Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 14

Genesis 14:1.

ABRAHAM REDT LOT EN WORDT DOOR MELCHIZEDEK GEZEGEND.

I. Genesis 14:1-Genesis 14:16. In een krijgstocht, die Kedor Lamer van Elam met zijn bondgenoten tegen de van hem afgevallen koningen van het Siddimdal onderneemt, wordt Lot gevangen weggevoerd. Abram ijlt met zijn knechten en verbondenen de zegevierende koning achterna, en bevrijdt niet alleen zijn neef uit diens geweld, maar brengt ook alle overige gevangenen terug.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 14

Genesis 14:1.

ABRAHAM REDT LOT EN WORDT DOOR MELCHIZEDEK GEZEGEND.

I. Genesis 14:1-Genesis 14:16. In een krijgstocht, die Kedor Lamer van Elam met zijn bondgenoten tegen de van hem afgevallen koningen van het Siddimdal onderneemt, wordt Lot gevangen weggevoerd. Abram ijlt met zijn knechten en verbondenen de zegevierende koning achterna, en bevrijdt niet alleen zijn neef uit diens geweld, maar brengt ook alle overige gevangenen terug.

Vers 1

1. En het geschiedde 1) in de dagen van Amrafel (veroveraar), de koning van Sinear, Babylonië (Genesis 11:2), waar Nimrod een wereldrijk gesticht had (Genesis 10:10), maar dat thans tot een heerschappij over deze landstreek alleen was verminderd; van Arioch (de Ariër: Arïa, een stad in Perzië), de koning van Ellasar, waarschijnlijk Artemita in zuidelijk Assyrië, ten noorden van Babylonië; van Kedor-Lamer (band voor een schoof) de koning van Elam of Elymaïs aan de Perzische golf (Genesis 10:22), en van Tideal (verering), de koning van de volkeren, van de Gojim, heidenen, welke waarschijnlijk in het land woonden, dat later Galilea van de volken (Matthew 4:15) heette.

1) De geschiedenis, welke in dit hoofdstuk wordt meegedeeld, is vooral om drie redenen belangrijk om vermeld te worden. Het is toch aan te nemen dat Lot de Sodomieten door zachte terechtwijziging, tot boete vermaand heeft, tenzij zij volstrekt niets wilden leren en van hun boosheid geen afstand hebben willen doen. Doch Lot, verlokt en aangetrokken, door de vetheid van de aarde, zich met de bozen en goddelozen vermengd had, werd met dezelfde geselroeden geslagen. Vervolgens, omdat God, medelijden met hem hebbende, Abram tot een redder en bevrijder maakte, die hem, als een gevangene, uit de handen van zijn vijanden verloste, waarbij de ongelooflijke goedheid Gods en Zijn liefde jegens de zijnen, helder aan het licht treedt, door ter wille van n mens veel meer goddelozen tijdelijk te redden. Ten derde, omdat Abram op goddelijke wijze met een schitterende overwinning begiftigd, en door de mond van Melchizedek werd gezegend, in wiens persoon het koningschap en priesterschap van Christus werd afgeschaduwd, zoals uit andere plaatsen in de Schrift blijkt. Wat nu de geschiedenis zelf aangaat, wij hebben hier een schouwspel, zowel van de menselijke hebzucht als van zijn trotsheid. Het menselijk geslacht had zijn drie aartsvaders Sem, Cham en Jafeth nog, door wier aanblik zij herinnerd werden dat zij allen uit n huis en ark, hun oorsprong hadden..

Vers 1

1. En het geschiedde 1) in de dagen van Amrafel (veroveraar), de koning van Sinear, Babylonië (Genesis 11:2), waar Nimrod een wereldrijk gesticht had (Genesis 10:10), maar dat thans tot een heerschappij over deze landstreek alleen was verminderd; van Arioch (de Ariër: Arïa, een stad in Perzië), de koning van Ellasar, waarschijnlijk Artemita in zuidelijk Assyrië, ten noorden van Babylonië; van Kedor-Lamer (band voor een schoof) de koning van Elam of Elymaïs aan de Perzische golf (Genesis 10:22), en van Tideal (verering), de koning van de volkeren, van de Gojim, heidenen, welke waarschijnlijk in het land woonden, dat later Galilea van de volken (Matthew 4:15) heette.

1) De geschiedenis, welke in dit hoofdstuk wordt meegedeeld, is vooral om drie redenen belangrijk om vermeld te worden. Het is toch aan te nemen dat Lot de Sodomieten door zachte terechtwijziging, tot boete vermaand heeft, tenzij zij volstrekt niets wilden leren en van hun boosheid geen afstand hebben willen doen. Doch Lot, verlokt en aangetrokken, door de vetheid van de aarde, zich met de bozen en goddelozen vermengd had, werd met dezelfde geselroeden geslagen. Vervolgens, omdat God, medelijden met hem hebbende, Abram tot een redder en bevrijder maakte, die hem, als een gevangene, uit de handen van zijn vijanden verloste, waarbij de ongelooflijke goedheid Gods en Zijn liefde jegens de zijnen, helder aan het licht treedt, door ter wille van n mens veel meer goddelozen tijdelijk te redden. Ten derde, omdat Abram op goddelijke wijze met een schitterende overwinning begiftigd, en door de mond van Melchizedek werd gezegend, in wiens persoon het koningschap en priesterschap van Christus werd afgeschaduwd, zoals uit andere plaatsen in de Schrift blijkt. Wat nu de geschiedenis zelf aangaat, wij hebben hier een schouwspel, zowel van de menselijke hebzucht als van zijn trotsheid. Het menselijk geslacht had zijn drie aartsvaders Sem, Cham en Jafeth nog, door wier aanblik zij herinnerd werden dat zij allen uit n huis en ark, hun oorsprong hadden..

Vers 2

2. Dat zij krijg voerden met de koningen van de vijf steden, die in de Jordaanvlakte lagen, met Bera (zoon van het kwaad), de koning van Sodom (brandstad), en met Birsa (zoon van de goddeloosheid), de koning van Gomorra (verzinking); Sinab (tand van de vader), de koning van Adama (akkerstad), en Semëber (in de hoogte uitstekende) de koning van Zebïm (Hyenaplaats), en de, koning van Bela (verderf) die waarschijnlijk, dezelfde naam als zijn stad droeg, dat is Zoar (het kleine), alzo genoemd na de geschiedenis, (Genesis 19:20) vermeld. Elke Kananitische stad had, zo als het boek Jozua bericht, haar koning. De Feniciërs hadden kleinere rijken, die met elkaar verbonden waren..

Vers 2

2. Dat zij krijg voerden met de koningen van de vijf steden, die in de Jordaanvlakte lagen, met Bera (zoon van het kwaad), de koning van Sodom (brandstad), en met Birsa (zoon van de goddeloosheid), de koning van Gomorra (verzinking); Sinab (tand van de vader), de koning van Adama (akkerstad), en Semëber (in de hoogte uitstekende) de koning van Zebïm (Hyenaplaats), en de, koning van Bela (verderf) die waarschijnlijk, dezelfde naam als zijn stad droeg, dat is Zoar (het kleine), alzo genoemd na de geschiedenis, (Genesis 19:20) vermeld. Elke Kananitische stad had, zo als het boek Jozua bericht, haar koning. De Feniciërs hadden kleinere rijken, die met elkaar verbonden waren..

Vers 3

3. Deze allen voegden zich tezamen toen het vijandelijke leger de grenzen naderde (Genesis 14:8) in het dal Siddim (vlakte), dat is de Zoutzee, waar nu de Zout- of Dode zee is; daar stelden zij zich in slagorde op en wachtten de aanval af. Zij zelf echter hadden tot de gehele oorlog aanleiding gegeven.

Vers 3

3. Deze allen voegden zich tezamen toen het vijandelijke leger de grenzen naderde (Genesis 14:8) in het dal Siddim (vlakte), dat is de Zoutzee, waar nu de Zout- of Dode zee is; daar stelden zij zich in slagorde op en wachtten de aanval af. Zij zelf echter hadden tot de gehele oorlog aanleiding gegeven.

