Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 5

Exodus 5:1.

MOZES WORDT DOOR FARAO VERACHT, EN HET VOLK NOG MEER VERDRUKT.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 5

Exodus 5:1.

MOZES WORDT DOOR FARAO VERACHT, EN HET VOLK NOG MEER VERDRUKT.

Vers 1

1. Exodus 5:1-Exodus 5:21. Mozes en Aron treden voor farao en eisen in de naam des Heeren, de God van Israël, dat hij het volk drie dagreizen ver in de woestijn laat vertrekken, opdat het daar voor zijn God een feest viere. De koning wijst dit niet alleen af, maar verdrukt de kinderen van Israël nog meer, door verzwaring van hun dienstwerk. De ambtlieden beproeven hem zachter te stemmen, maar ontvangen een slecht antwoord, en openbaren nu hun moedeloosheid aan Mozes en Aron.

1. En daarna, als zij bij de oudsten in Israël geweest waren (Exodus 3:15-Exodus 3:17), en hun boodschap met vreugde vernomen was (Exodus 4:29), gingen Mozes en Aron heen naar het koninklijk paleis, 1) waarschijnlijk door de oudsten vergezeld, om de verdere last van God te vervullen (Exodus 3:18), en zij zeiden tot farao: 2) Alzo zegt de HEERE, de God van Israël,3) Laat mijn volk vertrekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! 4)

1)Waarschijnlijk had de nieuwe Dynastie in Egypte (Exodus 1:8) een nieuwe residentie gekozen. Terwijl de vorige farao's te Memphis woonden (Genesis 41:14), woonden de tegenwoordige waarschijnlijk te Zoan of Tanis (Numbers 13:22 Psalms 78:12,Psalms 78:43), een zeer oude en grote stad, aan de oostelijke oever van de Tanitische arm van de Nijl, enkele uren van het meer Menzaleh, dus niet ver van Gosen..

2) Hier nu begint Mozes te beschrijven, hoe veel en hoe schitterende bewijzen van Zijn kracht, God heeft gegeven, om Zijn volk te bevrijden. Want omdat bij de koning een ontembare trotsheid, verblindheid en weerspannigheid werd gevonden, waren alle wegen gesloten, tenzij op wonderlijke en op onderscheidene wijze dit alles verbroken werd. God nu kon hem wel terstond, door een enkele wenk doen bukken, zodat hij zelfs enkel bij het aanschouwen van Mozes ontzield ter aarde viel, maar vooreerst wilde Hij Zijn kracht duidelijk openbaren. Want indien farao f uit eigen beweging geweken was, f zonder enige moeilijkheid was overwonnen, zou de roem van de overwinning niet zo schitterend zijn geweest. In de tweede plaats, wilde Hij dit als een teken van Zijn zeldzame liefde jegens het uitverkoren volk daarstellen, omdat Hij, door zo dikwijls en zo hevig met de halsstarrigheid van de machtigste koning te strijden, niet op dubbelzinnige wijze aan de dag bracht, hoe hoog Hij zijn Kerk achtte. In de derde plaats, wilde Hij Zijn knechten, voor alle eeuwen, gewennen aan verdraagzaamheid, opdat zij in hun gemoed niet zouden vertwijfelen indien Hij niet terstond op hun beden antwoordde, of niet op het ogenblik zelf hun ellende tegemoet kwam. In de vierde plaats wilde Hij tonen, dat tegen alle pogingen en versterkingen van satan, tegen de zinneloosheid van de goddelozen en alle hinderpalen van de wereld Zijn macht altijd overwint, opdat wij niet zouden twijfelen, dat alles, wat we ook zien, dat tegen ons samenspant, eindelijk door Hem zal verslagen worden. In de vijfde plaats, wilde Hij, terwijl Hij de bedrieglijke handelingen van satan en van de wichelaars ontdekt, zijn Kerk er opmerkzaam op maken, om zich ijverig te wachten voor zulke hinderlagen en dat tegen alle listige dwalingen het geloof alleen onverwinnelijk zou blijven. Ten slotte wil Hij farao en de Egyptenaren aantonen, dat zij hun zinneloosheid, niet, door onbekendheid voor te wenden, konden verontschuldigen..

3) "De God van Israël." Hiermee verkondigen Mozes en Aron niet alleen Jehova, als de God van Israël, geheel en al onderscheiden van de afgoden van de Egyptenaren, maar in verband met het verzoek dat volgt, nodigen zij hem ook tevens uit, om de God van Israël als zijn God te erkennen..

4) Het hier tot farao gerichte verzoek kon hem minder bevreemdend zijn, daar de Egyptenaren van tijd tot tijd grote bedevaarten naar een heilige plaats in de woestijn ondernamen. Zulk een plaats ontdekte Niebuhr op een bergrug tussen Suez en Sinaï, waarvan de gehele oppervlakte met brokstukken van beeldhouwwerk, omgeworpen zuilen en andere puinhopen van een ouden Egyptische tempel bedekt was.

Vers 1

1. Exodus 5:1-Exodus 5:21. Mozes en Aron treden voor farao en eisen in de naam des Heeren, de God van Israël, dat hij het volk drie dagreizen ver in de woestijn laat vertrekken, opdat het daar voor zijn God een feest viere. De koning wijst dit niet alleen af, maar verdrukt de kinderen van Israël nog meer, door verzwaring van hun dienstwerk. De ambtlieden beproeven hem zachter te stemmen, maar ontvangen een slecht antwoord, en openbaren nu hun moedeloosheid aan Mozes en Aron.

1. En daarna, als zij bij de oudsten in Israël geweest waren (Exodus 3:15-Exodus 3:17), en hun boodschap met vreugde vernomen was (Exodus 4:29), gingen Mozes en Aron heen naar het koninklijk paleis, 1) waarschijnlijk door de oudsten vergezeld, om de verdere last van God te vervullen (Exodus 3:18), en zij zeiden tot farao: 2) Alzo zegt de HEERE, de God van Israël,3) Laat mijn volk vertrekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! 4)

1)Waarschijnlijk had de nieuwe Dynastie in Egypte (Exodus 1:8) een nieuwe residentie gekozen. Terwijl de vorige farao's te Memphis woonden (Genesis 41:14), woonden de tegenwoordige waarschijnlijk te Zoan of Tanis (Numbers 13:22 Psalms 78:12,Psalms 78:43), een zeer oude en grote stad, aan de oostelijke oever van de Tanitische arm van de Nijl, enkele uren van het meer Menzaleh, dus niet ver van Gosen..

2) Hier nu begint Mozes te beschrijven, hoe veel en hoe schitterende bewijzen van Zijn kracht, God heeft gegeven, om Zijn volk te bevrijden. Want omdat bij de koning een ontembare trotsheid, verblindheid en weerspannigheid werd gevonden, waren alle wegen gesloten, tenzij op wonderlijke en op onderscheidene wijze dit alles verbroken werd. God nu kon hem wel terstond, door een enkele wenk doen bukken, zodat hij zelfs enkel bij het aanschouwen van Mozes ontzield ter aarde viel, maar vooreerst wilde Hij Zijn kracht duidelijk openbaren. Want indien farao f uit eigen beweging geweken was, f zonder enige moeilijkheid was overwonnen, zou de roem van de overwinning niet zo schitterend zijn geweest. In de tweede plaats, wilde Hij dit als een teken van Zijn zeldzame liefde jegens het uitverkoren volk daarstellen, omdat Hij, door zo dikwijls en zo hevig met de halsstarrigheid van de machtigste koning te strijden, niet op dubbelzinnige wijze aan de dag bracht, hoe hoog Hij zijn Kerk achtte. In de derde plaats, wilde Hij Zijn knechten, voor alle eeuwen, gewennen aan verdraagzaamheid, opdat zij in hun gemoed niet zouden vertwijfelen indien Hij niet terstond op hun beden antwoordde, of niet op het ogenblik zelf hun ellende tegemoet kwam. In de vierde plaats wilde Hij tonen, dat tegen alle pogingen en versterkingen van satan, tegen de zinneloosheid van de goddelozen en alle hinderpalen van de wereld Zijn macht altijd overwint, opdat wij niet zouden twijfelen, dat alles, wat we ook zien, dat tegen ons samenspant, eindelijk door Hem zal verslagen worden. In de vijfde plaats, wilde Hij, terwijl Hij de bedrieglijke handelingen van satan en van de wichelaars ontdekt, zijn Kerk er opmerkzaam op maken, om zich ijverig te wachten voor zulke hinderlagen en dat tegen alle listige dwalingen het geloof alleen onverwinnelijk zou blijven. Ten slotte wil Hij farao en de Egyptenaren aantonen, dat zij hun zinneloosheid, niet, door onbekendheid voor te wenden, konden verontschuldigen..

3) "De God van Israël." Hiermee verkondigen Mozes en Aron niet alleen Jehova, als de God van Israël, geheel en al onderscheiden van de afgoden van de Egyptenaren, maar in verband met het verzoek dat volgt, nodigen zij hem ook tevens uit, om de God van Israël als zijn God te erkennen..

4) Het hier tot farao gerichte verzoek kon hem minder bevreemdend zijn, daar de Egyptenaren van tijd tot tijd grote bedevaarten naar een heilige plaats in de woestijn ondernamen. Zulk een plaats ontdekte Niebuhr op een bergrug tussen Suez en Sinaï, waarvan de gehele oppervlakte met brokstukken van beeldhouwwerk, omgeworpen zuilen en andere puinhopen van een ouden Egyptische tempel bedekt was.

Vers 2

2. Maar farao zei, hoogmoedig op zijn koninklijke macht, en van Israëls God met evenveel verachting denkende, als van het volk, dat in zijn ogen een slavenvolk was: a) Wie is de HEERE (Jehova) wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? b) Ik ken de HEERE niet; ik vereer geheel andere goden, ik erken die niet als God, en ik zal ook, ten bewijze, dat Hij in mijn land niet te bevelen heeft, Israël niet laten vertrekken. 1)

a) Job 21:15 b) Exodus 3:19

1) Zoveel onbezonnenheid bij een sterfelijk mens is nauwelijks te geloven, dat hij, door God zo onbeschaamd te verachten, als het ware naar de hemel spuwde. Maar men moet opmerken, dat de tiran, overgegeven aan dweperij, zo de God van Israël heeft gehoond, opdat hij jegens de valse goden vroom zou geacht worden. Want, dat hij de naam van Jehova op smadelijke wijze verwerpt, deze bespotting moet beperkt worden tot het gesprek van Mozes, alsof hij zei: Wat is het, dat gij mij een onbekende voorstelling van een eeuwige God doet, alsof er geen God bij ons is..

Het is alsof hij tegelijk Gods bestaan loochent en tevens zich voorneemt, indien Hij mocht bestaan, zich met alle kracht tegen die vreemde God te verzetten. Israël noemt hij niet, gelijk Mozes en Aron dit hadden gedaan, het volk van die God. Hij erkent die God niet als Souverein van een volk, dat hij zelf als zijn eigendom beschouwt. Hij alleen meent het recht te hebben, om naar welbehagen over dat ras van slaven te beschikken. Hij zal zijn slaven, zijn eigendom, dat volk van Israël niet laten vertrekken. Twee dingen loochent hij aldus: en het gezag van God over hem zelf, en het bestaan van een betrekking tussen die God en dat volk Israël..

Onkunde maakt farao tot verachter van God en Zijn wil. Hij kent de Heere niet, en wie de Heere niet kent, heeft lage en geringe gedachten van Hem. Daarom klaagt de Heere ook door de profeet, dat zijn volk verloren gaat, omdat het geen kennis heeft. Uit dat "en ik zal ook Israël niet laten trekken" blijkt genoeg de vergaande hardnekkigheid van farao, zijn driest verzet tegen de Heere God.. 3. Zij dan zeiden: a) De God van de Hebrews 1:1) is ons verschenen; 2)Hij is onze God en wij moeten Hem toch gehoorzamen, al wilt gij het niet; zo laat ons toch vertrekken, de weg van drie dagen in de woestijn, en de HEERE, onze God offeren, dat Hij ons niet, tot straf voor onze ongehoorzaamheid, overkome met pestilentie, of met het zwaard, 3) en zulk een straf over ons zou ten laatste op uw hoofd neerkomen, daar gij dan zo vele onderdanen missen zou.

a) Exodus 3:18

1) "De God van de Hebreeën", niet de God van Israël, zoals zo-even. Dit is met opzet, niet alleen, omdat Israël als het volk van de Hebreeën bekend was, maar ook om daarmee farao het verzoek, om de Heere te mogen offeren in de woestijn, duidelijk te maken. Immers in Egypte kon dit niet geschieden, omdat daar alleen de goden van de Egyptenaren gediend mochten worden. Alleen in de woestijn kon Israël de Heere, zijn God offeren..

2) In dit gehele gesprek is een grote mate van eerbied, zelfs van angstvalligheid tegenover de koning merkbaar. Dat farao God had te gehoorzamen, dat God hem zou straffen, wanneer hij weigerde, daarvan spreken zij niet (Exodus 4:22,Exodus 4:23)

3) Mozes spreekt er niet van dat de Heere farao om zijn weigering zal bezoeken, maar hen zelf. Dit heeft een tweeledig doel. Zowel om bij farao de dreiging weg te laten, alsook om, zoals Calvijn aanmerkt, om farao te doen voelen, dat, indien de Heere zijn volk zal straffen omdat zij hem niet offeren, de straf nog zwaarder zal zijn voor hem, die zich tegen Gods bevel verzet en oorzaak wordt, dat zijn volk des Heeren gebod niet kan opvolgen..

Vers 2

2. Maar farao zei, hoogmoedig op zijn koninklijke macht, en van Israëls God met evenveel verachting denkende, als van het volk, dat in zijn ogen een slavenvolk was: a) Wie is de HEERE (Jehova) wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? b) Ik ken de HEERE niet; ik vereer geheel andere goden, ik erken die niet als God, en ik zal ook, ten bewijze, dat Hij in mijn land niet te bevelen heeft, Israël niet laten vertrekken. 1)

a) Job 21:15 b) Exodus 3:19

1) Zoveel onbezonnenheid bij een sterfelijk mens is nauwelijks te geloven, dat hij, door God zo onbeschaamd te verachten, als het ware naar de hemel spuwde. Maar men moet opmerken, dat de tiran, overgegeven aan dweperij, zo de God van Israël heeft gehoond, opdat hij jegens de valse goden vroom zou geacht worden. Want, dat hij de naam van Jehova op smadelijke wijze verwerpt, deze bespotting moet beperkt worden tot het gesprek van Mozes, alsof hij zei: Wat is het, dat gij mij een onbekende voorstelling van een eeuwige God doet, alsof er geen God bij ons is..

Het is alsof hij tegelijk Gods bestaan loochent en tevens zich voorneemt, indien Hij mocht bestaan, zich met alle kracht tegen die vreemde God te verzetten. Israël noemt hij niet, gelijk Mozes en Aron dit hadden gedaan, het volk van die God. Hij erkent die God niet als Souverein van een volk, dat hij zelf als zijn eigendom beschouwt. Hij alleen meent het recht te hebben, om naar welbehagen over dat ras van slaven te beschikken. Hij zal zijn slaven, zijn eigendom, dat volk van Israël niet laten vertrekken. Twee dingen loochent hij aldus: en het gezag van God over hem zelf, en het bestaan van een betrekking tussen die God en dat volk Israël..

Onkunde maakt farao tot verachter van God en Zijn wil. Hij kent de Heere niet, en wie de Heere niet kent, heeft lage en geringe gedachten van Hem. Daarom klaagt de Heere ook door de profeet, dat zijn volk verloren gaat, omdat het geen kennis heeft. Uit dat "en ik zal ook Israël niet laten trekken" blijkt genoeg de vergaande hardnekkigheid van farao, zijn driest verzet tegen de Heere God.. 3. Zij dan zeiden: a) De God van de Hebrews 1:1) is ons verschenen; 2)Hij is onze God en wij moeten Hem toch gehoorzamen, al wilt gij het niet; zo laat ons toch vertrekken, de weg van drie dagen in de woestijn, en de HEERE, onze God offeren, dat Hij ons niet, tot straf voor onze ongehoorzaamheid, overkome met pestilentie, of met het zwaard, 3) en zulk een straf over ons zou ten laatste op uw hoofd neerkomen, daar gij dan zo vele onderdanen missen zou.

a) Exodus 3:18

1) "De God van de Hebreeën", niet de God van Israël, zoals zo-even. Dit is met opzet, niet alleen, omdat Israël als het volk van de Hebreeën bekend was, maar ook om daarmee farao het verzoek, om de Heere te mogen offeren in de woestijn, duidelijk te maken. Immers in Egypte kon dit niet geschieden, omdat daar alleen de goden van de Egyptenaren gediend mochten worden. Alleen in de woestijn kon Israël de Heere, zijn God offeren..

2) In dit gehele gesprek is een grote mate van eerbied, zelfs van angstvalligheid tegenover de koning merkbaar. Dat farao God had te gehoorzamen, dat God hem zou straffen, wanneer hij weigerde, daarvan spreken zij niet (Exodus 4:22,Exodus 4:23)

3) Mozes spreekt er niet van dat de Heere farao om zijn weigering zal bezoeken, maar hen zelf. Dit heeft een tweeledig doel. Zowel om bij farao de dreiging weg te laten, alsook om, zoals Calvijn aanmerkt, om farao te doen voelen, dat, indien de Heere zijn volk zal straffen omdat zij hem niet offeren, de straf nog zwaarder zal zijn voor hem, die zich tegen Gods bevel verzet en oorzaak wordt, dat zijn volk des Heeren gebod niet kan opvolgen..

Vers 4

4. Toen zei de koning van Egypte tot hen, terwijl hij op zijn heidens standpunt wel de rechtmatigheid van de eis gevoelde, maar geen lust had, om daaraan gehoor te geven: Gij, Mozes en Aron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Mij moet het dienen; wat onderneemt gij, gaat heen tot uw lasten; volbrengt het u opgelegde werk, en laat de gedachte aan feestviering geheel varen.

Mozes en Aron zijn onder de bijzondere hoede van de Allerhoogste. Daarom wordt farao verhinderd hen kwaad te doen en moet hij het met een enkele lastgeving laten aflopen..

Vers 4

4. Toen zei de koning van Egypte tot hen, terwijl hij op zijn heidens standpunt wel de rechtmatigheid van de eis gevoelde, maar geen lust had, om daaraan gehoor te geven: Gij, Mozes en Aron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Mij moet het dienen; wat onderneemt gij, gaat heen tot uw lasten; volbrengt het u opgelegde werk, en laat de gedachte aan feestviering geheel varen.

Mozes en Aron zijn onder de bijzondere hoede van de Allerhoogste. Daarom wordt farao verhinderd hen kwaad te doen en moet hij het met een enkele lastgeving laten aflopen..

Vers 5

5. Verder zei farao, Wat zou het mij leed doen, indien uw God u met pestilentie of zwaard bezocht; integendeel het zou naar mijn wens zijn; want, ziet, het volk van het land 1) is reeds te veel, gelijk reeds mijn voorgangers gezien hebben (Exodus 1:9); en zou gij hen doen rusten van hun lasten? 2) Wat zou ervan worden, indien ik hen feest liet houden. Integendeel, dat volk zal verdrukt worden, opdat het niet om vrijheid roepe en oproerig worde.

1) Van oudsher heeft men gezien, dat het volk van Egypte zich de zwaarste verdrukkingen getroost, maar, bij de geringste vermindering van de druk, al spoedig opstaat. Daarom drukken farao's woorden een bekende stelregel van de Egyptische staatkunde uit.. "Volk van het land." In de zin van, landvolk, volk van slaven. De Egyptenaren waren onderscheiden in kasten. Met dat woord wil farao hen grieven, en hen tevens op het ongerijmde van hun wens wijzen, daar men nimmer, dit wil hij zeggen, een volk, dat aan het land behoort, dat n met het land is, en dat land moet bewerken, vrijheid geeft, om drie dagen feest te vieren..

2) Het is duidelijk, dat farao meent, dat dit feestvieren in de woestijn slechts voorwendsel is, om het volk van zijn lasten te ontslaan. Daardoor verklaart zich ook het bevel, dat hij terstond daarop geeft..

Vers 5

5. Verder zei farao, Wat zou het mij leed doen, indien uw God u met pestilentie of zwaard bezocht; integendeel het zou naar mijn wens zijn; want, ziet, het volk van het land 1) is reeds te veel, gelijk reeds mijn voorgangers gezien hebben (Exodus 1:9); en zou gij hen doen rusten van hun lasten? 2) Wat zou ervan worden, indien ik hen feest liet houden. Integendeel, dat volk zal verdrukt worden, opdat het niet om vrijheid roepe en oproerig worde.

1) Van oudsher heeft men gezien, dat het volk van Egypte zich de zwaarste verdrukkingen getroost, maar, bij de geringste vermindering van de druk, al spoedig opstaat. Daarom drukken farao's woorden een bekende stelregel van de Egyptische staatkunde uit.. "Volk van het land." In de zin van, landvolk, volk van slaven. De Egyptenaren waren onderscheiden in kasten. Met dat woord wil farao hen grieven, en hen tevens op het ongerijmde van hun wens wijzen, daar men nimmer, dit wil hij zeggen, een volk, dat aan het land behoort, dat n met het land is, en dat land moet bewerken, vrijheid geeft, om drie dagen feest te vieren..

2) Het is duidelijk, dat farao meent, dat dit feestvieren in de woestijn slechts voorwendsel is, om het volk van zijn lasten te ontslaan. Daardoor verklaart zich ook het bevel, dat hij terstond daarop geeft..

Vers 7

7. Gij zult voortaan aan deze lieden geen stro 1) meer geven tot het maken van de tichelstenen, als gisteren en eergisteren, als de vorige dagen; laat hen zelf heengaan op de afgemaaide korenvelden, en aldaar stro voor zichzelf verzamelen.

1) Het stro werd gezocht op de korenvelden, waar het was blijven liggen bij de inzameling van de oogst, of werd nog van de stoppels, die waren blijven staan, afgesneden. Het werd dan fijn gehakt en met het leem vermengd, opdat de stenen des te steviger zouden zijn..

Vers 7

7. Gij zult voortaan aan deze lieden geen stro 1) meer geven tot het maken van de tichelstenen, als gisteren en eergisteren, als de vorige dagen; laat hen zelf heengaan op de afgemaaide korenvelden, en aldaar stro voor zichzelf verzamelen.

1) Het stro werd gezocht op de korenvelden, waar het was blijven liggen bij de inzameling van de oogst, of werd nog van de stoppels, die waren blijven staan, afgesneden. Het werd dan fijn gehakt en met het leem vermengd, opdat de stenen des te steviger zouden zijn..

Vers 8

8. En het getal van de tichelstenen, die zij gisteren en eergisteren gemaakt hebben, zult gij hun opleggen; gij zult daarvan niet verminderen, want zij gaan ledig, zij hebben veel te veel vrije tijd, waardoor zij tot overmoedige gedachten komen; daarom roepen zij, zeggende: laat ons gaan, laat ons onze God offeren!

Deze plaats leert ons, wanneer God naar ons begint om te zien, om ons hulp in onze ellende te verschaffen, dat dan hierdoor de moeilijkheden, die ons zwaar drukken, nog vermeerderen. Zo ook, toen Hij aan de Israëlieten zich als hun verlosser bekend maakte, werd hun de last nog zwaarder gemaakt, daar de tiran, bij de gewone bezigheid nog meer toevoegde, doordat zij zelf het kaf moesten verzamelen. Zo behaagt het God het geloof van de zijnen te beproeven, en zo wil hij de gemoederen van de zijnen, die al te zeer aan de aarde gebonden zijn, naar boven heffen. Terwijl zij niet terstond de vruchten van de beloofde genade genieten, ja terwijl zij ervaren dat de gunst van God hen niet anders aanbrengt, dan dat hun toestand nog erger wordt. Dit is zeer nuttig voor ons om te overdenken, opdat wij des te gemakkelijker en gewilliger verdragen, dat wij door kruis en tegenspoeden genoopt moeten worden, om de hemelse genade ijverig te zoeken..

Vers 8

8. En het getal van de tichelstenen, die zij gisteren en eergisteren gemaakt hebben, zult gij hun opleggen; gij zult daarvan niet verminderen, want zij gaan ledig, zij hebben veel te veel vrije tijd, waardoor zij tot overmoedige gedachten komen; daarom roepen zij, zeggende: laat ons gaan, laat ons onze God offeren!

Deze plaats leert ons, wanneer God naar ons begint om te zien, om ons hulp in onze ellende te verschaffen, dat dan hierdoor de moeilijkheden, die ons zwaar drukken, nog vermeerderen. Zo ook, toen Hij aan de Israëlieten zich als hun verlosser bekend maakte, werd hun de last nog zwaarder gemaakt, daar de tiran, bij de gewone bezigheid nog meer toevoegde, doordat zij zelf het kaf moesten verzamelen. Zo behaagt het God het geloof van de zijnen te beproeven, en zo wil hij de gemoederen van de zijnen, die al te zeer aan de aarde gebonden zijn, naar boven heffen. Terwijl zij niet terstond de vruchten van de beloofde genade genieten, ja terwijl zij ervaren dat de gunst van God hen niet anders aanbrengt, dan dat hun toestand nog erger wordt. Dit is zeer nuttig voor ons om te overdenken, opdat wij des te gemakkelijker en gewilliger verdragen, dat wij door kruis en tegenspoeden genoopt moeten worden, om de hemelse genade ijverig te zoeken..

Vers 9

9. Men verzware de dienst 1) over deze mannen, dat zij daaraan te doen hebben, en zich niet vergapen op leugenachtige 2) woorden, geen tijd overhouden, om hun oren te lenen aan redenen als van Mozes en Aron.

1) De tichelstenen werden van het Nijlslib bereid, door bijvoeging van fijn gehakt stro, dat een buitengewone vastheid aan deze gaf. Rosellini heeft dergelijke stenen, met de tempel "Thumes IV" uit Thebe medegebracht; zij zijn een opmerkelijk getuigenis voor de hoogst nauwkeurige kennis van onze geschiedschrijver aangaande Egyptische aangelegenheden.. 2) Alzo noemt farao de woorden van Mozes, waarmee hij dus verklaart, dat hij volstrekt geen geloof slaat aan hetgeen de Heere God hem heeft laten zeggen.

Vers 9

9. Men verzware de dienst 1) over deze mannen, dat zij daaraan te doen hebben, en zich niet vergapen op leugenachtige 2) woorden, geen tijd overhouden, om hun oren te lenen aan redenen als van Mozes en Aron.

1) De tichelstenen werden van het Nijlslib bereid, door bijvoeging van fijn gehakt stro, dat een buitengewone vastheid aan deze gaf. Rosellini heeft dergelijke stenen, met de tempel "Thumes IV" uit Thebe medegebracht; zij zijn een opmerkelijk getuigenis voor de hoogst nauwkeurige kennis van onze geschiedschrijver aangaande Egyptische aangelegenheden.. 2) Alzo noemt farao de woorden van Mozes, waarmee hij dus verklaart, dat hij volstrekt geen geloof slaat aan hetgeen de Heere God hem heeft laten zeggen.

Vers 10

10. Toen gingen de Egyptische aandrijvers van het volk van Farao uit, en deze, uit de Hebreeën genomen ambtslieden, 1) en spraken tot het volk, zeggende: zo zegt Farao: Ik zal u voortaan geen stro meer geven.

1) In geen enkel land van de oude wereld werd zo veel geschrevenls in Egypte; van alles, van niets betekenende zaken werd boek gehouden. Evenals nu de kinderen van Israël zeer veel andere zaken in hun volksleven van de Egyptenaars overnamen, zo ook de stand van beambte of schrijver, die de geslachtsregisters en andere schriftelijke aantekeningen houden moest. Daartoe werden van de oudsten of van de hoofden van de geslachten en families (zie Exodus 1:16) genomen, die het schrijven verstonden..

Vers 10

10. Toen gingen de Egyptische aandrijvers van het volk van Farao uit, en deze, uit de Hebreeën genomen ambtslieden, 1) en spraken tot het volk, zeggende: zo zegt Farao: Ik zal u voortaan geen stro meer geven.

1) In geen enkel land van de oude wereld werd zo veel geschrevenls in Egypte; van alles, van niets betekenende zaken werd boek gehouden. Evenals nu de kinderen van Israël zeer veel andere zaken in hun volksleven van de Egyptenaars overnamen, zo ook de stand van beambte of schrijver, die de geslachtsregisters en andere schriftelijke aantekeningen houden moest. Daartoe werden van de oudsten of van de hoofden van de geslachten en families (zie Exodus 1:16) genomen, die het schrijven verstonden..

Vers 11

11. Gaat alzo gij zelf heen, 1) haalt u stro, waar gij het vindt, doch van uw dienst zal niet verminderd worden.

1) Al de nadruk valt op het woord "gij.".

Vers 11

11. Gaat alzo gij zelf heen, 1) haalt u stro, waar gij het vindt, doch van uw dienst zal niet verminderd worden.

1) Al de nadruk valt op het woord "gij.".

Vers 12

12. Toen verstrooide zich het volk in het gehele land Egypte, 1) dat het stoppels verzamelde voor stro.

1) Een duidelijk bewijs, dat de verdrukking heviger was geworden en hetgeen van de Israëlieten gevergd werd hun krachten ver te boven ging. Farao had geen medelijden..

Vers 12

12. Toen verstrooide zich het volk in het gehele land Egypte, 1) dat het stoppels verzamelde voor stro.

1) Een duidelijk bewijs, dat de verdrukking heviger was geworden en hetgeen van de Israëlieten gevergd werd hun krachten ver te boven ging. Farao had geen medelijden..

Vers 13

13. En de aandrijvers drongen aan, zeggende: Voleindigt uw werken, elk dagwerk op zijn dag gelijk toen er stro was.

Vers 13

13. En de aandrijvers drongen aan, zeggende: Voleindigt uw werken, elk dagwerk op zijn dag gelijk toen er stro was.

Vers 14

14. En de ambtslieden van de kinderen van Israël, die Farao's aandrijvers tot opzichters over hen, de kinderen van Israël, gesteld hadden, werden geslagen, 1)omdat hun onderdanen het opgelegde getal tichelstenen niet kondenleveren, en men zei: Waarom hebt gij uw gezette werk niet voleindigd, in het maken van de tichelstenen, gelijk tevoren, alzo ook gisteren en heden? Wij houden ons aan u, de opzichters; gij moet ervoor zorgen, dat uw onderdanen hun werk leveren.

1) L. de Laborde tekent in zijn commentaar bij deze plaats aan: "Ik ben bij de aanleg van een kanaal aanwezig geweest, en alles scheen mij met ieder punt van de hier gegeven beschrijving overeen te komen. Honderdduizend ongelukkigen wierpen aarde op; het grootste deel met de handen, omdat de regering wel in genoegzaam aantal voor zwepen had gezorgd om te slaan; maar daarentegen ontbraken houwelen, spaden, karren enz. Deze landlieden, zwakke mensen, grijsaards (de jongen waren voor de dienst in het leger en het bebouwen van de landerijen aangeworven), vrouwen en kinderen kwamen voornamelijk uit Opper-Egypte, en waren in meerdere of mindere talrijke hopen verdeeld langs de ontworpen aanleg van het kanaal. De onderneming werd door Turken en Albanezen bestuurd, die over de boeren opzieners gesteld hadden, die voor het opgelegde dagwerk van elke afdeling verantwoordelijk waren. Men moet zeggen, dat deze laatsten de macht, die zij ontvangen hadden, nog meer misbruikten dan de anderen. Aan deze gehele menigte was loon en onderhoud toegezegd; maar het eerste bleef van het begin van de werkzaamheden tot het einde achter, en het andere was zo karig en onzeker, dat een vijfde deel van de arbeiders in deze ellende onder zweepslagen stierf, tevergeefs schreeuwende, gelijk eens het volk Israël..

Het schijnt dat deze, uit het Israëlitische volk zelf genomen, over de afzonderlijke ploegen, waarin het volk ten arbeid verdeeld was, gesteld waren. Zij moesten dan aantekening houden van het juiste getal van de afgeleverde stenen, voor wier vol aantal zij dan aansprakelijk waren gesteld. Waarom zij ook, bij gebreke daarvan, door de aandrijvers geslagen werden. En dat is juist het smartelijke, dat ook deze Israëlitische ambtslieden mede hielpen, om de druk van Israël te helpen verzwaren. Geen banden van bloed en stamverwantschap, maar eenheid van het geloof en van de geestelijke hoop, werken dat mededogen en dat gevoel van wederkerige gehechtheid en onderlinge verantwoordelijkheid, waardoor zoveel, anders onheelbaar, lijden verzacht en voorkomen wordt..

Wellicht, dat de ambtslieden enig medelijden met het volk hebben gehad, zodat zij het enigszins verschoonden. Hiervoor moeten zij nu boeten!.

Vers 14

14. En de ambtslieden van de kinderen van Israël, die Farao's aandrijvers tot opzichters over hen, de kinderen van Israël, gesteld hadden, werden geslagen, 1)omdat hun onderdanen het opgelegde getal tichelstenen niet kondenleveren, en men zei: Waarom hebt gij uw gezette werk niet voleindigd, in het maken van de tichelstenen, gelijk tevoren, alzo ook gisteren en heden? Wij houden ons aan u, de opzichters; gij moet ervoor zorgen, dat uw onderdanen hun werk leveren.

1) L. de Laborde tekent in zijn commentaar bij deze plaats aan: "Ik ben bij de aanleg van een kanaal aanwezig geweest, en alles scheen mij met ieder punt van de hier gegeven beschrijving overeen te komen. Honderdduizend ongelukkigen wierpen aarde op; het grootste deel met de handen, omdat de regering wel in genoegzaam aantal voor zwepen had gezorgd om te slaan; maar daarentegen ontbraken houwelen, spaden, karren enz. Deze landlieden, zwakke mensen, grijsaards (de jongen waren voor de dienst in het leger en het bebouwen van de landerijen aangeworven), vrouwen en kinderen kwamen voornamelijk uit Opper-Egypte, en waren in meerdere of mindere talrijke hopen verdeeld langs de ontworpen aanleg van het kanaal. De onderneming werd door Turken en Albanezen bestuurd, die over de boeren opzieners gesteld hadden, die voor het opgelegde dagwerk van elke afdeling verantwoordelijk waren. Men moet zeggen, dat deze laatsten de macht, die zij ontvangen hadden, nog meer misbruikten dan de anderen. Aan deze gehele menigte was loon en onderhoud toegezegd; maar het eerste bleef van het begin van de werkzaamheden tot het einde achter, en het andere was zo karig en onzeker, dat een vijfde deel van de arbeiders in deze ellende onder zweepslagen stierf, tevergeefs schreeuwende, gelijk eens het volk Israël..

Het schijnt dat deze, uit het Israëlitische volk zelf genomen, over de afzonderlijke ploegen, waarin het volk ten arbeid verdeeld was, gesteld waren. Zij moesten dan aantekening houden van het juiste getal van de afgeleverde stenen, voor wier vol aantal zij dan aansprakelijk waren gesteld. Waarom zij ook, bij gebreke daarvan, door de aandrijvers geslagen werden. En dat is juist het smartelijke, dat ook deze Israëlitische ambtslieden mede hielpen, om de druk van Israël te helpen verzwaren. Geen banden van bloed en stamverwantschap, maar eenheid van het geloof en van de geestelijke hoop, werken dat mededogen en dat gevoel van wederkerige gehechtheid en onderlinge verantwoordelijkheid, waardoor zoveel, anders onheelbaar, lijden verzacht en voorkomen wordt..

Wellicht, dat de ambtslieden enig medelijden met het volk hebben gehad, zodat zij het enigszins verschoonden. Hiervoor moeten zij nu boeten!.

Vers 15

15. Daarom gingen de ambtslieden van de kinderen van Israël in het koninklijk paleis en schreeuwden tot Farao 1) zeggende: Waarom doet gij uw knechten, de kinderen van Israël, en ons in het bijzonder alzo, dat gij ons aan dewillekeur en de verdrukking van de Egyptische aandrijvers overgeeft?

1) De ambtlieden verkeren in de mening, dat het puur willekeur is van de aandrijvers, dat aan de Israëlieten geen stro wordt geleverd. Daarom zullen zij naar de koning gaan. Helaas, hoe zullen zij teleurgesteld worden, wanneer zij verwachten dat zij van de koning recht zullen verkrijgen!.

Vers 15

15. Daarom gingen de ambtslieden van de kinderen van Israël in het koninklijk paleis en schreeuwden tot Farao 1) zeggende: Waarom doet gij uw knechten, de kinderen van Israël, en ons in het bijzonder alzo, dat gij ons aan dewillekeur en de verdrukking van de Egyptische aandrijvers overgeeft?

1) De ambtlieden verkeren in de mening, dat het puur willekeur is van de aandrijvers, dat aan de Israëlieten geen stro wordt geleverd. Daarom zullen zij naar de koning gaan. Helaas, hoe zullen zij teleurgesteld worden, wanneer zij verwachten dat zij van de koning recht zullen verkrijgen!.

Vers 16

16. Aan uw knechten wordt geen stro gegeven, en zij zeggen evenwel tot ons: Maakt de tichelstenen, in gelijke getale als vroeger; en ziet uw knechten, wij, de ambtslieden, worden geslagen, omdat gisteren en heden het getal niet kon gemaakt worden; wij zijn daaraan niet schuldig, wij hebben al het mogelijke gedaan, doch de schuld is aan uw volk! 1)

1) "De schuld is aan uw volk." In het Hebreeuws Wechatath Amgaa. Beter vertaald met: Uw volk laadt schuld op zich. De ambtslieden willen hiermee de koning waarschuwen, dat zijn volk een grote schuld op zich laadt, als het de Israëlieten zo hard en wreed behandelt..

Vers 16

16. Aan uw knechten wordt geen stro gegeven, en zij zeggen evenwel tot ons: Maakt de tichelstenen, in gelijke getale als vroeger; en ziet uw knechten, wij, de ambtslieden, worden geslagen, omdat gisteren en heden het getal niet kon gemaakt worden; wij zijn daaraan niet schuldig, wij hebben al het mogelijke gedaan, doch de schuld is aan uw volk! 1)

1) "De schuld is aan uw volk." In het Hebreeuws Wechatath Amgaa. Beter vertaald met: Uw volk laadt schuld op zich. De ambtslieden willen hiermee de koning waarschuwen, dat zijn volk een grote schuld op zich laadt, als het de Israëlieten zo hard en wreed behandelt..

Vers 17

17. Hij dan zei: Gij gaat ledig, ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons de HEERE offeren.

Farao is niet de enige die de godsdienstige behoefte van de mens wil verklaren uit enige ziekelijke afwijking van het verstand of aan de traagheid van de geest wijten, die de inspanning van het denken en werken ducht. Naar zichzelf beoordeelt hij een ander. Wie zelf geen behoefte voelt aan God en hogere dingen, kan de aanwezigheid van een dergelijke behoefte bij anderen niet verklaren. Daar komt nog bij dat de koning zelf het onrecht dat hij pleegt, gewis gevoelt. Dat bewijst de heftigheid van zijn woord, dat tot tweemaal toe wordt herhaald: "gij zijt luiaards, luie leeglopers!" Bij de koning is reeds de verharding van het hart begonnen. Dat blijkt uit zijn voortgaan met het geweld, hoewel hij zelfs het onrecht daarvan voelt..

Vers 17

17. Hij dan zei: Gij gaat ledig, ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons de HEERE offeren.

Farao is niet de enige die de godsdienstige behoefte van de mens wil verklaren uit enige ziekelijke afwijking van het verstand of aan de traagheid van de geest wijten, die de inspanning van het denken en werken ducht. Naar zichzelf beoordeelt hij een ander. Wie zelf geen behoefte voelt aan God en hogere dingen, kan de aanwezigheid van een dergelijke behoefte bij anderen niet verklaren. Daar komt nog bij dat de koning zelf het onrecht dat hij pleegt, gewis gevoelt. Dat bewijst de heftigheid van zijn woord, dat tot tweemaal toe wordt herhaald: "gij zijt luiaards, luie leeglopers!" Bij de koning is reeds de verharding van het hart begonnen. Dat blijkt uit zijn voortgaan met het geweld, hoewel hij zelfs het onrecht daarvan voelt..

Vers 18

18. Zo gaat nu heen, arbeidt; doch stro zal u niet gegeven worden; evenwel zult gij het getal van de tichelstenen leveren.

Tegenover de bede om de Heere te mogen offeren, stelt Farao het bevel om zwaar en hard te werken. Het is alsof hij het voelt, dat God te dienen, zoals hij dit eist, een volk opheft uit de diepte van de slavernij. Daarom wil hij het door het hard te laten werken tot een slavenvolk blijven houden. Hij weet het, dat door harde arbeid de geest wordt uitgedoofd. Farao is hier het beeld van allen, ook in onze dagen, die alle godsdienst wensen op te heffen, het volk van de enige ware godsdienst willen beroven, om het geheel en al te doen opgaan in de dingen van het stof..

Vers 18

18. Zo gaat nu heen, arbeidt; doch stro zal u niet gegeven worden; evenwel zult gij het getal van de tichelstenen leveren.

Tegenover de bede om de Heere te mogen offeren, stelt Farao het bevel om zwaar en hard te werken. Het is alsof hij het voelt, dat God te dienen, zoals hij dit eist, een volk opheft uit de diepte van de slavernij. Daarom wil hij het door het hard te laten werken tot een slavenvolk blijven houden. Hij weet het, dat door harde arbeid de geest wordt uitgedoofd. Farao is hier het beeld van allen, ook in onze dagen, die alle godsdienst wensen op te heffen, het volk van de enige ware godsdienst willen beroven, om het geheel en al te doen opgaan in de dingen van het stof..

Vers 19

19. Toen zagen de ambtslieden van de kinderen van Israël, dat het kwalijk met hen stond, 1)omdat men zei: Gij zult niet minderen van uw tichelstenen van het dagwerk op zijn dag, en zij alzo genoodzaakt waren met onbarmhartigheid hun broeders te drijven, zonder in de mogelijkheid te zijn, aan de eis te voldoen.

1)Hebreeuws: "dat zij in het kwaad waren.".

Vers 19

19. Toen zagen de ambtslieden van de kinderen van Israël, dat het kwalijk met hen stond, 1)omdat men zei: Gij zult niet minderen van uw tichelstenen van het dagwerk op zijn dag, en zij alzo genoodzaakt waren met onbarmhartigheid hun broeders te drijven, zonder in de mogelijkheid te zijn, aan de eis te voldoen.

1)Hebreeuws: "dat zij in het kwaad waren.".

Vers 20

20. En zij ontmoetten Mozes en Aron, die tegenover hen stonden, toen zij van Farao uitgingen.

Dat Mozes en Aron de ambtslieden aangespoord hadden om zich tot Farao te begeven, kan uit dit vers niet afgeleid worden. Er staat niet anders, dan dat toen zij uit het paleis van Farao gingen, Mozes en Aron ontmoetten..

Vers 20

20. En zij ontmoetten Mozes en Aron, die tegenover hen stonden, toen zij van Farao uitgingen.

Dat Mozes en Aron de ambtslieden aangespoord hadden om zich tot Farao te begeven, kan uit dit vers niet afgeleid worden. Er staat niet anders, dan dat toen zij uit het paleis van Farao gingen, Mozes en Aron ontmoetten..

Vers 21

21. En zij zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richtte het! omdat gij ons in kwade reuk hebt gebracht voor Farao, en voor zijn knechten; door uw eis hebt gij ons in kwade reuk gebracht, alsof wij oproer wilden verwekken; gij hebt ons lot verzwaard, gevende, door de opwekking van zulke gedachten, hun een zwaard in hun handen, om ons te doden, 1) een aanleiding om hen meer te verbitteren en onze ondergang te bewerken.

1) Niets is zoeter dan te horen, dat God op onze verdrukkingen acht geeft, om aan ons, die in moeite verkeren, hulp te verschaffen. Maar, indien nu de genade van God de woede van de goddelozen tegen ons opwekt, zijn wij gereed, de beloften, welke die ook zijn mogen, te verwerpen, liever dan de hoop op deze, voor zo hoge prijs te kopen. Ondertussen zien wij, hoe op menselijke wijze God met de onwilligheid en verdorvenheid van Zijn volk heeft gestreden. Want gewis door Mozes en Aron zo hard aan te vallen, hebben de Israëlieten (zoveel in hun was) hem, die zij vroeger met beide handen als hun verlosser hadden aangenomen, weggedreven, en niet toegelaten, dat hij zijn werk ten einde toe volbracht.. Is het wonder, dat de Heere zulk een dwingeland overgeeft aan de verharding van zijn hart (zie Exodus 4:21)? Maar ook: is het wonder, dat Israël wanhopig werd? Het had verlossing gewacht, en nu wordt het tot het uiterste gedreven. Geen klachten baten. En toch, zo zien wij, dat de gewone weg van God is. Hij laat eerst het water aan de lippen komen, eer Hij redt; eerst de nood op het hoogste komen, voor dat Hij uithelpt. Waarom? "Opdat Zijn werk des te wonderbaarder zij, en het goddelijk woord Zijn kracht en macht des te meer in de zwakheid late zien.".

II. Exodus 5:22-Exodus 5:6:13. Het gevolg van Mozes' eerste bezoek bij Farao was geen ander, dan hardere verdrukking en harde woorden van de ambtslieden tegen hem. Hij is geheel terneer geslagen; hij klaagt de Heere zijn nood. Deze geeft, bij een nieuwe verschijning, de vaste toezegging van Zijn hulp. Mozes brengt die toezegging aan het volk; maar de kinderen van Israël horen hem niet vanwege hun zuchten, hun angst en harde arbeid. Nu de Heere hem beveelt weer tot Farao te gaan, vervullen hem dezelfde twijfelingen en bedenkingen, die hij reeds bij Horeb had uitgesproken.

Vers 21

21. En zij zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richtte het! omdat gij ons in kwade reuk hebt gebracht voor Farao, en voor zijn knechten; door uw eis hebt gij ons in kwade reuk gebracht, alsof wij oproer wilden verwekken; gij hebt ons lot verzwaard, gevende, door de opwekking van zulke gedachten, hun een zwaard in hun handen, om ons te doden, 1) een aanleiding om hen meer te verbitteren en onze ondergang te bewerken.

1) Niets is zoeter dan te horen, dat God op onze verdrukkingen acht geeft, om aan ons, die in moeite verkeren, hulp te verschaffen. Maar, indien nu de genade van God de woede van de goddelozen tegen ons opwekt, zijn wij gereed, de beloften, welke die ook zijn mogen, te verwerpen, liever dan de hoop op deze, voor zo hoge prijs te kopen. Ondertussen zien wij, hoe op menselijke wijze God met de onwilligheid en verdorvenheid van Zijn volk heeft gestreden. Want gewis door Mozes en Aron zo hard aan te vallen, hebben de Israëlieten (zoveel in hun was) hem, die zij vroeger met beide handen als hun verlosser hadden aangenomen, weggedreven, en niet toegelaten, dat hij zijn werk ten einde toe volbracht.. Is het wonder, dat de Heere zulk een dwingeland overgeeft aan de verharding van zijn hart (zie Exodus 4:21)? Maar ook: is het wonder, dat Israël wanhopig werd? Het had verlossing gewacht, en nu wordt het tot het uiterste gedreven. Geen klachten baten. En toch, zo zien wij, dat de gewone weg van God is. Hij laat eerst het water aan de lippen komen, eer Hij redt; eerst de nood op het hoogste komen, voor dat Hij uithelpt. Waarom? "Opdat Zijn werk des te wonderbaarder zij, en het goddelijk woord Zijn kracht en macht des te meer in de zwakheid late zien.".

II. Exodus 5:22-Exodus 5:6:13. Het gevolg van Mozes' eerste bezoek bij Farao was geen ander, dan hardere verdrukking en harde woorden van de ambtslieden tegen hem. Hij is geheel terneer geslagen; hij klaagt de Heere zijn nood. Deze geeft, bij een nieuwe verschijning, de vaste toezegging van Zijn hulp. Mozes brengt die toezegging aan het volk; maar de kinderen van Israël horen hem niet vanwege hun zuchten, hun angst en harde arbeid. Nu de Heere hem beveelt weer tot Farao te gaan, vervullen hem dezelfde twijfelingen en bedenkingen, die hij reeds bij Horeb had uitgesproken.

Vers 22

22. Toen keerde Mozes weer tot de HEERE, 1) en zei: HEERE! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan? Waarom hebt Gij mij nu gezonden? 2)

1) Gelijk David later te Ziklag zich sterkte in de Heere, zijn God, toen het volk tegen hem opstond, zo doet nu ook Mozes. Waar het volk zijn beste bedoelingen miskent, daar blijft God, zijn God, de toevlucht van zijn hart, zijn Rotssteen, waarin hij schuilt..

Geen lijden zo groot, of God blijft een toevlucht. Gelukzalig de mens, die de God kent, die gezegd heeft: "Roep Mij aan in de dag van de benauwdheid en ik zal u helpen!" (Psalm. 50:15).

2) Deze woorden drukken geen verzet of verontwaardiging uit, maar dienen, om bij de Heere verder onderzoek te doen en tot Hem te bidden..

Vers 22

22. Toen keerde Mozes weer tot de HEERE, 1) en zei: HEERE! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan? Waarom hebt Gij mij nu gezonden? 2)

1) Gelijk David later te Ziklag zich sterkte in de Heere, zijn God, toen het volk tegen hem opstond, zo doet nu ook Mozes. Waar het volk zijn beste bedoelingen miskent, daar blijft God, zijn God, de toevlucht van zijn hart, zijn Rotssteen, waarin hij schuilt..

Geen lijden zo groot, of God blijft een toevlucht. Gelukzalig de mens, die de God kent, die gezegd heeft: "Roep Mij aan in de dag van de benauwdheid en ik zal u helpen!" (Psalm. 50:15).

2) Deze woorden drukken geen verzet of verontwaardiging uit, maar dienen, om bij de Heere verder onderzoek te doen en tot Hem te bidden..

Vers 23

23. Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost, 1) gelijk Gij toch beloofd had.

1) Mozes houdt de Heere het onbegrijpelijke van Zijn leidingen voor en wil Hem tot hulp in de tegenwoordige grote nood bewegen. Over zulke uitstortingen van een aangevallen, bekommerd hart, zie Genesis 15:3

Al de tegenstand van Farao en het schijnbaar mislukken van Mozes' zending, moest dienen, opdat de kracht van de Heere en Zijn almacht des te sterker zou worden geopenbaard.

Vers 23

23. Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost, 1) gelijk Gij toch beloofd had.

1) Mozes houdt de Heere het onbegrijpelijke van Zijn leidingen voor en wil Hem tot hulp in de tegenwoordige grote nood bewegen. Over zulke uitstortingen van een aangevallen, bekommerd hart, zie Genesis 15:3

Al de tegenstand van Farao en het schijnbaar mislukken van Mozes' zending, moest dienen, opdat de kracht van de Heere en Zijn almacht des te sterker zou worden geopenbaard.

Vers 24

24. 1) God gaf hem niet aanstonds een antwoord op zijn vraag, waarom dit geschiedde; de verdere ondervindingen, die Mozes bij de leiding van Israël hebben zou (John 13:7), zouden hem dit vanzelf duidelijk maken; toch wil Hij Zijn bede om hulp met bepaalde toezeggingen beantwoorden. Toen zei de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat ik aan Farao doen zal, 2) want van nu aan zal Ik, om zijn honende verachting van Mijn Naam, hem plagen; door een machtige hand gedwongen, zal hij hen latentrekken. Ja, door een machtige hand zal hij genoodzaakt worden, hen uit zijn land te drijven. (Exodus 11:1; Exodus 12:33).

1) Velen beginnen Exodus 6:1 met dit vers in navolging van de Hebreeuwse tekst..

2) Mozes was het wel onwaardig, dat God hem zo zacht en vriendelijk antwoordt. Maar de beste Vader vergeeft, overeenkomstig Zijn weergaloze zachtmoedigheid, zowel de zonden van Mozes als van het volk, opdat Hij, wat Hij besloten had, omtrent de verlossing zou vervullen. Doch niets nieuws voert Hij meer aan, maar herhaalt en bevestigt een vroeger gezegde, dat Farao niet zou gehoorzamen, tenzij hij door geweld gedwongen werd. In het woord nu zult gij zien ligt een stilzwijgend verwijt ten opzichte van zijn onredelijke haast, omdat hij de vervulling van de belofte niet afwacht. Vervolgens wordt de reden te berde gebracht, waarom God niet wil, dat Zijn volk door de tiran uit vrije beweging wordt vrijgelaten, opdat als het ware het werk van de bevrijding op bijzondere wijze in het oog zou vallen..

Mozes had beproefd, wat hij kon doen, maar niets teweeggebracht hebbende, zo zei God: Nu zult gij zien, wat Ik doen zal; berust maar in Mijn almacht en rechtvaardigheid, en gij zult zien, wat van zijn hoogmoed en trotsheid worden zal. Als Ik mij opmaak, om te verdelgen, zo zal niemand uit mijn hand verlossen; onder Mij worden gebogen de hovaardige helpers. Dan zal de verlossing van Gods Kerk gelukkig voortgaan, als God het werk in Zijn eigen hand neemt..

Vers 24

24. 1) God gaf hem niet aanstonds een antwoord op zijn vraag, waarom dit geschiedde; de verdere ondervindingen, die Mozes bij de leiding van Israël hebben zou (John 13:7), zouden hem dit vanzelf duidelijk maken; toch wil Hij Zijn bede om hulp met bepaalde toezeggingen beantwoorden. Toen zei de HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat ik aan Farao doen zal, 2) want van nu aan zal Ik, om zijn honende verachting van Mijn Naam, hem plagen; door een machtige hand gedwongen, zal hij hen latentrekken. Ja, door een machtige hand zal hij genoodzaakt worden, hen uit zijn land te drijven. (Exodus 11:1; Exodus 12:33).

1) Velen beginnen Exodus 6:1 met dit vers in navolging van de Hebreeuwse tekst..

2) Mozes was het wel onwaardig, dat God hem zo zacht en vriendelijk antwoordt. Maar de beste Vader vergeeft, overeenkomstig Zijn weergaloze zachtmoedigheid, zowel de zonden van Mozes als van het volk, opdat Hij, wat Hij besloten had, omtrent de verlossing zou vervullen. Doch niets nieuws voert Hij meer aan, maar herhaalt en bevestigt een vroeger gezegde, dat Farao niet zou gehoorzamen, tenzij hij door geweld gedwongen werd. In het woord nu zult gij zien ligt een stilzwijgend verwijt ten opzichte van zijn onredelijke haast, omdat hij de vervulling van de belofte niet afwacht. Vervolgens wordt de reden te berde gebracht, waarom God niet wil, dat Zijn volk door de tiran uit vrije beweging wordt vrijgelaten, opdat als het ware het werk van de bevrijding op bijzondere wijze in het oog zou vallen..

Mozes had beproefd, wat hij kon doen, maar niets teweeggebracht hebbende, zo zei God: Nu zult gij zien, wat Ik doen zal; berust maar in Mijn almacht en rechtvaardigheid, en gij zult zien, wat van zijn hoogmoed en trotsheid worden zal. Als Ik mij opmaak, om te verdelgen, zo zal niemand uit mijn hand verlossen; onder Mij worden gebogen de hovaardige helpers. Dan zal de verlossing van Gods Kerk gelukkig voortgaan, als God het werk in Zijn eigen hand neemt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile