Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezra 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezra-2.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezra 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 2Ezra 2:1
GETAL EN REGISTER VAN DE WEDERKERENDE JODEN EN HUN BIJDRAGE TOT DE HERBOUW
II. Ezra 2:1-Ezra 2:70. Hier volgt een opgave van de hoofden van de geslachten en vaderhuizen, die van Babel naar Jeruzalem trokken, en na hun aankomst daar, zich in de omliggende steden en plaatsen verstrooiden. Eerst worden behalve Jozua en Zerubbabel tien andere mannen genoemd, die als leidslieden of vertegenwoordigers van de gemeente optraden (Ezra 2:1, Ezra 2:2); daarna wordt het getal van de mannen van het volk van Israël genoemd (Ezra 2:2), waarvan daarna ook de getalsterkte wordt opgegeven (Ezra 2:3-Ezra 2:35); hieraan sluiten zich de priesters (Ezra 2:36-Ezra 2:39), de Levieten (Ezra 2:40-Ezra 2:42), de Nethinim en de kinderen van de knechten van Salomo (Ezra 2:43-Ezra 2:58); ten slotte volgen enige geslachten en de priesters, die niet konden bewijzen, dat zij uit Israël waren (Ezra 2:59-Ezra 2:63), waarop het gehele getal mannen en het aantal paarden enz. (Ezra 2:64-Ezra 2:67), en het bedrag van de vrijwillige giften tot de tempel bouwt (Ezra 2:68) opgegeven wordt (Vergelijk Nehemiah 7:5-Nehemiah 7:73).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 2Ezra 2:1
GETAL EN REGISTER VAN DE WEDERKERENDE JODEN EN HUN BIJDRAGE TOT DE HERBOUW
II. Ezra 2:1-Ezra 2:70. Hier volgt een opgave van de hoofden van de geslachten en vaderhuizen, die van Babel naar Jeruzalem trokken, en na hun aankomst daar, zich in de omliggende steden en plaatsen verstrooiden. Eerst worden behalve Jozua en Zerubbabel tien andere mannen genoemd, die als leidslieden of vertegenwoordigers van de gemeente optraden (Ezra 2:1, Ezra 2:2); daarna wordt het getal van de mannen van het volk van Israël genoemd (Ezra 2:2), waarvan daarna ook de getalsterkte wordt opgegeven (Ezra 2:3-Ezra 2:35); hieraan sluiten zich de priesters (Ezra 2:36-Ezra 2:39), de Levieten (Ezra 2:40-Ezra 2:42), de Nethinim en de kinderen van de knechten van Salomo (Ezra 2:43-Ezra 2:58); ten slotte volgen enige geslachten en de priesters, die niet konden bewijzen, dat zij uit Israël waren (Ezra 2:59-Ezra 2:63), waarop het gehele getal mannen en het aantal paarden enz. (Ezra 2:64-Ezra 2:67), en het bedrag van de vrijwillige giften tot de tempel bouwt (Ezra 2:68) opgegeven wordt (Vergelijk Nehemiah 7:5-Nehemiah 7:73).
Vers 1
1. Dit zijn de kinderen van dat landschap 1), van Judea of de verenigde stammen van Juda en Benjamin (Ezra 1:5), die in het jaar 536 voor Christus optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, wel niet allen, maar toch in hun stamhoofden en vaderen, weggevoerd had naar Babel, op vier verschillende tijden, als in het vierde jaar van Jojakim (606 voor Christus); onder Jojachin (598 voor Christus); in het elfde jaar van Zedekia (588 voor Christus) en vijf jaar later door Nebuzaradan (2 Kings 24:1 en 14; 25:11 Jeremiah 52:30), die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, en na een reis van omtrent vier maanden daar aankwamen (Ezra 7:8 v.), in het begin van het jaar 535 voor Christus (Ezr 1:11), en zij begaven zich een ieder naar zijn stad, waar hij door afkomst behoorde, of die hem tot woonplaats was aangewezen.1) Judea, of de landstreek, waarvan Jeruzalem de hoofdstad was, wordt hier een landschap genoemd, omdat het een gedeelte van het Perzische rijk uitmaakte en het Perzische rijk in verschillende Satrapieën of landschappen was verdeeld.
Vers 1
1. Dit zijn de kinderen van dat landschap 1), van Judea of de verenigde stammen van Juda en Benjamin (Ezra 1:5), die in het jaar 536 voor Christus optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, wel niet allen, maar toch in hun stamhoofden en vaderen, weggevoerd had naar Babel, op vier verschillende tijden, als in het vierde jaar van Jojakim (606 voor Christus); onder Jojachin (598 voor Christus); in het elfde jaar van Zedekia (588 voor Christus) en vijf jaar later door Nebuzaradan (2 Kings 24:1 en 14; 25:11 Jeremiah 52:30), die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, en na een reis van omtrent vier maanden daar aankwamen (Ezra 7:8 v.), in het begin van het jaar 535 voor Christus (Ezr 1:11), en zij begaven zich een ieder naar zijn stad, waar hij door afkomst behoorde, of die hem tot woonplaats was aangewezen.1) Judea, of de landstreek, waarvan Jeruzalem de hoofdstad was, wordt hier een landschap genoemd, omdat het een gedeelte van het Perzische rijk uitmaakte en het Perzische rijk in verschillende Satrapieën of landschappen was verdeeld.
Vers 2
2. Die kwamen met de volgende 12 geslachtshoofden, die de oude verdeling in 12 stammen vertegenwoordigden, en als leidslieden voor de nieuwe gemeente moesten dienen: Zerubbabel 1), een nakomeling van koning Jojachin (1 Chronicles 3:17), en vorst van de stam van Juda (Ezra 1:8), Jesua of Jozua, zoon van Jozadak en kleinzoon van de hogepriester Seraja, die Nebukadnezar te Riblath in Syrië had doen neerhouwen (2 Kings 25:18, 1 Chronicles 6:14; Haggai 1:1), bloedverwant van de Schriftgeleerde Ezra, die echter nu nog niet bij de wederkerenden was, maar pas later een nieuwe volksplanting naar Juda overbracht (Hoofdstuk .7:1), Nehemia, niet te verwarren met Nehemia, de zoon van Hachalja, die insgelijks veel later zo'n werkzaam aandeel in de terugkering verkreeg (Nehemiah 1:1), Seraja of Azaria (Nehemiah 7:7), Reëlaja of Ramja, Mordechai wel te onderscheiden van Mordechai, de voogd van Esther (Esther 2:5), ofschoon oude uitleggers hem voor dezelfde persoon houden, Bilsan, Mizparof Mispereth; Bigvai, Rehum (Numbers 1:14), en behalve de tussen Reëlaja en Mordechai ongenoemd gebleven Nahemani, Baëna.Dit is het getal, dat later nauwkeuriger zal worden opgegeven, van de mannen van het volk van Israël 2), die met de evengenoemde aanvoerders naar Jeruzalem en naar Juda kwamen.1) Het is meer dan waarschijnlijk, dat Zerubbabel door Cyrus tot hoofd werd aangesteld, vanwege zijn koninklijke afstamming. Ook is het vermoeden niet onjuist, dat hij een betrekking aan het hof van de koning van Perzië heeft bekleed.
2) Deze laatste woorden maken het bijzonder opschrift uit van de eerste afdeling van de volgende lijsten, waarmee de opschriften in Ezra 2:36,Ezra 2:40,Ezra 2:43, Ezra 2:55 overeenstemmen. Volk van Israël heet het, niet volk van Juda, omdat de terugkerenden het gehele bondsvolk vertegenwoordigen..
