Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 6

Exodus 6:1.

MOZES VERKRIJGT VAN GOD EEN NIEUW BEVEL. HIJ BESCHRIJFT ZIJN GEBOORTEREGISTER.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 6

Exodus 6:1.

MOZES VERKRIJGT VAN GOD EEN NIEUW BEVEL. HIJ BESCHRIJFT ZIJN GEBOORTEREGISTER.

Vers 1

1. Verder sprak God tot Mozes, 1) en zei tot hem: Ik ben, gelijk Ik u reeds bij de eerste roeping (Exodus 3:13) verklaard heb, de HEERE, Jehova, de eeuwige, onveranderlijke, de alleen waarachtig zijnde.

1) God vervolgt Zijn gesprek, opdat Mozes de onrustige gemoederen van zijn volk weer tot bedaren zou brengen. Verder bestraft Hij hun wantrouwen door de herinnering aan Zijn Verbond te hernieuwen, omdat, indien zij in hun harten hiervan ten volste verzekerd waren geweest, zij veel standvastiger in het hopen op de verlossing zouden gebleven zijn. Hij toont dus, dat het niets nieuws is, wat Hij nu heeft verkondigd, daar zij vroeger van de vaderen hadden gehoord, dat zij door God tot een bijzonder volk waren uitverkoren, en de kennis van hun aanneming hun bijna als met de moedermelk was ingegeven. Waardoor hun stompheid des te meer afkeuring verdiende en meer aan de dag trad, als zij zo woest tegen Mozes murmureerden, alsof hij zelf had verzonnen, wat hij in de naam van God had beloofd..

Men dwaalt, indien men meent, dat wij hier dezelfde verschijning hebben, maar uit een oude bron geput, welke ook in Exodus 3:1 wordt meegedeeld. Bij de eerste oogopslag is het toch zeer duidelijk, dat, wat de Heere hier zegt, is naar aanleiding van hetgeen in het vorige hoofdstuk is vermeld, en dient om de bezwaarde gemoederen van de kinderen van Israël tot rust te brengen, zowel als om Mozes te sterken tot zijn roeping, na zijn eerste ontmoedigende ontmoeting. De Heere wijst erop, dat Hij, door Zijn gerichten te voltrekken aan Farao, om Zijn volk te verlossen, zich niet alleen als El-Schaddaï, de Almachtige God, maar ook als Jehova, de Verbondsgod, de Getrouwe, zal openbaren..

Vers 1

1. Verder sprak God tot Mozes, 1) en zei tot hem: Ik ben, gelijk Ik u reeds bij de eerste roeping (Exodus 3:13) verklaard heb, de HEERE, Jehova, de eeuwige, onveranderlijke, de alleen waarachtig zijnde.

1) God vervolgt Zijn gesprek, opdat Mozes de onrustige gemoederen van zijn volk weer tot bedaren zou brengen. Verder bestraft Hij hun wantrouwen door de herinnering aan Zijn Verbond te hernieuwen, omdat, indien zij in hun harten hiervan ten volste verzekerd waren geweest, zij veel standvastiger in het hopen op de verlossing zouden gebleven zijn. Hij toont dus, dat het niets nieuws is, wat Hij nu heeft verkondigd, daar zij vroeger van de vaderen hadden gehoord, dat zij door God tot een bijzonder volk waren uitverkoren, en de kennis van hun aanneming hun bijna als met de moedermelk was ingegeven. Waardoor hun stompheid des te meer afkeuring verdiende en meer aan de dag trad, als zij zo woest tegen Mozes murmureerden, alsof hij zelf had verzonnen, wat hij in de naam van God had beloofd..

Men dwaalt, indien men meent, dat wij hier dezelfde verschijning hebben, maar uit een oude bron geput, welke ook in Exodus 3:1 wordt meegedeeld. Bij de eerste oogopslag is het toch zeer duidelijk, dat, wat de Heere hier zegt, is naar aanleiding van hetgeen in het vorige hoofdstuk is vermeld, en dient om de bezwaarde gemoederen van de kinderen van Israël tot rust te brengen, zowel als om Mozes te sterken tot zijn roeping, na zijn eerste ontmoedigende ontmoeting. De Heere wijst erop, dat Hij, door Zijn gerichten te voltrekken aan Farao, om Zijn volk te verlossen, zich niet alleen als El-Schaddaï, de Almachtige God, maar ook als Jehova, de Verbondsgod, de Getrouwe, zal openbaren..

Vers 2

2. En Ik ben, voor deze aan Abraham, Izak en Jakob verschenen, als El-Schaddaï, God de Almachtige (Genesis 17:1; Genesis 35:11); doch met Mijn naam HEERE, ben Ik hun niet bekend geweest. 1)

1) De aartsvaders hadden de naam Jehova gehoord en genoemd (Genesis 15:7; Genesis 28:13), maar z, dat zij geloofden hun "God, de Almachtige" zou Zich als Jehovah betonen aan hun nageslacht. Die naam draagt God als Verbondsgod van Israël. Voordat Abrahams geslacht tot een volk was geworden, konden zij Hem dus ook niet met die naam aanroepen, maar zich alleen in de belofte verblijden. Hier vinden wij alzo een keerpunt in Israëls geschiedenis. Nu begon God na zolange voorbereiding, de belofte te vervullen, die Hij aan de vaderen gegeven had, gelijk de Heere dit in het volgende vers zelf aanwijst..

Men vatte intussen de scheiding tussen de naam, die aan Abraham en die anderen, die aan Mozes geopenbaard is, niet z op, alsof, wat Mozes ontving, aan Abrahams leven geheel vreemd zou gebleven zijn. Terecht merken onze Kanttekenaars op, dat reeds in Genesis 15:7 tot Abraham was gesproken: "Ik ben Jehova, die u uit Ur der Chaldeeën heb uitgeleid," en is het begrip van de "Eeuwige" in de Jehova-naam een onmiskenbare gedachte, wat in Genesis 21:33 wordt meegedeeld: "En hij plantte een bos te Ber-sba en riep aldaar de naam van Jehova, de eeuwige God, aan." Geen twijfel dus, of, voor zover de Naam kan geopenbaard zijn, afgescheiden van de ervaring, die de ziel van de ware openbaring van God heeft, is ook de naam Jehova, is ook Zijn eeuwigheid aan Abraham bekend geweest, en door hem aangeroepen..

De Heere wil hiermee niet zeggen, dat de aartsvaders alle zielservaring hebben gemist van de naam Jehova, maar, dat zij niet hebben gedeeld in de volle openbaring van die Naam. Opvoedend gaat God met Zijn volk, met Zijn Kerk te werk, ook in en door de openbaring van Zijn heerlijk en heilig Wezen..

Vers 2

2. En Ik ben, voor deze aan Abraham, Izak en Jakob verschenen, als El-Schaddaï, God de Almachtige (Genesis 17:1; Genesis 35:11); doch met Mijn naam HEERE, ben Ik hun niet bekend geweest. 1)

1) De aartsvaders hadden de naam Jehova gehoord en genoemd (Genesis 15:7; Genesis 28:13), maar z, dat zij geloofden hun "God, de Almachtige" zou Zich als Jehovah betonen aan hun nageslacht. Die naam draagt God als Verbondsgod van Israël. Voordat Abrahams geslacht tot een volk was geworden, konden zij Hem dus ook niet met die naam aanroepen, maar zich alleen in de belofte verblijden. Hier vinden wij alzo een keerpunt in Israëls geschiedenis. Nu begon God na zolange voorbereiding, de belofte te vervullen, die Hij aan de vaderen gegeven had, gelijk de Heere dit in het volgende vers zelf aanwijst..

Men vatte intussen de scheiding tussen de naam, die aan Abraham en die anderen, die aan Mozes geopenbaard is, niet z op, alsof, wat Mozes ontving, aan Abrahams leven geheel vreemd zou gebleven zijn. Terecht merken onze Kanttekenaars op, dat reeds in Genesis 15:7 tot Abraham was gesproken: "Ik ben Jehova, die u uit Ur der Chaldeeën heb uitgeleid," en is het begrip van de "Eeuwige" in de Jehova-naam een onmiskenbare gedachte, wat in Genesis 21:33 wordt meegedeeld: "En hij plantte een bos te Ber-sba en riep aldaar de naam van Jehova, de eeuwige God, aan." Geen twijfel dus, of, voor zover de Naam kan geopenbaard zijn, afgescheiden van de ervaring, die de ziel van de ware openbaring van God heeft, is ook de naam Jehova, is ook Zijn eeuwigheid aan Abraham bekend geweest, en door hem aangeroepen..