Vers 4

4. Twaalf jaar hadden zij Kedor-Lamer gediend, en hem schatting opgebracht; maar in het dertiende jaar vielen zij af.

Vers 4

4. Twaalf jaar hadden zij Kedor-Lamer gediend, en hem schatting opgebracht; maar in het dertiende jaar vielen zij af.

Vers 5

5. Zo kwam Kedor-Lamer in het veertiende jaar, en de koningen, die aan hem schatplichtig en met hem waren, en versloegen op hun tocht van Babylonië naar Siddim de naburen van de vijf steden, namelijk de a) Refaïeten of reuzen, een Kananitische volksstam van reusachtige lichaamsgrootte, in het landschap Basan of Batanaea (Deuteronomy 1:4), wonende in Asteroth-Karnaïm (gehoornde Astarten: naar de godin Astarte), en de Zusieten (sterke volken) in Ham (oproer), een stad van de Ammonieten, en de b) Emieten (verschrikking) in Schave, (het veld van) Kiriathaïm (dubbele stad), een tot de Refaïeten behorende volksstam onder aan de Arnon, in het later door de Moabieten bewoonde gebied.

a) Genesis 15:20 b) Deuteronomy 2:10,Deuteronomy 2:11

Vers 5

5. Zo kwam Kedor-Lamer in het veertiende jaar, en de koningen, die aan hem schatplichtig en met hem waren, en versloegen op hun tocht van Babylonië naar Siddim de naburen van de vijf steden, namelijk de a) Refaïeten of reuzen, een Kananitische volksstam van reusachtige lichaamsgrootte, in het landschap Basan of Batanaea (Deuteronomy 1:4), wonende in Asteroth-Karnaïm (gehoornde Astarten: naar de godin Astarte), en de Zusieten (sterke volken) in Ham (oproer), een stad van de Ammonieten, en de b) Emieten (verschrikking) in Schave, (het veld van) Kiriathaïm (dubbele stad), een tot de Refaïeten behorende volksstam onder aan de Arnon, in het later door de Moabieten bewoonde gebied.

a) Genesis 15:20 b) Deuteronomy 2:10,Deuteronomy 2:11

Vers 6

6. En de, later door de Edomieten verdrevene (Deuteronomy 2:12) Horieten (holbewoners) op hun gebergte Seïr (bosachtig) dat meer zuidelijk ligt, tot aan het effen veld van Paran (holenoord), hetwelk aan de woestijn is; tot aan een met terpentijnbomen begroeide vlakte in het land Paran, dat aan de Arabische woestijn grenst (Genesis 21:21, Numbers 10:12 ). Waarschijnlijk is Elath, aan het noorden van de Elanietische golf, bedoeld.

Vers 6

6. En de, later door de Edomieten verdrevene (Deuteronomy 2:12) Horieten (holbewoners) op hun gebergte Seïr (bosachtig) dat meer zuidelijk ligt, tot aan het effen veld van Paran (holenoord), hetwelk aan de woestijn is; tot aan een met terpentijnbomen begroeide vlakte in het land Paran, dat aan de Arabische woestijn grenst (Genesis 21:21, Numbers 10:12 ). Waarschijnlijk is Elath, aan het noorden van de Elanietische golf, bedoeld.

Vers 7

7. Daarna, nadat zij de omwonende volken in het noorden, oosten en westen van Siddim hadden onder gebracht en niets meer van deze te vrezen hadden, keerden zij terug, drongen niet verder naar het zuiden door, maar gingen naar het noordwesten, en kwamen tot En (de bron van) Mispat (gericht) dat is Kades (heiligdom), Kades Barnea, aan de zuidelijke grenzen van Palestina (Numbers 20:12); en sloegen al het land van de Amalekieten (volk van rovers), de bewoners van die landstreek, die later de Amalekieten toebehoorde, en ook de Emoriet (bergbewoner), die te Hazzon-Thamar (steentjes, of bezwaren van de palm, zo genoemd, omdat de grond moeilijk te begaan was, vanwege de stenen, en omdat er veel palmbomen waren) woonde, in de naburige Engedi, aan de westkust van de Dode zee.

Vers 7

7. Daarna, nadat zij de omwonende volken in het noorden, oosten en westen van Siddim hadden onder gebracht en niets meer van deze te vrezen hadden, keerden zij terug, drongen niet verder naar het zuiden door, maar gingen naar het noordwesten, en kwamen tot En (de bron van) Mispat (gericht) dat is Kades (heiligdom), Kades Barnea, aan de zuidelijke grenzen van Palestina (Numbers 20:12); en sloegen al het land van de Amalekieten (volk van rovers), de bewoners van die landstreek, die later de Amalekieten toebehoorde, en ook de Emoriet (bergbewoner), die te Hazzon-Thamar (steentjes, of bezwaren van de palm, zo genoemd, omdat de grond moeilijk te begaan was, vanwege de stenen, en omdat er veel palmbomen waren) woonde, in de naburige Engedi, aan de westkust van de Dode zee.

Vers 8

8. Toen de vijanden nu van het zuidwesten in zijn land kwamen, toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboïm, en de koning van Bela, dat is Zoar, en zij stelden tegen hem, gelijk reeds in Genesis 14:3 vermeld is, slagorden in het dal Siddim. 9. Tegen Kedor-Lamer, de koning van Elam, en Tidal, de koning van de volken, en Amrafel, de koning van Sinear, en Arioch, de koning van Ellasar; vier koningen dus, die tot heden slechts overwonnen hadden, tegen vijf, 1) die het dreigend gevaar zochten af te weren.

1) Uit deze woorden blijkt het grote veldheerstalent van Kedor-Lamer. Eerst heeft hij de omliggende volken overwonnen en weerloos gemaakt; nu stelt hij zijn verbonden leger tegen dat van zijn vijanden. Van buitenaf konden nu de koningen van Sodom en Gomorra geen hulp meer ontvangen.

Vers 8

8. Toen de vijanden nu van het zuidwesten in zijn land kwamen, toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboïm, en de koning van Bela, dat is Zoar, en zij stelden tegen hem, gelijk reeds in Genesis 14:3 vermeld is, slagorden in het dal Siddim. 9. Tegen Kedor-Lamer, de koning van Elam, en Tidal, de koning van de volken, en Amrafel, de koning van Sinear, en Arioch, de koning van Ellasar; vier koningen dus, die tot heden slechts overwonnen hadden, tegen vijf, 1) die het dreigend gevaar zochten af te weren.

1) Uit deze woorden blijkt het grote veldheerstalent van Kedor-Lamer. Eerst heeft hij de omliggende volken overwonnen en weerloos gemaakt; nu stelt hij zijn verbonden leger tegen dat van zijn vijanden. Van buitenaf konden nu de koningen van Sodom en Gomorra geen hulp meer ontvangen.

Vers 10

10. Het dal nu, van Siddim, later de Zoutzee, was vol lijm- of asfalt-putten; 1) daarom hadden zij dit terrein gekozen voor hun slagorden, omdat zij de vijand, wanneer zij hem geslagen hadden, in die lijmputten konden drijven en zo aan een gewisse ondergang ten prooi konden geven. Maar het liep anders af, dan zij gedacht hadden, en zij zelf, de koning van Sodom en Gomorra en de overige met hen verbonden vorsten, vluchtten voor de overmacht van de vijand, en vielen 2) aldaar; en de overgeblevenen van het zwaard en de ontkomenen aan de lijmputten, onder anderen de koning van Sodom (Genesis 14:17), vluchtten naar het gebergte, de in het oosten gelegen Moabitische bergen.

1) Hebreeën "putten, putten," dat is: "putten aan putten." De nafta, aardhars, lijm of jodenlijm was van zwartachtige kleur en vettige glans. Met enige warmte kon het gesmolten worden en was licht ontvlambaar. "Nog altijd stijgt uit de diepte van de Dode zee aardpek naar de oppervlakte, door de zon en het zout verdroogd en verhard, drijft het als een schors over het water. In Mesopotamië vindt men nog dergelijke wellen van aardpek, en in de omgeving van Baku, aan de Kaspische zee, van Nafta, die men niet te dicht moet naderen, wil men niet het gevaar lopen dat de grond onder zijn voeten wegzinkt. Aan de oevers van de Dode zee zijn zodanige kuilen, waarop de bodem deze aardpek gevonden wordt..