Vers 2
2. Die kwamen met de volgende 12 geslachtshoofden, die de oude verdeling in 12 stammen vertegenwoordigden, en als leidslieden voor de nieuwe gemeente moesten dienen: Zerubbabel 1), een nakomeling van koning Jojachin (1 Chronicles 3:17), en vorst van de stam van Juda (Ezra 1:8), Jesua of Jozua, zoon van Jozadak en kleinzoon van de hogepriester Seraja, die Nebukadnezar te Riblath in Syrië had doen neerhouwen (2 Kings 25:18, 1 Chronicles 6:14; Haggai 1:1), bloedverwant van de Schriftgeleerde Ezra, die echter nu nog niet bij de wederkerenden was, maar pas later een nieuwe volksplanting naar Juda overbracht (Hoofdstuk .7:1), Nehemia, niet te verwarren met Nehemia, de zoon van Hachalja, die insgelijks veel later zo'n werkzaam aandeel in de terugkering verkreeg (Nehemiah 1:1), Seraja of Azaria (Nehemiah 7:7), Reëlaja of Ramja, Mordechai wel te onderscheiden van Mordechai, de voogd van Esther (Esther 2:5), ofschoon oude uitleggers hem voor dezelfde persoon houden, Bilsan, Mizparof Mispereth; Bigvai, Rehum (Numbers 1:14), en behalve de tussen Reëlaja en Mordechai ongenoemd gebleven Nahemani, Baëna.Dit is het getal, dat later nauwkeuriger zal worden opgegeven, van de mannen van het volk van Israël 2), die met de evengenoemde aanvoerders naar Jeruzalem en naar Juda kwamen.1) Het is meer dan waarschijnlijk, dat Zerubbabel door Cyrus tot hoofd werd aangesteld, vanwege zijn koninklijke afstamming. Ook is het vermoeden niet onjuist, dat hij een betrekking aan het hof van de koning van Perzië heeft bekleed.
2) Deze laatste woorden maken het bijzonder opschrift uit van de eerste afdeling van de volgende lijsten, waarmee de opschriften in Ezra 2:36,Ezra 2:40,Ezra 2:43, Ezra 2:55 overeenstemmen. Volk van Israël heet het, niet volk van Juda, omdat de terugkerenden het gehele bondsvolk vertegenwoordigen..
Vers 3
3. De kinderen van Paros, tweeduizend honderdtweeenzeventig (2:172), in Nehemiah 7:8 juist zo veel.Vers 3
3. De kinderen van Paros, tweeduizend honderdtweeenzeventig (2:172), in Nehemiah 7:8 juist zo veel.Vers 4
4. De kinderen van Sefatja, driehonderd tweeenzeventig (372), in Nehemiah 7:9 even zo veel.Vers 4
4. De kinderen van Sefatja, driehonderd tweeenzeventig (372), in Nehemiah 7:9 even zo veel.Vers 5
5. De kinderen van Arach, zevenhonderd vijfenzeventig, (775), in Nehemiah 7:10 Nehemiah 7:652.Vers 5
5. De kinderen van Arach, zevenhonderd vijfenzeventig, (775), in Nehemiah 7:10 Nehemiah 7:652.Vers 6
6. De kinderen van Pahath-Moab, vermoedelijk nakomelingen van een afstammeling van Juda, die een vorst van Moab was (1 Chronicles 4:22), van de kinderen van Jesua-Joab, tweeduizend achthonderd en twaalf (2:812), in Nehemiah 7:11 Nehemiah 2:818.Vers 6
6. De kinderen van Pahath-Moab, vermoedelijk nakomelingen van een afstammeling van Juda, die een vorst van Moab was (1 Chronicles 4:22), van de kinderen van Jesua-Joab, tweeduizend achthonderd en twaalf (2:812), in Nehemiah 7:11 Nehemiah 2:818.Vers 7
7. De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vierenvijftig (1:254), evenzo in Nehemiah 7:12.Vers 7
7. De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vierenvijftig (1:254), evenzo in Nehemiah 7:12.Vers 8
8. De kinderen van Zatthu, negenhonderd vijfenveertig (945), in Nehemiah 7:13 Nehemiah 7:845.Vers 8
8. De kinderen van Zatthu, negenhonderd vijfenveertig (945), in Nehemiah 7:13 Nehemiah 7:845.Vers 9
9. De kinderen van Zakkai, zevenhonderd en zestig (760), even zo veel in Nehemiah 7:14.Vers 9
9. De kinderen van Zakkai, zevenhonderd en zestig (760), even zo veel in Nehemiah 7:14.Vers 10
10. De kinderen van Bani, zeshonderd tweeenveertig (642), in Nehemiah 7:15 Nehemiah 7:648.Vers 10
10. De kinderen van Bani, zeshonderd tweeenveertig (642), in Nehemiah 7:15 Nehemiah 7:648.Vers 11
11. De kinderen van Bebai, zeshonderd drieentwintig (623), in Nehemiah 7:16 Nehemiah 7:648.Vers 11
11. De kinderen van Bebai, zeshonderd drieentwintig (623), in Nehemiah 7:16 Nehemiah 7:648.Vers 12
12. De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd tweeentwintig (1:222), in Nehemiah 7:17 Nehemiah 7:17,Nehemiah 7:2 Nehemiah 2:322.Vers 12
12. De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd tweeentwintig (1:222), in Nehemiah 7:17 Nehemiah 7:17,Nehemiah 7:2 Nehemiah 2:322.Vers 13
13. De kinderen van Adonikam, zeshonderd zesenzestig (666), in Nehemiah 7:18 Nehemiah 7:667.Vers 13
13. De kinderen van Adonikam, zeshonderd zesenzestig (666), in Nehemiah 7:18 Nehemiah 7:667.Vers 14
14. De kinderen van Bigvai, tweeduizend zesenvijftig (2.056), in Nehemiah 7:19 Nehemiah 7:2.067.Vers 14
14. De kinderen van Bigvai, tweeduizend zesenvijftig (2.056), in Nehemiah 7:19 Nehemiah 7:2.067.Vers 15
15. De kinderen van Adin, vier honderd vier en vijftig (454), in Nehemiah 7:20. 655.Vers 15
15. De kinderen van Adin, vier honderd vier en vijftig (454), in Nehemiah 7:20. 655.Vers 16
16. De kinderen van Ater, van Hizkia, een beroemd man, acht en negentig (98), even zo veel in Nehemiah 7:22. 17. De kinderen van Bezai, drie honderd drie en twintig (323)) in Nehemiah 7:23. 324.Vers 16
16. De kinderen van Ater, van Hizkia, een beroemd man, acht en negentig (98), even zo veel in Nehemiah 7:22. 17. De kinderen van Bezai, drie honderd drie en twintig (323)) in Nehemiah 7:23. 324.Vers 18
18. De kinderen van Jora, of Hariph; de eerste naam betekent "herfstregen," de laatste daarentegen "herfst," honderd en twaalf (112), in Nehemiah 7:24 ook zo veel.Vers 18
18. De kinderen van Jora, of Hariph; de eerste naam betekent "herfstregen," de laatste daarentegen "herfst," honderd en twaalf (112), in Nehemiah 7:24 ook zo veel.Vers 19
19. De kinderen van Hasum, twee honderd drie en twintig (223), in Nehemiah 7:22. 328.In deze verzen zijn de namen van de huizen der vaderen of de geslachten opgeteld, tot welke rij ook de namen in Ezra 2:31, Ezra 2:32 zouden kunnen gerekend worden, ten minste wanneer zij op de rechte plaats staan. In de nu volgende verzen worden bewoners van steden en dorpen opgenoemd, die allen in de onmiddellijke nabijheid van Jeruzalem lagen, en waarschijnlijk de enige plaatsen in het kleine gebied der nieuwe gemeente waren, die terstond na den terugkeer door een groter aantal Israëlieten in bezit werden genomen..
Juda, dat een beroemd koninkrijk was geweest, waaraan andere koninkrijken onderworpen waren, was nu zelf ene provincie van het koninkrijk Perzië geworden. Zie hoe de zonde ene natie doet achteruitgaan en vernedert, die door de gerechtigheid zou verhoogd zijn geworden.
Er is enig verschil tussen de getallen in dit hoofdstuk en in Nehemiah 7:1, waar deze opgave wordt herhaald; dit zal wel zijnen grond vinden in de omstandigheid, dat sommigen, die eerst hun namen hadden opgegeven, later toen het op vertrekken aankwam, terugtrokken, en daarentegen dat anderen, die eerst aarzelden om te vertrekken, later er toe besloten, en alzo het getal vermeerderden..
Vers 19
19. De kinderen van Hasum, twee honderd drie en twintig (223), in Nehemiah 7:22. 328.In deze verzen zijn de namen van de huizen der vaderen of de geslachten opgeteld, tot welke rij ook de namen in Ezra 2:31, Ezra 2:32 zouden kunnen gerekend worden, ten minste wanneer zij op de rechte plaats staan. In de nu volgende verzen worden bewoners van steden en dorpen opgenoemd, die allen in de onmiddellijke nabijheid van Jeruzalem lagen, en waarschijnlijk de enige plaatsen in het kleine gebied der nieuwe gemeente waren, die terstond na den terugkeer door een groter aantal Israëlieten in bezit werden genomen..
Juda, dat een beroemd koninkrijk was geweest, waaraan andere koninkrijken onderworpen waren, was nu zelf ene provincie van het koninkrijk Perzië geworden. Zie hoe de zonde ene natie doet achteruitgaan en vernedert, die door de gerechtigheid zou verhoogd zijn geworden.
Er is enig verschil tussen de getallen in dit hoofdstuk en in Nehemiah 7:1, waar deze opgave wordt herhaald; dit zal wel zijnen grond vinden in de omstandigheid, dat sommigen, die eerst hun namen hadden opgegeven, later toen het op vertrekken aankwam, terugtrokken, en daarentegen dat anderen, die eerst aarzelden om te vertrekken, later er toe besloten, en alzo het getal vermeerderden..
Vers 20
20. De kinderen van Gibbar, of Gibeon (Joshua 9:3), vijf en negentig, even als in Nehemiah 7:25.Vers 20
20. De kinderen van Gibbar, of Gibeon (Joshua 9:3), vijf en negentig, even als in Nehemiah 7:25.Vers 21
21. De kinderen van Bethlehem (Ruth 1:22 ) honderd drie en twintig.Vers 21
21. De kinderen van Bethlehem (Ruth 1:22 ) honderd drie en twintig.Vers 22
22. De mannen van Netofa, (2 Samuel 23:28) ten zuidwesten van Bethlehem zes en vijftig. In Nehemiah 7:26 worden de mannen van Bethlehem en van Netofa te zamen 188 opgegeven, terwijl hier het getal voor de twee plaatsen 179 is.Vers 22
22. De mannen van Netofa, (2 Samuel 23:28) ten zuidwesten van Bethlehem zes en vijftig. In Nehemiah 7:26 worden de mannen van Bethlehem en van Netofa te zamen 188 opgegeven, terwijl hier het getal voor de twee plaatsen 179 is.Vers 23
23. De mannen van Anathoth (Joshua 21:18. Jerem. 1:1), honderd acht en twintig, Nehemiah 7:21 ook zo veel.Vers 23
23. De mannen van Anathoth (Joshua 21:18. Jerem. 1:1), honderd acht en twintig, Nehemiah 7:21 ook zo veel.Vers 24
24. De kinderen van Azmaveth, of Beth-Asmaveth komt vroeger niet voor, misschien het tegenwoordige Hizmeh, ten noordoosten van Jeruzalem twee en veertig (Nehemiah 7:28).Vers 24
24. De kinderen van Azmaveth, of Beth-Asmaveth komt vroeger niet voor, misschien het tegenwoordige Hizmeh, ten noordoosten van Jeruzalem twee en veertig (Nehemiah 7:28).Vers 25
25. De kinderen van Kirjath-Arim, of Kireath-Jearim (Joshua 15:9), Cefira en Beëroth (Joshua 9:12), zeven honderd drie en veertig (Nehemiah 7:29).Vers 25
25. De kinderen van Kirjath-Arim, of Kireath-Jearim (Joshua 15:9), Cefira en Beëroth (Joshua 9:12), zeven honderd drie en veertig (Nehemiah 7:29).Vers 26
26. De kinderen van Rama en Gaba (Judges 19:30 Joshua 18:24,Joshua 18:25), zes honderd een en twintig (Nehemiah 7:30). 27. De mannen van Michmas (1 Samuel 13:2. (Isaiah 10:28), honderd twee en twintig (Nehemiah 7:30).Vers 26
26. De kinderen van Rama en Gaba (Judges 19:30 Joshua 18:24,Joshua 18:25), zes honderd een en twintig (Nehemiah 7:30). 27. De mannen van Michmas (1 Samuel 13:2. (Isaiah 10:28), honderd twee en twintig (Nehemiah 7:30).Vers 28
28. De mannen van Beth-El (Genesis 28:11 ), en Al (Joshua 7:2 Aanm), tweehonderd drie en twintig. In Nehemiah 7:32. 123 mannen.Vers 28
28. De mannen van Beth-El (Genesis 28:11 ), en Al (Joshua 7:2 Aanm), tweehonderd drie en twintig. In Nehemiah 7:32. 123 mannen.Vers 29
29. De kinderen van Nebo, wel te onderscheiden van de in Numbers 32:3,Numbers 32:38, genoemde plaats van dezen naam, daarom het andere Nebo genoemd, misschien het tegenwoordige Beth-Nabah, 1/4 uur ten Noordwesten van Ajalon, twee en vijftig (Nehemiah 7:33).Vers 29
29. De kinderen van Nebo, wel te onderscheiden van de in Numbers 32:3,Numbers 32:38, genoemde plaats van dezen naam, daarom het andere Nebo genoemd, misschien het tegenwoordige Beth-Nabah, 1/4 uur ten Noordwesten van Ajalon, twee en vijftig (Nehemiah 7:33).Vers 30
30. De kinderen van Magbis, honderd zes en vijftig. In Nehemiah 7:1 ontbreekt dit vers geheel; ook is ons gene plaats van dien naam bekend.Vers 30
30. De kinderen van Magbis, honderd zes en vijftig. In Nehemiah 7:1 ontbreekt dit vers geheel; ook is ons gene plaats van dien naam bekend.Vers 31
31. De kinderen van den anderen, wel te onderscheiden van het in Ezra 2:7 genoemde Elam, duizend twee honderd vier en vijftig (Nehemiah 7:34).Vers 31
31. De kinderen van den anderen, wel te onderscheiden van het in Ezra 2:7 genoemde Elam, duizend twee honderd vier en vijftig (Nehemiah 7:34).Vers 32
32. De kinderen van Harim, drie honderd en twintig (Nehemiah 7:35).Dit vers staat zeker niet op de behoorlijke plaats en is oorspronkelijk op Ezra 2:7 gevolgd..
Vers 32
32. De kinderen van Harim, drie honderd en twintig (Nehemiah 7:35).Dit vers staat zeker niet op de behoorlijke plaats en is oorspronkelijk op Ezra 2:7 gevolgd..
Vers 33
33. De kinderen van Lod, Hadid en Ono (1 Chronicles 8:12. 1 Makk. 12:38), zeven honderd vijf en twintig (Nehemiah 7:37 staat 721).Vers 33
33. De kinderen van Lod, Hadid en Ono (1 Chronicles 8:12. 1 Makk. 12:38), zeven honderd vijf en twintig (Nehemiah 7:37 staat 721).Vers 34
34. De kinderen van Jericho (Joshua 6:1 ), drie honderd vijf en veertig (Nehemiah 7:36).Vers 34
34. De kinderen van Jericho (Joshua 6:1 ), drie honderd vijf en veertig (Nehemiah 7:36).Vers 35
35. De kinderen van Sena 1), drie duizend zes honderd en dertig. In Nehemiah 7:38 staat 3:930.1) De oudere uitleggers noemen deze plaats Seëna of Magdalsenna. Hieronymus spreekt van haar als de grens van Juda uitmakende (terminus Judae). Zij zal dicht bij Jeruzalem hebben gelegen. -
2) Overzien wij de namen, zo zijn die in Ezra 2:3-Ezra 2:19 zonder enigen twijfel namen van geslachten of vaderhuizen, die in Ezra 2:20-Ezra 2:29, Ezra 2:33-Ezra 2:35 evenzo zonder twijfel namen van steden, hier ook bewoners der steden genoemd. Deze opeenvolging is echter door Ezra 2:30-Ezra 2:32 onderbroken, dewijl insgelijks Harim en hoogstwaarschijnlijk ook Magbis persoons-, niet plaatsnamen zijn en bij dit tweede Elam bevreemding wekt de gelijkheid van het getal 1254, evenals bij Elam in Ezra 2:7..
Van de namen der geslachten of vaderhuizen (Ezra 2:3-Ezra 2:19 treffen wij velen in de andere lijsten uit de tijden van Ezra en Nehemia aan, waaruit wij de gevolgtrekking kunnen maken: a. dat van vele geslachten met Zerubbabel en Jozua slechts een gedeelte is teruggekeerd, en een ander deel eerst onder Ezra volgde; b. dat hoofden van vaderhuizen niet naar hun eigen namen, maar naar de namen van hun voorvaderen zijn genoemd. De namen stammen zonder twijfel grotendeels uit den tijd v r de Ballingschap, ofschoon wij ze in de Geschiedboeken van dien tijd niet aantreffen, wijl deze Boeken slechts van de, in de geschiedenis ingrijpende betekenisvolle, mannen geslachtslijsten geven en de Geslachtsregisters der Kronieken niet volledig zijn en hoofdenkelijk slechts de geslachten der oudste tijden optellen. De meesten der geslachten of vaderhuizen, zo niet allen, hebben wij wel voor vroegere bewoners van Jeruzalem te houden..
Vers 35
35. De kinderen van Sena 1), drie duizend zes honderd en dertig. In Nehemiah 7:38 staat 3:930.1) De oudere uitleggers noemen deze plaats Seëna of Magdalsenna. Hieronymus spreekt van haar als de grens van Juda uitmakende (terminus Judae). Zij zal dicht bij Jeruzalem hebben gelegen. -
2) Overzien wij de namen, zo zijn die in Ezra 2:3-Ezra 2:19 zonder enigen twijfel namen van geslachten of vaderhuizen, die in Ezra 2:20-Ezra 2:29, Ezra 2:33-Ezra 2:35 evenzo zonder twijfel namen van steden, hier ook bewoners der steden genoemd. Deze opeenvolging is echter door Ezra 2:30-Ezra 2:32 onderbroken, dewijl insgelijks Harim en hoogstwaarschijnlijk ook Magbis persoons-, niet plaatsnamen zijn en bij dit tweede Elam bevreemding wekt de gelijkheid van het getal 1254, evenals bij Elam in Ezra 2:7..
Van de namen der geslachten of vaderhuizen (Ezra 2:3-Ezra 2:19 treffen wij velen in de andere lijsten uit de tijden van Ezra en Nehemia aan, waaruit wij de gevolgtrekking kunnen maken: a. dat van vele geslachten met Zerubbabel en Jozua slechts een gedeelte is teruggekeerd, en een ander deel eerst onder Ezra volgde; b. dat hoofden van vaderhuizen niet naar hun eigen namen, maar naar de namen van hun voorvaderen zijn genoemd. De namen stammen zonder twijfel grotendeels uit den tijd v r de Ballingschap, ofschoon wij ze in de Geschiedboeken van dien tijd niet aantreffen, wijl deze Boeken slechts van de, in de geschiedenis ingrijpende betekenisvolle, mannen geslachtslijsten geven en de Geslachtsregisters der Kronieken niet volledig zijn en hoofdenkelijk slechts de geslachten der oudste tijden optellen. De meesten der geslachten of vaderhuizen, zo niet allen, hebben wij wel voor vroegere bewoners van Jeruzalem te houden..
Vers 36
36. De priesters. De kinderen van Jedaja (1 Chronicles 24:7), van het huis van Jesua 1) of Jozua, negen honderd drie en zeventig (Nehemiah 7:36).1) Jedaja is 1 Chronicles 24:7 de tweede priesterklasse. Indien nu Jedaja hier, de naam van die Priesterklasse is, zo mag men bij het huis van Jesua niet denken aan den in Ezra 2:2 genoemden Hogepriester wijl de tweede Priesterklasse naar alle waarschijnlijkheid behoorde tot de lijn van Ithamar en het hogepriesterlijk geslacht tot de lijn van Eleazar. Dezen naam van Jesua treffen wij ook aan in andere Priestergeslachten, b.v. als naam van de negende Priesterklasse (1 Chronicles 24:11), zodat hij een bekende naam van een ander priesterlijk geslacht kan zijn. Daar het echter niet waarschijnlijk is, dat van de Priesterklasse, van welke de Hogepriester afstamde, geen priesters zijn teruggekeerd, zo ligt het vermoeden voor de hand, dat Jesua de Hogepriester is en de zonen Jedaja's een afdeling van het vaderhuis is, waartoe Jesua behoorde..
Vers 36
36. De priesters. De kinderen van Jedaja (1 Chronicles 24:7), van het huis van Jesua 1) of Jozua, negen honderd drie en zeventig (Nehemiah 7:36).1) Jedaja is 1 Chronicles 24:7 de tweede priesterklasse. Indien nu Jedaja hier, de naam van die Priesterklasse is, zo mag men bij het huis van Jesua niet denken aan den in Ezra 2:2 genoemden Hogepriester wijl de tweede Priesterklasse naar alle waarschijnlijkheid behoorde tot de lijn van Ithamar en het hogepriesterlijk geslacht tot de lijn van Eleazar. Dezen naam van Jesua treffen wij ook aan in andere Priestergeslachten, b.v. als naam van de negende Priesterklasse (1 Chronicles 24:11), zodat hij een bekende naam van een ander priesterlijk geslacht kan zijn. Daar het echter niet waarschijnlijk is, dat van de Priesterklasse, van welke de Hogepriester afstamde, geen priesters zijn teruggekeerd, zo ligt het vermoeden voor de hand, dat Jesua de Hogepriester is en de zonen Jedaja's een afdeling van het vaderhuis is, waartoe Jesua behoorde..
Vers 37
37. De kinderen van Immer, de zestiende Priesterklasse (1 Chronicles 24:18), duizend twee en vijftig (Nehemiah 7:40).Vers 37
37. De kinderen van Immer, de zestiende Priesterklasse (1 Chronicles 24:18), duizend twee en vijftig (Nehemiah 7:40).Vers 38
38. De kinderen van Pashur 1) Jeremiah 20:1; Jeremiah 21:1), duizend twee honderd zeven en veertig (Nehemiah 7:41).1) Pashur komt in 1 Chronicles 24:1 niet voor onder de Priesterklassen. Waarschijnlijk is het een priesterlijk geslacht geweest, wat zich later heeft uitgebreid, en nu opgenomen is in de plaats van een uitgestorven geslacht.
Vers 38
38. De kinderen van Pashur 1) Jeremiah 20:1; Jeremiah 21:1), duizend twee honderd zeven en veertig (Nehemiah 7:41).1) Pashur komt in 1 Chronicles 24:1 niet voor onder de Priesterklassen. Waarschijnlijk is het een priesterlijk geslacht geweest, wat zich later heeft uitgebreid, en nu opgenomen is in de plaats van een uitgestorven geslacht.
Vers 39
39. De kinderen van Harim (1 Chronicles 24:8),duizend en zeventien (Nehemiah 7:42.Tot den tijd van Ezra (Ezra 8:2) schijnen alleen de vier bovengenoemde afdelingen der priesters den godsdienst van de nieuwe gemeente bezorgd te hebben. Hun getal was zeer aanzienlijk, omtrent het tiende gedeelte van de gehele gemeente..
Vers 39
39. De kinderen van Harim (1 Chronicles 24:8),duizend en zeventien (Nehemiah 7:42.Tot den tijd van Ezra (Ezra 8:2) schijnen alleen de vier bovengenoemde afdelingen der priesters den godsdienst van de nieuwe gemeente bezorgd te hebben. Hun getal was zeer aanzienlijk, omtrent het tiende gedeelte van de gehele gemeente..
Vers 40
40. De Levieten in den engeren zin van het woord (1 Chronicles 23:5 1 Chronicles 23:1). De kinderen van Jesua en Kadmiël, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig. (Nehemiah 7:43).Vers 40
40. De Levieten in den engeren zin van het woord (1 Chronicles 23:5 1 Chronicles 23:1). De kinderen van Jesua en Kadmiël, van de kinderen van Hodavja, vier en zeventig. (Nehemiah 7:43).Vers 41
41. De zangers. De kinderen van Asaf, honderd acht en twintig. 1)1) Bij den eersten terugkeer voegden zich alleen de zonen van Asaf bij degenen, die de tempel zouden herbouwen. Later vinden we alle drie geslachten weer in Jeruzalem. (Nehemiah 11:17 Nehemiah 11:17). 42. De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, (1 Chronicles 9:17) de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig.
Vers 41
41. De zangers. De kinderen van Asaf, honderd acht en twintig. 1)1) Bij den eersten terugkeer voegden zich alleen de zonen van Asaf bij degenen, die de tempel zouden herbouwen. Later vinden we alle drie geslachten weer in Jeruzalem. (Nehemiah 11:17 Nehemiah 11:17). 42. De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, (1 Chronicles 9:17) de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig.
Vers 43
43. De Nethinim (1 Chronicles 9:2 ). De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth.Vers 43
43. De Nethinim (1 Chronicles 9:2 ). De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth.Vers 44
44. De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen van Padon.De Levieten met de zangers en poortiers maakten te zamen nog geen 350 uit. Er was een tijd geweest, dat de Levieten nauwgezetter hun plicht betrachtten, dan de priesters (2 Chronicles 29:34); maar die tijd was nu voorbij..
Vers 44
44. De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen van Padon.De Levieten met de zangers en poortiers maakten te zamen nog geen 350 uit. Er was een tijd geweest, dat de Levieten nauwgezetter hun plicht betrachtten, dan de priesters (2 Chronicles 29:34); maar die tijd was nu voorbij..
Vers 45
45. De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub.Vers 45
45. De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Akkub.Vers 46
46. De kinderen van Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen van Hanan.Vers 46
46. De kinderen van Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen van Hanan.Vers 47
47. De kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar, de kinderen van Reaja.Vers 47
47. De kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar, de kinderen van Reaja.Vers 48
48. De kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen van Gazzam.Vers 48
48. De kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen van Gazzam.Vers 49
49. De kinderen van Uza, de kinderen van Paseah, de kinderen van Bezai.Vers 49
49. De kinderen van Uza, de kinderen van Paseah, de kinderen van Bezai.Vers 50
50. De kinderen van Asna, de kinderen der Mehnim, de kinderen der Nefsim.Vers 50
50. De kinderen van Asna, de kinderen der Mehnim, de kinderen der Nefsim.Vers 51
51. De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur.Vers 51
51. De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur.Vers 52
52. De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehlda, de kinderen van Harsa.Vers 52
52. De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehlda, de kinderen van Harsa.Vers 53
53. De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah.Vers 53
53. De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah.Vers 54
54. De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa (Nehemiah 7:46-Nehemiah 7:56).Dit zijn allen namen van de afdelingen der lijfeigenen van het heiligdom, zo als duidelijk blijkt uit Nehemiah 11:21, waar Ziha als een der hoofden genoemd wordt. Onder dezen behoren dan ook de krijgsgevangenen van de Meunieten (2 Chronicles 26:7), alsook de krijgsgevangenen der Nefusieten, of zonen van Naphis, den zoon van Ismaël (Genesis 25:15), terwijl de overigen afstammelingen waren van de Gibeonieten (Joshua 9:27)..
Vers 54
54. De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa (Nehemiah 7:46-Nehemiah 7:56).Dit zijn allen namen van de afdelingen der lijfeigenen van het heiligdom, zo als duidelijk blijkt uit Nehemiah 11:21, waar Ziha als een der hoofden genoemd wordt. Onder dezen behoren dan ook de krijgsgevangenen van de Meunieten (2 Chronicles 26:7), alsook de krijgsgevangenen der Nefusieten, of zonen van Naphis, den zoon van Ismaël (Genesis 25:15), terwijl de overigen afstammelingen waren van de Gibeonieten (Joshua 9:27)..
Vers 55
55. De kinderen der knechten van Salomo 1) (2 Chronicles 8:7). De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda.1) De knechten van Salomo zijn niet met de Kananietische vroondienstmannen (1 Kings 9:20. 2 Chronicles 8:7) te vereenzelvigen, maar waarschijnlijk krijgsgevangenen van een ander volk, die Salomo aan den tempel overliet, als onderworpen aan zulke dienstbetoningen, welke de Gibeonieten moesten bewijzen..
Zij worden hier onder de Nethinim gerekend (Ezra 2:58).
Vers 55
55. De kinderen der knechten van Salomo 1) (2 Chronicles 8:7). De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda.1) De knechten van Salomo zijn niet met de Kananietische vroondienstmannen (1 Kings 9:20. 2 Chronicles 8:7) te vereenzelvigen, maar waarschijnlijk krijgsgevangenen van een ander volk, die Salomo aan den tempel overliet, als onderworpen aan zulke dienstbetoningen, welke de Gibeonieten moesten bewijzen..
Zij worden hier onder de Nethinim gerekend (Ezra 2:58).
Vers 57
57. De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochret-Hazebaïm = hertenjagers, de kinderen van Ami (Nehemiah 7:57-Nehemiah 7:59)Vers 57
57. De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochret-Hazebaïm = hertenjagers, de kinderen van Ami (Nehemiah 7:57-Nehemiah 7:59)Vers 58
58. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren drie honderd twee en negentig (Nehemiah 7:60).Vers 58
58. Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren drie honderd twee en negentig (Nehemiah 7:60).Vers 59
59. Dezen, die in Ezra 2:60 nader zijn opgegeven naar de huizen der vaderen en de geslachten togen ook op van Tel-melah (Zoutheuvel), Tel-harsa (Bosheuvel), beide Babylonische provincies, Cherub, Addan en Immer (deze drie namen betekenen waarschijnlijk de drie plaatsen in de genoemde provincies, die aan de geslachten, in Ezra 2:60 genoemd, toebehoorden); doch zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israël waren.Vers 59
59. Dezen, die in Ezra 2:60 nader zijn opgegeven naar de huizen der vaderen en de geslachten togen ook op van Tel-melah (Zoutheuvel), Tel-harsa (Bosheuvel), beide Babylonische provincies, Cherub, Addan en Immer (deze drie namen betekenen waarschijnlijk de drie plaatsen in de genoemde provincies, die aan de geslachten, in Ezra 2:60 genoemd, toebehoorden); doch zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israël waren.Vers 60
60. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zes honderd twee en vijftig. (In Nehemiah 7:61 v. staat 642).Er was een groot aantal onder hen, die beweerden, dat zij van het zaad van Jakob waren, maar zij konden hun geslachtregister niet tonen, en toch wilden zij naar Jeruzalem gaan, daar zij ene sterke begeerte hadden naar het huis en het volk Gods. Zij beschaamden alzo diegenen, die ware, echte Israëlieten waren; al droegen zij dan ook den naam niet; zij werden gerekend als kinderen der belofte, als kinderen Sions. Zij spraken als Ruth: "Uw volk is mijn (ons) volk; uw God is mijn (onze) God.".
Vers 60
60. De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zes honderd twee en vijftig. (In Nehemiah 7:61 v. staat 642).Er was een groot aantal onder hen, die beweerden, dat zij van het zaad van Jakob waren, maar zij konden hun geslachtregister niet tonen, en toch wilden zij naar Jeruzalem gaan, daar zij ene sterke begeerte hadden naar het huis en het volk Gods. Zij beschaamden alzo diegenen, die ware, echte Israëlieten waren; al droegen zij dan ook den naam niet; zij werden gerekend als kinderen der belofte, als kinderen Sions. Zij spraken als Ruth: "Uw volk is mijn (ons) volk; uw God is mijn (onze) God.".
Vers 61
61. En van de kinderen der priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz of, Hakkoz, de kinderen van Barzillaï, die van de dochteren van Barzillaï, den Gileadiet (2 Samuel 17:27; 2 Samuel 19:32, 2 Samuel 19:1 Koningen 2:7 vrouw genomen had, en naar hunnen naam genoemd was, en zich, omdat deze ene erfdochter was, gelijktijdig in haar geslacht deed inschrijven, maar ook juist daardoor zijne priesterlijke afkomst verduisterde.Zij werden uitgesloten door den Tirsatha of landvoogd Zerubbabel (Nehemiah 8:9) totdat er een Hogepriester zou opstaan met de Urim en Tummim, die door ene onmiddellijke openbaring van God de zaak zou beslissen. Maar zulk een Hogepriester was er niet gedurende het bestaan van den tweeden tempel. Zij, die niet kunnen bewijzen, dat zij door wedergeboorte priesters van God zijn door Christus, hebben geen recht op de vertroostingen en voorrechten der ware Christenen..
Vers 61
61. En van de kinderen der priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz of, Hakkoz, de kinderen van Barzillaï, die van de dochteren van Barzillaï, den Gileadiet (2 Samuel 17:27; 2 Samuel 19:32, 2 Samuel 19:1 Koningen 2:7 vrouw genomen had, en naar hunnen naam genoemd was, en zich, omdat deze ene erfdochter was, gelijktijdig in haar geslacht deed inschrijven, maar ook juist daardoor zijne priesterlijke afkomst verduisterde.Zij werden uitgesloten door den Tirsatha of landvoogd Zerubbabel (Nehemiah 8:9) totdat er een Hogepriester zou opstaan met de Urim en Tummim, die door ene onmiddellijke openbaring van God de zaak zou beslissen. Maar zulk een Hogepriester was er niet gedurende het bestaan van den tweeden tempel. Zij, die niet kunnen bewijzen, dat zij door wedergeboorte priesters van God zijn door Christus, hebben geen recht op de vertroostingen en voorrechten der ware Christenen..
Vers 62
62. Dezen zochten hun register, waaruit zou moeten blijken, dat zij werkelijk door afkomst tot het priestergeslacht behoorden, onder degenen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden 1); daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. 1) Het verbod ene priesterlijke ambtsbezigheden te verrichten en deel te hebben aan de daaraan verbondene priesterlijke inkomsten, waarop alleen de priester in werkelijken dienst aanspraak had, verplichtte niet om afstand te doen van de priesterlijke waardigheid in het algemeen, en ontnam hun de overige priesterlijke inkomsten niet, maar stelde hen gelijk met die priesters, die zich als Levieten verontreinigd hadden (Leviticus 22:1), waarom er dan ook in Ezra 2:62 staat: "daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd," d.i. van den werkelijken priesterdienst. Op dergelijke wijze werd aan de in Ezra 2:59 genoemde geslachten, die, omdat zij hun Israëlitische afkomst niet konden bewijzen, onder het vermoeden lagen van tot de Nethinim te behoren (vergelijk den naam Nekoda Ezra 2:60, die ook in Ezra 2:48 Ezra 2:2:48 staat) ook de terugkeer naar Jeruzalem niet geweigerd, ja zij werden als leden der nieuwe gemeente beschouwd. Zij bleven echter uitgesloten van de rechten der vaderhuizen in de gemene vergaderingen, tot nadere regeling..Van de drie namen komt Hakkoz (1 Chronicles 24:10) als zevende Priesterklasse voor; maar de naam alleen was niet voldoende tot bewijs van te behoren tot het priesterschap, dewijl ook andere personen dezen naam voerden. (Vergelijk Nehemiah 3:4)..
We kunnen ook vertalen: Deze raadpleegden hun boek der getelden, maar zij werden er niet in gevonden. Het boek, waarin zij zochten, had tot opschrift: De getelden. In Nehemiah 7:5 is van dit zelfde boek sprake en wordt daar genoemd: het geslachtsregister.
Vers 62
62. Dezen zochten hun register, waaruit zou moeten blijken, dat zij werkelijk door afkomst tot het priestergeslacht behoorden, onder degenen, die in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden 1); daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. 1) Het verbod ene priesterlijke ambtsbezigheden te verrichten en deel te hebben aan de daaraan verbondene priesterlijke inkomsten, waarop alleen de priester in werkelijken dienst aanspraak had, verplichtte niet om afstand te doen van de priesterlijke waardigheid in het algemeen, en ontnam hun de overige priesterlijke inkomsten niet, maar stelde hen gelijk met die priesters, die zich als Levieten verontreinigd hadden (Leviticus 22:1), waarom er dan ook in Ezra 2:62 staat: "daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd," d.i. van den werkelijken priesterdienst. Op dergelijke wijze werd aan de in Ezra 2:59 genoemde geslachten, die, omdat zij hun Israëlitische afkomst niet konden bewijzen, onder het vermoeden lagen van tot de Nethinim te behoren (vergelijk den naam Nekoda Ezra 2:60, die ook in Ezra 2:48 Ezra 2:2:48 staat) ook de terugkeer naar Jeruzalem niet geweigerd, ja zij werden als leden der nieuwe gemeente beschouwd. Zij bleven echter uitgesloten van de rechten der vaderhuizen in de gemene vergaderingen, tot nadere regeling..Van de drie namen komt Hakkoz (1 Chronicles 24:10) als zevende Priesterklasse voor; maar de naam alleen was niet voldoende tot bewijs van te behoren tot het priesterschap, dewijl ook andere personen dezen naam voerden. (Vergelijk Nehemiah 3:4)..
We kunnen ook vertalen: Deze raadpleegden hun boek der getelden, maar zij werden er niet in gevonden. Het boek, waarin zij zochten, had tot opschrift: De getelden. In Nehemiah 7:5 is van dit zelfde boek sprake en wordt daar genoemd: het geslachtsregister.
Vers 63
63. En Hattirsatha 1), eigenlijk de tirsatha, d.i. stadhouder, namelijk Zerubbabel (Ezra 1:11 ),zei tot hen, dat zij van de heiligste dingen 2) niet zouden eten (Leviticus 21:2 ), totdat er een priester stond met Uriem en met Tummim 3) lichten en volmaaktheden, en door middel van deze godsspraak de eindbeslissing kon uitspreken (zie op Exodus 28:30, 2 Kings 25:17).1) Het Perzische woord Tirsatha komt altijd alleen met het lidwoord (Hebreeën ha) voor, en is een bijzondere titel, bijna hetzelfde betekenende als het tegenwoordige Excellentie of WelEd. Gestrenge. (Nehemiah 7:65, Nehemiah 7:70). In Habakkuk 1:14 staat in plaats van tirsatha, Pechah = Heerser, volgens Luther: Vorst of Landvoogd, hetzelfde betekenende als het woord "Pacha." Beide titels draagt ook Nehemia (Nehemiah 8:10; Nehemiah 10:1; Nehemiah 4:14, Nehemiah 4:18; Nehemiah 12:26
Anderen zijn van mening, dat het betekent, prefect, iemand bij wie het bevel is. (Gesenius, Thes. p. 1521).
2) Zij mochten dus niet bij het brandofferaltaar komen, om daarop te offeren en als dienstdoende priesters van de offeranden eten. Van het genot der overige priesterlijke inkomsten waren zij echter niet uitgesloten.
3) Dit betekent niet, dat Jesua geen wettig Hogepriester was. Maar het is bekend, dat de Uriem en Tummim ten nauwste waren verbonden aan de Arke des Verbonds en aan de zichtbare openbaring Gods in het midden van Israël, al gaf God ook antwoorden niet in de onmiddellijke nabijheid van den Tabernakel (1 Samuel 23:4,1 Samuel 23:6,1 Samuel 23:9). De Heere God, die boven de Arke troonde, gaf op bijzondere wijze Zijn wil door de Uriem en Tummim te kennen. En nu was er nog geen tempel en ook niet de Arke des Verbonds. Bovendien had God de Heere, zich niet op bijzondere wijze geopenbaard, gelijk bij den Tabernakel en bij den Tempel. Men kon dus nog niet weten, welke de wille Gods was, maar, en dit moet niet worden voorbijgezien, Zerubbabel spreekt hier de hoop uit, dat, als straks de tweede Tempel is herbouwd, de Heere God zich ook weer op bijzondere wijze zou openbaren.
Vers 63
63. En Hattirsatha 1), eigenlijk de tirsatha, d.i. stadhouder, namelijk Zerubbabel (Ezra 1:11 ),zei tot hen, dat zij van de heiligste dingen 2) niet zouden eten (Leviticus 21:2 ), totdat er een priester stond met Uriem en met Tummim 3) lichten en volmaaktheden, en door middel van deze godsspraak de eindbeslissing kon uitspreken (zie op Exodus 28:30, 2 Kings 25:17).1) Het Perzische woord Tirsatha komt altijd alleen met het lidwoord (Hebreeën ha) voor, en is een bijzondere titel, bijna hetzelfde betekenende als het tegenwoordige Excellentie of WelEd. Gestrenge. (Nehemiah 7:65, Nehemiah 7:70). In Habakkuk 1:14 staat in plaats van tirsatha, Pechah = Heerser, volgens Luther: Vorst of Landvoogd, hetzelfde betekenende als het woord "Pacha." Beide titels draagt ook Nehemia (Nehemiah 8:10; Nehemiah 10:1; Nehemiah 4:14, Nehemiah 4:18; Nehemiah 12:26
Anderen zijn van mening, dat het betekent, prefect, iemand bij wie het bevel is. (Gesenius, Thes. p. 1521).
2) Zij mochten dus niet bij het brandofferaltaar komen, om daarop te offeren en als dienstdoende priesters van de offeranden eten. Van het genot der overige priesterlijke inkomsten waren zij echter niet uitgesloten.
3) Dit betekent niet, dat Jesua geen wettig Hogepriester was. Maar het is bekend, dat de Uriem en Tummim ten nauwste waren verbonden aan de Arke des Verbonds en aan de zichtbare openbaring Gods in het midden van Israël, al gaf God ook antwoorden niet in de onmiddellijke nabijheid van den Tabernakel (1 Samuel 23:4,1 Samuel 23:6,1 Samuel 23:9). De Heere God, die boven de Arke troonde, gaf op bijzondere wijze Zijn wil door de Uriem en Tummim te kennen. En nu was er nog geen tempel en ook niet de Arke des Verbonds. Bovendien had God de Heere, zich niet op bijzondere wijze geopenbaard, gelijk bij den Tabernakel en bij den Tempel. Men kon dus nog niet weten, welke de wille Gods was, maar, en dit moet niet worden voorbijgezien, Zerubbabel spreekt hier de hoop uit, dat, als straks de tweede Tempel is herbouwd, de Heere God zich ook weer op bijzondere wijze zou openbaren.
Vers 64
64. Deze ganse gemeente te zamen, als n man staande, was twee en veertig duizend drie honderd en zestig 1) (42:360) Nehemiah 7:66).1) Telt men de bovengenoemde opgaven te zamen, dan krijgt men een veel kleiner getal:
1) Mannen van het volk (Ezra 2:3-Ezra 2:35)...24:144
2) Priesters (Ezra 2:36-Ezra 2:38).. 4:289
3) Levieten (Ezra 2:40)....74
4) Zangers (Ezra 2:41).....128
5) Poortiers (Ezra 2:42)....139
6) Nethinim en knechten van Salomo (Ezra 2:43-Ezra 2:58) 392
7) Personen van onzekere afkomst (Ezra 2:59) 652
Te zamen.. 29:818
In Nehemia echter bedraagt het gehele getal: 31.089 personen. Naar de mening van Michaëlis is bij de opgaven, deels gerekend van personen van 20 jaar en daarboven, en hier bij de totale opgave van 12 jaar en ouder. Anderen en daaronder Prideaux, menen, dat in de telling in Ezra 2:3 vv. (29:818) de personen uit Juda en Benjamin alleen werden bedoeld en de overige ontbrekende 12:542 van het getal 43:360 (Ezra 2:64) personen van de andere stammen waren..
Alting lost het verschil in de opgaven van Ezra en Nehemia aldus op: Indien wij de tekortkomende personen bij Ezra tellen bij het getal van Nehemia, en het overschot van Nehemia bij het getal van Ezra, dan komt er voor beiden 31:533 personen, van de stammen Juda en Benjamin, en voor de overige stammen 10:777.
Vers 64
64. Deze ganse gemeente te zamen, als n man staande, was twee en veertig duizend drie honderd en zestig 1) (42:360) Nehemiah 7:66).1) Telt men de bovengenoemde opgaven te zamen, dan krijgt men een veel kleiner getal:
1) Mannen van het volk (Ezra 2:3-Ezra 2:35)...24:144
2) Priesters (Ezra 2:36-Ezra 2:38).. 4:289
3) Levieten (Ezra 2:40)....74
4) Zangers (Ezra 2:41).....128
5) Poortiers (Ezra 2:42)....139
6) Nethinim en knechten van Salomo (Ezra 2:43-Ezra 2:58) 392
7) Personen van onzekere afkomst (Ezra 2:59) 652
Te zamen.. 29:818
In Nehemia echter bedraagt het gehele getal: 31.089 personen. Naar de mening van Michaëlis is bij de opgaven, deels gerekend van personen van 20 jaar en daarboven, en hier bij de totale opgave van 12 jaar en ouder. Anderen en daaronder Prideaux, menen, dat in de telling in Ezra 2:3 vv. (29:818) de personen uit Juda en Benjamin alleen werden bedoeld en de overige ontbrekende 12:542 van het getal 43:360 (Ezra 2:64) personen van de andere stammen waren..
Alting lost het verschil in de opgaven van Ezra en Nehemia aldus op: Indien wij de tekortkomende personen bij Ezra tellen bij het getal van Nehemia, en het overschot van Nehemia bij het getal van Ezra, dan komt er voor beiden 31:533 personen, van de stammen Juda en Benjamin, en voor de overige stammen 10:777.
Vers 65
65. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend drie honderd zeven en dertig; en zij hadden twee honderd zangers en zangeressen 1). Zij waren, in tegenstelling der heilige zangers, in vs 4, bestemd om door hun gezang mede te werken tot vermeerdering der vreugde bij wereldlijke vermaken, of der rouw bij de doden door het zingen van klaagliederen. 1) De Israëlieten hadden van oude tijden her zangers en zangeressen, niet alleen tot verhoging der vreugde bij de maaltijden, maar ook tot het zingen van klaagliederen bij treurige gebeurtenissen (Ecclesiastes 2:8. 2 Chronicles 35:25). Dezen zijn, wijl zij zongen tegen betaling, bij de knechten en dienstmaagden gerekend en van de Levitische zangers en zangeressen te onderscheiden..Vers 65
65. Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend drie honderd zeven en dertig; en zij hadden twee honderd zangers en zangeressen 1). Zij waren, in tegenstelling der heilige zangers, in vs 4, bestemd om door hun gezang mede te werken tot vermeerdering der vreugde bij wereldlijke vermaken, of der rouw bij de doden door het zingen van klaagliederen. 1) De Israëlieten hadden van oude tijden her zangers en zangeressen, niet alleen tot verhoging der vreugde bij de maaltijden, maar ook tot het zingen van klaagliederen bij treurige gebeurtenissen (Ecclesiastes 2:8. 2 Chronicles 35:25). Dezen zijn, wijl zij zongen tegen betaling, bij de knechten en dienstmaagden gerekend en van de Levitische zangers en zangeressen te onderscheiden..Vers 66
66. Hun paarden waren zeven honderd zes en dertig; hun muilen, muildieren, twee honderd vijf en veertig.Vers 66
66. Hun paarden waren zeven honderd zes en dertig; hun muilen, muildieren, twee honderd vijf en veertig.Vers 67
67. Hun kamelen, vier honderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zeven honderd en twintig.Vers 67
67. Hun kamelen, vier honderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zeven honderd en twintig.Vers 68
68. En sommigen van de hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des HEEREN, die te Jeruzalem woont, de plaats waar vroeger de tempel had gestaan, en waar nu een nieuw Godshuis zou gebouwd worden, gaven vrijwilliglijk, ten huize Gods, om dat te zetten op zijne vaste, vroegere plaats.Vers 68
68. En sommigen van de hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des HEEREN, die te Jeruzalem woont, de plaats waar vroeger de tempel had gestaan, en waar nu een nieuw Godshuis zou gebouwd worden, gaven vrijwilliglijk, ten huize Gods, om dat te zetten op zijne vaste, vroegere plaats.Vers 69
69. Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen of dariken (een Perzische munt) (823:500 gulden), en aan zilver vijf duizend ponden (360.000) 1), of minen, en honderd priesterrokken.1) Het zilver werd bij het gewicht berekend.
In dit vers zijn alleen ronde getallen opgegeven; 5.000 in plaats van 4:700 pond zilver, en 100 in plaats van 97 priesterrokken. Bij Nehemiah 7:70 wordt opgegeven 41.000 drachmen goud; een van beiden zal wel foutief zijn opgegeven door het overschrijven..
In Nehemiah 7:70-Nehemiah 7:72 wordt opgegeven, wat de voornaamste hoofden ieder afzonderlijk had gegeven.
Vers 69
69. Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen of dariken (een Perzische munt) (823:500 gulden), en aan zilver vijf duizend ponden (360.000) 1), of minen, en honderd priesterrokken.1) Het zilver werd bij het gewicht berekend.
In dit vers zijn alleen ronde getallen opgegeven; 5.000 in plaats van 4:700 pond zilver, en 100 in plaats van 97 priesterrokken. Bij Nehemiah 7:70 wordt opgegeven 41.000 drachmen goud; een van beiden zal wel foutief zijn opgegeven door het overschrijven..
In Nehemiah 7:70-Nehemiah 7:72 wordt opgegeven, wat de voornaamste hoofden ieder afzonderlijk had gegeven.
Vers 70
70. En de priesters en de Levieten, en sommigen uit het volk 1), zo de zangers als de poortiers, en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israël in zijne steden. 2)1) Sommigen van het volk of die van het volk, zijn de gewone burgers, in tegenstelling van de Priesters en Levieten. Eerst worden de Priesters en de Levieten vermeld, dan de gewone burgers en eindelijk de andere beambten aan den Tempel, zoals de zangers en de deurwachters en de Nethinim.
2) Zij kwamen naar het huis des Heren te Jeruzalem; dat huis, dat heilige en prachtige huis was een puinhoop. Zij gaven vrijwillig om een ander te bouwen. Laat niemand klagen over de noodzakelijke uitgaven, die men voor den godsdienst moet doen. Zij, die eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid zoeken, hun zullen alle dingen worden toegeworpen. Hun gaven waren niets in vergelijking van de vorsten in David's tijd; maar omdat zij naar hun vermogen gaven, ware zij Gode aangenaam. Ofschoon hun steden bijna niet konden opgebouwd worden, toch waren zij tevreden er in te wonen, omdat zij zodanig waren, als God ze hun had gegeven! en zij waren zelfs dankbaar voor de vrijheid en het eigen bezit, al was het dan geheel zonder pracht of overvloed of macht. Hier was plaats genoeg voor hen allen en voor aller onderhoud; er was geen ijverzucht onder hen, maar eensgezindheid; een gezegend voorteken bij hun vestiging, omdat twist en tweedracht v r de ballingschap de oorzaken waren geweest van den ondergang des Staats. Alzo wil de Heere ons bij alle ondernemingen ondersteunen, die begonnen worden overeenkomstig Zijnen wil, en ter verheerlijking van Zijnen naam, in het vaste vertrouwen op Zijnen bijstand. Zij, die op het geklank van het Evangelie afstand doen van de zonde en tot den Heere wederkeren, zullen bij alle gevaren op den weg beschermd en geleid worden, en eindelijk veilig aankomen in de woningen des lichts, die voor hen bereid zijn in de heilige stad, in het nieuwe Jeruzalem..
Vers 70
70. En de priesters en de Levieten, en sommigen uit het volk 1), zo de zangers als de poortiers, en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israël in zijne steden. 2)1) Sommigen van het volk of die van het volk, zijn de gewone burgers, in tegenstelling van de Priesters en Levieten. Eerst worden de Priesters en de Levieten vermeld, dan de gewone burgers en eindelijk de andere beambten aan den Tempel, zoals de zangers en de deurwachters en de Nethinim.
2) Zij kwamen naar het huis des Heren te Jeruzalem; dat huis, dat heilige en prachtige huis was een puinhoop. Zij gaven vrijwillig om een ander te bouwen. Laat niemand klagen over de noodzakelijke uitgaven, die men voor den godsdienst moet doen. Zij, die eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid zoeken, hun zullen alle dingen worden toegeworpen. Hun gaven waren niets in vergelijking van de vorsten in David's tijd; maar omdat zij naar hun vermogen gaven, ware zij Gode aangenaam. Ofschoon hun steden bijna niet konden opgebouwd worden, toch waren zij tevreden er in te wonen, omdat zij zodanig waren, als God ze hun had gegeven! en zij waren zelfs dankbaar voor de vrijheid en het eigen bezit, al was het dan geheel zonder pracht of overvloed of macht. Hier was plaats genoeg voor hen allen en voor aller onderhoud; er was geen ijverzucht onder hen, maar eensgezindheid; een gezegend voorteken bij hun vestiging, omdat twist en tweedracht v r de ballingschap de oorzaken waren geweest van den ondergang des Staats. Alzo wil de Heere ons bij alle ondernemingen ondersteunen, die begonnen worden overeenkomstig Zijnen wil, en ter verheerlijking van Zijnen naam, in het vaste vertrouwen op Zijnen bijstand. Zij, die op het geklank van het Evangelie afstand doen van de zonde en tot den Heere wederkeren, zullen bij alle gevaren op den weg beschermd en geleid worden, en eindelijk veilig aankomen in de woningen des lichts, die voor hen bereid zijn in de heilige stad, in het nieuwe Jeruzalem..