Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-12.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 12Genesis 12:1.
ABRAHAMS ROEPING EN TOCHT NAAR EGYPTE.
Genesis 12:1-Genesis 12:8. Met Abram begint een nieuwe afdeling van de geschiedenis van het Godsrijk. Hij ontvangt bevel zijn vaderland en zijn familie te verlaten en naar een land te trekken, dat God Hem wijzen zal. Vertrouwende op de hem gegeven belofte, is hij aan de wil des Heren gehoorzaam, komt hij met zijn vrouw Saraï en zijn neef Lot tot aan Kanan, en verneemt hij in het bos More bij Sichem, dat hij op de bestemde plaats gekomen is.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 12Genesis 12:1.
ABRAHAMS ROEPING EN TOCHT NAAR EGYPTE.
Genesis 12:1-Genesis 12:8. Met Abram begint een nieuwe afdeling van de geschiedenis van het Godsrijk. Hij ontvangt bevel zijn vaderland en zijn familie te verlaten en naar een land te trekken, dat God Hem wijzen zal. Vertrouwende op de hem gegeven belofte, is hij aan de wil des Heren gehoorzaam, komt hij met zijn vrouw Saraï en zijn neef Lot tot aan Kanan, en verneemt hij in het bos More bij Sichem, dat hij op de bestemde plaats gekomen is.
Vers 1
1. De HEERE nu1) had tot Abram 2) gezegd; bij de verschijning te Ur in Chaldea, van welke reeds in Genesis 11:31 gesproken is: Ga gij 3) a) uit uw land, en uit uw familie, en uit uws vaders huis, 4) naar het land 5) dat Ik u thans nog niet noemen, maar u te gelegener tijd wijzen zal.a) Acts 7:3 Hebrews 11:8
1) Dit is de weg Gods; eerst verlaten, dan ontvangen. "Verlaat", spreekt Hij, "wat gij ziet, en kies hetgeen gij niet ziet." Zie, hoe van den beginne af deze rechtvaardige wordt geoefend, om het onzichtbare te stellen boven het zichtbare, en het toekomende boven hetgeen tegenwoordig is; want God zegt niet, in welk land Hij hem brengen wil, maar door het onbepaalde van het bevel oefent Hij de liefde van de aartsvader tot zich.
Wie God volgen wil moet zich van de wereld en haar boosheid afzonderen, alle tijdelijke troost en de hulp van schepselen laten varen, en zijn vertrouwen geheel en alleen op de Heere zetten..
Met dit woordje "nu" knoopt zich Genesis 12:1 aan Genesis 12:31 van het vorige hoofdstuk vast..
2) De reden waarom de Heere Abram uit Ur der Chaldeeën riep, is niet ver te zoeken. In hem houdt de Heere de draad van de genade vast en door hem volvoert Hij zijn eeuwig plan van de vrede. De wereld had zich weer verloren in afgoderij en zondendienst en zou weer reddeloos ten onder moeten gaan wanneer God Almachtig niet krachtdadig tussenbeide kwam. Dit laatste geschiedde in de roeping van de vader van de gelovigen.
3) "Ga gij." In het Hebreeuws Lg, legaa. Niet alleen "ga." Omdat de roeping persoonlijk tot Abram komt en tot zijn geslacht, maar ook omdat het de Heere met dit bevel wezenlijk ernst is, omdat dit een krachtdadige roeping was..
4) Wie menen dat God dit tot Abram gesproken heeft na de dood van zijn vader, kunnen gemakkelijk door de woorden van Mozes zelf van dwaling overtuigd worden. Want indien Abram reeds niet meer in het vaderland vertoefde en zich ergens anders met zijn huis had gevestigd, dan zou het bevel: Ga uit uw land en uit uw familie en uit uw vaderhuis overbodig zijn geweest. Het gezag van Stefanus, die als een alleszins bevoegd uitlegger kan beschouwd worden, bevestigt dit. Hij nu getuigt duidelijk, dat God Abram verschenen is, toen hij nog was in Mesopotamië, v rdat hij vertoefde te Haran..
Drievoudig is de eis, welke nu tot hem komt: het verlaten van zijn land, het verlaten van zijn familie, het verlaten van zijn vaderhuis. Alle gemeenschap met het afgodische land en met zijn afgodische familie moest hij prijs geven..
Op de drievoudige eis: het verlaten van zijn land, zijn familie en zijn vaderhuis, volgt een drievoudige belofte: 1. Gods bijzondere leiding naar een nieuw land; 2. een groot nakomelingschap; 3. een geestelijke zegen voor hem en alle geslachten. Die beloften geloofde hij, al bezat hij heen voet grond, al was zijn vrouw onvruchtbaar, al moest hij een vreemdeling zijn in een vreemd land (Genesis 12:2-Genesis 12:4), en die beloften zijn vervuld. Neen! wij verliezen nooit, als wij op Gods bevel verlaten, of afstaan, wat ons dierbaar is; want Gods weg is ons arm te maken aan valse schatten, om ons rijk te doen worden in het ware goed..
5) Bij de aanvang van de weg reeds moet Abram leren Gods weg als de enige ware te beschouwen en God te volgen, al weet hij ook niet, welke de uitkomst zal zijn.
Vers 1
1. De HEERE nu1) had tot Abram 2) gezegd; bij de verschijning te Ur in Chaldea, van welke reeds in Genesis 11:31 gesproken is: Ga gij 3) a) uit uw land, en uit uw familie, en uit uws vaders huis, 4) naar het land 5) dat Ik u thans nog niet noemen, maar u te gelegener tijd wijzen zal.a) Acts 7:3 Hebrews 11:8
1) Dit is de weg Gods; eerst verlaten, dan ontvangen. "Verlaat", spreekt Hij, "wat gij ziet, en kies hetgeen gij niet ziet." Zie, hoe van den beginne af deze rechtvaardige wordt geoefend, om het onzichtbare te stellen boven het zichtbare, en het toekomende boven hetgeen tegenwoordig is; want God zegt niet, in welk land Hij hem brengen wil, maar door het onbepaalde van het bevel oefent Hij de liefde van de aartsvader tot zich.
Wie God volgen wil moet zich van de wereld en haar boosheid afzonderen, alle tijdelijke troost en de hulp van schepselen laten varen, en zijn vertrouwen geheel en alleen op de Heere zetten..
Met dit woordje "nu" knoopt zich Genesis 12:1 aan Genesis 12:31 van het vorige hoofdstuk vast..
2) De reden waarom de Heere Abram uit Ur der Chaldeeën riep, is niet ver te zoeken. In hem houdt de Heere de draad van de genade vast en door hem volvoert Hij zijn eeuwig plan van de vrede. De wereld had zich weer verloren in afgoderij en zondendienst en zou weer reddeloos ten onder moeten gaan wanneer God Almachtig niet krachtdadig tussenbeide kwam. Dit laatste geschiedde in de roeping van de vader van de gelovigen.
3) "Ga gij." In het Hebreeuws Lg, legaa. Niet alleen "ga." Omdat de roeping persoonlijk tot Abram komt en tot zijn geslacht, maar ook omdat het de Heere met dit bevel wezenlijk ernst is, omdat dit een krachtdadige roeping was..
4) Wie menen dat God dit tot Abram gesproken heeft na de dood van zijn vader, kunnen gemakkelijk door de woorden van Mozes zelf van dwaling overtuigd worden. Want indien Abram reeds niet meer in het vaderland vertoefde en zich ergens anders met zijn huis had gevestigd, dan zou het bevel: Ga uit uw land en uit uw familie en uit uw vaderhuis overbodig zijn geweest. Het gezag van Stefanus, die als een alleszins bevoegd uitlegger kan beschouwd worden, bevestigt dit. Hij nu getuigt duidelijk, dat God Abram verschenen is, toen hij nog was in Mesopotamië, v rdat hij vertoefde te Haran..
Drievoudig is de eis, welke nu tot hem komt: het verlaten van zijn land, het verlaten van zijn familie, het verlaten van zijn vaderhuis. Alle gemeenschap met het afgodische land en met zijn afgodische familie moest hij prijs geven..
Op de drievoudige eis: het verlaten van zijn land, zijn familie en zijn vaderhuis, volgt een drievoudige belofte: 1. Gods bijzondere leiding naar een nieuw land; 2. een groot nakomelingschap; 3. een geestelijke zegen voor hem en alle geslachten. Die beloften geloofde hij, al bezat hij heen voet grond, al was zijn vrouw onvruchtbaar, al moest hij een vreemdeling zijn in een vreemd land (Genesis 12:2-Genesis 12:4), en die beloften zijn vervuld. Neen! wij verliezen nooit, als wij op Gods bevel verlaten, of afstaan, wat ons dierbaar is; want Gods weg is ons arm te maken aan valse schatten, om ons rijk te doen worden in het ware goed..