2)"Vielen aldaar." Hierover lopen de gevoelens uiteen. Sommigen menen, dat zij in de lijmputten gedrongen zijn, anderen, dat zij zich in die putten geworpen hebben, om aldus voor het oog van de haastig vervolgende vijand verborgen te zijn; weer anderen o.a. Calvijn zijn van mening, dat zij in de schromelijke verwarring, ten gevolge van de nederlaag, in plaats van de dood door het staal van de vijand, de dood in de lijmputten hebben gekozen. Met het oog op hetgeen vermeld wordt van de overgeblevenen, is het laatste gevoelen het waarschijnlijkste..

Vers 10

10. Het dal nu, van Siddim, later de Zoutzee, was vol lijm- of asfalt-putten; 1) daarom hadden zij dit terrein gekozen voor hun slagorden, omdat zij de vijand, wanneer zij hem geslagen hadden, in die lijmputten konden drijven en zo aan een gewisse ondergang ten prooi konden geven. Maar het liep anders af, dan zij gedacht hadden, en zij zelf, de koning van Sodom en Gomorra en de overige met hen verbonden vorsten, vluchtten voor de overmacht van de vijand, en vielen 2) aldaar; en de overgeblevenen van het zwaard en de ontkomenen aan de lijmputten, onder anderen de koning van Sodom (Genesis 14:17), vluchtten naar het gebergte, de in het oosten gelegen Moabitische bergen.

1) Hebreeën "putten, putten," dat is: "putten aan putten." De nafta, aardhars, lijm of jodenlijm was van zwartachtige kleur en vettige glans. Met enige warmte kon het gesmolten worden en was licht ontvlambaar. "Nog altijd stijgt uit de diepte van de Dode zee aardpek naar de oppervlakte, door de zon en het zout verdroogd en verhard, drijft het als een schors over het water. In Mesopotamië vindt men nog dergelijke wellen van aardpek, en in de omgeving van Baku, aan de Kaspische zee, van Nafta, die men niet te dicht moet naderen, wil men niet het gevaar lopen dat de grond onder zijn voeten wegzinkt. Aan de oevers van de Dode zee zijn zodanige kuilen, waarop de bodem deze aardpek gevonden wordt..

2)"Vielen aldaar." Hierover lopen de gevoelens uiteen. Sommigen menen, dat zij in de lijmputten gedrongen zijn, anderen, dat zij zich in die putten geworpen hebben, om aldus voor het oog van de haastig vervolgende vijand verborgen te zijn; weer anderen o.a. Calvijn zijn van mening, dat zij in de schromelijke verwarring, ten gevolge van de nederlaag, in plaats van de dood door het staal van de vijand, de dood in de lijmputten hebben gekozen. Met het oog op hetgeen vermeld wordt van de overgeblevenen, is het laatste gevoelen het waarschijnlijkste..

Vers 11

11. En de overwinnende koningen namen, daar het hun om buit te doen was, al de have van Sodom en van Gomorra, en van de andere steden, en al hun spijze en trokken weg.

Het krijgsgebruik van die dagen bracht mee, dat van de overwonnen steden al de tilbare have werd meegenomen en de inwoners als slaven en slavinnen verkocht..

Vers 11

11. En de overwinnende koningen namen, daar het hun om buit te doen was, al de have van Sodom en van Gomorra, en van de andere steden, en al hun spijze en trokken weg.

Het krijgsgebruik van die dagen bracht mee, dat van de overwonnen steden al de tilbare have werd meegenomen en de inwoners als slaven en slavinnen verkocht..

Vers 12

12. Ook namen zij Lot, 1) de zoon van Abram's broeder, en zijn have, en trokken weg; want hij woonde in Sodom. 2) (Genesis 13:12) 1)Opmerkelijk zijn de toevoegingen: "Abram's broeder" en "want hij woonde in Sodom." Zo worden wij gewezen op Lots verkeerde houding tegenover Abram, en op zijn zonde, om in een landstreek van gruwelen te blijven wonen, alleen om het betere land. God gebruikt nu de vier koningen als een roede om Lot te tuchtigen, tegelijk met de goddeloze inwoners van het dal. Het moest voor hem een waarschuwing zijn, dat hij hen zou verlaten; want wie met goddelozen woont, moet dikwijls in hun straffen delen. Het is de roepstem des Heren tot hem. Revelation 18:4.

Toen de oorlog uitbrak, schijnt men Lot, als vreemdeling, niet gedwongen te hebben, om de wapens te voeren. "Hij woonde in Sodom," en hetgeen vooraf gaat, doet vermoeden, dat hij ongewapend gevangen is genomen in zijn eigen huis..

Het is een veelbetekenende aanwijzing in de Schrift en ernstige wenk en waarschuwing voor allen, die eerst met het volk des Heren omgingen en later zich moedwillig daarvan afzonderden, om dichter bij de wereld, haar weelderige vormen en verleidelijke beschaving te zijn..

Wie bij de goddelozen vertoeft, deelt ook, als God Zijn oordelen zendt, in de plagen van de goddelozen..

2) Werd in Genesis 13:12 gezegd: dat hij zijn tenten spande tot Sodom toe, hier wordt ons bericht, dat hij reeds in Sodom woonde. Ziedaar de macht van de verleiding..

Vers 12

12. Ook namen zij Lot, 1) de zoon van Abram's broeder, en zijn have, en trokken weg; want hij woonde in Sodom. 2) (Genesis 13:12) 1)Opmerkelijk zijn de toevoegingen: "Abram's broeder" en "want hij woonde in Sodom." Zo worden wij gewezen op Lots verkeerde houding tegenover Abram, en op zijn zonde, om in een landstreek van gruwelen te blijven wonen, alleen om het betere land. God gebruikt nu de vier koningen als een roede om Lot te tuchtigen, tegelijk met de goddeloze inwoners van het dal. Het moest voor hem een waarschuwing zijn, dat hij hen zou verlaten; want wie met goddelozen woont, moet dikwijls in hun straffen delen. Het is de roepstem des Heren tot hem. Revelation 18:4.

Toen de oorlog uitbrak, schijnt men Lot, als vreemdeling, niet gedwongen te hebben, om de wapens te voeren. "Hij woonde in Sodom," en hetgeen vooraf gaat, doet vermoeden, dat hij ongewapend gevangen is genomen in zijn eigen huis..

Het is een veelbetekenende aanwijzing in de Schrift en ernstige wenk en waarschuwing voor allen, die eerst met het volk des Heren omgingen en later zich moedwillig daarvan afzonderden, om dichter bij de wereld, haar weelderige vormen en verleidelijke beschaving te zijn..

Wie bij de goddelozen vertoeft, deelt ook, als God Zijn oordelen zendt, in de plagen van de goddelozen..

2) Werd in Genesis 13:12 gezegd: dat hij zijn tenten spande tot Sodom toe, hier wordt ons bericht, dat hij reeds in Sodom woonde. Ziedaar de macht van de verleiding..

Vers 13

13. Toen kwam er een, die ontkomen was, 1) en boodschapte het aan Abram, de Hebreeër, de nakomeling van Heber, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre (vetheid), de Emoriet, broeder van Eskol (druiventros), en broeder van Aner (jongeling), welke drie broeders, opperhoofden van de Amorieten, Abram's bondgenoten waren. Deze waren, omdat zij een verbond tot onderlinge bescherming gesloten hadden, verplicht hem te helpen, en te meer verliet hij zich op hun bereidwilligheid, omdat zijn broederszoon mede onder de gevangenen was.

a) Genesis 13:18

1) Een vluchteling, die Abram opzoekt, moet wel in nadere betrekking tot Lot gestaan hebben..

Dit is het tweede gedeelte van het hoofdstuk, waarin Mozes uiteenzet, hoe God voor zijn knecht Lot zorgde, hem Abram tot een bevrijder heeft gegeven, die hem uit de handen van zijn vijanden verloste. Maar hier ontstaan verschillende vraagstukken, of Abram als privaat persoon zijn gezin mocht wapenen tegen de koningen en een openbare oorlog voeren. Ik nu twijfel niet, dat hij, toegerust met dapperheid, door de Geest gedwongen tot de oorlog, ook door een goddelijk bevel werd bevestigd, opdat hij de grenzen van zijn roeping niet zou overschrijden. Dit moet u niet vreemd voorkomen, omdat hij een bijzondere roeping had en reeds tot koning van dat land was bestemd. Ofschoon het bezit tot een andere tijd was uitgesteld, wilde God toch een bijzonder bewijs van zijn macht geven, welke tot nog toe aan de mensen onbekend was. Een soortgelijk geval lezen wij van Mozes, toen hij de Egyptenaar doodde, lang voor hij als bevrijder en redder van zijn volk optrad..

Die vreemdeling moet wel goede gedachten gehad hebben, n van Abram's bereidwilligheid om zijn neef te redden, maar ook van Abram's macht en kracht, om het tegen het verbonden leger van de vijand op te durven nemen. Wellicht dat ook hoop op zelfbehoud die inwoner van Sodom gedreven heeft, om aan Abram deze boodschap te brengen..

13. Toen kwam er een, die ontkomen was, 1) en boodschapte het aan Abram, de Hebreeër, de nakomeling van Heber, die woonachtig was aan des) eikenbossen van Mamre (vetheid), de Emoriet, broeder van Eskol (druiventros), en broeder van Aner (jongeling), welke drie broeders, opperhoofden van de Amorieten, Abram's bondgenoten waren. Deze waren, omdat zij een verbond tot onderlinge bescherming gesloten hadden, verplicht hem te helpen, en te meer verliet hij zich op hun bereidwilligheid, omdat zijn broederszoon mede onder de gevangenen was.

a) Genesis 13:18

1) Een vluchteling, die Abram opzoekt, moet wel in nadere betrekking tot Lot gestaan hebben..

Dit is het tweede gedeelte van het hoofdstuk, waarin Mozes uiteenzet, hoe God voor zijn knecht Lot zorgde, hem Abram tot een bevrijder heeft gegeven, die hem uit de handen van zijn vijanden verloste. Maar hier ontstaan verschillende vraagstukken, of Abram als privaat persoon zijn gezin mocht wapenen tegen de koningen en een openbare oorlog voeren. Ik nu twijfel niet, dat hij, toegerust met dapperheid, door de Geest gedwongen tot de oorlog, ook door een goddelijk bevel werd bevestigd, opdat hij de grenzen van zijn roeping niet zou overschrijden. Dit moet u niet vreemd voorkomen, omdat hij een bijzondere roeping had en reeds tot koning van dat land was bestemd. Ofschoon het bezit tot een andere tijd was uitgesteld, wilde God toch een bijzonder bewijs van zijn macht geven, welke tot nog toe aan de mensen onbekend was. Een soortgelijk geval lezen wij van Mozes, toen hij de Egyptenaar doodde, lang voor hij als bevrijder en redder van zijn volk optrad..

Die vreemdeling moet wel goede gedachten gehad hebben, n van Abram's bereidwilligheid om zijn neef te redden, maar ook van Abram's macht en kracht, om het tegen het verbonden leger van de vijand op te durven nemen. Wellicht dat ook hoop op zelfbehoud die inwoner van Sodom gedreven heeft, om aan Abram deze boodschap te brengen..

Vers 13

13. Toen kwam er een, die ontkomen was, 1) en boodschapte het aan Abram, de Hebreeër, de nakomeling van Heber, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre (vetheid), de Emoriet, broeder van Eskol (druiventros), en broeder van Aner (jongeling), welke drie broeders, opperhoofden van de Amorieten, Abram's bondgenoten waren. Deze waren, omdat zij een verbond tot onderlinge bescherming gesloten hadden, verplicht hem te helpen, en te meer verliet hij zich op hun bereidwilligheid, omdat zijn broederszoon mede onder de gevangenen was.

a) Genesis 13:18

1) Een vluchteling, die Abram opzoekt, moet wel in nadere betrekking tot Lot gestaan hebben..

Dit is het tweede gedeelte van het hoofdstuk, waarin Mozes uiteenzet, hoe God voor zijn knecht Lot zorgde, hem Abram tot een bevrijder heeft gegeven, die hem uit de handen van zijn vijanden verloste. Maar hier ontstaan verschillende vraagstukken, of Abram als privaat persoon zijn gezin mocht wapenen tegen de koningen en een openbare oorlog voeren. Ik nu twijfel niet, dat hij, toegerust met dapperheid, door de Geest gedwongen tot de oorlog, ook door een goddelijk bevel werd bevestigd, opdat hij de grenzen van zijn roeping niet zou overschrijden. Dit moet u niet vreemd voorkomen, omdat hij een bijzondere roeping had en reeds tot koning van dat land was bestemd. Ofschoon het bezit tot een andere tijd was uitgesteld, wilde God toch een bijzonder bewijs van zijn macht geven, welke tot nog toe aan de mensen onbekend was. Een soortgelijk geval lezen wij van Mozes, toen hij de Egyptenaar doodde, lang voor hij als bevrijder en redder van zijn volk optrad..

Die vreemdeling moet wel goede gedachten gehad hebben, n van Abram's bereidwilligheid om zijn neef te redden, maar ook van Abram's macht en kracht, om het tegen het verbonden leger van de vijand op te durven nemen. Wellicht dat ook hoop op zelfbehoud die inwoner van Sodom gedreven heeft, om aan Abram deze boodschap te brengen..

13. Toen kwam er een, die ontkomen was, 1) en boodschapte het aan Abram, de Hebreeër, de nakomeling van Heber, die woonachtig was aan des) eikenbossen van Mamre (vetheid), de Emoriet, broeder van Eskol (druiventros), en broeder van Aner (jongeling), welke drie broeders, opperhoofden van de Amorieten, Abram's bondgenoten waren. Deze waren, omdat zij een verbond tot onderlinge bescherming gesloten hadden, verplicht hem te helpen, en te meer verliet hij zich op hun bereidwilligheid, omdat zijn broederszoon mede onder de gevangenen was.

a) Genesis 13:18

1) Een vluchteling, die Abram opzoekt, moet wel in nadere betrekking tot Lot gestaan hebben..

Dit is het tweede gedeelte van het hoofdstuk, waarin Mozes uiteenzet, hoe God voor zijn knecht Lot zorgde, hem Abram tot een bevrijder heeft gegeven, die hem uit de handen van zijn vijanden verloste. Maar hier ontstaan verschillende vraagstukken, of Abram als privaat persoon zijn gezin mocht wapenen tegen de koningen en een openbare oorlog voeren. Ik nu twijfel niet, dat hij, toegerust met dapperheid, door de Geest gedwongen tot de oorlog, ook door een goddelijk bevel werd bevestigd, opdat hij de grenzen van zijn roeping niet zou overschrijden. Dit moet u niet vreemd voorkomen, omdat hij een bijzondere roeping had en reeds tot koning van dat land was bestemd. Ofschoon het bezit tot een andere tijd was uitgesteld, wilde God toch een bijzonder bewijs van zijn macht geven, welke tot nog toe aan de mensen onbekend was. Een soortgelijk geval lezen wij van Mozes, toen hij de Egyptenaar doodde, lang voor hij als bevrijder en redder van zijn volk optrad..

Die vreemdeling moet wel goede gedachten gehad hebben, n van Abram's bereidwilligheid om zijn neef te redden, maar ook van Abram's macht en kracht, om het tegen het verbonden leger van de vijand op te durven nemen. Wellicht dat ook hoop op zelfbehoud die inwoner van Sodom gedreven heeft, om aan Abram deze boodschap te brengen..

Vers 14

14. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder (Genesis 13:8) ) gevangen was, wapende hij zijn ondergeschikten, zijn in de wapenen geoefende manschappen, de ingeborenen van zijn huis, geen gekochten, maar ingeborenen die daardoor des te meer vertrouwen hadden. Het getal van hen was driehonderd en achttien; en hij jaagde hen na tot Dan 1) (rechter) toe. 2) 1) Deze naam droeg het eerst later. Hier is niet gemeend het Laïsche Dan (Judges 18:29), daar dit aan geen van beide wegen lag, die naar Damascus leiden, maar Dan en Gilead. (Deuteronomy 34:1,Deuteronomy 34:2; 2 Samuel 24:6).

2) Abram, de man van de vrede, van het vorige hoofdstuk, de toegevende, is plotseling in een leeuw veranderd, toen het bericht tot hem kwam, dat Lot, zijn broeder, gevangen weggevoerd is. Een burger van het Godsrijk is hem gewichtig genoeg, om met weinigen een geheel overwinnend leger aan te tasten, en zijn leven en het leven van de zijnen in de waagschaal te stellen. Zo treedt, tegenover de donkere heldenmoed van de wereld in Kedor-Lamer en de zijnen, de schitterende heldenmoed van de hemel op. Tegenover de strijd tot onderdrukking en plundering in zijn duistere gedaante, staat de lichtglans van de strijd tot redding en bevrijding; tegenover de macht van de goddeloosheid en van de mensenverachting in verbond met duivelse machten, de strijd van het geloof, van de liefde en van de hoop in verbond met Jehova..

Vers 14

14. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder (Genesis 13:8) ) gevangen was, wapende hij zijn ondergeschikten, zijn in de wapenen geoefende manschappen, de ingeborenen van zijn huis, geen gekochten, maar ingeborenen die daardoor des te meer vertrouwen hadden. Het getal van hen was driehonderd en achttien; en hij jaagde hen na tot Dan 1) (rechter) toe. 2) 1) Deze naam droeg het eerst later. Hier is niet gemeend het Laïsche Dan (Judges 18:29), daar dit aan geen van beide wegen lag, die naar Damascus leiden, maar Dan en Gilead. (Deuteronomy 34:1,Deuteronomy 34:2; 2 Samuel 24:6).

2) Abram, de man van de vrede, van het vorige hoofdstuk, de toegevende, is plotseling in een leeuw veranderd, toen het bericht tot hem kwam, dat Lot, zijn broeder, gevangen weggevoerd is. Een burger van het Godsrijk is hem gewichtig genoeg, om met weinigen een geheel overwinnend leger aan te tasten, en zijn leven en het leven van de zijnen in de waagschaal te stellen. Zo treedt, tegenover de donkere heldenmoed van de wereld in Kedor-Lamer en de zijnen, de schitterende heldenmoed van de hemel op. Tegenover de strijd tot onderdrukking en plundering in zijn duistere gedaante, staat de lichtglans van de strijd tot redding en bevrijding; tegenover de macht van de goddeloosheid en van de mensenverachting in verbond met duivelse machten, de strijd van het geloof, van de liefde en van de hoop in verbond met Jehova..

Vers 15

15. En hij verdeelde zich, met zijn manschappen en bondgenoten in drie groepen, tegenover hen die `s nachts, nadat de vijanden, door de overwinningen zorgeloos geworden waren en zich gelegerd hadden, en sloeg ze 1) in het vertrouwen op de bijstand des Heren, jaagde hij hen na tot Hoba (verberging) toe, dat is ter linkerhand, ten noorden van Damascus (vaardigheid).

1) Abram heeft niet alleen heldenmoed in het geloof; hij heeft ook heldenkracht en heldenzin. Zijn knechten zijn mannen, kundig in de wapenhandel. Hij heeft dus geweten, dat men in de boze wereld wapenen nodig heeft en bewapend moet zijn. Hij verwerpt in de strijd een eerlijk verbond niet. Hij handelt in de rechte heldengeest. Het dadelijk opbreken, de welberekende aanval, de overmacht, de overval bij nacht, de snelle vervolging, totdat het doel bereikt is, zijn de oude grondwetten van de krijgskunde. Vermoedelijk heeft Cromwell deze grondwetten van krijgsbeleid van Abram en andere oudtestamentische helden geleerd, en zeer waarschijnlijk, dat Napoleon ook in dit opzicht, de navolger van Cromwell geworden is, zoals weer Gneisenau en Blcher van Napoleon hebben geleerd..

Aan het geloof van Abram moet toegeschreven worden, dat hij een talrijk en goed gedresseerd leger, nog overmoedig door de overwinning, durfde aanvallen. Dat hij echter, met geringe moeite, als overwinnaar uit het strijdperk trad en hen, geheel en al heeft verslagen, die veel sterker in getal waren, is alleen te danken aan de genade Gods..

Vers 15

15. En hij verdeelde zich, met zijn manschappen en bondgenoten in drie groepen, tegenover hen die `s nachts, nadat de vijanden, door de overwinningen zorgeloos geworden waren en zich gelegerd hadden, en sloeg ze 1) in het vertrouwen op de bijstand des Heren, jaagde hij hen na tot Hoba (verberging) toe, dat is ter linkerhand, ten noorden van Damascus (vaardigheid).

1) Abram heeft niet alleen heldenmoed in het geloof; hij heeft ook heldenkracht en heldenzin. Zijn knechten zijn mannen, kundig in de wapenhandel. Hij heeft dus geweten, dat men in de boze wereld wapenen nodig heeft en bewapend moet zijn. Hij verwerpt in de strijd een eerlijk verbond niet. Hij handelt in de rechte heldengeest. Het dadelijk opbreken, de welberekende aanval, de overmacht, de overval bij nacht, de snelle vervolging, totdat het doel bereikt is, zijn de oude grondwetten van de krijgskunde. Vermoedelijk heeft Cromwell deze grondwetten van krijgsbeleid van Abram en andere oudtestamentische helden geleerd, en zeer waarschijnlijk, dat Napoleon ook in dit opzicht, de navolger van Cromwell geworden is, zoals weer Gneisenau en Blcher van Napoleon hebben geleerd..

Aan het geloof van Abram moet toegeschreven worden, dat hij een talrijk en goed gedresseerd leger, nog overmoedig door de overwinning, durfde aanvallen. Dat hij echter, met geringe moeite, als overwinnaar uit het strijdperk trad en hen, geheel en al heeft verslagen, die veel sterker in getal waren, is alleen te danken aan de genade Gods..

Vers 16

16. En hij bracht alle geroofde have terug, en ook Lot, zijn broeder, om wie hij de tocht ondernomen had; diens have bracht hij terug, als ook de vrouwen, en het volk, hetwelk de vijanden hadden weggevoerd.

Deze niet gezochte en evenwel duidelijk gebleken overwinning maakt Abram tot heer en meester van het gehele omliggende land, ook van de landstreek, die Lot zich ter woning had gekozen. Geheel de Jordaanvlakte was naar recht van overwinning, thans het eigendom van Abram. Zo werd aan hem aanvankelijk reeds de belofte Gods vervuld en ontving hij in een ongezochte aanleiding voldoende reden, om God steeds meer te geloven. Zo doet de Heere altijd..

II. Genesis 14:17-Genesis 14:24. De koning van Sodom en Melchizedek, koning van Salem, komen de terugkerende Abram tegemoet. Melchizedek, tevens een priester Gods, zegent hem. Abram geeft hem van alles de tienden. De koning van Sodom biedt hem de veroverde have voor zijn hulp; Abram weigert alles.

Vers 16

16. En hij bracht alle geroofde have terug, en ook Lot, zijn broeder, om wie hij de tocht ondernomen had; diens have bracht hij terug, als ook de vrouwen, en het volk, hetwelk de vijanden hadden weggevoerd.

Deze niet gezochte en evenwel duidelijk gebleken overwinning maakt Abram tot heer en meester van het gehele omliggende land, ook van de landstreek, die Lot zich ter woning had gekozen. Geheel de Jordaanvlakte was naar recht van overwinning, thans het eigendom van Abram. Zo werd aan hem aanvankelijk reeds de belofte Gods vervuld en ontving hij in een ongezochte aanleiding voldoende reden, om God steeds meer te geloven. Zo doet de Heere altijd..

II. Genesis 14:17-Genesis 14:24. De koning van Sodom en Melchizedek, koning van Salem, komen de terugkerende Abram tegemoet. Melchizedek, tevens een priester Gods, zegent hem. Abram geeft hem van alles de tienden. De koning van Sodom biedt hem de veroverde have voor zijn hulp; Abram weigert alles.

Vers 17

17. En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet 1) (nadat hij wedergekeerd was van het verslaan van Kedor-Lamer en van de koningen, die met hem waren), om hem geluk te wensen en te danken, en over de buit met hem te onderhandelen, tot het dal Schave (vlakte), dat is: het dal van de koning.

1) Uit het Siddimdal langs de Kedron, ontmoette hij Abram op een noordelijk van Jeruzalem gelegen plaats, die waarschijnlijk wegens deze samenkomst het koningsdal genoemd wordt (2 Samuel 18:18), en hetzelfde is als het dal van Josafat..

Anderen denken, o.a. CALVIJN, dat het dal aldaar door de een of andere koning aldus genoemd is..

Vers 17

17. En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet 1) (nadat hij wedergekeerd was van het verslaan van Kedor-Lamer en van de koningen, die met hem waren), om hem geluk te wensen en te danken, en over de buit met hem te onderhandelen, tot het dal Schave (vlakte), dat is: het dal van de koning.

1) Uit het Siddimdal langs de Kedron, ontmoette hij Abram op een noordelijk van Jeruzalem gelegen plaats, die waarschijnlijk wegens deze samenkomst het koningsdal genoemd wordt (2 Samuel 18:18), en hetzelfde is als het dal van Josafat..

Anderen denken, o.a. CALVIJN, dat het dal aldaar door de een of andere koning aldus genoemd is..

Vers 18

18. En ook een andere koning kwam hem tegemoet, Melchizedek 1) (koning van de gerechtigheid), koning van Salem 2) (vrede). Deze Melchizedek, die door zijn gehele verschijning, zijn ambt en de plaats, die hij tegenover Abram inneemt, een voorbeeld van Christus is (Psalms 110:4 Hebrews 7:1) bracht brood en wijn. 3) En hij, 4) waarschijnlijk een laatst overgeblevene uit de, anders overal door de Kananieten verdrongene, oorspronkelijke bevolking van dat land, was een priester van de allerhoogste God. Midden in het heidense land was de kennis van de ene ware God door hem bewaard, en verenigde hij nog in zijn persoon de priesterlijke met de koninklijke waardigheid.

1)Melchizedek is de ondergaande zon van de eerste openbaring, die met haar laatste stralen degenen beschijnt, die wegens de naderende nacht zijn uitverkoren tot dragers van het licht; maar het zegenend ondergaan van deze zon is tegelijk een voorspelling van een veel heerlijker opgaan; want in Abram zullen gezegend worden alle geslachten van de aarde..

De eerste bewoners van Kanan na de verstrooiing waren waarschijnlijk Semieten, wellicht uit de stam Lud (Genesis 10:22). Onder of nevens hen vestigden zich, van het oosten komende, de Kananieten, een machtige tak van de Chamitische stam, die zich langzamerhand op de voorgrond drongen..

Wie is Melchizedek geweest? Sommigen menen Henoch of Sem, anderen een engel; maar ten onrechte. Zonder twijfel is hij een van de weinig overgeblevenen geweest, die God nog dienden, waarschijnlijk uit de stam van Lud, de zoon van Sem, gesproten. Hij was koning van Salem, en zowel als nakomeling van Sem, maar bovenal als koning van Salem bood hij hier Abram zijn hulde en onderwerping aan, terwijl hij hem als Priester zegende.. 2) Salem, waarschijnlijk het latere Jeru (stad) -Salem. In Psalms 76:3 wordt Jeruzalem ook Salem genoemd.

3) Brood en wijn geeft hij als koning van het land, opdat Abram en zijn knechten zullen verkwikt en versterkt worden.

De Katholieken zien hierin het misoffer. Tot hun schade! want Melchizedek gaf ook wijn daarbij..

4) Het is niet te loochenen, dat het optreden en de plotselinge verschijning van Melchizedek in het geschiedverhaal een grootse en indrukwekkende indruk maakt. Zijn ouders en afkomst worden niet genoemd; in het boek van de geslachtsrekeningen bij uitnemendheid, wordt ons niets van zijn geslacht gemeld. Als een eenzame en hoog uitstekende bergkruin staat hij daar, groots en verheven te midden van een geslacht en omgeving, waarvan wij geheel andere dingen mochten verwachten, dan vrees voor God en priesterlijke waardigheid..

Vers 18

18. En ook een andere koning kwam hem tegemoet, Melchizedek 1) (koning van de gerechtigheid), koning van Salem 2) (vrede). Deze Melchizedek, die door zijn gehele verschijning, zijn ambt en de plaats, die hij tegenover Abram inneemt, een voorbeeld van Christus is (Psalms 110:4 Hebrews 7:1) bracht brood en wijn. 3) En hij, 4) waarschijnlijk een laatst overgeblevene uit de, anders overal door de Kananieten verdrongene, oorspronkelijke bevolking van dat land, was een priester van de allerhoogste God. Midden in het heidense land was de kennis van de ene ware God door hem bewaard, en verenigde hij nog in zijn persoon de priesterlijke met de koninklijke waardigheid.

1)Melchizedek is de ondergaande zon van de eerste openbaring, die met haar laatste stralen degenen beschijnt, die wegens de naderende nacht zijn uitverkoren tot dragers van het licht; maar het zegenend ondergaan van deze zon is tegelijk een voorspelling van een veel heerlijker opgaan; want in Abram zullen gezegend worden alle geslachten van de aarde..

De eerste bewoners van Kanan na de verstrooiing waren waarschijnlijk Semieten, wellicht uit de stam Lud (Genesis 10:22). Onder of nevens hen vestigden zich, van het oosten komende, de Kananieten, een machtige tak van de Chamitische stam, die zich langzamerhand op de voorgrond drongen..

Wie is Melchizedek geweest? Sommigen menen Henoch of Sem, anderen een engel; maar ten onrechte. Zonder twijfel is hij een van de weinig overgeblevenen geweest, die God nog dienden, waarschijnlijk uit de stam van Lud, de zoon van Sem, gesproten. Hij was koning van Salem, en zowel als nakomeling van Sem, maar bovenal als koning van Salem bood hij hier Abram zijn hulde en onderwerping aan, terwijl hij hem als Priester zegende.. 2) Salem, waarschijnlijk het latere Jeru (stad) -Salem. In Psalms 76:3 wordt Jeruzalem ook Salem genoemd.

3) Brood en wijn geeft hij als koning van het land, opdat Abram en zijn knechten zullen verkwikt en versterkt worden.

De Katholieken zien hierin het misoffer. Tot hun schade! want Melchizedek gaf ook wijn daarbij..

4) Het is niet te loochenen, dat het optreden en de plotselinge verschijning van Melchizedek in het geschiedverhaal een grootse en indrukwekkende indruk maakt. Zijn ouders en afkomst worden niet genoemd; in het boek van de geslachtsrekeningen bij uitnemendheid, wordt ons niets van zijn geslacht gemeld. Als een eenzame en hoog uitstekende bergkruin staat hij daar, groots en verheven te midden van een geslacht en omgeving, waarvan wij geheel andere dingen mochten verwachten, dan vrees voor God en priesterlijke waardigheid..

Vers 19

19. En hij zegende hem, krachtens zijn priesterlijk ambt, en zei in een dichterlijke rede: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, die hemel en aarde bezit!1)

1)Melchizedek moet ongetwijfeld de kennis van de ware en waarachtige God gehad hebben, om te kunnen zegenen, gelijk hij zegende; hij moet die kennis Gods door zijn eigen hart, door eigen bevinding van de ziel gesmaakt hebben, om dat, wat hij van God en Zijn hoogheid weet, aldus in eigen en oorspronkelijke taal weer te geven..

Met deze woorden erkent Melchizedek de God van Abram als de Soevereine God, Wie toekomt de macht en de heerlijkheid. Met de volgende woorden in Genesis 14:20 als die God, Wiens toezicht over alles gaat, aan Wie Abram alleen de overwinning heeft te danken. Melchizedek Abram zegenende, de handen zegenend uitbreidende, is een voorbeeld van Christus, die, ten hemel varende, Zijn handen priesterlijk uitbreidde over Zijn discipelen..

Vers 19

19. En hij zegende hem, krachtens zijn priesterlijk ambt, en zei in een dichterlijke rede: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, die hemel en aarde bezit!1)

1)Melchizedek moet ongetwijfeld de kennis van de ware en waarachtige God gehad hebben, om te kunnen zegenen, gelijk hij zegende; hij moet die kennis Gods door zijn eigen hart, door eigen bevinding van de ziel gesmaakt hebben, om dat, wat hij van God en Zijn hoogheid weet, aldus in eigen en oorspronkelijke taal weer te geven..

Met deze woorden erkent Melchizedek de God van Abram als de Soevereine God, Wie toekomt de macht en de heerlijkheid. Met de volgende woorden in Genesis 14:20 als die God, Wiens toezicht over alles gaat, aan Wie Abram alleen de overwinning heeft te danken. Melchizedek Abram zegenende, de handen zegenend uitbreidende, is een voorbeeld van Christus, die, ten hemel varende, Zijn handen priesterlijk uitbreidde over Zijn discipelen..

Vers 20

20. En gezegend zij de Allerhoogste God, die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! 1) En hij, Abram, gaf hem, daar hij hem als zijn priester erkende, de tiende2) van de gehele buit.

1) Daar Melchizedek priester van de ware God was, was de gift van de tiende een heiliging van de strijd en van de overwinning, gelijk later in Israël het geven van de tienden aan de priester (Leviticus 27:30), en van geschenken uit de strijd tot een wet werd. (Numbers 31:23 vv. 2 Samuel 8:11. 1 Chronicles 26:27).

2) Wij lezen hier het eerst van "tienden." Later (Genesis 28:22) deed Jacob de belofte van de "tienden," en in de woestijn ontvangt Israël het bevel, de tienden van alles te brengen aan de Priesters, aan het Huis des Heren. Ook daar heiligt en bevestigt de Heere God dus een oud gebruik. In Abram geeft Levi de tienden aan Melchizedek. Wij hebben hier reeds een voorafschaduwing van hetgeen in de loop van de eeuwen zou plaats hebben, dat de priester, naar de ordening van Aron zich zou onderwerpen aan de Priester naar de ordening van Melchizedek, Jezus Christus.. Melchizedek is de laatst overgebleven bloesem van een voorbijgegane ontwikkeling; Abram de kiem en het begin van een ontwikkeling, zeer rijk in verwachtingen en beloften. Melchizedek staat nog in het oude Noachitische verbond, met zijn universalistische (algemene, alle volken omvattende) grondslag, Abram staat reeds in een nieuw verbond met particularistische grondslag. Het universalistisch verbond liep uit in het ergste particularisme, want Melchizedek staat als dienaar en vereerder van God, die met Noach het verbond sloot, alleen in een ontaard geslacht, dat van deze God is afgevallen en aan de macht van de zonde is prijsgegeven. Het particularistisch verbond daarentegen, dat met Abram begint, moet en zal leiden tot het tweede en grootste universalisme, dat alle volken heil zal aanbrengen..

Vers 20

20. En gezegend zij de Allerhoogste God, die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! 1) En hij, Abram, gaf hem, daar hij hem als zijn priester erkende, de tiende2) van de gehele buit.

1) Daar Melchizedek priester van de ware God was, was de gift van de tiende een heiliging van de strijd en van de overwinning, gelijk later in Israël het geven van de tienden aan de priester (Leviticus 27:30), en van geschenken uit de strijd tot een wet werd. (Numbers 31:23 vv. 2 Samuel 8:11. 1 Chronicles 26:27).

2) Wij lezen hier het eerst van "tienden." Later (Genesis 28:22) deed Jacob de belofte van de "tienden," en in de woestijn ontvangt Israël het bevel, de tienden van alles te brengen aan de Priesters, aan het Huis des Heren. Ook daar heiligt en bevestigt de Heere God dus een oud gebruik. In Abram geeft Levi de tienden aan Melchizedek. Wij hebben hier reeds een voorafschaduwing van hetgeen in de loop van de eeuwen zou plaats hebben, dat de priester, naar de ordening van Aron zich zou onderwerpen aan de Priester naar de ordening van Melchizedek, Jezus Christus.. Melchizedek is de laatst overgebleven bloesem van een voorbijgegane ontwikkeling; Abram de kiem en het begin van een ontwikkeling, zeer rijk in verwachtingen en beloften. Melchizedek staat nog in het oude Noachitische verbond, met zijn universalistische (algemene, alle volken omvattende) grondslag, Abram staat reeds in een nieuw verbond met particularistische grondslag. Het universalistisch verbond liep uit in het ergste particularisme, want Melchizedek staat als dienaar en vereerder van God, die met Noach het verbond sloot, alleen in een ontaard geslacht, dat van deze God is afgevallen en aan de macht van de zonde is prijsgegeven. Het particularistisch verbond daarentegen, dat met Abram begint, moet en zal leiden tot het tweede en grootste universalisme, dat alle volken heil zal aanbrengen..

Vers 21

21. En de koning van Sodom, die bij de gift van de tienden aan Melchizedek vreesde, dat Abram de gehele buit als zijn eigendom beschouwde, en aan geen teruggave aan de eerste bezitter dacht, zei tot Abram: Geef mij tenminste, de doden, de vrouwen en het volk (Genesis 14:16); maar neem de have voor u, 1) en geef wat u zelf toekomt aan geen ander.

1) Geen zegegroet, geen woord van God in de mond van de koning! Slechts op het aardse is hij ingesteld..

Wel is het prijzenswaardig, dat hij de mensen dankbaar is, ware het niet dat hij God ondankbaar was, Wiens gestrengheid noch medelijden hem beter hadden gemaakt. Wellicht ook, dat hij door een slaafse vertoning van bescheidenheid, als een arm en van alle goederen beroofd man, de gunst van Abram heeft willen winnen, opdat hij tenminste de gevangenen en de onbeheerde stad zou krijgen..

Abram, als overwinnaar van de meesters van Sodom, en als bezitter van het volk, had zich toch de rechtmatige heerschappij verworven, die Sodom's koning geheel voorbijgaat..

Vers 21

21. En de koning van Sodom, die bij de gift van de tienden aan Melchizedek vreesde, dat Abram de gehele buit als zijn eigendom beschouwde, en aan geen teruggave aan de eerste bezitter dacht, zei tot Abram: Geef mij tenminste, de doden, de vrouwen en het volk (Genesis 14:16); maar neem de have voor u, 1) en geef wat u zelf toekomt aan geen ander.

1) Geen zegegroet, geen woord van God in de mond van de koning! Slechts op het aardse is hij ingesteld..

Wel is het prijzenswaardig, dat hij de mensen dankbaar is, ware het niet dat hij God ondankbaar was, Wiens gestrengheid noch medelijden hem beter hadden gemaakt. Wellicht ook, dat hij door een slaafse vertoning van bescheidenheid, als een arm en van alle goederen beroofd man, de gunst van Abram heeft willen winnen, opdat hij tenminste de gevangenen en de onbeheerde stad zou krijgen..

Abram, als overwinnaar van de meesters van Sodom, en als bezitter van het volk, had zich toch de rechtmatige heerschappij verworven, die Sodom's koning geheel voorbijgaat..

Vers 22

22. Doch Abram zei tot de koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven 1) tot de HEERE, de allerhoogste God, 2) die hemel en aarde bezit, gelijk Melchizedek mijn Heere, Jehova, mijn Verbondsgod, genoemd heeft, en in wiens naam hij mij heeft gezegend;

1) Voor de eerste maal vinden wij hier een plechtige eedzwering met de opheffing van de handen gemeld..

2) El Eljon. Alzo had Melchizedek de Heere genoemd en Abram, -zulk een diepe indruk heeft het woord en de zegening van deze Priester-Koning op hem gemaakt-,neemt terstond die benaming van God over..

Vers 22

22. Doch Abram zei tot de koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven 1) tot de HEERE, de allerhoogste God, 2) die hemel en aarde bezit, gelijk Melchizedek mijn Heere, Jehova, mijn Verbondsgod, genoemd heeft, en in wiens naam hij mij heeft gezegend;

1) Voor de eerste maal vinden wij hier een plechtige eedzwering met de opheffing van de handen gemeld..

2) El Eljon. Alzo had Melchizedek de Heere genoemd en Abram, -zulk een diepe indruk heeft het woord en de zegening van deze Priester-Koning op hem gemaakt-,neemt terstond die benaming van God over..

Vers 23

23. En ik heb gezworen, dat ik nog geen schoenveter, het allerminste of geringste, ja, van alles, dat het uwe is, iets neme! 1) Opdat gij, wanneer de Heere mij zegent (Genesis 12:2) en de Allerhoogste, die hemel en aarde bezit, Melchizedek's zegen in vervulling brengt, niet zegt bij uzelf of tot anderen: Ik heb Abram rijk gemaakt! 2) 1) Bij de Hebreeën werd dikwijls het gehele eedsformulier niet uitgesproken. Ook hier laat Abram weg de straf, die hem opgelegd mocht worden, indien hij iets, ook maar het geringste behield. Saul zegt (1 Samuel 14:44): Zo doe Hij daartoe, gij moet de dood sterven.

2) Met Melchizedek, de man Gods, verbindt Abram zich, geeft hem tienden, noemt ten teken van zijn gemeenschap de Heere met dezelfde naam als hij; met Sodom's koning wil hij geen vereniging. Abram wil vrij zijn van alle verplichting, jegens hen, die buiten het verbond met God staan, en dat wel in onvoorwaardelijk geloof aan de belofte Gods; zo is hij een voorbeeld voor hen, die deel aan Christus hebben verkregen. (Romans 13:8, 1 Thessalonians 4:12. 2 Corinthians 6:14,2 Corinthians 6:15)

Sodom's goederen zijn geen zegen, verwerp ze om uws Gods wil! Tegenover het eigenbelang, de haatzucht van de wereld, moet Abram zelfs de schijn mijden, met haar van n geest te zijn. De kracht en het wezen van de kennis van de enige God moet hier blijken in de liefde, die om een broeder te bevrijden het leven waagt, maar geen loon wil..

Vers 23

23. En ik heb gezworen, dat ik nog geen schoenveter, het allerminste of geringste, ja, van alles, dat het uwe is, iets neme! 1) Opdat gij, wanneer de Heere mij zegent (Genesis 12:2) en de Allerhoogste, die hemel en aarde bezit, Melchizedek's zegen in vervulling brengt, niet zegt bij uzelf of tot anderen: Ik heb Abram rijk gemaakt! 2) 1) Bij de Hebreeën werd dikwijls het gehele eedsformulier niet uitgesproken. Ook hier laat Abram weg de straf, die hem opgelegd mocht worden, indien hij iets, ook maar het geringste behield. Saul zegt (1 Samuel 14:44): Zo doe Hij daartoe, gij moet de dood sterven.

2) Met Melchizedek, de man Gods, verbindt Abram zich, geeft hem tienden, noemt ten teken van zijn gemeenschap de Heere met dezelfde naam als hij; met Sodom's koning wil hij geen vereniging. Abram wil vrij zijn van alle verplichting, jegens hen, die buiten het verbond met God staan, en dat wel in onvoorwaardelijk geloof aan de belofte Gods; zo is hij een voorbeeld voor hen, die deel aan Christus hebben verkregen. (Romans 13:8, 1 Thessalonians 4:12. 2 Corinthians 6:14,2 Corinthians 6:15)

Sodom's goederen zijn geen zegen, verwerp ze om uws Gods wil! Tegenover het eigenbelang, de haatzucht van de wereld, moet Abram zelfs de schijn mijden, met haar van n geest te zijn. De kracht en het wezen van de kennis van de enige God moet hier blijken in de liefde, die om een broeder te bevrijden het leven waagt, maar geen loon wil..

Vers 24

24. Het zij buiten mij; 1) alleen wat de jongelingen, mijn mannen, van de voorraad van de spijzen reeds verteerd hebben, zult gij mij niet in rekening brengen; en het deel van deze mannen, die met mij getogen zijn, en die mijn voorbeeld niet behoeven te volgen: Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel van de buit nemen! 2)

1) Dit kan ook vertaald worden met: "Uitgenomen."

2) Heeft Abram genoeg aan zijn God en diens belofte, hij wil zijn handelwijze niet opdringen aan hen, die de Heere niet kennen; hij spreekt zelfs voor hen, daar het nemen van hun deel, hun rechtmatig eigendom, geen zondige daad was. Zo is hij ons, Christenen, een voorbeeld. Overal en bij allen moeten de zonden worden afgekeurd en bestreden; wat niet dadelijk zondige genietingen zijn, worde toegestaan, al is het ook, dat wij het niet meer nodig hebben, net zo min als op oudere leeftijd het kinderlijk spelen. Men legge niet op, wat bij onbekendheid een ondraaglijke hand zou zijn, maar leide door woord en voorbeeld tot Hem, die Abram's geest in het hart geeft. Bij bezit van de hoogste schatten, van de zalige vreugde in Hem, zal alles kunnen gemist worden. Bij het hogere valt het mindere weg. Eist geen vruchten, waar geen boom is, maar zaait het mosterdzaadje, dat een boom wordt..

Er wordt een uitzondering toegevoegd, omdat hij zijn vrijgevigheid niet wil opdringen aan zijn bondgenoten, noch hen aan zijn wetten onderwerpen. Want dit is niet minder een deugd, zo juist te handelen, dat gij anderen niet dwingt uw voorbeeld als regel na te volgen. Een ieder zie toe voor zichzelf, wat zijn roeping met zich meebrengt, wat tot zijn plicht behoort, opdat de een over de ander niet naar eigen maatstaf, een voorbarig vonnis velle. Want het is een al te gevaarlijke pedanterie, wanneer wij anderen dezelfde wetten willen voorschrijven, die wij zelf volgen, ofschoon zij juist zijn en voor onze roeping passende..

Vers 24

24. Het zij buiten mij; 1) alleen wat de jongelingen, mijn mannen, van de voorraad van de spijzen reeds verteerd hebben, zult gij mij niet in rekening brengen; en het deel van deze mannen, die met mij getogen zijn, en die mijn voorbeeld niet behoeven te volgen: Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel van de buit nemen! 2)

1) Dit kan ook vertaald worden met: "Uitgenomen."

2) Heeft Abram genoeg aan zijn God en diens belofte, hij wil zijn handelwijze niet opdringen aan hen, die de Heere niet kennen; hij spreekt zelfs voor hen, daar het nemen van hun deel, hun rechtmatig eigendom, geen zondige daad was. Zo is hij ons, Christenen, een voorbeeld. Overal en bij allen moeten de zonden worden afgekeurd en bestreden; wat niet dadelijk zondige genietingen zijn, worde toegestaan, al is het ook, dat wij het niet meer nodig hebben, net zo min als op oudere leeftijd het kinderlijk spelen. Men legge niet op, wat bij onbekendheid een ondraaglijke hand zou zijn, maar leide door woord en voorbeeld tot Hem, die Abram's geest in het hart geeft. Bij bezit van de hoogste schatten, van de zalige vreugde in Hem, zal alles kunnen gemist worden. Bij het hogere valt het mindere weg. Eist geen vruchten, waar geen boom is, maar zaait het mosterdzaadje, dat een boom wordt..

Er wordt een uitzondering toegevoegd, omdat hij zijn vrijgevigheid niet wil opdringen aan zijn bondgenoten, noch hen aan zijn wetten onderwerpen. Want dit is niet minder een deugd, zo juist te handelen, dat gij anderen niet dwingt uw voorbeeld als regel na te volgen. Een ieder zie toe voor zichzelf, wat zijn roeping met zich meebrengt, wat tot zijn plicht behoort, opdat de een over de ander niet naar eigen maatstaf, een voorbarig vonnis velle. Want het is een al te gevaarlijke pedanterie, wanneer wij anderen dezelfde wetten willen voorschrijven, die wij zelf volgen, ofschoon zij juist zijn en voor onze roeping passende..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile