdenis. Nu heeft zij ondervonden en zij ziet in, dat Hij, die de belofte gaf, de Ziener van het verborgene, de Kennen van het hart was, wiens woord "Ja" en "Amen" is; nu kwam zij tot geloof aan de belofte en ontving daardoor kracht, om boven de tijd van haar ouderdom te ontvangen en te baren (Hebrews 11:11) (Luke 1:20-Luke 1:38, Luke 1:4, Luke 1:5); en alzo is zij een voorbeeld van de vrije kerk van het Nieuwe Testament (Galaten. 4:22, 27, 31) en een moeder van de gelovigen (1 Peter 3:6) geworden..
II. Genesis 18:16-Genesis 18:33. De drie hemelingen maken zich gereed om heen te gaan, en Abraham leidt hen uit. De Heere openbaart hem, wat Hij met Sodom en Gomorra, het doel van de reis, voor had. Terwijl de Engelen verder trekken, bidt Abraham voor de tot verderf bestemde steden, en verkrijgt de toezegging, dat zij gespaard zullen worden, indien er ook slechts tien rechtvaardigen in gevonden worden.
Vers 16
16. Toen het doel bereikt was en ook Sara, gelijk vroeger (Genesis 17:1) Abraham met het raadsbesluit Gods bekend was gemaakt, en tot verwezenlijking daarvan bereid; stonden die mannen 1) op van daar, en zagen naar Sodom toe, want daarheen was het verdere doel van de reis; en Abraham ging met hen, om hen te geleiden, en alzo nog langer het bijzijn des Heren te genieten.1) De gezanten Gods worden hier weer "mannen" genoemd, daar zij een menselijke gedaante hadden aangenomen, en daar hier in het bijzonder sprake is van de Engelen..
2) Hieruit kan men opmaken, welk een diepe eerbied Abraham vervulde voor zijn gasten. Want dat hij hen geleidde, of, zoals er letterlijk staat, meegeleide, behoorde niet tot de plichten van een gastheer, maar was een teken van diepe eerbied. Wellicht ook, dat de Heere hem tevens een wenk heeft gegeven, om hem mee te delen, wat Hij hem heeft te zeggen..
Vers 16
16. Toen het doel bereikt was en ook Sara, gelijk vroeger (Genesis 17:1) Abraham met het raadsbesluit Gods bekend was gemaakt, en tot verwezenlijking daarvan bereid; stonden die mannen 1) op van daar, en zagen naar Sodom toe, want daarheen was het verdere doel van de reis; en Abraham ging met hen, om hen te geleiden, en alzo nog langer het bijzijn des Heren te genieten.1) De gezanten Gods worden hier weer "mannen" genoemd, daar zij een menselijke gedaante hadden aangenomen, en daar hier in het bijzonder sprake is van de Engelen..
2) Hieruit kan men opmaken, welk een diepe eerbied Abraham vervulde voor zijn gasten. Want dat hij hen geleidde, of, zoals er letterlijk staat, meegeleide, behoorde niet tot de plichten van een gastheer, maar was een teken van diepe eerbied. Wellicht ook, dat de Heere hem tevens een wenk heeft gegeven, om hem mee te delen, wat Hij hem heeft te zeggen..
Vers 17
17. En de HEERE zei, als zij naast elkaar gingen, voor Abraham verstaanbaar, maar als in gedachten en tot zichzelf sprekende; a) Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe, 1) wat Ik voornemens ben te doen?a) Amos 3:6
1) De Heere gaat op de vertrouwelijkste, diepst neerbuigende wijze met Abraham om, gelijk een vriend met zijn vriend, en wil hem zelfs zulke dingen openbaren, die hem niet eens persoonlijk aangaan, maar die hem, terwijl de Heere hem gelegenheid geeft, om met zijn voorspraak tussenbeide te treden, een diepe blik doen slaan zowel in de heilige straf vorderende rechtvaardigheid van God, als in Zijn erbarmende liefde. (Genesis 18:26, Genesis 18:28-Genesis 18:32).
Abraham is Jehova's vriend en voor een vriend heeft men geen geheimen..
Een bijzondere reden, waarom Jehova het gericht over Sodom hem meedeelt, ligt daarin, dat niet slechts de geschiedenis van Sodom, maar ook de Dode zee voor alle tijden een gedeelte van de heilige geschiedenis moest worden, als een krachtige waarschuwing voor het volk Gods en voor de gehele wereld. Tevens moest deze geschiedenis Gods recht doen zien, volgens hetwelk een volk rijp wordt voor het gericht, namelijk, als het geroep van zijn zonden ten hemel opklimt. (Genesis 18:20).
Nog een andere grond, uit het pas gesloten verbond voortvloeiende, verklaart de noodzakelijkheid van de volgende openbaring. De Heere had aan Abraham het land Kanan als eeuwig erfgoed toegezegd. Nu Hij een deel daarvan gaat verderven, wil Hij Abraham daarvan niet onkundig laten. De Heere zendt dit verderf niet uit louter willekeur, maar door de eis van Zijn gerechtigheid. Zo belooft Hij, als het ware, door deze openbaring, dat, indien ooit het beloofde erfgoed voor Abrahams zaad verloren moest gaan, dit zal zijn door de schuld van het volk, die de straf eisende gerechtigheid Gods nodig maakten. Op deze waarheid doelen ook de herhaalde heenwijzigingen van de Profeten naar Sodom's oordeel..
Vers 17
17. En de HEERE zei, als zij naast elkaar gingen, voor Abraham verstaanbaar, maar als in gedachten en tot zichzelf sprekende; a) Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe, 1) wat Ik voornemens ben te doen?a) Amos 3:6
1) De Heere gaat op de vertrouwelijkste, diepst neerbuigende wijze met Abraham om, gelijk een vriend met zijn vriend, en wil hem zelfs zulke dingen openbaren, die hem niet eens persoonlijk aangaan, maar die hem, terwijl de Heere hem gelegenheid geeft, om met zijn voorspraak tussenbeide te treden, een diepe blik doen slaan zowel in de heilige straf vorderende rechtvaardigheid van God, als in Zijn erbarmende liefde. (Genesis 18:26, Genesis 18:28-Genesis 18:32).
Abraham is Jehova's vriend en voor een vriend heeft men geen geheimen..
Een bijzondere reden, waarom Jehova het gericht over Sodom hem meedeelt, ligt daarin, dat niet slechts de geschiedenis van Sodom, maar ook de Dode zee voor alle tijden een gedeelte van de heilige geschiedenis moest worden, als een krachtige waarschuwing voor het volk Gods en voor de gehele wereld. Tevens moest deze geschiedenis Gods recht doen zien, volgens hetwelk een volk rijp wordt voor het gericht, namelijk, als het geroep van zijn zonden ten hemel opklimt. (Genesis 18:20).
Nog een andere grond, uit het pas gesloten verbond voortvloeiende, verklaart de noodzakelijkheid van de volgende openbaring. De Heere had aan Abraham het land Kanan als eeuwig erfgoed toegezegd. Nu Hij een deel daarvan gaat verderven, wil Hij Abraham daarvan niet onkundig laten. De Heere zendt dit verderf niet uit louter willekeur, maar door de eis van Zijn gerechtigheid. Zo belooft Hij, als het ware, door deze openbaring, dat, indien ooit het beloofde erfgoed voor Abrahams zaad verloren moest gaan, dit zal zijn door de schuld van het volk, die de straf eisende gerechtigheid Gods nodig maakten. Op deze waarheid doelen ook de herhaalde heenwijzigingen van de Profeten naar Sodom's oordeel..
Vers 18
18. Daar Abraham gewis tot een groot en machtig volk worden zal, en a) alle volken op aarde in hem gezegend zullen worden. Reeds als stamvader van het volk, dat eenmaal Kanan bezitten zal, heeft hij belang bij alles, wat met dit land geschieden zal, maar ook als middelpunt van het gehele mensengeslacht en als degene, in wie al de volken van de aarde zullen gezegend worden, mag hem niets verborgen zijn, wat betrekking heeft op zijn leiding van de geschiedenis van de wereld.a) Genesis 12:3; Genesis 22:18; Genesis 26:4 Acts 3:25 Galaten. 3:8
Vers 18
18. Daar Abraham gewis tot een groot en machtig volk worden zal, en a) alle volken op aarde in hem gezegend zullen worden. Reeds als stamvader van het volk, dat eenmaal Kanan bezitten zal, heeft hij belang bij alles, wat met dit land geschieden zal, maar ook als middelpunt van het gehele mensengeslacht en als degene, in wie al de volken van de aarde zullen gezegend worden, mag hem niets verborgen zijn, wat betrekking heeft op zijn leiding van de geschiedenis van de wereld.a) Genesis 12:3; Genesis 22:18; Genesis 26:4 Acts 3:25 Galaten. 3:8
Vers 19
19. Want Ik heb hem gekend, 1) naar Mijn liefde verkoren (Amos 3:2 Matthew 7:23; Matthew 7:1 Cor. 3:3 opdat 2) hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte. Tot zulk een doel is de bekendmaking van deze verdelging van het grootste gewicht. Hierdoor kunnen Abrahams nakomelingen beter dan door vele woorden leren, wat zij te wachten hebben, wanneer zij Mijn wegen verlaten. Ik zal het hem bekend maken, opdat, terwijl zij door het voorbeeld van Mijn toorn, die de weerspanningen verteert, zich voor overmoed en misdaad laten waarschuwen, de HEERE over Abraham brengen, hetgeen Hij over hem gesproken heeft. 3)1) Niet omdat God tevoren weet, dat Abraham aan zijn huis de wegen Gods zal leren, maakt Hij hem dit bekend; maar hij heeft hem verkoren, opdat hij het doe, en wanneer hij het in de kracht van Gods genade heeft gedaan, dan wordt de rijke zegen over hem uitgestort. John 15:16).
2)"Opdat" niet omdat. Duidelijk wordt hier de verkiezing geleerd. Abraham gekend, uitverkoren, niet omdat, maar opdat hij zijn kinderen zou bekend maken; uitverkoren, niet omdat hij zou geloven, maar opdat dit zou geschieden. Ook hier wordt het duidelijk geleerd, dat van een verkiezing om het voorgezien geloof de Schrift niets weet..
3) Er zijn drie merkwaardige dingen in deze woorden. 1. Dat Abraham een vaderlijk gezag handhaafde in de besturing van zijn gezin; 2. dat hij evenwel, zowel voor zijn dienaars, als voor zijn kinderen zorgde, en 3. de uitkomst.
Vers 19
19. Want Ik heb hem gekend, 1) naar Mijn liefde verkoren (Amos 3:2 Matthew 7:23; Matthew 7:1 Cor. 3:3 opdat 2) hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte. Tot zulk een doel is de bekendmaking van deze verdelging van het grootste gewicht. Hierdoor kunnen Abrahams nakomelingen beter dan door vele woorden leren, wat zij te wachten hebben, wanneer zij Mijn wegen verlaten. Ik zal het hem bekend maken, opdat, terwijl zij door het voorbeeld van Mijn toorn, die de weerspanningen verteert, zich voor overmoed en misdaad laten waarschuwen, de HEERE over Abraham brengen, hetgeen Hij over hem gesproken heeft. 3)1) Niet omdat God tevoren weet, dat Abraham aan zijn huis de wegen Gods zal leren, maakt Hij hem dit bekend; maar hij heeft hem verkoren, opdat hij het doe, en wanneer hij het in de kracht van Gods genade heeft gedaan, dan wordt de rijke zegen over hem uitgestort. John 15:16).
2)"Opdat" niet omdat. Duidelijk wordt hier de verkiezing geleerd. Abraham gekend, uitverkoren, niet omdat, maar opdat hij zijn kinderen zou bekend maken; uitverkoren, niet omdat hij zou geloven, maar opdat dit zou geschieden. Ook hier wordt het duidelijk geleerd, dat van een verkiezing om het voorgezien geloof de Schrift niets weet..
3) Er zijn drie merkwaardige dingen in deze woorden. 1. Dat Abraham een vaderlijk gezag handhaafde in de besturing van zijn gezin; 2. dat hij evenwel, zowel voor zijn dienaars, als voor zijn kinderen zorgde, en 3. de uitkomst.
Vers 20
20. Voorts zei de HEERE, na dit woord tot Zichzelf gesproken, en Zich tot Abraham gewend te hebben: Daar het geroep 1) van Sodom en Gomorra, het geroep om wraak (hoofdstuk. 4:10), dat van die steden tot Mijten hemel stijgt, groot is, en daar haar zonde zeer zwaar is.1) Als de zonde zeer groot geworden is, wordt zij gezegd: te roepen, te schreeuwen om vergelding. Woordelijk: "Een geroep van Sodom en Gomorra; want zij is groot, namelijk haar zonde; want zij is zeer groot." Het geroep van Sodom en Gomorra. Dit kan tweeërlei betekenen. Of, dat het geroep van de zonden en ongerechtigheden groot is, of, dat de klachten van hen, die door Sodom's inwoners vreselijk onderdrukt worden, vele zijn. Het komt ons voor, dat de tweede verklaring het meeste voor zich heeft, omdat over de zonden nog afzonderlijk gesproken wordt. Het roepen zou dan tevens een roepen om wraak zijn. In de Heilige Schrift worden sommige zonden in het bijzonder "roepende zonden" genoemd. De zonden van Sodom. Onschuldig bloed vergieten (Genesis 4:10 Hebrews 12:14 Job 16:18 ). Onthouding van het loon der arbeiders (Jacobus 5:4). Onderdrukking van het volk Gods. (Exodus 3:7). Onderdrukking van armen, weduwen en wezen, (Exodus 22:22-Exodus 22:27), en huizen gebouwd met onrecht en roverij. (Habakkuk 2:11). De zonden van Sodom werden eerst in het tiende geslacht bezocht, gelijk ook de zondvloed eerst met het tiende geslacht kwam..
Vers 20
20. Voorts zei de HEERE, na dit woord tot Zichzelf gesproken, en Zich tot Abraham gewend te hebben: Daar het geroep 1) van Sodom en Gomorra, het geroep om wraak (hoofdstuk. 4:10), dat van die steden tot Mijten hemel stijgt, groot is, en daar haar zonde zeer zwaar is.1) Als de zonde zeer groot geworden is, wordt zij gezegd: te roepen, te schreeuwen om vergelding. Woordelijk: "Een geroep van Sodom en Gomorra; want zij is groot, namelijk haar zonde; want zij is zeer groot." Het geroep van Sodom en Gomorra. Dit kan tweeërlei betekenen. Of, dat het geroep van de zonden en ongerechtigheden groot is, of, dat de klachten van hen, die door Sodom's inwoners vreselijk onderdrukt worden, vele zijn. Het komt ons voor, dat de tweede verklaring het meeste voor zich heeft, omdat over de zonden nog afzonderlijk gesproken wordt. Het roepen zou dan tevens een roepen om wraak zijn. In de Heilige Schrift worden sommige zonden in het bijzonder "roepende zonden" genoemd. De zonden van Sodom. Onschuldig bloed vergieten (Genesis 4:10 Hebrews 12:14 Job 16:18 ). Onthouding van het loon der arbeiders (Jacobus 5:4). Onderdrukking van het volk Gods. (Exodus 3:7). Onderdrukking van armen, weduwen en wezen, (Exodus 22:22-Exodus 22:27), en huizen gebouwd met onrecht en roverij. (Habakkuk 2:11). De zonden van Sodom werden eerst in het tiende geslacht bezocht, gelijk ook de zondvloed eerst met het tiende geslacht kwam..
Vers 21
21. Daarom zal Ik nu, even als een menselijk rechter tevoren nauwkeurig onderzoekt en de schuld weegt, eer hij een vonnis velt, afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste, dat Ik in Mijn lankmoedigheid dragen kan, gedaan hebben, 1) en zo niet, zo de maat van hun misdaden nog niet vol geworden is, Ik zal het weten en Mijn straf nog terughouden. 1) "En zo niet, Ik zal het weten." Hiermee wil de Heere niets anders zeggen, dan dat, indien de zonde nog niet vol is, gelijk Hij vroeger getuigd heeft van de zonden van de Amorieten, Hij zijn straf nog zal inhouden. Nooit straft de Heere, dan met het volste recht..Vers 21
21. Daarom zal Ik nu, even als een menselijk rechter tevoren nauwkeurig onderzoekt en de schuld weegt, eer hij een vonnis velt, afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste, dat Ik in Mijn lankmoedigheid dragen kan, gedaan hebben, 1) en zo niet, zo de maat van hun misdaden nog niet vol geworden is, Ik zal het weten en Mijn straf nog terughouden. 1) "En zo niet, Ik zal het weten." Hiermee wil de Heere niets anders zeggen, dan dat, indien de zonde nog niet vol is, gelijk Hij vroeger getuigd heeft van de zonden van de Amorieten, Hij zijn straf nog zal inhouden. Nooit straft de Heere, dan met het volste recht..Vers 22
22. Toen keerden die mannen, die beide Engelen, die de Heere vergezeld hadden, het aangezicht vandaar; zij verwijderden zich van de Heere en van Abraham, en gingen naar Sodom, 1) maar Abraham, denkende aan zijn broeder Lot, welke in die stad woonde, gevoelde zich geroepen en door liefde gedrongen, om, gelijk hij die steden tegen machtige vijanden beschermd had, nu ook als bemiddelaar en voorspreker tegenover de toorn van de opperste Rechter, voor haar op te treden; en hij bleef nog staande2) voor het aangezicht des HEEREN. De Heere verliet hem niet, maar gaf, de begeerte van Zijn vriend in zijn hart lezende, hem gelegenheid om te spreken.1) Wat kon die openbaring Gods aan Abraham nu leren? Zij leert ons allereerst inzien, dat we met een God te doen hebben, die zich wil openbaren; daarna ook, welk een God wij in Hem hebben. Achtereenvolgens toch, de tekst volgende, leren wij God kennen als vertrouwelijk omgaande met de Zijnen, zegenend hun tegemoet tredende, trouw de raad van de eeuwige verkiezing, en eeuwige voorkennis hun houdende, heilig in Zijn eisen ook aan de gelovigen, en rechtvaardig in Zijn richten tegenover een goddeloze wereld, die in het boze ligt en zich van Hem heeft afgewend..
De Engelen als dienstknechten van God, worden nu uitgezonden tot onderzoek, om met eigen ogen te zien, hoe groot de zonde van Sodom en Gomorra geklommen is.
2) Vooreerst zegt Mozes, dat de mannen verder gingen, wat voor Abraham een teken was, dat het gesprek geëindigd was, en dat hij naar huis kon terugkeren. Vervolgens deelt hij mee, dat Abraham bleef staan voor het aangezicht des Heren, zoals zij plegen te doen, die, hoewel hun afscheid bekomen, niet terstond heengaan, daar zij noch iets hebben te bespreken, of te behandelen. En gij weet, dat Mozes, toen hij melding maakte van de tocht, aan de Engelen de naam van "mannen" gaf. Maar van Abraham zegt hij niet, dat deze stond voor het aangezicht van die mannen, maar voor het aangezicht van God, daar hij, ofschoon hij een menselijke gedaante voor zich zag, toch door het geloof wist, dat het God was. En zijn woorden tonen genoegzaam aan, dat hij niet gesproken heeft als met een sterfelijk mens. Hieruit leren wij, dat het verkeerd van ons is, indien wij aan de uiterlijke tekenen, waarin God zich openbaart, blijven hangen, of deze verhinderen, dat wij op de rechte wijze tot Hem naderen. Want van nature zijn wij wel tot deze ondeugd geneigd, maar des te meer moeten wij moeite doen, dat wij door het geloof tot God zelf opklimmen, opdat de uiterlijke tekenen in de wereld ons niet terughouden..
Vers 22
22. Toen keerden die mannen, die beide Engelen, die de Heere vergezeld hadden, het aangezicht vandaar; zij verwijderden zich van de Heere en van Abraham, en gingen naar Sodom, 1) maar Abraham, denkende aan zijn broeder Lot, welke in die stad woonde, gevoelde zich geroepen en door liefde gedrongen, om, gelijk hij die steden tegen machtige vijanden beschermd had, nu ook als bemiddelaar en voorspreker tegenover de toorn van de opperste Rechter, voor haar op te treden; en hij bleef nog staande2) voor het aangezicht des HEEREN. De Heere verliet hem niet, maar gaf, de begeerte van Zijn vriend in zijn hart lezende, hem gelegenheid om te spreken.1) Wat kon die openbaring Gods aan Abraham nu leren? Zij leert ons allereerst inzien, dat we met een God te doen hebben, die zich wil openbaren; daarna ook, welk een God wij in Hem hebben. Achtereenvolgens toch, de tekst volgende, leren wij God kennen als vertrouwelijk omgaande met de Zijnen, zegenend hun tegemoet tredende, trouw de raad van de eeuwige verkiezing, en eeuwige voorkennis hun houdende, heilig in Zijn eisen ook aan de gelovigen, en rechtvaardig in Zijn richten tegenover een goddeloze wereld, die in het boze ligt en zich van Hem heeft afgewend..
De Engelen als dienstknechten van God, worden nu uitgezonden tot onderzoek, om met eigen ogen te zien, hoe groot de zonde van Sodom en Gomorra geklommen is.
2) Vooreerst zegt Mozes, dat de mannen verder gingen, wat voor Abraham een teken was, dat het gesprek geëindigd was, en dat hij naar huis kon terugkeren. Vervolgens deelt hij mee, dat Abraham bleef staan voor het aangezicht des Heren, zoals zij plegen te doen, die, hoewel hun afscheid bekomen, niet terstond heengaan, daar zij noch iets hebben te bespreken, of te behandelen. En gij weet, dat Mozes, toen hij melding maakte van de tocht, aan de Engelen de naam van "mannen" gaf. Maar van Abraham zegt hij niet, dat deze stond voor het aangezicht van die mannen, maar voor het aangezicht van God, daar hij, ofschoon hij een menselijke gedaante voor zich zag, toch door het geloof wist, dat het God was. En zijn woorden tonen genoegzaam aan, dat hij niet gesproken heeft als met een sterfelijk mens. Hieruit leren wij, dat het verkeerd van ons is, indien wij aan de uiterlijke tekenen, waarin God zich openbaart, blijven hangen, of deze verhinderen, dat wij op de rechte wijze tot Hem naderen. Want van nature zijn wij wel tot deze ondeugd geneigd, maar des te meer moeten wij moeite doen, dat wij door het geloof tot God zelf opklimmen, opdat de uiterlijke tekenen in de wereld ons niet terughouden..
Vers 23
23. En Abraham trad toe, gelijk men zich dichter plaatst bij hem, die men in vertrouwen en dringend iets heeft te vragen, en zei: Gij wilt gaan zien, of dat geroep, dat voor Uw oren gekomen is, waar is, en het onderzoek zal zeker zo uitvallen, dat bij het grootste getal de maat van de zonde vol is maar zult Gij ook de rechtvaardige, met de goddeloze ombrengen? 1) 1) Abrahams voorbede naar haar kracht en haar beperking is een voorbeeld van de rechte verhouding van de gelovigen tot het verderf van de wereld. Zie over de beperking 1 John 5:16. Door die beperking te overschrijden moet ook de voorbede zich boven het geloof verheffen en tot onwaarheid worden. Abrahams verontschuldigingen in zijn voorbede, zijn voorzichtig verder gaan, de wijze, waarop de Heere zelf aan zijn voorbede een einde maakt, bewijzen, dat de stoutste voorbede grenzen heeft. Aan de andere zijde blijken de kracht van het gebed en de volle zekerheid van gebedsverhoring..Niet alleen denkt Abraham hier aan Lot, maar zijn hart is met medelijden vervuld, omtrent die vijf steden. Zijn pleiten is een pleiten voor allen. Hij kan het zich niet voorstellen, dat er in al die steden slechts n enkele rechtvaardige woont..
Vers 23
23. En Abraham trad toe, gelijk men zich dichter plaatst bij hem, die men in vertrouwen en dringend iets heeft te vragen, en zei: Gij wilt gaan zien, of dat geroep, dat voor Uw oren gekomen is, waar is, en het onderzoek zal zeker zo uitvallen, dat bij het grootste getal de maat van de zonde vol is maar zult Gij ook de rechtvaardige, met de goddeloze ombrengen? 1) 1) Abrahams voorbede naar haar kracht en haar beperking is een voorbeeld van de rechte verhouding van de gelovigen tot het verderf van de wereld. Zie over de beperking 1 John 5:16. Door die beperking te overschrijden moet ook de voorbede zich boven het geloof verheffen en tot onwaarheid worden. Abrahams verontschuldigingen in zijn voorbede, zijn voorzichtig verder gaan, de wijze, waarop de Heere zelf aan zijn voorbede een einde maakt, bewijzen, dat de stoutste voorbede grenzen heeft. Aan de andere zijde blijken de kracht van het gebed en de volle zekerheid van gebedsverhoring..Niet alleen denkt Abraham hier aan Lot, maar zijn hart is met medelijden vervuld, omtrent die vijf steden. Zijn pleiten is een pleiten voor allen. Hij kan het zich niet voorstellen, dat er in al die steden slechts n enkele rechtvaardige woont..
Vers 24
24. Misschien zijn er vijftig 1) rechtvaardigen in de stad, zult Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de vijftig rechtvaardigen die binnen haar zijn?1) Ongelijk aan Abraham zijn zij, die van hun medemensen denken, alsof niemand God kent. Hij denkt, dat er tenminste nog 50 rechtvaardigen in Sodom zouden kunnen zijn. Zo denken de liefde en ootmoed..
Vers 24
24. Misschien zijn er vijftig 1) rechtvaardigen in de stad, zult Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de vijftig rechtvaardigen die binnen haar zijn?1) Ongelijk aan Abraham zijn zij, die van hun medemensen denken, alsof niemand God kent. Hij denkt, dat er tenminste nog 50 rechtvaardigen in Sodom zouden kunnen zijn. Zo denken de liefde en ootmoed..
Vers 25
25. Het zij verre van U, 1) zulk een ding te doen, te doden de rechtvaardige2) met de goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het van U! Zou de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? Zou Hij die een ieder vergelden zal naar zijn werken (Romans 2:6), gelijk een geweldige onder de mensen handelen, die blind voortgaat in zijn toorn, en steden en dorpen verbrandt, zonder te vragen: of rechtvaardigen of onrechtvaardigen daarbij omkomen?1) Abraham pleit op Gods deugden en majesteit; hij verlangt alleen, wat met Gods grootheid overeenkomstig is. Dat is het ware bidden..
2) In het Hebreeuws chalilah, een woord, vooral als het herhaald wordt, maar k als het eenmaal gebruikt wordt, een zeker afgrijzen te kennen geeft, een besliste afkeer van de een of andere zaak bij de persoon veronderstelt. (Joshua 22:29, 1 Samuel 20:9). Abraham werpt hiermee alle gedachte verre van zich dat hij bij God ook maar enig onrecht veronderstelt, Hij is er van overtuigd, dat, indien God die steden omkeert, dit niet zal geschieden, dan naar het volste recht. Dit verhindert hem echter niet, als smekeling tot de Heere te naderen, om als voorbidder op te treden voor die goddeloze steden. Rechtvaardigen, worden zij hier genoemd, niet in de volstrekte zin van het woord, maar in de zin van vromen, van degenen, die zich aan de zonde van Sodom niet hebben schuldig gemaakt..
Vers 25
25. Het zij verre van U, 1) zulk een ding te doen, te doden de rechtvaardige2) met de goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het van U! Zou de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? Zou Hij die een ieder vergelden zal naar zijn werken (Romans 2:6), gelijk een geweldige onder de mensen handelen, die blind voortgaat in zijn toorn, en steden en dorpen verbrandt, zonder te vragen: of rechtvaardigen of onrechtvaardigen daarbij omkomen?1) Abraham pleit op Gods deugden en majesteit; hij verlangt alleen, wat met Gods grootheid overeenkomstig is. Dat is het ware bidden..
2) In het Hebreeuws chalilah, een woord, vooral als het herhaald wordt, maar k als het eenmaal gebruikt wordt, een zeker afgrijzen te kennen geeft, een besliste afkeer van de een of andere zaak bij de persoon veronderstelt. (Joshua 22:29, 1 Samuel 20:9). Abraham werpt hiermee alle gedachte verre van zich dat hij bij God ook maar enig onrecht veronderstelt, Hij is er van overtuigd, dat, indien God die steden omkeert, dit niet zal geschieden, dan naar het volste recht. Dit verhindert hem echter niet, als smekeling tot de Heere te naderen, om als voorbidder op te treden voor die goddeloze steden. Rechtvaardigen, worden zij hier genoemd, niet in de volstrekte zin van het woord, maar in de zin van vromen, van degenen, die zich aan de zonde van Sodom niet hebben schuldig gemaakt..
Vers 26
26. Toen zei de HEERE, op die bede, waaruit zo duidelijk een heilige ijver voor Gods eer en de innigste liefde jegens de naaste sprak: zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de gehele plaats sparen om hunnentwil. 1)1) Merkt dit op, gij goddelozen! dat gij en de wereld slechts om der vromen wil gespaard wordt. Om de wil van de rechtvaardigen, die met de goddelozen aan een en dezelfde plaats wonen, wordt de goddelijke straf opgeschort door God, die hen niet tegelijk met Zijn vijanden kan verderven, tenzij dan dat hun getal zo gering ware, dat God hen kan uitleiden. Een enkel kind Gods, hoe gering en onbeduidend ook naar de wereld, kan een macht zijn, die de loop van de geschiedenis wijzigt. Zo ondoorgrondelijk zijn Gods oordelen..
Vers 26
26. Toen zei de HEERE, op die bede, waaruit zo duidelijk een heilige ijver voor Gods eer en de innigste liefde jegens de naaste sprak: zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de gehele plaats sparen om hunnentwil. 1)1) Merkt dit op, gij goddelozen! dat gij en de wereld slechts om der vromen wil gespaard wordt. Om de wil van de rechtvaardigen, die met de goddelozen aan een en dezelfde plaats wonen, wordt de goddelijke straf opgeschort door God, die hen niet tegelijk met Zijn vijanden kan verderven, tenzij dan dat hun getal zo gering ware, dat God hen kan uitleiden. Een enkel kind Gods, hoe gering en onbeduidend ook naar de wereld, kan een macht zijn, die de loop van de geschiedenis wijzigt. Zo ondoorgrondelijk zijn Gods oordelen..
Vers 27
27. En Abraham, aan de ene zijde verheugd over de genadige toezegging, die de Heere hem gaf, maar aan de andere zijde ook verschrikt, dat hij zichzelf aan een bepaald getal gebonden had, antwoordde en zei: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de HEERE, hoewel ik stof en as ben! 1) Het is de grootste stoutheid, dat ik ondernomen heb met de Heere te onderhandelen; hebt Gij mij echter willen aanhoren, zo hoor mij nog verder.1) Met de grootste vrijmoedigheid mag de gelovige zich aan God vasthouden, maar niet zonder diepe ootmoedigheid, niet zonder heilige eerbied. Abraham wordt steeds geringer, hoe langer hij met de Heere spreekt, maar ook moediger. Zo spreekt Abraham, voor zijn vrijmoedigheid vergiffenis verzoekende. Want wat is een sterveling wanneer hij met God onderhandelt? Hij bekent, dat hij al te vrijmoedig is, door op zulk een gemeenzame wijze God iets te verzoeken; maar hij vraagt hiermee tevens, dat Hij hem met toegevendheid behandele. Hier valt op te merken, dat Abraham hoe nader hij tot God komt, des te beter gevoelt, hoe ellendig en onaanzienlijk de toestand van de mens is..
Vers 27
27. En Abraham, aan de ene zijde verheugd over de genadige toezegging, die de Heere hem gaf, maar aan de andere zijde ook verschrikt, dat hij zichzelf aan een bepaald getal gebonden had, antwoordde en zei: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de HEERE, hoewel ik stof en as ben! 1) Het is de grootste stoutheid, dat ik ondernomen heb met de Heere te onderhandelen; hebt Gij mij echter willen aanhoren, zo hoor mij nog verder.1) Met de grootste vrijmoedigheid mag de gelovige zich aan God vasthouden, maar niet zonder diepe ootmoedigheid, niet zonder heilige eerbied. Abraham wordt steeds geringer, hoe langer hij met de Heere spreekt, maar ook moediger. Zo spreekt Abraham, voor zijn vrijmoedigheid vergiffenis verzoekende. Want wat is een sterveling wanneer hij met God onderhandelt? Hij bekent, dat hij al te vrijmoedig is, door op zulk een gemeenzame wijze God iets te verzoeken; maar hij vraagt hiermee tevens, dat Hij hem met toegevendheid behandele. Hier valt op te merken, dat Abraham hoe nader hij tot God komt, des te beter gevoelt, hoe ellendig en onaanzienlijk de toestand van de mens is..
Vers 28
28. Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken, zult Gij dan om vijf, die aan de vijftig, voor welke Gij mij verschoning hebt toegezegd, nog ontbreken, de gehele stad verderven? En Hij zei: Ik zal haar niet verderven, zo ik er vijfenveertig zal vinden.Vers 28
28. Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken, zult Gij dan om vijf, die aan de vijftig, voor welke Gij mij verschoning hebt toegezegd, nog ontbreken, de gehele stad verderven? En Hij zei: Ik zal haar niet verderven, zo ik er vijfenveertig zal vinden.Vers 29
29. En hij, door de neerbuigende goedheid des Heren, altijd vrijmoediger gemaakt, voer voort nog tot Hem te spreken, en zei: Misschien zullen aldaar veertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen om der veertigen wil.Vers 29
29. En hij, door de neerbuigende goedheid des Heren, altijd vrijmoediger gemaakt, voer voort nog tot Hem te spreken, en zei: Misschien zullen aldaar veertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen om der veertigen wil.Vers 30
30. Voorts zei hij: Dat toch de HEERE niet ontsteke, dat ik, na drie maal reeds verhoord te zijn, nog meer spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden. En Hij zei: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden.Vers 30
30. Voorts zei hij: Dat toch de HEERE niet ontsteke, dat ik, na drie maal reeds verhoord te zijn, nog meer spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden. En Hij zei: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden.Vers 31
31. En hij zei: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de HEERE; daarom waag ik het nog langer vast te houden; misschien zullen er twintig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet verderven om der twintigen wil. 1)1) Abraham is een dinger met God, maar om zielen; het was Abraham te doen, om mensen levens te redden, en om mensen zielen te behouden, Hem was de kracht van de voorbede door het geloof bekend. Aan Paulus, een enig dienaar des Heren, werden ook al schepelingen geschonken. En zo gaat het ook nog heden. Menige stad, menig land wordt alleen gespaard om de rechtvaardigen, die er in zijn; ja de rechtvaardigen zijn de kurken, waar het land op drijft en zonder welke het zinken zou.. Luther wees op Abrahams dingen, tot een bewijs, dat wij, zo als het in de gelijkenissen van de onrechtvaardige rechter en van de voor zijn gast om brood vragende vriend geleerd wordt, God moeten bewegen door een aanhoudend bidden..
Vers 31
31. En hij zei: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de HEERE; daarom waag ik het nog langer vast te houden; misschien zullen er twintig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet verderven om der twintigen wil. 1)1) Abraham is een dinger met God, maar om zielen; het was Abraham te doen, om mensen levens te redden, en om mensen zielen te behouden, Hem was de kracht van de voorbede door het geloof bekend. Aan Paulus, een enig dienaar des Heren, werden ook al schepelingen geschonken. En zo gaat het ook nog heden. Menige stad, menig land wordt alleen gespaard om de rechtvaardigen, die er in zijn; ja de rechtvaardigen zijn de kurken, waar het land op drijft en zonder welke het zinken zou.. Luther wees op Abrahams dingen, tot een bewijs, dat wij, zo als het in de gelijkenissen van de onrechtvaardige rechter en van de voor zijn gast om brood vragende vriend geleerd wordt, God moeten bewegen door een aanhoudend bidden..
Vers 32
32. Nog zei hij: Dat toch de HEERE niet ontsteke in toorn, dat ik alleen ditmaal spreke: indien ook dat getal niet gevonden wordt, zo mag ik niet langer vragen: misschien zullen er tien gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil.Deze voorbede van Abraham, die met klimmende moed, zes maal tot God komt, is menigmaal bespot, terwijl zij ons een aanbiddenswaardige diepte van Goddelijk neerbuigen nevens een bewonderenswaardige hoogte van menselijke geloofskracht ontvouwt. Abraham weet, dat hij de Rechter van de gehele aarde voor zich heeft en tegenover Die slechts stof en as is; toch heeft hij een hart om met God te spreken, daar het geloof hem de vrees ontneemt; toch gaat hij schrede voor schrede verder; daar de barmhartige liefde tot de mens hem, zelfs tegenover God, tot een held maakt. Dingen nu, is het wezen van het ware gebed; het is de heilige onbeschaamdheid, van welke onze Heer (Luke 11:8) spreekt, de onbeschaamdheid van het geloof, welke over de oneindige afstand tussen schepsel en Schepper heengaat en onophoudelijk op Gods hart aandringt en niet aflaat, voordat het overwonnen heeft. Dat zou zeker niet geoorloofd, noch mogelijk zijn, zo God niet krachtens de wondervolle eenheid van noodzakelijkheid en vrijheid in Zijn wezen, aan het gebed van het geloof een macht verleend had, door welke Hij zich overwinnen laat, zo Hij zich niet in zulk een betrekking tot de mens geplaatst had, dat Hij niet alleen door middel van Zijn genade op Hem werkt, maar ook door middel van het geloof op Zich werken laat; zo Hij het niet in het leven van het vrije schepsel ingeweven en niet aan de persoonlijkheid van het schepsel het recht verleend had, zich tegenover Hem in het geloof te doen gelden. Hierop verheft zich het gelovig gebed, en treedt het de goddelijke gerechtigheid in de weg, en bleekt het voor de goddelijke liefdebaan..
Het schijnt wel, dat Abraham op sofistische wijze met God heeft geschertst, daar hij, langzamerhand het eerste getal verkleinende, voortschrijdt tot de zesde bede. Ik antwoord, dat dit gesprek veeleer een blijk is geweest van een overstelpt gemoed. Vooreerst wordt hij zeer gekweld, omtrent de inwoners van Sodom; waarom hij niets aflaat, wat kan strekken, om zijn bekommernissen uit de weg te ruimen. Daar echter de Heere hem telkens vertrouwelijk antwoordt, weten wij, dat hij niet lastig of onbescheiden is geweest. Indien nu de Heere, als er voor de Sodomieten gebeden wordt, genadig voor de zesde maal Zijn oor neigt, zal Hij veel minder de gebeden afwijzen, die door de Kerk of door de huisgenoten van het geloof worden opgezonden..
Vers 32
32. Nog zei hij: Dat toch de HEERE niet ontsteke in toorn, dat ik alleen ditmaal spreke: indien ook dat getal niet gevonden wordt, zo mag ik niet langer vragen: misschien zullen er tien gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil.Deze voorbede van Abraham, die met klimmende moed, zes maal tot God komt, is menigmaal bespot, terwijl zij ons een aanbiddenswaardige diepte van Goddelijk neerbuigen nevens een bewonderenswaardige hoogte van menselijke geloofskracht ontvouwt. Abraham weet, dat hij de Rechter van de gehele aarde voor zich heeft en tegenover Die slechts stof en as is; toch heeft hij een hart om met God te spreken, daar het geloof hem de vrees ontneemt; toch gaat hij schrede voor schrede verder; daar de barmhartige liefde tot de mens hem, zelfs tegenover God, tot een held maakt. Dingen nu, is het wezen van het ware gebed; het is de heilige onbeschaamdheid, van welke onze Heer (Luke 11:8) spreekt, de onbeschaamdheid van het geloof, welke over de oneindige afstand tussen schepsel en Schepper heengaat en onophoudelijk op Gods hart aandringt en niet aflaat, voordat het overwonnen heeft. Dat zou zeker niet geoorloofd, noch mogelijk zijn, zo God niet krachtens de wondervolle eenheid van noodzakelijkheid en vrijheid in Zijn wezen, aan het gebed van het geloof een macht verleend had, door welke Hij zich overwinnen laat, zo Hij zich niet in zulk een betrekking tot de mens geplaatst had, dat Hij niet alleen door middel van Zijn genade op Hem werkt, maar ook door middel van het geloof op Zich werken laat; zo Hij het niet in het leven van het vrije schepsel ingeweven en niet aan de persoonlijkheid van het schepsel het recht verleend had, zich tegenover Hem in het geloof te doen gelden. Hierop verheft zich het gelovig gebed, en treedt het de goddelijke gerechtigheid in de weg, en bleekt het voor de goddelijke liefdebaan..
Het schijnt wel, dat Abraham op sofistische wijze met God heeft geschertst, daar hij, langzamerhand het eerste getal verkleinende, voortschrijdt tot de zesde bede. Ik antwoord, dat dit gesprek veeleer een blijk is geweest van een overstelpt gemoed. Vooreerst wordt hij zeer gekweld, omtrent de inwoners van Sodom; waarom hij niets aflaat, wat kan strekken, om zijn bekommernissen uit de weg te ruimen. Daar echter de Heere hem telkens vertrouwelijk antwoordt, weten wij, dat hij niet lastig of onbescheiden is geweest. Indien nu de Heere, als er voor de Sodomieten gebeden wordt, genadig voor de zesde maal Zijn oor neigt, zal Hij veel minder de gebeden afwijzen, die door de Kerk of door de huisgenoten van het geloof worden opgezonden..
Vers 33
33. Toen ging de Heere weg, als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken, 1) en kwam met de Engelen, die Hem (Genesis 18:22) vooruitgegaan waren, weer tezamen; Sodom zelf, die plaats van de gruwelen, heeft Hij, als de volmaakte heilige, niet betreden, en Abraham keerde weer 2) naar zijn plaats.1) Ziet hoe het geloof gemeenzaam maakt met God, en stout om van Hem te eisen. Een ander zou reeds lang opgehouden en gemeend hebben, dat hij voor dertig of twintig het geheel ontvangende, reeds een grote buit verkregen had; doch neen, God is lankmoedig en de lankmoedigheid Gods en de vrijmoedigheid van het geloof gaan samen. Abraham hield vol en trok, altijd onder andere vorm, altijd meer naar zich toe, totdat hij kwam tot tien. Hij dacht, dat er in zulk een grote stad tenminste wel tien mensen, die God vreesden, zouden gevonden worden. Doch er waren geen tien in geheel Sodom en Gomorra. Abraham had dus niet genoeg gebeden. Hij had nog meer moeten dingen; want er waren slechts vier, die te behouden waren waarvan slechts drie behouden werden. Doch zo is het, altijd ontbreekt het aan de zijde van de mensen, niet aan de zijde van God. De olie in de kruik van de weduwe hield niet op, omdat de vaten vol waren, maar omdat er geen ledige vaten meer waren. Abraham meende dus veel te hebben, en hij had niets. Maar God doet boven ons bidden en boven ons denken. Hij spaarde nochtans Lot en de zijnen, ofschoon Hij er niet toe gehouden was. God verhoorde dus Abraham niet, en toch verhoorde Hij hem wel; want het was Abraham bijzonder om Lot te doen; doch het kwam niet in zijn gedachte, om voor deze alleen te bidden..
Heeft Abrahams voorbede dan geen zegen? Zie Genesis 19:29 "God gedacht aan Abraham.
Vers 33
33. Toen ging de Heere weg, als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken, 1) en kwam met de Engelen, die Hem (Genesis 18:22) vooruitgegaan waren, weer tezamen; Sodom zelf, die plaats van de gruwelen, heeft Hij, als de volmaakte heilige, niet betreden, en Abraham keerde weer 2) naar zijn plaats.1) Ziet hoe het geloof gemeenzaam maakt met God, en stout om van Hem te eisen. Een ander zou reeds lang opgehouden en gemeend hebben, dat hij voor dertig of twintig het geheel ontvangende, reeds een grote buit verkregen had; doch neen, God is lankmoedig en de lankmoedigheid Gods en de vrijmoedigheid van het geloof gaan samen. Abraham hield vol en trok, altijd onder andere vorm, altijd meer naar zich toe, totdat hij kwam tot tien. Hij dacht, dat er in zulk een grote stad tenminste wel tien mensen, die God vreesden, zouden gevonden worden. Doch er waren geen tien in geheel Sodom en Gomorra. Abraham had dus niet genoeg gebeden. Hij had nog meer moeten dingen; want er waren slechts vier, die te behouden waren waarvan slechts drie behouden werden. Doch zo is het, altijd ontbreekt het aan de zijde van de mensen, niet aan de zijde van God. De olie in de kruik van de weduwe hield niet op, omdat de vaten vol waren, maar omdat er geen ledige vaten meer waren. Abraham meende dus veel te hebben, en hij had niets. Maar God doet boven ons bidden en boven ons denken. Hij spaarde nochtans Lot en de zijnen, ofschoon Hij er niet toe gehouden was. God verhoorde dus Abraham niet, en toch verhoorde Hij hem wel; want het was Abraham bijzonder om Lot te doen; doch het kwam niet in zijn gedachte, om voor deze alleen te bidden..
Heeft Abrahams voorbede dan geen zegen? Zie Genesis 19:29 "God gedacht aan Abraham.