De Heere wil hiermee niet zeggen, dat de aartsvaders alle zielservaring hebben gemist van de naam Jehova, maar, dat zij niet hebben gedeeld in de volle openbaring van die Naam. Opvoedend gaat God met Zijn volk, met Zijn Kerk te werk, ook in en door de openbaring van Zijn heerlijk en heilig Wezen..

Vers 3

3. En ook heb Ik Mijn verbond 1) met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanan, het land van hun vreemdelingschappen, a) waarin zij vreemdelingen geweest zijn.

a)Genesis 17:2-Genesis 17:8; Genesis 26:2-Genesis 26:5; Genesis 35:11,Genesis 35:12.

1) De Heere wijst op het Verbond, dat Hij met de aartsvaders had opgericht, als de reden, waarom Hij Israël zal vrijmaken. De Heere wil zeggen: Ik heb het Verbond opgericht, bijgevolg waar ik Israël hoor kermen, zal Ik, om dat Verbond, mij haasten tot bevrijding.

Vers 3

3. En ook heb Ik Mijn verbond 1) met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanan, het land van hun vreemdelingschappen, a) waarin zij vreemdelingen geweest zijn.

a)Genesis 17:2-Genesis 17:8; Genesis 26:2-Genesis 26:5; Genesis 35:11,Genesis 35:12.

1) De Heere wijst op het Verbond, dat Hij met de aartsvaders had opgericht, als de reden, waarom Hij Israël zal vrijmaken. De Heere wil zeggen: Ik heb het Verbond opgericht, bijgevolg waar ik Israël hoor kermen, zal Ik, om dat Verbond, mij haasten tot bevrijding.

Vers 4

4. En ook 1)heb ik gehoord het gekerm van de kinderen van Israël, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. Mijn toezegging aan de vaderen, en deze tegenwoordige verdrukking, die tot het hoogste geklommen is, geven Mij tezamen aanleiding; om Mij juist nu, zowel door Mijn Naam, als door Mijn daden, als de Verbondsgod van Israël te openbaren.

1)"Ook." Dit woordje wordt bij gevolgtrekking gebruikt..

Vers 4

4. En ook 1)heb ik gehoord het gekerm van de kinderen van Israël, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. Mijn toezegging aan de vaderen, en deze tegenwoordige verdrukking, die tot het hoogste geklommen is, geven Mij tezamen aanleiding; om Mij juist nu, zowel door Mijn Naam, als door Mijn daden, als de Verbondsgod van Israël te openbaren.

1)"Ook." Dit woordje wordt bij gevolgtrekking gebruikt..

Vers 5

5. Daarom zeg tot de kinderen van Israël: Ik ben Jehova, de HEERE, 1) die Mij nu als zodanig verheerlijken zal, en Ik zal alzo u van onder de lasten van de Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een over hen, die u verdrukken, uitgestrekte arm, en door grote gerichten, 2) die Ik over hen zal laten komen.

1) Dit is, om alle twijfel weg te nemen. Want menselijkerwijs gesproken, was het een onmogelijke zaak, een weerloze menigte aan zulke woeste tyrannen te ontrukken, niet minder dan de schapen uit de muil van de wolven te rukken, en ze ongedeerd te redden, nadat zij, door hun tanden stuk geretenen verscheurd waren. Daarom verkondigt God hier, dat het door Zijn onvergelijke Sterkte zou geschieden, opdat Hij lere, dat niets Hem onmogelijk zal zijn, om in welke zaak het ook zijn moge Zijn wil door te zetten. Daarom voegt Hij er aan toe, dat Hij een verlosser zijn zal met zijn uitgestrekte arm en door grote gerichten..

2)"Door een uitgestrekte arm en door grote gerichten." Het laatste zou het gevolg zijn van het eerste. De Heere zou zijn arm uitstrekken, en die uitgestrekte arm zou over Egypte niets dan onheil, niets dan strafgerichten brengen. De uitgestrekte arm van God dient, f om Zijn kinderen te beschermen, f om de goddelozen te kastijden.. 6. En Ik zal u tot Mijn volk, 1) Mijn eigendom aannemen, en Ik zal u tot een God zijn; en gij zult dit op zo heerlijke wijze ondervinden, dat gij zelf bekennen moet, dat Ik, de HEERE, uw God ben, die u uitleidt, van onder de lasten 2) van de Egyptenaren.

1) Hiermee wordt het doel van de bevrijding beschreven, welke bestaan zou zijn in een onafgebroken voortduring van de genade van God. Want het zou nog weinig geweest zijn, als het volk eenmaal uit Egypte zou verlost zijn, indien het niet, verlost zijnde, onder de bescherming en leiding van God geleefd had. Zoals daarom vroeger Hij door de besnijdenis het heilige zaad van Abraham van de overige volken had afgezonderd, zo heiligt Hij het nu wederom en belooft, dat Hij hun tot een God zou zijn. Door deze woorden wordt zowel de bijzondere verkiezing als haar eeuwigdurendheid verzekerd, omdat het evenwel geldt, om als volk van God gerekend te worden, dat men door een bijzonder privilege die gunst ontvangt, als dat men door aanneming wordt geroepen, om te hopen op het eeuwig heil. De toekomst zou dan niet een tijdelijke gunst zijn, wanneer God met uitgestrekte arm het volk uit Egypte zou opvoeren, maar dit zou als het ware het begin van eeuwigdurende gunst zijn. Verder, tussen ons en de Israëlieten bestaat onmiskenbare gelijkenis, daar God door de hand van Zijn eniggeboren Zoon, ons aan de tyrannie van satan ontrukt heeft, is dit met dit doel geschied, opdat Hij ons altijd met Zijn vaderlijke liefde nabij zou zijn..

Maar niet alleen verlossing uit ellende, ook schenking van het waarachtig goede, van het heil zelf, is de uiting van Gods Goedertierenheid en het uitvloeisel van het door Hem gemaakt verbond met zijn volk. Ook dat moet Israël weten. "En Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, en gij zult bekennen, dat Ik de Heere, uw God ben, die u uitleid van onder de lasten van de Egyptenaren." Wat heerlijke opening van het onwaardeerbare heil wordt aldus aan het volk gegund! Welke blik mocht het werpen in de schone toekomst. Al wat het recht gestemd hart slechts begeren kan, belooft de goedertierenheid van de Heere: aanneming tot eigen volk, een bijzondere verbondsbetrekking met God, de geestelijke bevinding van het heil, heilige dankbaarheid van de verlosten..

2) In het Hebreeuws Sivloth, zaken die zwaar te verdragen zijn, zware en moeitevolle arbeid. De LXX vertaalt, van onder de macht. Deze laatste vertaling is minder gelukkig. God zag Israël gebukt gaan onder zware arbeid en ondragelijke lasten, en nu belooft Hij aan dit volk, dat voor de wereld geen gedaante noch heerlijkheid heeft, dat het Zijn volk zal zijn en dat Hij als Zijn volk zal uitleiden.

Vers 5

5. Daarom zeg tot de kinderen van Israël: Ik ben Jehova, de HEERE, 1) die Mij nu als zodanig verheerlijken zal, en Ik zal alzo u van onder de lasten van de Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een over hen, die u verdrukken, uitgestrekte arm, en door grote gerichten, 2) die Ik over hen zal laten komen.

1) Dit is, om alle twijfel weg te nemen. Want menselijkerwijs gesproken, was het een onmogelijke zaak, een weerloze menigte aan zulke woeste tyrannen te ontrukken, niet minder dan de schapen uit de muil van de wolven te rukken, en ze ongedeerd te redden, nadat zij, door hun tanden stuk geretenen verscheurd waren. Daarom verkondigt God hier, dat het door Zijn onvergelijke Sterkte zou geschieden, opdat Hij lere, dat niets Hem onmogelijk zal zijn, om in welke zaak het ook zijn moge Zijn wil door te zetten. Daarom voegt Hij er aan toe, dat Hij een verlosser zijn zal met zijn uitgestrekte arm en door grote gerichten..

2)"Door een uitgestrekte arm en door grote gerichten." Het laatste zou het gevolg zijn van het eerste. De Heere zou zijn arm uitstrekken, en die uitgestrekte arm zou over Egypte niets dan onheil, niets dan strafgerichten brengen. De uitgestrekte arm van God dient, f om Zijn kinderen te beschermen, f om de goddelozen te kastijden.. 6. En Ik zal u tot Mijn volk, 1) Mijn eigendom aannemen, en Ik zal u tot een God zijn; en gij zult dit op zo heerlijke wijze ondervinden, dat gij zelf bekennen moet, dat Ik, de HEERE, uw God ben, die u uitleidt, van onder de lasten 2) van de Egyptenaren.

1) Hiermee wordt het doel van de bevrijding beschreven, welke bestaan zou zijn in een onafgebroken voortduring van de genade van God. Want het zou nog weinig geweest zijn, als het volk eenmaal uit Egypte zou verlost zijn, indien het niet, verlost zijnde, onder de bescherming en leiding van God geleefd had. Zoals daarom vroeger Hij door de besnijdenis het heilige zaad van Abraham van de overige volken had afgezonderd, zo heiligt Hij het nu wederom en belooft, dat Hij hun tot een God zou zijn. Door deze woorden wordt zowel de bijzondere verkiezing als haar eeuwigdurendheid verzekerd, omdat het evenwel geldt, om als volk van God gerekend te worden, dat men door een bijzonder privilege die gunst ontvangt, als dat men door aanneming wordt geroepen, om te hopen op het eeuwig heil. De toekomst zou dan niet een tijdelijke gunst zijn, wanneer God met uitgestrekte arm het volk uit Egypte zou opvoeren, maar dit zou als het ware het begin van eeuwigdurende gunst zijn. Verder, tussen ons en de Israëlieten bestaat onmiskenbare gelijkenis, daar God door de hand van Zijn eniggeboren Zoon, ons aan de tyrannie van satan ontrukt heeft, is dit met dit doel geschied, opdat Hij ons altijd met Zijn vaderlijke liefde nabij zou zijn..

Maar niet alleen verlossing uit ellende, ook schenking van het waarachtig goede, van het heil zelf, is de uiting van Gods Goedertierenheid en het uitvloeisel van het door Hem gemaakt verbond met zijn volk. Ook dat moet Israël weten. "En Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, en gij zult bekennen, dat Ik de Heere, uw God ben, die u uitleid van onder de lasten van de Egyptenaren." Wat heerlijke opening van het onwaardeerbare heil wordt aldus aan het volk gegund! Welke blik mocht het werpen in de schone toekomst. Al wat het recht gestemd hart slechts begeren kan, belooft de goedertierenheid van de Heere: aanneming tot eigen volk, een bijzondere verbondsbetrekking met God, de geestelijke bevinding van het heil, heilige dankbaarheid van de verlosten..

2) In het Hebreeuws Sivloth, zaken die zwaar te verdragen zijn, zware en moeitevolle arbeid. De LXX vertaalt, van onder de macht. Deze laatste vertaling is minder gelukkig. God zag Israël gebukt gaan onder zware arbeid en ondragelijke lasten, en nu belooft Hij aan dit volk, dat voor de wereld geen gedaante noch heerlijkheid heeft, dat het Zijn volk zal zijn en dat Hij als Zijn volk zal uitleiden.

Vers 7

7. En Ik zal u brengen in dat land, 1) waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, 2) om te zweren (Genesis 14:22), dat ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou (Genesis 22:16; Genesis 24:7; Genesis 26:3; Genesis 50:24), en Ik zal het ook doen; Ik zal dat land, dat Ik beloofd heb, werkelijk aan u geven toteen erfdeel, Ik, de HEERE, 3) Ik de Almachtige, die spreek en het is er; Ik de Getrouwe, die nimmermeer verander.

1) Is er onder mensen geen trouw, Hij is de Heere, de Waarheid zelf, die steeds aan Zijn verbond gedenkt, en het nimmermeer verbreekt, en trouw houdt in eeuwigheid. Is in ons geen vermogen en bij geen schepsel hulp; Hij is de almachtige God, die alles vermag, een algenoegzaam God, Wie het nooit aan krachten faalt. Is bij mensen geen barmhartigheid, geen genade, Hij is vol van genade en barmhartigheid; Hij hoort het weeklagen en geschrei; Hij laat het tot Zich komen; Hij wil uithelpen en een God van liefde zijn. Welgelukzalig allen, die op Hem betrouwen.

Wellicht uit vrees voor farao's toorn had Mozes de door God bevolen tekens niet verricht (zie Exodus 5:3). Daarom moest Mozes zware tegenstand ondervinden, die ons ook in de volgende verzen voorgesteld wordt, en die hem weer moeten laten horen, zoals hij al eerder vernomen heeft: "wie heeft u tot een rechter en overste over ons gesteld" (Exodus 5:21; Exodus 6:8). Toch laat de vergevende God, die weet waarvan wij gemaakt zijn, Zijn dienaar niet los, maar wekt hem op, met de heerlijkste belofte..

2)"Waarover Ik Mijn hand opgeheven heb." Weggelaten zijn de woorden: naar de hemel. Waaromtrent Ik gezworen heb, wil de Heere zeggen. Deze woorden wijzen op Genesis 22:16 in verband met Genesis 26:3. De hand opheffen naar de hemel, was een gewoonte bij de eedzweringen. (Deuteronomy 32:40). Waar de Heere zelf ter bevestiging van Zijn beloften de eed gebruikt, is het Zijn schepselen ter bevestiging van de waarheid ook niet verboden. De Heere gebruikt deze uitdrukking, aan de gewoonte van de mensen ontleend, om daarmee het begrip van de mensen tegemoet te komen..

3) Met de herhaling aan het slot, dat Hij de Heere is, prent Hij in, dat Zijn macht, die gemakkelijk alle hinderpalen uit de weg stelt, onverwinnelijk is. Evenwel deze uitdrukking vermeldt ook tegelijk de wezenlijkheid van Zijn bestaan, alsof Hij zeggen wil, dat Hij bovenal Degene was, aan Wie men zich veilig kon toevertrouwen, omdat Hij zowel getrouw was in Zijn beloften als begaafd met onmetelijke krachten..

Vers 7

7. En Ik zal u brengen in dat land, 1) waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, 2) om te zweren (Genesis 14:22), dat ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou (Genesis 22:16; Genesis 24:7; Genesis 26:3; Genesis 50:24), en Ik zal het ook doen; Ik zal dat land, dat Ik beloofd heb, werkelijk aan u geven toteen erfdeel, Ik, de HEERE, 3) Ik de Almachtige, die spreek en het is er; Ik de Getrouwe, die nimmermeer verander.

1) Is er onder mensen geen trouw, Hij is de Heere, de Waarheid zelf, die steeds aan Zijn verbond gedenkt, en het nimmermeer verbreekt, en trouw houdt in eeuwigheid. Is in ons geen vermogen en bij geen schepsel hulp; Hij is de almachtige God, die alles vermag, een algenoegzaam God, Wie het nooit aan krachten faalt. Is bij mensen geen barmhartigheid, geen genade, Hij is vol van genade en barmhartigheid; Hij hoort het weeklagen en geschrei; Hij laat het tot Zich komen; Hij wil uithelpen en een God van liefde zijn. Welgelukzalig allen, die op Hem betrouwen.

Wellicht uit vrees voor farao's toorn had Mozes de door God bevolen tekens niet verricht (zie Exodus 5:3). Daarom moest Mozes zware tegenstand ondervinden, die ons ook in de volgende verzen voorgesteld wordt, en die hem weer moeten laten horen, zoals hij al eerder vernomen heeft: "wie heeft u tot een rechter en overste over ons gesteld" (Exodus 5:21; Exodus 6:8). Toch laat de vergevende God, die weet waarvan wij gemaakt zijn, Zijn dienaar niet los, maar wekt hem op, met de heerlijkste belofte..

2)"Waarover Ik Mijn hand opgeheven heb." Weggelaten zijn de woorden: naar de hemel. Waaromtrent Ik gezworen heb, wil de Heere zeggen. Deze woorden wijzen op Genesis 22:16 in verband met Genesis 26:3. De hand opheffen naar de hemel, was een gewoonte bij de eedzweringen. (Deuteronomy 32:40). Waar de Heere zelf ter bevestiging van Zijn beloften de eed gebruikt, is het Zijn schepselen ter bevestiging van de waarheid ook niet verboden. De Heere gebruikt deze uitdrukking, aan de gewoonte van de mensen ontleend, om daarmee het begrip van de mensen tegemoet te komen..

3) Met de herhaling aan het slot, dat Hij de Heere is, prent Hij in, dat Zijn macht, die gemakkelijk alle hinderpalen uit de weg stelt, onverwinnelijk is. Evenwel deze uitdrukking vermeldt ook tegelijk de wezenlijkheid van Zijn bestaan, alsof Hij zeggen wil, dat Hij bovenal Degene was, aan Wie men zich veilig kon toevertrouwen, omdat Hij zowel getrouw was in Zijn beloften als begaafd met onmetelijke krachten..

Vers 8

8. En Mozes sprak 1) alzo tot de kinderen van Israël; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid van geest, 2) die hun hart onvatbaar maakte, en vanwege de harde dienstbaarheid, die hun niet eens tijd liet, om de bode van God oplettend aan te horen. Ja zelfs wilden zij liever niets meer daarvan horen, daar zij vreesden, dat bijvernieuwde pogingen van Mozes, de verdrukking nog zou toenemen. (Exodus 14:12).

1) Uit dit vers blijkt, dat over de tweede zending, welke Mozes bevolen wordt te volbrengen, gehandeld wordt. Tevoren nu, hadden zij met grote vreugde en met groot gejuich vernomen, dat de tijd van de verlossing was gekomen en God daarvoor gedankt; nu verhaalt Mozes dat hun gemoederen te benauwd waren, dan dat zij aan iemand gehoor verleenden, welke hen van de naderende gunst mededeling deed. Zo snijden dikwijls door hun oren toe te stoppen, zij, die in ellende verkeren, de toegang tot de beloften van God af. Wat bijna aan een toversprookje gelijk is. Want dat zij, die verzadigd zijn, of zelfs zwelgen in hun voorspoed de genade van God van de hand wijzen, is niets verwonderlijks, maar dat de smart, welke hen, die onder rampen als bedolven liggen, hongerig naar de genade van God moet maken, tot een hinderpaal is, om de troost aan te nemen, welke God uit eigen beweging aanbiedt, dat strijdt als het ware met de natuur. En toch is het de algemene ervaring, dat hoe meer sommigen in angst verkeren, zij zich des te meer verharden om geen plaats te laten voor de hulp van God. Aan deze kwaal verhaalt Mozes dat de kinderen van Israël hebben geleden, daar de zo lieflijke uitnodiging van God, door hen als met gesloten oren werd afgewezen, omdat de angst hun gemoederen in bezit had genomen..

2) In het Hebreeuws Mekkotser roach, letterlijk, vanwege de kortheid van adem. De betekenis is dus duidelijk. Wie op lichamelijk gebied kortademig is, is benauwd. Waar dit hier ziet op de gesteldheid van het gemoed, daar kan niet anders dan van angst van de ziel, van benauwdheid van geest sprake zijn. Knobel vertaalt: wegens kortheid van geest d.i. ongeduld. Rosenmller, wegens kortademigheid en verklaart dan: dat zij zo zeer onder de lasten gebogen gingen, dat zij nauwelijks de adem op en neer konden halen.- De LXX vertaalt apo thv sligoquciav, wegens kleinmoedigheid. -De ademhaling van het geloof was bij Israël onderdrukt, niet fris. Het geloof van straks had plaats gemaakt voor on- of kleingeloof en daardoor waren zij onvatbaar voor dit ogenblik om de genade van God op haar waarde te schatten, om de belofte te omhelzen..

Vers 8

8. En Mozes sprak 1) alzo tot de kinderen van Israël; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid van geest, 2) die hun hart onvatbaar maakte, en vanwege de harde dienstbaarheid, die hun niet eens tijd liet, om de bode van God oplettend aan te horen. Ja zelfs wilden zij liever niets meer daarvan horen, daar zij vreesden, dat bijvernieuwde pogingen van Mozes, de verdrukking nog zou toenemen. (Exodus 14:12).

1) Uit dit vers blijkt, dat over de tweede zending, welke Mozes bevolen wordt te volbrengen, gehandeld wordt. Tevoren nu, hadden zij met grote vreugde en met groot gejuich vernomen, dat de tijd van de verlossing was gekomen en God daarvoor gedankt; nu verhaalt Mozes dat hun gemoederen te benauwd waren, dan dat zij aan iemand gehoor verleenden, welke hen van de naderende gunst mededeling deed. Zo snijden dikwijls door hun oren toe te stoppen, zij, die in ellende verkeren, de toegang tot de beloften van God af. Wat bijna aan een toversprookje gelijk is. Want dat zij, die verzadigd zijn, of zelfs zwelgen in hun voorspoed de genade van God van de hand wijzen, is niets verwonderlijks, maar dat de smart, welke hen, die onder rampen als bedolven liggen, hongerig naar de genade van God moet maken, tot een hinderpaal is, om de troost aan te nemen, welke God uit eigen beweging aanbiedt, dat strijdt als het ware met de natuur. En toch is het de algemene ervaring, dat hoe meer sommigen in angst verkeren, zij zich des te meer verharden om geen plaats te laten voor de hulp van God. Aan deze kwaal verhaalt Mozes dat de kinderen van Israël hebben geleden, daar de zo lieflijke uitnodiging van God, door hen als met gesloten oren werd afgewezen, omdat de angst hun gemoederen in bezit had genomen..

2) In het Hebreeuws Mekkotser roach, letterlijk, vanwege de kortheid van adem. De betekenis is dus duidelijk. Wie op lichamelijk gebied kortademig is, is benauwd. Waar dit hier ziet op de gesteldheid van het gemoed, daar kan niet anders dan van angst van de ziel, van benauwdheid van geest sprake zijn. Knobel vertaalt: wegens kortheid van geest d.i. ongeduld. Rosenmller, wegens kortademigheid en verklaart dan: dat zij zo zeer onder de lasten gebogen gingen, dat zij nauwelijks de adem op en neer konden halen.- De LXX vertaalt apo thv sligoquciav, wegens kleinmoedigheid. -De ademhaling van het geloof was bij Israël onderdrukt, niet fris. Het geloof van straks had plaats gemaakt voor on- of kleingeloof en daardoor waren zij onvatbaar voor dit ogenblik om de genade van God op haar waarde te schatten, om de belofte te omhelzen..

Vers 9

9. Verder sprak de HEERE 1) tot Mozes, zeggende:

1) Wanneer Mozes dreigt te bezwijken, of door zijn ontmoeting ontmoedigd is, komt de Heere tot hem om hem als opnieuw Zijn bevel bekend te maken, om hem daarmee te verzekeren, dat in welk een toestand het volk ook moge verkeren, Hij toch zijn Raad zal uitvoeren. Het ging Mozes, als later Elia, die bij Horeb ook een nieuwe aanwijzing nodig had, dat hij werkelijk een gezant van de Allerhoogste was..

Vers 9

9. Verder sprak de HEERE 1) tot Mozes, zeggende:

1) Wanneer Mozes dreigt te bezwijken, of door zijn ontmoeting ontmoedigd is, komt de Heere tot hem om hem als opnieuw Zijn bevel bekend te maken, om hem daarmee te verzekeren, dat in welk een toestand het volk ook moge verkeren, Hij toch zijn Raad zal uitvoeren. Het ging Mozes, als later Elia, die bij Horeb ook een nieuwe aanwijzing nodig had, dat hij werkelijk een gezant van de Allerhoogste was..

Vers 10

10. Ga heen, naar het koninklijk paleis; spreek tot Farao, de koning van Egypte, dat hij de kinderen van Israël 1) uit zijn land laat vertrekken.