5) Bij de aanvang van de weg reeds moet Abram leren Gods weg als de enige ware te beschouwen en God te volgen, al weet hij ook niet, welke de uitkomst zal zijn.
Vers 2
2. En Ik 1) zal u, hoewel er voor u zo weinig vooruitzicht is (Genesis 11:30) tot een groot volk maken; 2) Ik zal een talrijk en aanzienlijk volk uit u laten voortkomen en Ik zal u zegenen, en uw naam groot maken, u beroemd en aanzienlijk maken, tot eer en heerlijkheid brengen, en wees een zegen! 3)1) Tegenover de drievoudige eis des Heren ook een drievoudige belofte. In Genesis 12:1 reeds de belofte, dat de Heere zijn gids zal zijn en dat, waar hij zijn vaderland en zijn familie verlaat, God hem tot een groot volk zal maken en hem zal zegenen..
2) Tot hiertoe verhaalt Mozes, wat Abram bevolen is te doen, nu voegt hij bij het bevel Gods ook de belofte en dat niet zonder oorzaak. Want omdat wij traag zijn om te gehoorzamen, beveelt God tevergeefs tenzij hij ons tegelijk aanvuurt, door de toevoeging van zijn genade en zijn zegen. Want het is zeker, dat het geloof niet standhoudt, tenzij het gefundeerd is in de belofte van God. Maar ook het geloof alleen schept de gehoorzaamheid. Daarom, opdat nu de gemoederen God op Zijn woord volgen, is het niet voldoende, dat Hij eenvoudig beveelt wat Hij wil, tenzij Hij ook tegelijk zijn zegen belooft..
De belofte diende, om het geloof te versterken, maar de belofte zelf was ook weer van die aard, dat het geloof daardoor geoefend werd, omdat Abram kinderloos en Saraï onvruchtbaar was.
3) "Wees een zegen," in het Hebreeuws Hejeh Baracha d.i. gij zult een zegen zijn. Calvijn vertaalt, doch o.i. ten onrechte, "opdat gij zijt een zegen," en verklaart dan aldus: Een geluk wordt hier beloofd, hetwelk wijd en zijn zulk een verwondering zou verwekken, dat men de persoon van Abraham als tot een voorbeeld zou nemen, wanneer men iemand wilde zegenen. Beter is de vertaling in de zin van: gij zult een zegen zijn. In Genesis 12:3 wordt dan nader aangegeven, wat met die uitdrukking bedoeld wordt. Dit, dat wie u zegent, gezegend zal zijn, en wie u niet zegent, maar vervloekt, ook vervloekt zal wezen..
God eist, waar Hij ons gaven schenkt, dat die door ons ten nutte van anderen zullen worden aangewend (1 Peter 2:9). Zonder zelf de zegen te hebben verkregen, kunnen wij anderen niet ten zegen zijn; hoe kan een blinde een blinde leiden? Dit is een grote zegen van God, zo Hij ons ten zegen stelt..
Vers 2
2. En Ik 1) zal u, hoewel er voor u zo weinig vooruitzicht is (Genesis 11:30) tot een groot volk maken; 2) Ik zal een talrijk en aanzienlijk volk uit u laten voortkomen en Ik zal u zegenen, en uw naam groot maken, u beroemd en aanzienlijk maken, tot eer en heerlijkheid brengen, en wees een zegen! 3)1) Tegenover de drievoudige eis des Heren ook een drievoudige belofte. In Genesis 12:1 reeds de belofte, dat de Heere zijn gids zal zijn en dat, waar hij zijn vaderland en zijn familie verlaat, God hem tot een groot volk zal maken en hem zal zegenen..
2) Tot hiertoe verhaalt Mozes, wat Abram bevolen is te doen, nu voegt hij bij het bevel Gods ook de belofte en dat niet zonder oorzaak. Want omdat wij traag zijn om te gehoorzamen, beveelt God tevergeefs tenzij hij ons tegelijk aanvuurt, door de toevoeging van zijn genade en zijn zegen. Want het is zeker, dat het geloof niet standhoudt, tenzij het gefundeerd is in de belofte van God. Maar ook het geloof alleen schept de gehoorzaamheid. Daarom, opdat nu de gemoederen God op Zijn woord volgen, is het niet voldoende, dat Hij eenvoudig beveelt wat Hij wil, tenzij Hij ook tegelijk zijn zegen belooft..
De belofte diende, om het geloof te versterken, maar de belofte zelf was ook weer van die aard, dat het geloof daardoor geoefend werd, omdat Abram kinderloos en Saraï onvruchtbaar was.
3) "Wees een zegen," in het Hebreeuws Hejeh Baracha d.i. gij zult een zegen zijn. Calvijn vertaalt, doch o.i. ten onrechte, "opdat gij zijt een zegen," en verklaart dan aldus: Een geluk wordt hier beloofd, hetwelk wijd en zijn zulk een verwondering zou verwekken, dat men de persoon van Abraham als tot een voorbeeld zou nemen, wanneer men iemand wilde zegenen. Beter is de vertaling in de zin van: gij zult een zegen zijn. In Genesis 12:3 wordt dan nader aangegeven, wat met die uitdrukking bedoeld wordt. Dit, dat wie u zegent, gezegend zal zijn, en wie u niet zegent, maar vervloekt, ook vervloekt zal wezen..
God eist, waar Hij ons gaven schenkt, dat die door ons ten nutte van anderen zullen worden aangewend (1 Peter 2:9). Zonder zelf de zegen te hebben verkregen, kunnen wij anderen niet ten zegen zijn; hoe kan een blinde een blinde leiden? Dit is een grote zegen van God, zo Hij ons ten zegen stelt..
Vers 3
3. En Ik zal zegenen, die u zegenen, wie tot u in de rechte betrekking staat, zal Ik zegenen, en daarentegen vervloeken, die u vloekt; a) 1) en in u,2) door degene, die uit u voortkomen zal, zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden.a) Genesis 18:18; Genesis 22:12; Genesis 26:4; Genesis 28:14. Acts 3:25 Galaten. 3:8
1) Het is opmerkelijk, dat, v rdat Abram enige gehoorzaamheid betoonde, deze vrije gift van de genade hem werd aangeboden. Het eerste verbond, dat God tot vestiging van Zijn rijk op aarde sloot, de grondslag van elk verbond van later dagtekening, was in de aard van zijn wezen een verbond der genade. (Galaten. 3:15).
Hier komt op wonderlijke wijze de goedertierenheid Gods aan het licht, omdat Hij als op familiaire wijze met Abram een verdrag sluit, zoals de mensen met bondgenoten en huns gelijken doen. Want dit is de plechtige formule, die bij het aangaan van een verbond tussen koningen en anderen wordt gebruikt; wanneer zij beloven, dat wederkerig vijanden en vrienden voor hen dezelfde zullen zijn..
2) Tot hiertoe stond het woord van de belofte aangaande het vrouwenzaad, als een eenzame ster aan de hemel; met de geschiedenis van Abram wordt de verwachting opnieuw in het hart uitgestort, altijd heerlijker en heerlijker wordt het verlossingsplan des Heren geopenbaard. De eerste wereld was door het vreselijk Godsgericht, door de zondvloed, ten onder gegaan; de tweede begon in de voetstappen van de eerste te wandelen en werd haar gelijkvormig. Toen moest de liefde Gods, die niet verderven, maar behouden wil, een nader genadeverbond aangaan. Wel had de Heere reeds met Noach een verbond gemaakt, maar het had betrekking op de natuur en haar krachten. De mens had bescherming verkregen tegen een verderf door het water, maar geen bescherming, geen macht tegen de zonde. Integendeel, daar de natuur, om de zonde van de mensen, verkocht is onder ijdelheid en dood, zou zij de zondaar in haar zegen tot vloek, tot vervallen in bij- en ongeloof leiden; zelfs in het geslacht van Sem werd lauw; zelfs het geslacht van Terah, Abram's vader, werd afgoderij geduld en gepleegd. Uit deze vreselijke macht der zonde kon slechts de liefde Gods verlossen, die besloot mens te worden; en om deze menswording van God, die in Christus Jezus is geschied, dit onnavorsbaar geheim, voor te bereiden, dienden de openbaringen Gods van Adam af..
Voor zoveel het vlees aangaat, was Christus in de lendenen van Abram besloten. In Hem, het ware zaad van Abram zouden alle volken gezegend worden. Wat hier reeds aan Abram beloofd wordt, zou eerst volkomen vervuld worden als de Christus verschenen zou zijn. Tot op die tijd van de vervulling zouden gezegend worden in Abram, de volkeren, en de heidenen eerst de ware zegen genieten, als zij in Abram's zaad door de besnijdenis zouden ingelijfd zijn. In Genesis 22:18 wordt dit nog duidelijker uiteengezet.
Vers 3
3. En Ik zal zegenen, die u zegenen, wie tot u in de rechte betrekking staat, zal Ik zegenen, en daarentegen vervloeken, die u vloekt; a) 1) en in u,2) door degene, die uit u voortkomen zal, zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden.a) Genesis 18:18; Genesis 22:12; Genesis 26:4; Genesis 28:14. Acts 3:25 Galaten. 3:8
1) Het is opmerkelijk, dat, v rdat Abram enige gehoorzaamheid betoonde, deze vrije gift van de genade hem werd aangeboden. Het eerste verbond, dat God tot vestiging van Zijn rijk op aarde sloot, de grondslag van elk verbond van later dagtekening, was in de aard van zijn wezen een verbond der genade. (Galaten. 3:15).
Hier komt op wonderlijke wijze de goedertierenheid Gods aan het licht, omdat Hij als op familiaire wijze met Abram een verdrag sluit, zoals de mensen met bondgenoten en huns gelijken doen. Want dit is de plechtige formule, die bij het aangaan van een verbond tussen koningen en anderen wordt gebruikt; wanneer zij beloven, dat wederkerig vijanden en vrienden voor hen dezelfde zullen zijn..
2) Tot hiertoe stond het woord van de belofte aangaande het vrouwenzaad, als een eenzame ster aan de hemel; met de geschiedenis van Abram wordt de verwachting opnieuw in het hart uitgestort, altijd heerlijker en heerlijker wordt het verlossingsplan des Heren geopenbaard. De eerste wereld was door het vreselijk Godsgericht, door de zondvloed, ten onder gegaan; de tweede begon in de voetstappen van de eerste te wandelen en werd haar gelijkvormig. Toen moest de liefde Gods, die niet verderven, maar behouden wil, een nader genadeverbond aangaan. Wel had de Heere reeds met Noach een verbond gemaakt, maar het had betrekking op de natuur en haar krachten. De mens had bescherming verkregen tegen een verderf door het water, maar geen bescherming, geen macht tegen de zonde. Integendeel, daar de natuur, om de zonde van de mensen, verkocht is onder ijdelheid en dood, zou zij de zondaar in haar zegen tot vloek, tot vervallen in bij- en ongeloof leiden; zelfs in het geslacht van Sem werd lauw; zelfs het geslacht van Terah, Abram's vader, werd afgoderij geduld en gepleegd. Uit deze vreselijke macht der zonde kon slechts de liefde Gods verlossen, die besloot mens te worden; en om deze menswording van God, die in Christus Jezus is geschied, dit onnavorsbaar geheim, voor te bereiden, dienden de openbaringen Gods van Adam af..
Voor zoveel het vlees aangaat, was Christus in de lendenen van Abram besloten. In Hem, het ware zaad van Abram zouden alle volken gezegend worden. Wat hier reeds aan Abram beloofd wordt, zou eerst volkomen vervuld worden als de Christus verschenen zou zijn. Tot op die tijd van de vervulling zouden gezegend worden in Abram, de volkeren, en de heidenen eerst de ware zegen genieten, als zij in Abram's zaad door de besnijdenis zouden ingelijfd zijn. In Genesis 22:18 wordt dit nog duidelijker uiteengezet.
Vers 4
4. En Abram, gehoorzaam aan het woord des Heren, terwijl de roeping hem enigszins gemakkelijk wordt gemaakt, doordat ook Terah met hem optrok, toog heen, 2) uit Ur der Chaldeeën, gelijk de HEERE tot hem (Genesis 12:1) ) gesproken had, door het geloof (Hebrews 11:8) ) de Heere gehoorzaam; en Lot, de zoon van Haran, toog met hem; en Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran ging3) (2083 na de wereldschepping; 1917 voor Christus).1) Met Genesis 12:4 wordt de draad van de geschiedenis, in Genesis 12:31 van het vorige hoofdstuk begonnen, weer opgevat..
2) Zo vervolgt het tekstverhaal en vermeldt aldus, dat Abram de roeping, mt haar belofte en steun, aanvaardde in het geloof, om die vast te maken in en door het leven. Hij beijverde zich, zoals de Apostel Petrus het noemt, zijn roeping en verkiezing te bevestigen, of zoals de Apostel Paulus dit aangeeft, door te wandelen, waardiglijk aan de roeping, waarmee hij geroepen was..
3) Waarom deze vermelding van Abram's leeftijd? Om daardoor te doen zien, dat Abram reeds op gevorderde leeftijd geroepen werd en dat daarom de vervulling van de belofte alleen het werk zou zijn van een Almachtig God..
Vers 4
4. En Abram, gehoorzaam aan het woord des Heren, terwijl de roeping hem enigszins gemakkelijk wordt gemaakt, doordat ook Terah met hem optrok, toog heen, 2) uit Ur der Chaldeeën, gelijk de HEERE tot hem (Genesis 12:1) ) gesproken had, door het geloof (Hebrews 11:8) ) de Heere gehoorzaam; en Lot, de zoon van Haran, toog met hem; en Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran ging3) (2083 na de wereldschepping; 1917 voor Christus).1) Met Genesis 12:4 wordt de draad van de geschiedenis, in Genesis 12:31 van het vorige hoofdstuk begonnen, weer opgevat..
2) Zo vervolgt het tekstverhaal en vermeldt aldus, dat Abram de roeping, mt haar belofte en steun, aanvaardde in het geloof, om die vast te maken in en door het leven. Hij beijverde zich, zoals de Apostel Petrus het noemt, zijn roeping en verkiezing te bevestigen, of zoals de Apostel Paulus dit aangeeft, door te wandelen, waardiglijk aan de roeping, waarmee hij geroepen was..
3) Waarom deze vermelding van Abram's leeftijd? Om daardoor te doen zien, dat Abram reeds op gevorderde leeftijd geroepen werd en dat daarom de vervulling van de belofte alleen het werk zou zijn van een Almachtig God..
Vers 5
5. a) En Abram, nam 1) Saraï, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn gestorvenen broeder, en al hun have, die zij in schapen, runderen, geiten, ezels, kamelen, enz. verworven hadden, en de zielen; die zij later verkregen hadden in Haran, knechten en maagden, die zij gekocht hadden, of die hun geboren waren; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanan, dat de Heere hun tonen zou; en zij kwamen in het land Kanan. 2)a) Acts 7:4
1) Uit de opsomming van wat Abram meenam blijkt duidelijk, dat de eis niet makkelijk was, maar dat er veel voor nodig was, om de roeping te volbrengen..
Vers 5
5. a) En Abram, nam 1) Saraï, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn gestorvenen broeder, en al hun have, die zij in schapen, runderen, geiten, ezels, kamelen, enz. verworven hadden, en de zielen; die zij later verkregen hadden in Haran, knechten en maagden, die zij gekocht hadden, of die hun geboren waren; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanan, dat de Heere hun tonen zou; en zij kwamen in het land Kanan. 2)a) Acts 7:4
1) Uit de opsomming van wat Abram meenam blijkt duidelijk, dat de eis niet makkelijk was, maar dat er veel voor nodig was, om de roeping te volbrengen..
Vers 6
6. En Abram, omdat hij nog geen bevel had ontvangen, om het voortreizen te staken, is verder getrokken 1) in dat land; hij reisde de gehele oostelijke helft door, tot aan de plaats, waar later Sichem (schouder) lag, tussen de bergen Ebal en Gerizim, een dal vol bronnen, achttien uur ten noorden van Jeruzalem; tot aan het eikenbos, of terpentijnbomen van More (bezitter) en a) de Kananieten waren toen in dat land. 2)a) Genesis 10:18,Genesis 10:19; Genesis 13:7
1) Hieruit blijkt, dat Abram niet meteen de plaats van de rust vond. Zijn geloof werd reeds meteen op de proef gesteld, omdat hij als het ware de gehele landstreek door moest trekken, voordat hij een plaats had, waar hij kon wonen. Het geloof van Abram echter was van zuiver gehalte. Hij volhardde in zijn geloof aan Gods roeping..
2) De vermelding, dat de Kananieten in het land waren dient, opdat de zegen die Abram zo aanstonds, ontvangt (Genesis 12:7) des te beter begrepen zal worden, maar ook opdat daardoor zou verklaard worden, waarom de Heere terstond met die belofte komt. Het was toch voor de vrome Abram niet alleen een pijnlijke gedachte te moeten verkeren te midden van zulke goddeloze mensen, maar ook moet was het voor hem een smartelijke zaak, dat het land, dat hij bewonen moest, nog in het bezit was van de Kananieten, zodat hij zich slechts op de onbewoonde plaatsen kon vestigen..
Vers 6
6. En Abram, omdat hij nog geen bevel had ontvangen, om het voortreizen te staken, is verder getrokken 1) in dat land; hij reisde de gehele oostelijke helft door, tot aan de plaats, waar later Sichem (schouder) lag, tussen de bergen Ebal en Gerizim, een dal vol bronnen, achttien uur ten noorden van Jeruzalem; tot aan het eikenbos, of terpentijnbomen van More (bezitter) en a) de Kananieten waren toen in dat land. 2)a) Genesis 10:18,Genesis 10:19; Genesis 13:7
1) Hieruit blijkt, dat Abram niet meteen de plaats van de rust vond. Zijn geloof werd reeds meteen op de proef gesteld, omdat hij als het ware de gehele landstreek door moest trekken, voordat hij een plaats had, waar hij kon wonen. Het geloof van Abram echter was van zuiver gehalte. Hij volhardde in zijn geloof aan Gods roeping..
2) De vermelding, dat de Kananieten in het land waren dient, opdat de zegen die Abram zo aanstonds, ontvangt (Genesis 12:7) des te beter begrepen zal worden, maar ook opdat daardoor zou verklaard worden, waarom de Heere terstond met die belofte komt. Het was toch voor de vrome Abram niet alleen een pijnlijke gedachte te moeten verkeren te midden van zulke goddeloze mensen, maar ook moet was het voor hem een smartelijke zaak, dat het land, dat hij bewonen moest, nog in het bezit was van de Kananieten, zodat hij zich slechts op de onbewoonde plaatsen kon vestigen..
Vers 7
7. Toen Abram in deze schoonste streek van het land gekomen was, waarvan een later reiziger zegt: Wij zagen in geheel Palestina niets, dat hiermee te vergelijken was, Zo verscheen de HEERE aan Abram, om hem een hart onder de riem te steken, en ook om hem te verzekeren dat hij daar op de juiste plaats was, dat Kanan het door God bedoelde land was. Hij zei: a) Aan uw zaad zal Ik dit land geven. 1) Toen bouwde hij daar een altaar 2) voor de HEERE, die hem verschenen was, als een antwoord op de gegeven goddelijke belofte. Door het geloof ziet hij de belofte reeds vervuld, en dankt hij, alsof hij de weldaden reeds ontvangen had.a) Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 24:7,Genesis 24:26, Deuteronomy 34:4
1) God ondersteunt Abram door de belofte, maar welk een belofte? Belooft God hem dit land in eigendom te geven! Als Abram sterft, zal hij een grafspelonk zijn enige bezitting kunnen noemen, wat Kanan betreft. God belooft, dat aan zijn zaad, aan zijn nakomelingschap, Hij dit land zal geven. Calvijn zegt dan ook zo eigenaardig, nadat hij erop gewezen heeft, dat toen Abram de belofte ontving, hij een grijsaard was en geen zoon had: "De vertroosting had voor het vlees niets smakelijks, maar het geloof heeft een andere smaak."
Het land Kanan is ten westen door de Middellandse Zee, ten noorden door de Libanon en de anti-Libanon, ten oosten door Woest-Arabië en ten zuiden door steenachtig Arabië omgeven, en door zijn natuurlijke grenzen van het verkeer met andere volken afgescheiden; de enige rivier van betekenis, de Jordaan, stort zich, nadat zij door de meren Merom en Gennesareth stroomt, in de Dode Zee. Dit land beloofde de Heere aan Zijn uitverkoren volk, opdat het hier bewaard zou blijven voor de afgodendienst van de heidenen, en het geloof aan Hem, de enige God, zou bewaren. Door van Hemzelf gegeven godsdienstwetten wilde de Heere het zo vormen, dat in de volheid van de tijden onder dit volk de Heiland der wereld zou kunnen opstaan.
Het land midden tussen de drie bekende werelddelen, tussen Egypte en de grote Aziatische rijken gelegen, was niet alleen afgesloten, maar was tevens een middelpunt onder de overige landen. Door de nabijheid van het handeldrijvend Fenicië en van de grote handelswegen van de oude wereld, was het midden in de bedrijvigheid van de wereld geplaatst. Zo was het, nadat het eerst de stille en verborgen plaats voor het ontstaan van het Godsrijk was, bijzonder geschikt, om dit naar alle zijden onder de volken uit te breiden.. 2) Abram bouwt een altaar, om de Heere een dankoffer te brengen. Het bouwen zelf was reeds bewijs van zijn dankbaarheid en door de bijvoeging: "de Heere, die hem verschenen was," wordt het duidelijk, dat Abram door het bouwen van dat altaar zich terstond afscheidt van de goddeloze inwoners van het land, en tegenover hun afgoderij verklaart, dat de God, die hem geroepen had, zijn God zou zijn. Dat altaar wordt dan tevens een getuigenis tegen de afgoderij van de Kananieten.
Vers 7
7. Toen Abram in deze schoonste streek van het land gekomen was, waarvan een later reiziger zegt: Wij zagen in geheel Palestina niets, dat hiermee te vergelijken was, Zo verscheen de HEERE aan Abram, om hem een hart onder de riem te steken, en ook om hem te verzekeren dat hij daar op de juiste plaats was, dat Kanan het door God bedoelde land was. Hij zei: a) Aan uw zaad zal Ik dit land geven. 1) Toen bouwde hij daar een altaar 2) voor de HEERE, die hem verschenen was, als een antwoord op de gegeven goddelijke belofte. Door het geloof ziet hij de belofte reeds vervuld, en dankt hij, alsof hij de weldaden reeds ontvangen had.a) Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 24:7,Genesis 24:26, Deuteronomy 34:4
1) God ondersteunt Abram door de belofte, maar welk een belofte? Belooft God hem dit land in eigendom te geven! Als Abram sterft, zal hij een grafspelonk zijn enige bezitting kunnen noemen, wat Kanan betreft. God belooft, dat aan zijn zaad, aan zijn nakomelingschap, Hij dit land zal geven. Calvijn zegt dan ook zo eigenaardig, nadat hij erop gewezen heeft, dat toen Abram de belofte ontving, hij een grijsaard was en geen zoon had: "De vertroosting had voor het vlees niets smakelijks, maar het geloof heeft een andere smaak."
Het land Kanan is ten westen door de Middellandse Zee, ten noorden door de Libanon en de anti-Libanon, ten oosten door Woest-Arabië en ten zuiden door steenachtig Arabië omgeven, en door zijn natuurlijke grenzen van het verkeer met andere volken afgescheiden; de enige rivier van betekenis, de Jordaan, stort zich, nadat zij door de meren Merom en Gennesareth stroomt, in de Dode Zee. Dit land beloofde de Heere aan Zijn uitverkoren volk, opdat het hier bewaard zou blijven voor de afgodendienst van de heidenen, en het geloof aan Hem, de enige God, zou bewaren. Door van Hemzelf gegeven godsdienstwetten wilde de Heere het zo vormen, dat in de volheid van de tijden onder dit volk de Heiland der wereld zou kunnen opstaan.
Het land midden tussen de drie bekende werelddelen, tussen Egypte en de grote Aziatische rijken gelegen, was niet alleen afgesloten, maar was tevens een middelpunt onder de overige landen. Door de nabijheid van het handeldrijvend Fenicië en van de grote handelswegen van de oude wereld, was het midden in de bedrijvigheid van de wereld geplaatst. Zo was het, nadat het eerst de stille en verborgen plaats voor het ontstaan van het Godsrijk was, bijzonder geschikt, om dit naar alle zijden onder de volken uit te breiden.. 2) Abram bouwt een altaar, om de Heere een dankoffer te brengen. Het bouwen zelf was reeds bewijs van zijn dankbaarheid en door de bijvoeging: "de Heere, die hem verschenen was," wordt het duidelijk, dat Abram door het bouwen van dat altaar zich terstond afscheidt van de goddeloze inwoners van het land, en tegenover hun afgoderij verklaart, dat de God, die hem geroepen had, zijn God zou zijn. Dat altaar wordt dan tevens een getuigenis tegen de afgoderij van de Kananieten.
Vers 8
8. En hij brak op van daar, door de nood gedwongen, omdat hij geen voedsel had voor zijn vee, naar het gebergte, tegen het oosten van Bethel: zo werd die plaats later genoemd, vroeger heette zij Luz (Genesis 28:19) ). Aan de voet van deze berg lag een dal, dat nu nog een van de beste plaatsen is om te weiden; daar zette Abram zich neer, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Bethel, (huis Gods) tegen het westen, en de koningsstad (Joshua 7:2); Al (hopen) tegen het oosten; en hij bouwde daar voor de HEERE een altaar, gelijk hij ook vroeger, Genesis 12:7 gedaan had, en riep de naam des HEEREN aan, 1) en hield ook hier plechtige godsdienstoefeningen met zijn huisgenoten.1) Dit was niet alleen een licht, dat van Abram's geloof de in duisternis wandelende Kananieten tegenscheen maar ook een middel om zijn eigen gezin te midden van dat verkeerde geslacht bij de kennis Gods te bewaren en daarin op te bouwen. Zo woekere een ieder, die een talent van de Heere ontvangen heeft, en late zijn licht schijnen voor de mensen, ter ere Gods. Al had men een huishouding als Abram, men zou nog tijd genoeg hebben voor openbare en huiselijke godsdienst, indien men slechts wilde. De gierigheid echter is een wortel van alle kwaad, omdat zij geen begeerte naar gemeenschap met God heeft, noch ruimte laat voor aanbidding..
Over "aanroepen van de naam des Heren", zie Genesis 4:26 Waar Abram een woonplaats heeft, daar moet de Heere God een altaar hebben. Hij kan niet zonder huiselijke godsdienstoefening.
II. Genesis 12:9-Genesis 12:20. Wegens de honger in Kanan trekt Abram naar Egypte; geeft daar zijn vrouw voor zijn zuster uit en brengt haar daardoor in groot gevaar; maar de Heere komt te hulp en geeft uitredding.
Vers 8
8. En hij brak op van daar, door de nood gedwongen, omdat hij geen voedsel had voor zijn vee, naar het gebergte, tegen het oosten van Bethel: zo werd die plaats later genoemd, vroeger heette zij Luz (Genesis 28:19) ). Aan de voet van deze berg lag een dal, dat nu nog een van de beste plaatsen is om te weiden; daar zette Abram zich neer, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Bethel, (huis Gods) tegen het westen, en de koningsstad (Joshua 7:2); Al (hopen) tegen het oosten; en hij bouwde daar voor de HEERE een altaar, gelijk hij ook vroeger, Genesis 12:7 gedaan had, en riep de naam des HEEREN aan, 1) en hield ook hier plechtige godsdienstoefeningen met zijn huisgenoten.1) Dit was niet alleen een licht, dat van Abram's geloof de in duisternis wandelende Kananieten tegenscheen maar ook een middel om zijn eigen gezin te midden van dat verkeerde geslacht bij de kennis Gods te bewaren en daarin op te bouwen. Zo woekere een ieder, die een talent van de Heere ontvangen heeft, en late zijn licht schijnen voor de mensen, ter ere Gods. Al had men een huishouding als Abram, men zou nog tijd genoeg hebben voor openbare en huiselijke godsdienst, indien men slechts wilde. De gierigheid echter is een wortel van alle kwaad, omdat zij geen begeerte naar gemeenschap met God heeft, noch ruimte laat voor aanbidding..
Over "aanroepen van de naam des Heren", zie Genesis 4:26 Waar Abram een woonplaats heeft, daar moet de Heere God een altaar hebben. Hij kan niet zonder huiselijke godsdienstoefening.
II. Genesis 12:9-Genesis 12:20. Wegens de honger in Kanan trekt Abram naar Egypte; geeft daar zijn vrouw voor zijn zuster uit en brengt haar daardoor in groot gevaar; maar de Heere komt te hulp en geeft uitredding.
Vers 9
9. Daarna vertrok Abram van Bethel, om andere weiden te zoeken, gaande en trekkende naar het zuiden, naar de zijde van de Arabische woestijn.a) Genesis 20:1
Vers 9
9. Daarna vertrok Abram van Bethel, om andere weiden te zoeken, gaande en trekkende naar het zuiden, naar de zijde van de Arabische woestijn.a) Genesis 20:1
Vers 10
10. En er was honger in dat anders zo vruchtbare land; 1) zo toog Abram, zonder andere goddelijke aanwijzing, dan de hem dringende nood, naar het zuidwestelijk van Kanan gelegen Egypte, 2) waarheen nog heden de Nomadische volken van de omliggende landen vluchten, om daar als een vreemdeling te verkeren, zich tijdelijk op te houden. Hij was daartoe genoodzaakt, omdat de honger zwaar was in dat land, en hem bijzonder drukte, omdat hij voor zijn grote menigte vee grote uitgestrekte weilanden nodig had. 1) Het beloofde land, waarin Abram zich zozeer had verheugd, is nu een land van honger. Deze ondervinding was voor hem een geen geringe beproeving; maar hij geloofde. Hij ging naar Egypte, niet om er zich met zijn huis te vestigen, maar om er "als vreemdeling te verkeren." Ieder gelovige ondervindt, wanneer zijn geloof onophoudelijk en op velerlei wijzen op de proef wordt gesteld, dat waakzaamheid en gedurig gebed nodig is. Die geloofsbeproevingen zijn voor ons dikwijls moeilijk; maar wij bidden; "Heere! vermeerder ons geloof!" En zijn die beproevingen dan geen gebedsverhoringen? Zie James 1:2,James 1:3, James 1:1 Petrus. 4:122) Egypte, ook Mizraïm genoemd (Genesis 10:6), is de vruchtbare vlakte van noordoostelijk Afrika, welke door twee evenwijdige bergketens gevormd en door de rivier de Nijl doorstroomd wordt. Gewoonlijk wordt het in drie delen verdeeld: Opper-, Beneden- en Midden-Egypte, vroeger slechts in Opper- en Beneden-Egypte. De vruchtbaarheid van het land hangt bijna uitsluitend van de jaarlijkse overstromingen van de Nijl af (vgl. hoofdstuk. 41:4). Egypte was de korenschuur voor Europese en voor Aziatische landen. De luchtgesteldheid is zeer regelmatig, bijzonder in Midden- en Opper-Egypte. Een gloeiende, in de lente dag- en nacht waaiende zuidoostenwind, vliegen en muggen, sprinkhanen en kikvorsen, pest en pokken, oogontsteking en blindheid zijn de zwaarste landplagen. De inlanders met hun bruine huid, plat voorhoofd, grote wangbeenderen en misvormde voeten, stonden in de oudheid algemeen als zeer lelijk bekend. Zij waren verdeeld in verschillende kasten of standen, van welke er oorspronkelijk vier geweest zijn, doch die later tot zeven zijn vermeerderd. (zie Genesis 41:46). De oudste geschiedenis van Egypte is vol legenden en slechts brokstukken zijn ons bewaard; tot deze stukken behoort ook de door de Joodse geschiedschrijver Josephus, uit Manetho's geschiedkundig werk overgenomen vertelling van de inval van de Hyksos (herderskoningen, zie Genesis 40:11). Eerst met Psammetichus in de 7 de eeuw v r Christus neemt de geloofwaardige geschiedenis van een Egyptische monarchie haar begin..
Vers 10
10. En er was honger in dat anders zo vruchtbare land; 1) zo toog Abram, zonder andere goddelijke aanwijzing, dan de hem dringende nood, naar het zuidwestelijk van Kanan gelegen Egypte, 2) waarheen nog heden de Nomadische volken van de omliggende landen vluchten, om daar als een vreemdeling te verkeren, zich tijdelijk op te houden. Hij was daartoe genoodzaakt, omdat de honger zwaar was in dat land, en hem bijzonder drukte, omdat hij voor zijn grote menigte vee grote uitgestrekte weilanden nodig had. 1) Het beloofde land, waarin Abram zich zozeer had verheugd, is nu een land van honger. Deze ondervinding was voor hem een geen geringe beproeving; maar hij geloofde. Hij ging naar Egypte, niet om er zich met zijn huis te vestigen, maar om er "als vreemdeling te verkeren." Ieder gelovige ondervindt, wanneer zijn geloof onophoudelijk en op velerlei wijzen op de proef wordt gesteld, dat waakzaamheid en gedurig gebed nodig is. Die geloofsbeproevingen zijn voor ons dikwijls moeilijk; maar wij bidden; "Heere! vermeerder ons geloof!" En zijn die beproevingen dan geen gebedsverhoringen? Zie James 1:2,James 1:3, James 1:1 Petrus. 4:122) Egypte, ook Mizraïm genoemd (Genesis 10:6), is de vruchtbare vlakte van noordoostelijk Afrika, welke door twee evenwijdige bergketens gevormd en door de rivier de Nijl doorstroomd wordt. Gewoonlijk wordt het in drie delen verdeeld: Opper-, Beneden- en Midden-Egypte, vroeger slechts in Opper- en Beneden-Egypte. De vruchtbaarheid van het land hangt bijna uitsluitend van de jaarlijkse overstromingen van de Nijl af (vgl. hoofdstuk. 41:4). Egypte was de korenschuur voor Europese en voor Aziatische landen. De luchtgesteldheid is zeer regelmatig, bijzonder in Midden- en Opper-Egypte. Een gloeiende, in de lente dag- en nacht waaiende zuidoostenwind, vliegen en muggen, sprinkhanen en kikvorsen, pest en pokken, oogontsteking en blindheid zijn de zwaarste landplagen. De inlanders met hun bruine huid, plat voorhoofd, grote wangbeenderen en misvormde voeten, stonden in de oudheid algemeen als zeer lelijk bekend. Zij waren verdeeld in verschillende kasten of standen, van welke er oorspronkelijk vier geweest zijn, doch die later tot zeven zijn vermeerderd. (zie Genesis 41:46). De oudste geschiedenis van Egypte is vol legenden en slechts brokstukken zijn ons bewaard; tot deze stukken behoort ook de door de Joodse geschiedschrijver Josephus, uit Manetho's geschiedkundig werk overgenomen vertelling van de inval van de Hyksos (herderskoningen, zie Genesis 40:11). Eerst met Psammetichus in de 7 de eeuw v r Christus neemt de geloofwaardige geschiedenis van een Egyptische monarchie haar begin..
Vers 11
11. En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, 1) als hij Egypte naderde, dat hij zei tot Saraï, zijn vrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. 2)1) Zonder aanwijzing des Heren, Die hem uit Ur geroepen heeft, gaat hij naar Egypte, en waar hij nu het vreemde land steeds meer nadert, komen ook de bezwaren. Bezwaren, die hij niet in de hand des Heren overgeeft, maar welke hij zelf uit de weg wil ruimen..
2) Hoewel Saraï reeds 65 jaar oud was, was zij toch nog een schone vrouw. De schoonheid was in de eerste plaats een geschenk Gods, maar ook omdat zij geen kinderen had gebaard. Ook was zij toen nog in de kracht van haar leven, omdat zij 127 jaar oud is geworden..
Vers 11
11. En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, 1) als hij Egypte naderde, dat hij zei tot Saraï, zijn vrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. 2)1) Zonder aanwijzing des Heren, Die hem uit Ur geroepen heeft, gaat hij naar Egypte, en waar hij nu het vreemde land steeds meer nadert, komen ook de bezwaren. Bezwaren, die hij niet in de hand des Heren overgeeft, maar welke hij zelf uit de weg wil ruimen..
2) Hoewel Saraï reeds 65 jaar oud was, was zij toch nog een schone vrouw. De schoonheid was in de eerste plaats een geschenk Gods, maar ook omdat zij geen kinderen had gebaard. Ook was zij toen nog in de kracht van haar leven, omdat zij 127 jaar oud is geworden..
Vers 12
12. En het zal geschieden, wanneer u de Egyptenaars zullen zien, en zonder twijfel hun begeerte naar u zal ontbranden, zullen zij zeggen: Dat is zijn vrouw; wij kunnen haar dus niet in onze macht krijgen, dan wanneer wij ons van haar man zullen ontdaan hebben; en zij, bij wie ruwheid en willekeur jegens vreemdelingen bekend zijn, zullen mij doden, en u in het leven behouden. Kleingeloof maakt altijd vreesachtig. De vrees en angst, welke hij duidelijk door bovengenoemde woorden uitspreekt, komen voort uit kleingeloof. Abram heeft meer een oog voor de bezwaren, dan voor de belofte Gods.Vers 12
12. En het zal geschieden, wanneer u de Egyptenaars zullen zien, en zonder twijfel hun begeerte naar u zal ontbranden, zullen zij zeggen: Dat is zijn vrouw; wij kunnen haar dus niet in onze macht krijgen, dan wanneer wij ons van haar man zullen ontdaan hebben; en zij, bij wie ruwheid en willekeur jegens vreemdelingen bekend zijn, zullen mij doden, en u in het leven behouden. Kleingeloof maakt altijd vreesachtig. De vrees en angst, welke hij duidelijk door bovengenoemde woorden uitspreekt, komen voort uit kleingeloof. Abram heeft meer een oog voor de bezwaren, dan voor de belofte Gods.Vers 13
13. a) Zeg toch niet, dat gij mijn vrouw bent; zeg dat gij mijn zuster bent, 1)opdat het mij wel ga om u, 2) en mijn ziel niet om uwentwil gedood worde, maar leve. 3) Zo zal een dreigend gevaar worden afgewend, en de Egyptenaars zullen welwillend en vriendelijk jegens mij zijn; want zij zullen mij toegenegen willen tonen, om u te krijgen. Ik zal hen zolang weten op te houden, totdat wij hun gebied weer verlaten hebben.a) Genesis 20:12; Genesis 26:7
1) Abram's huwelijk met zijn halfzuster Saraï werd gesloten v rdat hij door God werd geroepen. Later waren dergelijke verbintenissen zelfs op straffe van de dood verboden (Leviticus 18:9,Leviticus 18:11; Leviticus 20:17). Nog heden blijkt uit de beschikkingen Gods, dat huwelijken met bloedverwanten, als van neven en nichten, niet van Hem gewild zijn. Men heeft opgemerkt, dat daar waar deze onder ouders of voorouders hebben plaatsgehad, dikwijls onvruchtbaarheid is (Genesis 11:30), of de kinderen minder helder van geestvermogens zijn, soms idioten, zelfs krankzinnigen worden..
Abram neemt zijn toevlucht tot de leugen; al is het dan ook een halve leugen. Hij raadt Saraï aan zich als zijn zuster voor te doen. Nu was zij ook zijn halfzuster en naaste bloedverwante. Maar toch was zij ook zijn vrouw, en dat deel van de waarheid, dat zij moest zeggen, diende om een ander deel van waarheid te verbergen..
Het doel van Abram was goed, maar in de weg tot dat doel dwaalde hij, zoals dikwijls gebeurt, als wij, ook als wij de toevlucht tot God nemen, in het nemen van ongeoorloofde middelen van Zijn raad afwijken..
De betrekking van zuster had plaats gemaakt voor die van echtgenote. Daardoor had dan ook eerstgenoemde betrekking geheel opgehouden te bestaan..
2)"Opdat het mij wel ga om u," wordt door deze woorden de geheime bedoeling duidelijk, om nl. nog meer te hebben dan hij al had, of is het dan volgende "en mijn ziel om uwent wille leve" een nadere verklaring van die eerste woorden? Ongetwijfeld het laatste. De angst voor zijn leven staat bij de vader van de gelovigen op de voorgrond. Als Saraï maar niet voor zijn vrouw wordt aangezien, dan zal hij in het leven blijven en daardoor wellicht de gelegenheid hebben om zichzelf en Saraï te redden. In Gods Woord worden ons zowel de deugden als de zonden van Gods kinderen meegedeeld. De Schrift kent geen heiligen, wel gerechtvaardigden en in Christus geheiligde zondaars.
3) Abram's woord kan niet gerechtvaardigd worden; het is een verloochening van de waarheid, voortkomende uit de zwakheid van zijn geloof. Het ware beter geweest, indien hij de Heere had gevraagd, om uit zijn gevaarlijk toestand geholpen te worden. Bij ingewikkelde toestanden, waarin wij geen uitweg zien, zijn wij vaak geneigd, een dwaalweg in te slaan.. 14. En het geschiedde, toen Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars, zoals hij gevreesd had, deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was, vooral in vergelijking met hun eigen vrouwen.
Saraï viel des te spoediger in het oog, omdat haar gelaatstint geheel anders was dan die van de Egyptische vrouwen.
Vers 13
13. a) Zeg toch niet, dat gij mijn vrouw bent; zeg dat gij mijn zuster bent, 1)opdat het mij wel ga om u, 2) en mijn ziel niet om uwentwil gedood worde, maar leve. 3) Zo zal een dreigend gevaar worden afgewend, en de Egyptenaars zullen welwillend en vriendelijk jegens mij zijn; want zij zullen mij toegenegen willen tonen, om u te krijgen. Ik zal hen zolang weten op te houden, totdat wij hun gebied weer verlaten hebben.a) Genesis 20:12; Genesis 26:7
1) Abram's huwelijk met zijn halfzuster Saraï werd gesloten v rdat hij door God werd geroepen. Later waren dergelijke verbintenissen zelfs op straffe van de dood verboden (Leviticus 18:9,Leviticus 18:11; Leviticus 20:17). Nog heden blijkt uit de beschikkingen Gods, dat huwelijken met bloedverwanten, als van neven en nichten, niet van Hem gewild zijn. Men heeft opgemerkt, dat daar waar deze onder ouders of voorouders hebben plaatsgehad, dikwijls onvruchtbaarheid is (Genesis 11:30), of de kinderen minder helder van geestvermogens zijn, soms idioten, zelfs krankzinnigen worden..
Abram neemt zijn toevlucht tot de leugen; al is het dan ook een halve leugen. Hij raadt Saraï aan zich als zijn zuster voor te doen. Nu was zij ook zijn halfzuster en naaste bloedverwante. Maar toch was zij ook zijn vrouw, en dat deel van de waarheid, dat zij moest zeggen, diende om een ander deel van waarheid te verbergen..
Het doel van Abram was goed, maar in de weg tot dat doel dwaalde hij, zoals dikwijls gebeurt, als wij, ook als wij de toevlucht tot God nemen, in het nemen van ongeoorloofde middelen van Zijn raad afwijken..
De betrekking van zuster had plaats gemaakt voor die van echtgenote. Daardoor had dan ook eerstgenoemde betrekking geheel opgehouden te bestaan..
2)"Opdat het mij wel ga om u," wordt door deze woorden de geheime bedoeling duidelijk, om nl. nog meer te hebben dan hij al had, of is het dan volgende "en mijn ziel om uwent wille leve" een nadere verklaring van die eerste woorden? Ongetwijfeld het laatste. De angst voor zijn leven staat bij de vader van de gelovigen op de voorgrond. Als Saraï maar niet voor zijn vrouw wordt aangezien, dan zal hij in het leven blijven en daardoor wellicht de gelegenheid hebben om zichzelf en Saraï te redden. In Gods Woord worden ons zowel de deugden als de zonden van Gods kinderen meegedeeld. De Schrift kent geen heiligen, wel gerechtvaardigden en in Christus geheiligde zondaars.
3) Abram's woord kan niet gerechtvaardigd worden; het is een verloochening van de waarheid, voortkomende uit de zwakheid van zijn geloof. Het ware beter geweest, indien hij de Heere had gevraagd, om uit zijn gevaarlijk toestand geholpen te worden. Bij ingewikkelde toestanden, waarin wij geen uitweg zien, zijn wij vaak geneigd, een dwaalweg in te slaan.. 14. En het geschiedde, toen Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars, zoals hij gevreesd had, deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was, vooral in vergelijking met hun eigen vrouwen.
Saraï viel des te spoediger in het oog, omdat haar gelaatstint geheel anders was dan die van de Egyptische vrouwen.
Vers 15
15. Ook zagen haar de vorsten, de opperste hofbeambten, van de toen regerende koning, die gelijk alle beheersers van dat land de titel van farao (vorst) droeg, en prezen haar bij farao. 1) Saraï werd weggenomen van Abram's zijde, voordat hij de gelegenheid had met haar te vluchten, en zij werd gebracht naar het huis, de harem van farao, 2) om, nadat de plechtige ceremoniën hadden plaats gehad, de vrouw van de koning te worden.1) Ofschoon Abram gezondigd had, door te vrezen, toch leert de uitkomst, dat hij niet te vergeefs gevreesd had. Want zijn vrouw werd hem ontnomen en tot de koning gebracht..
2) Daar zij werd weggenomen en in het paleis enige tijd heeft gewoond, menen velen, dat zij door de koning verontreinigd is. Want het is niet aan te nemen, dat die wellustige man, toen hij haar in zijn macht had, haar gespaard heeft. Dit had Abram wel mogelijk gemaakt, omdat hij de genade Gods geen gelegenheid had gegeven voor hem te zorgen, noch de reinheid van zijn echtgenote in Diens hoede en zorg had gesteld. Maar de plaag, die weldra volgde, toont genoegzaam aan, dat door de Heere Zelf er zorg voor gedragen is en daardoor heeft men vrijheid aan te nemen, dat zij ongeschonden bewaard is. Want ofschoon Mozes niet opzettelijk vermeldt, uit vergelijking met een soortgelijk geval, mogen wij veronderstellen, dat het haar niet aan de bescherming Gods heeft ontbroken, God heeft niet geduld, dat zij door de koning van Gerar geschonden werd, dan zullen wij het er voor houden, dat zij aan de wellust van farao blootgesteld is geweest!.
Vers 15
15. Ook zagen haar de vorsten, de opperste hofbeambten, van de toen regerende koning, die gelijk alle beheersers van dat land de titel van farao (vorst) droeg, en prezen haar bij farao. 1) Saraï werd weggenomen van Abram's zijde, voordat hij de gelegenheid had met haar te vluchten, en zij werd gebracht naar het huis, de harem van farao, 2) om, nadat de plechtige ceremoniën hadden plaats gehad, de vrouw van de koning te worden.1) Ofschoon Abram gezondigd had, door te vrezen, toch leert de uitkomst, dat hij niet te vergeefs gevreesd had. Want zijn vrouw werd hem ontnomen en tot de koning gebracht..
2) Daar zij werd weggenomen en in het paleis enige tijd heeft gewoond, menen velen, dat zij door de koning verontreinigd is. Want het is niet aan te nemen, dat die wellustige man, toen hij haar in zijn macht had, haar gespaard heeft. Dit had Abram wel mogelijk gemaakt, omdat hij de genade Gods geen gelegenheid had gegeven voor hem te zorgen, noch de reinheid van zijn echtgenote in Diens hoede en zorg had gesteld. Maar de plaag, die weldra volgde, toont genoegzaam aan, dat door de Heere Zelf er zorg voor gedragen is en daardoor heeft men vrijheid aan te nemen, dat zij ongeschonden bewaard is. Want ofschoon Mozes niet opzettelijk vermeldt, uit vergelijking met een soortgelijk geval, mogen wij veronderstellen, dat het haar niet aan de bescherming Gods heeft ontbroken, God heeft niet geduld, dat zij door de koning van Gerar geschonden werd, dan zullen wij het er voor houden, dat zij aan de wellust van farao blootgesteld is geweest!.
Vers 16
16. En de koning, deed Abram goed, om hem voor de wegneming van Saraï tevreden te stellen; zodat hij had schapen en runderen, en ezels, en knechten en maagden, 1) en ezelinnen en kamelen, 2) alle goederen, die voor een herder de liefste zijn.1) Onder de maagden, die hij van farao verkreeg, en die hij later aan Saraï schonk, behoorde ook wellicht Hagar (Genesis 16:1)
2) Aan tijdelijk goed leed Abram dus in Egypte geen gebrek; maar zijn hoogste en dierbaarste goed op aarde, de vrouw van zijn liefde, had hij verloren, zwakheid zelfs overgegeven. Wat kon dit gemis vergoeden? Abram ontvangt zijn straf, want de Heilige laat ook de afdwalingen van Zijn kinderen niet zonder gevolgen. Hoeveel vrees en angst zal hem vervuld hebben voor de schending van zijn vrouw! Hoe zullen die geschenken hem bitter geweest zijn, omdat zij ontvangen werden voor zo'n prijs!.
Vers 16
16. En de koning, deed Abram goed, om hem voor de wegneming van Saraï tevreden te stellen; zodat hij had schapen en runderen, en ezels, en knechten en maagden, 1) en ezelinnen en kamelen, 2) alle goederen, die voor een herder de liefste zijn.1) Onder de maagden, die hij van farao verkreeg, en die hij later aan Saraï schonk, behoorde ook wellicht Hagar (Genesis 16:1)
2) Aan tijdelijk goed leed Abram dus in Egypte geen gebrek; maar zijn hoogste en dierbaarste goed op aarde, de vrouw van zijn liefde, had hij verloren, zwakheid zelfs overgegeven. Wat kon dit gemis vergoeden? Abram ontvangt zijn straf, want de Heilige laat ook de afdwalingen van Zijn kinderen niet zonder gevolgen. Hoeveel vrees en angst zal hem vervuld hebben voor de schending van zijn vrouw! Hoe zullen die geschenken hem bitter geweest zijn, omdat zij ontvangen werden voor zo'n prijs!.
Vers 17
17. a) Maar de HEERE, 1) die niet toelaten kon, dat de stammoeder van Zijn uitverkoren geslacht tot een werktuig van vleselijke lust werd vernederd, bezocht 2) farao met grote plagen; ook zijn huis, met lichamelijke ziekten, die verhinderden, dat Saraï geschonden werd, omdat Saraï Abram's vrouw was.a) Psalms 105:12-Psalms 105:15
1) Hij, die ons bemint, maakt goed wat wij bederven; verheugt ons waar wij ons zelf bedroeven, en leidt ons waar wij dwalen. Daartoe beweegt Hem Zijn reine Vaderlijke goedheid, waarmee Hij arme zondaren troost als Zijn kinderen..
2) Er wordt gevraagd of de straf, farao opgelegd, rechtvaardig was, omdat het volstrekt zijn bedoeling niet was, om de geliefde van een ander op oneerbare wijze te behandelen, noch de echtgenote van een ander met geweld weg te nemen. Ik antwoord, dat wij de daden van de mensen niet altijd moeten beschouwen volgens onze rechtsbeschouwing, maar ze liever moeten wegen op Gods weegschaal, omdat het dikwijls gebeurt, dat God iets opmerkt, dat Hij rechtvaardig in ons straft, terwijl wij menen dat ons geen schuld treft en wij ons van alle schuld vrij pleiten..
Vers 17
17. a) Maar de HEERE, 1) die niet toelaten kon, dat de stammoeder van Zijn uitverkoren geslacht tot een werktuig van vleselijke lust werd vernederd, bezocht 2) farao met grote plagen; ook zijn huis, met lichamelijke ziekten, die verhinderden, dat Saraï geschonden werd, omdat Saraï Abram's vrouw was.a) Psalms 105:12-Psalms 105:15
1) Hij, die ons bemint, maakt goed wat wij bederven; verheugt ons waar wij ons zelf bedroeven, en leidt ons waar wij dwalen. Daartoe beweegt Hem Zijn reine Vaderlijke goedheid, waarmee Hij arme zondaren troost als Zijn kinderen..
2) Er wordt gevraagd of de straf, farao opgelegd, rechtvaardig was, omdat het volstrekt zijn bedoeling niet was, om de geliefde van een ander op oneerbare wijze te behandelen, noch de echtgenote van een ander met geweld weg te nemen. Ik antwoord, dat wij de daden van de mensen niet altijd moeten beschouwen volgens onze rechtsbeschouwing, maar ze liever moeten wegen op Gods weegschaal, omdat het dikwijls gebeurt, dat God iets opmerkt, dat Hij rechtvaardig in ons straft, terwijl wij menen dat ons geen schuld treft en wij ons van alle schuld vrij pleiten..
Vers 18
18. Toen riep farao, die niet als een latere zijn hart farao verstokte, Abram, en zei: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? Waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw vrouw is?1) Hoe wist farao dat die plagen hem wegens Saraï overkwamen? Door zijn priesters is onwaarschijnlijk. Veeleer is het, dat hij door het karakter van de plagen tot nadenken is gebracht en op voor hem verborgen wijze, maar toch door Goddelijke beschikking, bij Saraï onderzoek heeft gedaan, wie zij was en in welke betrekking zij tot Abram stond en van haar te weten is gekomen, dat zij de wettige vrouw van Abram was. Gelijk de vrouw van Pilatus op bijzondere wijze in de droom veel leed om des Heren wil, alzo zal de Heere God ook aan farao te kennen hebben gegeven, dat dit alleen was omwille van Saraï.
Vers 18
18. Toen riep farao, die niet als een latere zijn hart farao verstokte, Abram, en zei: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? Waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw vrouw is?1) Hoe wist farao dat die plagen hem wegens Saraï overkwamen? Door zijn priesters is onwaarschijnlijk. Veeleer is het, dat hij door het karakter van de plagen tot nadenken is gebracht en op voor hem verborgen wijze, maar toch door Goddelijke beschikking, bij Saraï onderzoek heeft gedaan, wie zij was en in welke betrekking zij tot Abram stond en van haar te weten is gekomen, dat zij de wettige vrouw van Abram was. Gelijk de vrouw van Pilatus op bijzondere wijze in de droom veel leed om des Heren wil, alzo zal de Heere God ook aan farao te kennen hebben gegeven, dat dit alleen was omwille van Saraï.
Vers 19
19. Waarom hebt gij gezegd: 1) Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zou genomen hebben? 2) zie, daar is uw vrouw, neem haar, en ga henen.1) De bestraffing door een afgodisch vorst is een nieuwe straf voor de gelovige, wegens zijn wantrouwen. Hoe dikwijls moet de wereld, die zo scherp naar de gebreken en zonden van de godvrezenden ziet, ons dienen tot nederigheid en opwekking van waakzaamheid! Zou de wandel van Christenen reiner zijn, waren, zouden zij getrouwer zijn voor elkaar; dan zouden de beschuldigingen van de wereld die diep treffen, minder zijn. De eerste gemeente te Jeruzalem had achting bij het gehele volk. (Acts 2:47).
2) Hieruit blijkt duidelijk, dat Saraï ongeschonden tot Abram wederkeerde..
Vers 19
19. Waarom hebt gij gezegd: 1) Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zou genomen hebben? 2) zie, daar is uw vrouw, neem haar, en ga henen.1) De bestraffing door een afgodisch vorst is een nieuwe straf voor de gelovige, wegens zijn wantrouwen. Hoe dikwijls moet de wereld, die zo scherp naar de gebreken en zonden van de godvrezenden ziet, ons dienen tot nederigheid en opwekking van waakzaamheid! Zou de wandel van Christenen reiner zijn, waren, zouden zij getrouwer zijn voor elkaar; dan zouden de beschuldigingen van de wereld die diep treffen, minder zijn. De eerste gemeente te Jeruzalem had achting bij het gehele volk. (Acts 2:47).
2) Hieruit blijkt duidelijk, dat Saraï ongeschonden tot Abram wederkeerde..
Vers 20
20. 1) En farao gaf hem zijn vrouw ongedeerd terug; liet hem de gegeven geschenken, behouden; en gebood zijn mannen, dat zij met hem zouden meegaan, om hem te beschermen tegen alle geweld waaraan hij, afgezien nog van de schoonheid van zijn vrouw, wegens zijn rijkdom blootstond. Zij begeleidden hem, en zijn vrouw en alles wat hij had. Waarin men ziet ten dele, hoe God de lijdzaamheid en standvastigheid van Abram, zowel door de hongersnood, door welke hij gedwongen was, het land Kanan, in hetwelk God hem alleen zegen beloofd had, als door de zware verzoeking in Egypte heeft willen beproeven; ten dele hoe Hij de Zijnen in alle zwarigheid en grote verlegenheid uitredt en nooit verlaat; ten dele is hier ook als in een voorbeeld vertoond, wat na enige eeuwen aan het zaad van Abram zou wedervaren in Egypte, hetwelk in Egypte tegenspoed en onderdrukking zou hebben, zoals Abram die had gehad, en tevens een beeld van hetgeen de Egyptenaren zouden ervaren, dat God hen om die onderdrukking zou plagen, zodat zij het zaad van Abram, gelijk zij hier doen aan Abram, verrijkt met hun geschenken en vaten zouden laten gaan.Deze geschiedenis wordt ons meegedeeld tot eer van God. De betekenis meldt ons Psalms 105:13-Psalms 105:15. God beschermt wonderbaar in `t grootste gevaar; kastijdt Hij de Zijnen; wanneer zij Hem vergeten; de Heere laat ze toch niet omkomen..
1) Uit het niet vermelden van hetgeen Abram gezegd heeft is niet op te maken, dat hij zich niet verontschuldigd heeft. Het kan zeer goed zijn, dat hij heeft gezwegen en de bestraffing in het woord van farao aanvaard heeft. Dat hij gezwegen heeft, is niet vast te stellen..
Vers 20
20. 1) En farao gaf hem zijn vrouw ongedeerd terug; liet hem de gegeven geschenken, behouden; en gebood zijn mannen, dat zij met hem zouden meegaan, om hem te beschermen tegen alle geweld waaraan hij, afgezien nog van de schoonheid van zijn vrouw, wegens zijn rijkdom blootstond. Zij begeleidden hem, en zijn vrouw en alles wat hij had. Waarin men ziet ten dele, hoe God de lijdzaamheid en standvastigheid van Abram, zowel door de hongersnood, door welke hij gedwongen was, het land Kanan, in hetwelk God hem alleen zegen beloofd had, als door de zware verzoeking in Egypte heeft willen beproeven; ten dele hoe Hij de Zijnen in alle zwarigheid en grote verlegenheid uitredt en nooit verlaat; ten dele is hier ook als in een voorbeeld vertoond, wat na enige eeuwen aan het zaad van Abram zou wedervaren in Egypte, hetwelk in Egypte tegenspoed en onderdrukking zou hebben, zoals Abram die had gehad, en tevens een beeld van hetgeen de Egyptenaren zouden ervaren, dat God hen om die onderdrukking zou plagen, zodat zij het zaad van Abram, gelijk zij hier doen aan Abram, verrijkt met hun geschenken en vaten zouden laten gaan.Deze geschiedenis wordt ons meegedeeld tot eer van God. De betekenis meldt ons Psalms 105:13-Psalms 105:15. God beschermt wonderbaar in `t grootste gevaar; kastijdt Hij de Zijnen; wanneer zij Hem vergeten; de Heere laat ze toch niet omkomen..
1) Uit het niet vermelden van hetgeen Abram gezegd heeft is niet op te maken, dat hij zich niet verontschuldigd heeft. Het kan zeer goed zijn, dat hij heeft gezwegen en de bestraffing in het woord van farao aanvaard heeft. Dat hij gezwegen heeft, is niet vast te stellen..