1) Het is opmerkelijk, dat het land Egypte het land van de koning wordt genoemd. Het land zelf behoorde hem en het volk eveneens, dat tot dit land behoorde. Maar de kinderen van Israël behoorden niet hem, maar hun God en Koning. Daarom moest hij deze laten vertrekken. Dit had Mozes in naam van God de koning aan te zeggen..

Ziet toe, dat gij een roeping van God in acht neemt. Vraagt bij tegenstand, of ook gij de staf van God niet ongebruikt hebt gelaten. Merkt op, dat geen tegenstand, hoe zwaar ook, u mag doen wijken. Vriend en vijand mogen u alleen laten; gij moet gaan, en God is getrouw..

Vers 10

10. Ga heen, naar het koninklijk paleis; spreek tot Farao, de koning van Egypte, dat hij de kinderen van Israël 1) uit zijn land laat vertrekken.

1) Het is opmerkelijk, dat het land Egypte het land van de koning wordt genoemd. Het land zelf behoorde hem en het volk eveneens, dat tot dit land behoorde. Maar de kinderen van Israël behoorden niet hem, maar hun God en Koning. Daarom moest hij deze laten vertrekken. Dit had Mozes in naam van God de koning aan te zeggen..

Ziet toe, dat gij een roeping van God in acht neemt. Vraagt bij tegenstand, of ook gij de staf van God niet ongebruikt hebt gelaten. Merkt op, dat geen tegenstand, hoe zwaar ook, u mag doen wijken. Vriend en vijand mogen u alleen laten; gij moet gaan, en God is getrouw..

Vers 11

11. Doch Mozes sprak voor de HEERE, zeggende: Zie, de kinderen van Israël hebben naar mij niet gehoord hoe zou mij dan Farao horen? 1) Daartoe, daarenboven a) ben ik onbesneden van lippen; 2) mijn lippen zijn als met eenvoorhuid bedekt, zodat mijn spraak zwaar is (Exodus 4:10); hoe zou ik dan voor die trotse en overmoedige man durven komen?

a) Isaiah 6:5 Jeremiah 1:6

1) Mozes is geheel en al ontmoedigd. Hij keurt zichzelf volstrekt niet goed voor het grote werk hem opgedragen. Hier nu is geen onwil, maar een gevoel van onmacht. Dat Israël hem niet hoort, ligt aan hem. Hij is geen man, die indruk maakt door zijn woorden. Hij is onbesneden van lippen. Maar ziet, nu is Mozes dan ook daar, waar God hem hebben wil, opdat Hij ook in deze alleen de eer van zijn werk zal ontvangen. Niet Mozes, niet Mozes zelfs met de staf van God in de hand, maar Mozes als instrument in de hand van God, zal het werk van de Heere uitvoeren..

2) Een oneigelijke spreekwijze in de Heilige Schrift, om te kennen te geven, deze of geen gebreken van lichaam en geest, waardoor iemand onrein is en onbekwaam tot het doen van zijn plicht; in die zin wordt dikwijls gemeld van onbesnedenen van hart, oor, enz..

Vers 11

11. Doch Mozes sprak voor de HEERE, zeggende: Zie, de kinderen van Israël hebben naar mij niet gehoord hoe zou mij dan Farao horen? 1) Daartoe, daarenboven a) ben ik onbesneden van lippen; 2) mijn lippen zijn als met eenvoorhuid bedekt, zodat mijn spraak zwaar is (Exodus 4:10); hoe zou ik dan voor die trotse en overmoedige man durven komen?

a) Isaiah 6:5 Jeremiah 1:6

1) Mozes is geheel en al ontmoedigd. Hij keurt zichzelf volstrekt niet goed voor het grote werk hem opgedragen. Hier nu is geen onwil, maar een gevoel van onmacht. Dat Israël hem niet hoort, ligt aan hem. Hij is geen man, die indruk maakt door zijn woorden. Hij is onbesneden van lippen. Maar ziet, nu is Mozes dan ook daar, waar God hem hebben wil, opdat Hij ook in deze alleen de eer van zijn werk zal ontvangen. Niet Mozes, niet Mozes zelfs met de staf van God in de hand, maar Mozes als instrument in de hand van God, zal het werk van de Heere uitvoeren..

2) Een oneigelijke spreekwijze in de Heilige Schrift, om te kennen te geven, deze of geen gebreken van lichaam en geest, waardoor iemand onrein is en onbekwaam tot het doen van zijn plicht; in die zin wordt dikwijls gemeld van onbesnedenen van hart, oor, enz..

Vers 12

12. Evenwel, sprak de HEERE tot Mozes en tot Aron, en gaf hun bevel aan de een zijde aan de kinderen Israëls, en aan de andere zijde aan Farao, de koning van Egypte, om de kinderen Israëls uit Egypteland te leiden. 1)

1) Wat de Heere sprak wordt in Exodus 7:1 vermeld.

Vers 12

12. Evenwel, sprak de HEERE tot Mozes en tot Aron, en gaf hun bevel aan de een zijde aan de kinderen Israëls, en aan de andere zijde aan Farao, de koning van Egypte, om de kinderen Israëls uit Egypteland te leiden. 1)

1) Wat de Heere sprak wordt in Exodus 7:1 vermeld.

Vers 13

13. Dit zijn de hoofden van ieder huis, van hun vaderen, van de families, waartoe Mozes en Aron behoorden. Om de stam van Levi als de derde aan te wijzen, wordt vooraf nog met een enkel woord van de beide eersten gewag gemaakt.a) De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de gezinnen van Ruben; 1) deze vier zonen waren de hoofden van de vier geslachten van die stam.

a) Genesis 46:9 Numbers 26:5; 1 Chronicles 5:3.

1) Wegens zijn afstamming van de twaalf zonen van Jakob vormde het volk van Israël een grote familie, en heette als zodanig het huis van Jakob of Israël. Dit huis verdeelde zich naar de afstamming: 1. in stammen, waarvan er sedert de aanneming van de beide zonen van Jozef als kinderen, (Genesis 48:5) eigenlijk dertien waren, doch staatsrechterlijk altijd slechts twaalf geteld werden, daar f Levi, die geen eigen stamgebied verkreeg, niet gerekend werd, f in plaats van Efraïm en Manasse alleen de naam Jozef gebruikt werd; 2. in geslachten, voortgekomen uit de zonen, gedeeltelijk ook uit kleinzonen en achterkleinzonen van de 12 stamvaders; 3. in gezinnen, voortgekomen uit de zonen of kleinzonen van de hoofden van de geslachten Joshua 7:14). In ons geslachtsregister nu is op te merken, dat nergens al de zonen van een vader genoemd worden, maar alleen diegenen, die hoofden van geslachten en families werden; alleen bij Amram (Exodus 6:20) schijnen alle zonen, tenminste die hij bij Jochbed verkreeg, opgegeven te zijn; deze zijn ook daarom van des te meer betekenis, omdat zij het middelpunt van de gehele verdere geschiedenis van Israël geworden zijn..

III. Exodus 6:14-Exodus 6:27. Mozes staakt hier voor een ogenblik zijn mededelingen, om de betrekking aan te wijzen, waarin hij en zijn broeder tot het gehele volk staan, door een mededeling uit de geslachtsregisters.

Vers 13

13. Dit zijn de hoofden van ieder huis, van hun vaderen, van de families, waartoe Mozes en Aron behoorden. Om de stam van Levi als de derde aan te wijzen, wordt vooraf nog met een enkel woord van de beide eersten gewag gemaakt.a) De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de gezinnen van Ruben; 1) deze vier zonen waren de hoofden van de vier geslachten van die stam.

a) Genesis 46:9 Numbers 26:5; 1 Chronicles 5:3.

1) Wegens zijn afstamming van de twaalf zonen van Jakob vormde het volk van Israël een grote familie, en heette als zodanig het huis van Jakob of Israël. Dit huis verdeelde zich naar de afstamming: 1. in stammen, waarvan er sedert de aanneming van de beide zonen van Jozef als kinderen, (Genesis 48:5) eigenlijk dertien waren, doch staatsrechterlijk altijd slechts twaalf geteld werden, daar f Levi, die geen eigen stamgebied verkreeg, niet gerekend werd, f in plaats van Efraïm en Manasse alleen de naam Jozef gebruikt werd; 2. in geslachten, voortgekomen uit de zonen, gedeeltelijk ook uit kleinzonen en achterkleinzonen van de 12 stamvaders; 3. in gezinnen, voortgekomen uit de zonen of kleinzonen van de hoofden van de geslachten Joshua 7:14). In ons geslachtsregister nu is op te merken, dat nergens al de zonen van een vader genoemd worden, maar alleen diegenen, die hoofden van geslachten en families werden; alleen bij Amram (Exodus 6:20) schijnen alle zonen, tenminste die hij bij Jochbed verkreeg, opgegeven te zijn; deze zijn ook daarom van des te meer betekenis, omdat zij het middelpunt van de gehele verdere geschiedenis van Israël geworden zijn..

III. Exodus 6:14-Exodus 6:27. Mozes staakt hier voor een ogenblik zijn mededelingen, om de betrekking aan te wijzen, waarin hij en zijn broeder tot het gehele volk staan, door een mededeling uit de geslachtsregisters.

Vers 14

14. a) En de zonen van Simeon: Jemuël en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon van een Kananitische; dit zijn de gezinnen van Simeon, de hoofden van degeslachten van deze stam.

a) Genesis 46:10 Numbers 26:12; 1 Chronicles 4:24. 15. a) Dit zijn nu de namen van de zonen van Levi, de derde zoon, om wie het hier voornamelijk te doen is, naar hun geboorten; naar de verdere afstammingen: Gerson, en Kehat en Marari. En de levensjaren van Levi, het stamhoofd, waren honderd zevenendertig jaar.

a) Genesis 46:11 Numbers 3:17; Numbers 26:57; 1 Chronicles 6:1,1 Chronicles 6:16; 1 Chronicles 23:6.

Vers 14

14. a) En de zonen van Simeon: Jemuël en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon van een Kananitische; dit zijn de gezinnen van Simeon, de hoofden van degeslachten van deze stam.

a) Genesis 46:10 Numbers 26:12; 1 Chronicles 4:24. 15. a) Dit zijn nu de namen van de zonen van Levi, de derde zoon, om wie het hier voornamelijk te doen is, naar hun geboorten; naar de verdere afstammingen: Gerson, en Kehat en Marari. En de levensjaren van Levi, het stamhoofd, waren honderd zevenendertig jaar.

a) Genesis 46:11 Numbers 3:17; Numbers 26:57; 1 Chronicles 6:1,1 Chronicles 6:16; 1 Chronicles 23:6.

Vers 16

16. a) De zonen van Gerson, door welke zijn geslacht in families verdeeld werd, Libni (wit) en Simei (beroemd) naar hun gezinnen.

a) 1 Chronicles 6:17; 1 Chronicles 23:7

Vers 16

16. a) De zonen van Gerson, door welke zijn geslacht in families verdeeld werd, Libni (wit) en Simei (beroemd) naar hun gezinnen.

a) 1 Chronicles 6:17; 1 Chronicles 23:7

Vers 17

17. a) En de zonen van Kehat: Amram 1) (volk van de verhevenheid), en Jizhar (gezalfde) en Hebron (vergadering), en b) Uzziël (kracht van God); en de levensjaren van Kehat, het hoofd van dat huis, waartoeMozes en Aron behoorden, waren honderd drieëndertig jaar.

a) 1 Chronicles 6:18; 1 Chronicles 23:12 b) Leviticus 10:4

1) In Numbers 3:27 wordt het getal van de afstammelingen van Kehat of Kahat, van al wat mannelijk was, van n maand en daarboven genoemd, als achtduizend en zeshonderd. Men meent daaruit niet alleen te moeten afleiden, dat tussen Levi en Mozes meer dan vier geslachten geweest zijn, maar ook, dat Amram, de vader van Mozes, een ander is geweest als Amram, de zoon van Kehat. Uit Exodus 6:19-Exodus 6:21 blijkt echter duidelijk, dat Mozes slechts n Amram gekend heeft, of liever, dat hij Amram, zoals hij hier genoemd wordt, de zoon van Kehat vereenzelvigd heeft met zijn vader. Ons inziens, is dit de enige goede oplossing, dat men aanneemt, dat tussen Kehat en Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël wel n of meer geslachten zijn weggevallen, maar dat er slechts n Amram is geweest. Het is toch meer gebruikelijk in de Heilige Schrift, dat kleinzonen of achterkleinzonen, zonen worden genoemd.

Met deze verklaring is Numbers 3:27,Numbers 3:28 niet in onoplosbare strijd met onze tekst. In Numeri. 3:27 toch wordt het geslacht van Kehat besomd op achtduizend zeshonderd, maar niet direct gezegd, dat de Amramieten enz. alleen zijn nakomelingen zijn geweest, d.w.z. dat Amram en zijn broeders zonen van hem, in de volstrekte zin van het woord, zijn geweest. Deze vier: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël, waren de toen levende vertegenwoordigers van het geslacht van Levi; de hoofden van zijn geslacht, gelijk in de dagen van David het Uriël was. Deze geslachtslijst heeft voor de volgende tijden, als de officiële geslachtslijst van Levi's nakomelingen, gediend..

Vers 17

17. a) En de zonen van Kehat: Amram 1) (volk van de verhevenheid), en Jizhar (gezalfde) en Hebron (vergadering), en b) Uzziël (kracht van God); en de levensjaren van Kehat, het hoofd van dat huis, waartoeMozes en Aron behoorden, waren honderd drieëndertig jaar.

a) 1 Chronicles 6:18; 1 Chronicles 23:12 b) Leviticus 10:4

1) In Numbers 3:27 wordt het getal van de afstammelingen van Kehat of Kahat, van al wat mannelijk was, van n maand en daarboven genoemd, als achtduizend en zeshonderd. Men meent daaruit niet alleen te moeten afleiden, dat tussen Levi en Mozes meer dan vier geslachten geweest zijn, maar ook, dat Amram, de vader van Mozes, een ander is geweest als Amram, de zoon van Kehat. Uit Exodus 6:19-Exodus 6:21 blijkt echter duidelijk, dat Mozes slechts n Amram gekend heeft, of liever, dat hij Amram, zoals hij hier genoemd wordt, de zoon van Kehat vereenzelvigd heeft met zijn vader. Ons inziens, is dit de enige goede oplossing, dat men aanneemt, dat tussen Kehat en Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël wel n of meer geslachten zijn weggevallen, maar dat er slechts n Amram is geweest. Het is toch meer gebruikelijk in de Heilige Schrift, dat kleinzonen of achterkleinzonen, zonen worden genoemd.

Met deze verklaring is Numbers 3:27,Numbers 3:28 niet in onoplosbare strijd met onze tekst. In Numeri. 3:27 toch wordt het geslacht van Kehat besomd op achtduizend zeshonderd, maar niet direct gezegd, dat de Amramieten enz. alleen zijn nakomelingen zijn geweest, d.w.z. dat Amram en zijn broeders zonen van hem, in de volstrekte zin van het woord, zijn geweest. Deze vier: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël, waren de toen levende vertegenwoordigers van het geslacht van Levi; de hoofden van zijn geslacht, gelijk in de dagen van David het Uriël was. Deze geslachtslijst heeft voor de volgende tijden, als de officiële geslachtslijst van Levi's nakomelingen, gediend..

Vers 18

18. a) En de zonen van Merari: Machli (zwakheid) en Msi (terugwijkende); dit zijn de gezinnen van Levi, naar hun geboorten.

a) 1 Chronicles 6:19; 1 Chronicles 23:21

Vers 18

18. a) En de zonen van Merari: Machli (zwakheid) en Msi (terugwijkende); dit zijn de gezinnen van Levi, naar hun geboorten.

a) 1 Chronicles 6:19; 1 Chronicles 23:21

Vers 19

19. a) En Amram nam Jochebed, (heerlijkheid van Jehova), zijn tante; 1) een zuster van Amrams vader (Numbers 26:59), zich tot een vrouw, en zij baarde hem, behalve Mirjam, twee zonen, Aron en Mozes, de laatste drie jaar na de eerste (Exodus 7:7 Numbers 33:38, Deuteronomy 34:7 ), en de levensjaren van Amram waren, evenals die van Levi (Exodus 6:16) honderd zevenendertig jaar.

a) Exodus 2:1

1) Later is door de Heere zulk een huwelijk verboden (Leviticus 18:12). In die dagen was het nog geoorloofd.

Vers 19

19. a) En Amram nam Jochebed, (heerlijkheid van Jehova), zijn tante; 1) een zuster van Amrams vader (Numbers 26:59), zich tot een vrouw, en zij baarde hem, behalve Mirjam, twee zonen, Aron en Mozes, de laatste drie jaar na de eerste (Exodus 7:7 Numbers 33:38, Deuteronomy 34:7 ), en de levensjaren van Amram waren, evenals die van Levi (Exodus 6:16) honderd zevenendertig jaar.

a) Exodus 2:1

1) Later is door de Heere zulk een huwelijk verboden (Leviticus 18:12). In die dagen was het nog geoorloofd.

Vers 20

20. a) En de zonen van Jizhar, Kehats tweede zoon, Korah, (ijs, stoutmoedig), en Nefeg, (spruit), en Zichri (die in het geheugen bewaard wordt).

a) Numbers 16:1

Hebrons zonen worden niet vermeld. Waarom niet, is niet bekend. Echter kan men hieruit niet afleiden, dat hij kinderloos is gestorven. Zowel in 1 Chronicles 15:9 als in 23:19 wordt van zijn nakomelingen melding gemaakt.

Vers 20

20. a) En de zonen van Jizhar, Kehats tweede zoon, Korah, (ijs, stoutmoedig), en Nefeg, (spruit), en Zichri (die in het geheugen bewaard wordt).

a) Numbers 16:1

Hebrons zonen worden niet vermeld. Waarom niet, is niet bekend. Echter kan men hieruit niet afleiden, dat hij kinderloos is gestorven. Zowel in 1 Chronicles 15:9 als in 23:19 wordt van zijn nakomelingen melding gemaakt.

Vers 21

21. En de zonen van Uzziël, de vierde zoon: Misaël (wie is als God?), en Elzafan (God verbergt hem), en Sithri (bescherming).

Vers 21

21. En de zonen van Uzziël, de vierde zoon: Misaël (wie is als God?), en Elzafan (God verbergt hem), en Sithri (bescherming).

Vers 22

22. a) En Aron (om tevens verder diens geslachtsregister op te geven) nam zich tot een vrouw Elisba (eed van mijn God), de dochter van Ammindab (volkvan mildheid) zuster van Nahesson (kleine slang), uit de stam van Juda (1 Chronicles 2:3-1 Chronicles 2:10); en b) zij baarde hem Nadab (vrijwillig) en Abíhu (Jehovah is mijn vader), Elezar (die God helpt) en Ithamar (palmland). 1)

a) Numbers 3:2; Numbers 26:60 b) Exodus 28:1; 1 Chronicles 6:3; 1 Chronicles 24:1.

1) Van zijn eigen vrouw en kinderen zwijgt Mozes hier; want zijn waardigheid was alleen aan zijn persoon verbonden, niet aan zijn geslacht, terwijl daarentegen de nakomelingen van Aron van hun vader het priesterlijk ambt erfden..

Vers 22

22. a) En Aron (om tevens verder diens geslachtsregister op te geven) nam zich tot een vrouw Elisba (eed van mijn God), de dochter van Ammindab (volkvan mildheid) zuster van Nahesson (kleine slang), uit de stam van Juda (1 Chronicles 2:3-1 Chronicles 2:10); en b) zij baarde hem Nadab (vrijwillig) en Abíhu (Jehovah is mijn vader), Elezar (die God helpt) en Ithamar (palmland). 1)

a) Numbers 3:2; Numbers 26:60 b) Exodus 28:1; 1 Chronicles 6:3; 1 Chronicles 24:1.

1) Van zijn eigen vrouw en kinderen zwijgt Mozes hier; want zijn waardigheid was alleen aan zijn persoon verbonden, niet aan zijn geslacht, terwijl daarentegen de nakomelingen van Aron van hun vader het priesterlijk ambt erfden..

Vers 23

23. En de zonen van Korah, bekend door het oproer, dat de bevestiging van het Aronitisch priesterschap tengevolge had (Numbers 16:1, 17) waren: Assir (gevangene), en Elkana (God heeft verlost) en Abisaf (vader van de verzameling); dit zijn de gezinnen van de Korachieten.

Vers 23

23. En de zonen van Korah, bekend door het oproer, dat de bevestiging van het Aronitisch priesterschap tengevolge had (Numbers 16:1, 17) waren: Assir (gevangene), en Elkana (God heeft verlost) en Abisaf (vader van de verzameling); dit zijn de gezinnen van de Korachieten.

Vers 24

24. En Elezar, de derde zoon van Aron, op wie de hogepriesterlijke waardigheid is overgegaan (Numbers 20:22), nam voor zich een van de dochters van Putiël (door God bedroefd) tot een vrouw; en zij baarde hem Pinehas (koperen mond), die in het begintijd van de Richters hogepriester was (Numbers 15:7; Numbers 31:6 Joshua 22:13). Dit zijn de hoofden van de vaderen van de Levieten, naar hun gezinnen. 25. Dit is Aron en Mozes, 1) alzo is het met het geslacht van hen, tot welke de HEERE zei: Leidt de kinderen van Israël uit Egypte, naar hun legers. 2)

1) Niet zonder bedoeling komt Mozes er zo dikwijls op terug, dat hij en zijn broeder op Gods bevel dit ambt op zich hebben genomen. Zowel, opdat de Israëlieten zouden voelen, dat zij door de genade van God uit die zeer diepe afgrond van ellende waren gerukt, als ook, opdat zij hun zinnen zouden bepalen bij het oude Verbond van God, en erkennen, dat de hoop van de vaderen niet ijdel was geweest; en eindelijk, opdat zij voor de toekomst zich geheel aan God zouden overgeven. Doch de tegenstelling tussen de gehele menigte van het volk en twee zwakke mensen, die bovendien in zichzelf volstrekt geen moed bezaten, schijnt haast ongelofelijk te zijn. Want in het geheel niet waren zij bij machte, om zo grote last te torsen, indien niet God op verwonderlijke wijze bij velen de hoop levendig deed houden, op datgene wat Hij door hun hand zou bewerken. Daarom prijst ergens de Heilige Geest deze genade, dat God Zijn volk als schapen onder deze twee herders heeft uitgeleid. Want wat was minder waarschijnlijk, dan dat een zo groot volk en hetwelk meerdere volken uitmaakte, aan het bestuur van twee mannen zou gehoorzamen, welgeordend ingericht, zich gewillig tot n zou laten verzamelen, opdat het, ook trots de tegenstand van de machtigste koning, naar een ander land zich zou laten uitleiden. Want hoedanig was beider gezag, dat zij twaalf legers, naar hun eigenaardige rangen ingericht, konden besturen? Wat geen aardse koningen zouden kunnen bereiken met schatten, met wijs beleid, met vrees of bedreigingen, heeft God zonder dit alles gedaan door middel van twee weerloze mannen, die noch praktisch gevormd waren, noch een beroemde naam hadden, terwijl Mozes zelf, verschrikt door de grootheid van de zaak, de hem opgedragen zending dikwijls heeft afgebeden..

Hier wordt eerst Aron en dan Mozes genoemd, omdat Aron de oudste was, en straks in Exodus 6:26 eerst Mozes en dan Aron, omdat daar van de zending, hem opgedragen, wordt gesproken. Door geboorte is Aron de eerste, maar naar Gods wijs bestel moet ook hier de oudste voor de jongste plaats maken, als God zich opmaakt, om Zijn volk te verlossen. Deze draad loopt door heel de geschiedenis heen..

2)"Naar hun legers", d.i. naar de orde van hun stammen, familiegroepen en stamafdelingen.

Vers 24

24. En Elezar, de derde zoon van Aron, op wie de hogepriesterlijke waardigheid is overgegaan (Numbers 20:22), nam voor zich een van de dochters van Putiël (door God bedroefd) tot een vrouw; en zij baarde hem Pinehas (koperen mond), die in het begintijd van de Richters hogepriester was (Numbers 15:7; Numbers 31:6 Joshua 22:13). Dit zijn de hoofden van de vaderen van de Levieten, naar hun gezinnen. 25. Dit is Aron en Mozes, 1) alzo is het met het geslacht van hen, tot welke de HEERE zei: Leidt de kinderen van Israël uit Egypte, naar hun legers. 2)

1) Niet zonder bedoeling komt Mozes er zo dikwijls op terug, dat hij en zijn broeder op Gods bevel dit ambt op zich hebben genomen. Zowel, opdat de Israëlieten zouden voelen, dat zij door de genade van God uit die zeer diepe afgrond van ellende waren gerukt, als ook, opdat zij hun zinnen zouden bepalen bij het oude Verbond van God, en erkennen, dat de hoop van de vaderen niet ijdel was geweest; en eindelijk, opdat zij voor de toekomst zich geheel aan God zouden overgeven. Doch de tegenstelling tussen de gehele menigte van het volk en twee zwakke mensen, die bovendien in zichzelf volstrekt geen moed bezaten, schijnt haast ongelofelijk te zijn. Want in het geheel niet waren zij bij machte, om zo grote last te torsen, indien niet God op verwonderlijke wijze bij velen de hoop levendig deed houden, op datgene wat Hij door hun hand zou bewerken. Daarom prijst ergens de Heilige Geest deze genade, dat God Zijn volk als schapen onder deze twee herders heeft uitgeleid. Want wat was minder waarschijnlijk, dan dat een zo groot volk en hetwelk meerdere volken uitmaakte, aan het bestuur van twee mannen zou gehoorzamen, welgeordend ingericht, zich gewillig tot n zou laten verzamelen, opdat het, ook trots de tegenstand van de machtigste koning, naar een ander land zich zou laten uitleiden. Want hoedanig was beider gezag, dat zij twaalf legers, naar hun eigenaardige rangen ingericht, konden besturen? Wat geen aardse koningen zouden kunnen bereiken met schatten, met wijs beleid, met vrees of bedreigingen, heeft God zonder dit alles gedaan door middel van twee weerloze mannen, die noch praktisch gevormd waren, noch een beroemde naam hadden, terwijl Mozes zelf, verschrikt door de grootheid van de zaak, de hem opgedragen zending dikwijls heeft afgebeden..

Hier wordt eerst Aron en dan Mozes genoemd, omdat Aron de oudste was, en straks in Exodus 6:26 eerst Mozes en dan Aron, omdat daar van de zending, hem opgedragen, wordt gesproken. Door geboorte is Aron de eerste, maar naar Gods wijs bestel moet ook hier de oudste voor de jongste plaats maken, als God zich opmaakt, om Zijn volk te verlossen. Deze draad loopt door heel de geschiedenis heen..

2)"Naar hun legers", d.i. naar de orde van hun stammen, familiegroepen en stamafdelingen.

Vers 26

26. Deze zijn het, die tot Farao, de koning van Egypte, spraken, opdat zij de kinderen van Israël uit Egypte leidden: dit is Mozes en Aron.

IV. Exodus 6:27-Exodus 6:7:7. Nadat de losgelaten draad van het verhaal weer opgenomen is, wordt meegedeeld, hoe Mozes wederom op Aron gewezen wordt, als die, zowel bij het volk als bij Farao, voor hem spreken zal, en hoe hem wordt toegezegd, dat de Heere door tekenen en wonderen de koning het vrijlaten van Israël afdwingen zal.

Vers 26

26. Deze zijn het, die tot Farao, de koning van Egypte, spraken, opdat zij de kinderen van Israël uit Egypte leidden: dit is Mozes en Aron.

IV. Exodus 6:27-Exodus 6:7:7. Nadat de losgelaten draad van het verhaal weer opgenomen is, wordt meegedeeld, hoe Mozes wederom op Aron gewezen wordt, als die, zowel bij het volk als bij Farao, voor hem spreken zal, en hoe hem wordt toegezegd, dat de Heere door tekenen en wonderen de koning het vrijlaten van Israël afdwingen zal.

Vers 27

27. En het geschiedde op die dag, 1) waarop het eerder medegedeelde (Exodus 6:9-Exodus 6:12) voorviel; als de HEERE tot Mozes sprak in Egypte.

1) Met Exodus 6:27 wordt de draad weer opgevat, die voor een ogenblik is afgebroken bij Exodus 6:13. 28. Zo sprak de HEERE tot Mozes, zeggende (Exodus 6:9,Exodus 6:10): Ik ben de HEERE! Spreukenek tot Farao, de koning van Egypte alles, wat Ik tot u spreek.

Vers 27

27. En het geschiedde op die dag, 1) waarop het eerder medegedeelde (Exodus 6:9-Exodus 6:12) voorviel; als de HEERE tot Mozes sprak in Egypte.

1) Met Exodus 6:27 wordt de draad weer opgevat, die voor een ogenblik is afgebroken bij Exodus 6:13. 28. Zo sprak de HEERE tot Mozes, zeggende (Exodus 6:9,Exodus 6:10): Ik ben de HEERE! Spreukenek tot Farao, de koning van Egypte alles, wat Ik tot u spreek.

Vers 29

29. Toen zei Mozes voor het aangezicht des HEEREN: a) Zie ik ben onbesneden van lippen, hoe zal dan Farao naar mij horen? 1)

a)Exodus 4:10; Exodus 6:11

1) Wederom komt Mozes met zijn verontschuldigingen, gevolg van zijn ontmoedigde toestand en daarom van gebrek aan geloof. Hiermee heeft de Heere tevens het onvolkomene van Mozes' Middelaarschap willen te kennen geven. Welk een verschil nog bij al de uitnemendheid van de man van God, Mozes, tussen de Middelaar vna het Oude Verbond en Hem, die terstond gereed was met het woord: "Zie ik kom, o God! om Uw wil te doen", opdat zijn volk uit erger dan Egypte's slavernij zou verlost worden. Dit moedeloze en vreesachtige geeft bij Mozes aan, de zwakheid van zijn bediening, waarop ook de Apostel wijst in zijn brief aan de Hebreeën. Als een getrouw geschiedschrijver verzwijgt Mozes zijn eigen fouten niet..

Welke christen herkent in Mozes niet zijn eigen zwakheid? Nu gelovig, dan ongelovig; in het werk van de heer nu moedig, dan terneergeslagen; bij gelukken verblijd, maar bij iedere tegenstand weer geheel bedroefd. Wie ziet in deze mededelingen niet de trouwe geschiedschrijver, die het allerminst zijn eigen zonden verbergt? Maar wie bewondert ook tevens niet de neerbuigende liefde van God, die met de troostrijkste woorden, of ook met moeilijke ondervindingen tot ons komt in die treurige tijden van ongeloof? Wij zijn ontrouw, maar de Here is getrouw..

Vers 29

29. Toen zei Mozes voor het aangezicht des HEEREN: a) Zie ik ben onbesneden van lippen, hoe zal dan Farao naar mij horen? 1)

a)Exodus 4:10; Exodus 6:11

1) Wederom komt Mozes met zijn verontschuldigingen, gevolg van zijn ontmoedigde toestand en daarom van gebrek aan geloof. Hiermee heeft de Heere tevens het onvolkomene van Mozes' Middelaarschap willen te kennen geven. Welk een verschil nog bij al de uitnemendheid van de man van God, Mozes, tussen de Middelaar vna het Oude Verbond en Hem, die terstond gereed was met het woord: "Zie ik kom, o God! om Uw wil te doen", opdat zijn volk uit erger dan Egypte's slavernij zou verlost worden. Dit moedeloze en vreesachtige geeft bij Mozes aan, de zwakheid van zijn bediening, waarop ook de Apostel wijst in zijn brief aan de Hebreeën. Als een getrouw geschiedschrijver verzwijgt Mozes zijn eigen fouten niet..

Welke christen herkent in Mozes niet zijn eigen zwakheid? Nu gelovig, dan ongelovig; in het werk van de heer nu moedig, dan terneergeslagen; bij gelukken verblijd, maar bij iedere tegenstand weer geheel bedroefd. Wie ziet in deze mededelingen niet de trouwe geschiedschrijver, die het allerminst zijn eigen zonden verbergt? Maar wie bewondert ook tevens niet de neerbuigende liefde van God, die met de troostrijkste woorden, of ook met moeilijke ondervindingen tot ons komt in die treurige tijden van ongeloof? Wij zijn ontrouw, maar de Here is getrouw..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile