Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 7

Exodus 7:1.

VERANDERING VAN HET WATER IN BLOED.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 7

Exodus 7:1.

VERANDERING VAN HET WATER IN BLOED.

Vers 1

1. Toen zei de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u door Mijn woord, dat Ik thans tot u spreek, tot een God 1) gezet over Farao, dat gij hem evenzo in uw macht zult hebben, gelijk Ik over alles het gebied voer; en Aron, uw broeder, zal uw profeet 2) zijn, gelijk gij het zijt van Mij; hij zal voor u, en uw woorden spreken.

1)"Door Mijn woord," spreekt de Heere: "zult gij over hem heersen; hij kante zich er tegen aan, en weerstreve, zoveel hij wil; hij zal toch uw wil moeten volbrengen." Zo staat het met hem, die Gods Woord heeft en Gods kind is; hem is macht over alles gegeven; want een Christen is zulk een machtig mens, dat hem alle schepselen moeten gehoorzamen; en al schijnt het oppervlakkig geheel anders, in waarheid is het toch zo. Wat ter wereld is sterker dan de dood, vreselijker dan de zonde, pijnlijker dan een kwaad geweten? En toch kan de Christen getuigen, dat hij over dat alles een Heer is..

Mozes zou zulke woorden spreken in de naam van de levende God, en God zou zulke wonderen doen door de hand van Mozes, zijn knecht, dat hij even daarom niet alleen ver boven Farao verheven, maar als in de plaats van God en zodoende een God tegen, boven, of over Farao gezet en verhoogd zou zijn, over wie hij niet alleen zou zegepralen, maar die hij in Gods naam zo zou richten en straffen, dat die grote koning, onaangezien al deze macht en heerlijkheid, de kinderen van Israël zou moeten laten trekken en vervolgens voor Mozes buigen..

2) Wat het woord profeet betekent, leert Exodus 4:14-Exodus 4:16, waar de Heere tot Mozes zegt: "Gij zult tot Aron spreken, en de woorden in zijn mond leggen. Hij zal u tot een mond zijn en gij zult hem tot een God zijn. Aron moest dus in het spreken de plaats van Mozes vervangen, en diens gedachten onder woorden brengen. Door hem zou Mozes spreken, zodat hij voor Mozes zijn zou, wat de mond in het spreken voor iederen mens is: het middel, om de inwendige gedachten aan anderen uitwendig mee te delen. Zo is daarom een profeet de mond van God, dat is: een middel, waardoor God de gedachten, die Hij openbaren wil, aan de mensen bekend maakt, of eenvoudiger: een man, door wie God spreekt (Jeremia. 1:9). Een profeet wordt daarom ook dikwijls man van God genoemd, want hij spreekt of handelt niet in zijn naam, maar in de naam van God" (2 Peter 1:21)

Hier komt de eigenlijke betekenis van het woord profeet (nabie) uitstekend uit. Deze was een welbespraakte tolk, die in naam van een ander het woord had te spreken. Gelijk Aron dit was van en voor Mozes, zo moest deze dit tegenover Israël van en voor God de Heere zijn; om namelijk Zijn woorden over te brengen, aan diens gedachten vorm en klank te geven. Naar hem had het volk te luisteren, als sprak door en in de profeet de Heere zelf. Mozes was de profeet van God en Aron was de profeet van Mozes. "Want, zo zegt de Heere, gij zult spreken alles wat Ik u gebieden zal; en Aron uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen van Israël uit zijn land laat vertrekken.". Profeteren is dus niet gelijk met: de toekomst voorzeggen; deze gave wenst Mozes niet heel het volk toe (Numbers 2:29); dat bedoelde Samuël niet op de scholen te leren (1Sam.19:20); die gave is het niet, waarnaar wij moeten ijveren (1Kor.14:39), hoewel het in de aard van de zaak ligt, dat niemand de toekomst kan voorzeggen zonder profeet, zonder de mond van God te zijn; elk spreken door de Heilige Geest, elk brengen van Gods woord tot anderen is profetie. Christus was de hoogste Profeet, want Hij sprak geen andere woorden, dan die Hij, in de schoot van zijn Vader zijnde, had gehoord (John 7:16; John 14:24)

Vers 1

1. Toen zei de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u door Mijn woord, dat Ik thans tot u spreek, tot een God 1) gezet over Farao, dat gij hem evenzo in uw macht zult hebben, gelijk Ik over alles het gebied voer; en Aron, uw broeder, zal uw profeet 2) zijn, gelijk gij het zijt van Mij; hij zal voor u, en uw woorden spreken.

1)"Door Mijn woord," spreekt de Heere: "zult gij over hem heersen; hij kante zich er tegen aan, en weerstreve, zoveel hij wil; hij zal toch uw wil moeten volbrengen." Zo staat het met hem, die Gods Woord heeft en Gods kind is; hem is macht over alles gegeven; want een Christen is zulk een machtig mens, dat hem alle schepselen moeten gehoorzamen; en al schijnt het oppervlakkig geheel anders, in waarheid is het toch zo. Wat ter wereld is sterker dan de dood, vreselijker dan de zonde, pijnlijker dan een kwaad geweten? En toch kan de Christen getuigen, dat hij over dat alles een Heer is..

Mozes zou zulke woorden spreken in de naam van de levende God, en God zou zulke wonderen doen door de hand van Mozes, zijn knecht, dat hij even daarom niet alleen ver boven Farao verheven, maar als in de plaats van God en zodoende een God tegen, boven, of over Farao gezet en verhoogd zou zijn, over wie hij niet alleen zou zegepralen, maar die hij in Gods naam zo zou richten en straffen, dat die grote koning, onaangezien al deze macht en heerlijkheid, de kinderen van Israël zou moeten laten trekken en vervolgens voor Mozes buigen..

2) Wat het woord profeet betekent, leert Exodus 4:14-Exodus 4:16, waar de Heere tot Mozes zegt: "Gij zult tot Aron spreken, en de woorden in zijn mond leggen. Hij zal u tot een mond zijn en gij zult hem tot een God zijn. Aron moest dus in het spreken de plaats van Mozes vervangen, en diens gedachten onder woorden brengen. Door hem zou Mozes spreken, zodat hij voor Mozes zijn zou, wat de mond in het spreken voor iederen mens is: het middel, om de inwendige gedachten aan anderen uitwendig mee te delen. Zo is daarom een profeet de mond van God, dat is: een middel, waardoor God de gedachten, die Hij openbaren wil, aan de mensen bekend maakt, of eenvoudiger: een man, door wie God spreekt (Jeremia. 1:9). Een profeet wordt daarom ook dikwijls man van God genoemd, want hij spreekt of handelt niet in zijn naam, maar in de naam van God" (2 Peter 1:21)

Hier komt de eigenlijke betekenis van het woord profeet (nabie) uitstekend uit. Deze was een welbespraakte tolk, die in naam van een ander het woord had te spreken. Gelijk Aron dit was van en voor Mozes, zo moest deze dit tegenover Israël van en voor God de Heere zijn; om namelijk Zijn woorden over te brengen, aan diens gedachten vorm en klank te geven. Naar hem had het volk te luisteren, als sprak door en in de profeet de Heere zelf. Mozes was de profeet van God en Aron was de profeet van Mozes. "Want, zo zegt de Heere, gij zult spreken alles wat Ik u gebieden zal; en Aron uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen van Israël uit zijn land laat vertrekken.". Profeteren is dus niet gelijk met: de toekomst voorzeggen; deze gave wenst Mozes niet heel het volk toe (Numbers 2:29); dat bedoelde Samuël niet op de scholen te leren (1Sam.19:20); die gave is het niet, waarnaar wij moeten ijveren (1Kor.14:39), hoewel het in de aard van de zaak ligt, dat niemand de toekomst kan voorzeggen zonder profeet, zonder de mond van God te zijn; elk spreken door de Heilige Geest, elk brengen van Gods woord tot anderen is profetie. Christus was de hoogste Profeet, want Hij sprak geen andere woorden, dan die Hij, in de schoot van zijn Vader zijnde, had gehoord (John 7:16; John 14:24)

Vers 2

2. Gij zult spreken 1) tot Aron alles wat Ik u gebieden zal; en a) Aron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat 2) hij de kinderen van Israël uit zijn land laat vertrekken.

a) Exodus 4:14

1) In Exodus 7:2 verklaart God, de Heere, nader wat het betekent, dat Aron de profeet van Mozes zou zijn..

2) In het Hebreeuws Weschillach niet: "dat hij laat vertrekken" maar, en hij zal laten vertrekken..

Vers 2

2. Gij zult spreken 1) tot Aron alles wat Ik u gebieden zal; en a) Aron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat 2) hij de kinderen van Israël uit zijn land laat vertrekken.

a) Exodus 4:14

1) In Exodus 7:2 verklaart God, de Heere, nader wat het betekent, dat Aron de profeet van Mozes zou zijn..

2) In het Hebreeuws Weschillach niet: "dat hij laat vertrekken" maar, en hij zal laten vertrekken..

Vers 3

3. Doch Farao zal die vrijlating niet zo spoedig doen geschieden; Ik zal Farao's hart verharden, 1) en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypte vermenigvuldigen.

1) Ik twijfel niet of God heeft met dit eerste zindeel, zijn knecht tot standvastigheid aangezet, opdat hij des te dapperder de hardnekkige tegenstand van de tiran zou weerstaan; vervolgens herinnerd aan het middel, dat Hem ten dienste stond. Ik meen daarom deze plaats aldus te vertalen: Ik zal wel het hart van Farao verstokken, maar ik zal de tekenen vermenigvuldigen, alsof Hij wilde zeggen, dat voor Hem die verstoktheid geen hinderpaal zou zijn, daar de wondertekenen voldoende zouden bevonden worden om haar te breken. Met dezelfde bedoeling voegt Hij terstond daarbij: Ofschoon Farao niet naar U zal horen zal Ik echter mijn hand uitstrekken. En zeker, met dat doel, wilde God, dat Farao Mozes hardnekkig weerstand zou bieden, opdat de verlossing vna het volk meer in het oog zou lopen..

Als dan God hier zegt: Ik zal zijn hart verharden, dat is, verstokken of sterk maken, zo schijnt Hij daardoor aan te wijzen, dat Hij Farao zijn genade niet verlenen, maar hem aan zichzelf zou laten, waardoor zijn bovenkant langzamerhand zou verstijven en hard worden, even gelijk het water, de warmte van de zon missende verstijft en tot ijs wordt. Waartoe dan ook nog veel zou helpen: dat het natuurlijk licht, dat in hem was, veeleer tot een rechtvaardige vergelding voor zijn wreedaardige verdrukking weggenomen en verduisterd, dan genadig zou worden opgehelderd, straffende God dus zonde met zonde, door hem over te geven aan zijn onmenselijke en verkeerde wegen, opdat hij ook tevens de misdaad van zijn goddelozen vader zou leren boeten, ten gevolge van hetgeen God bedreigt, de kinderen van hen, die hem haten..

Zulk een oordeel van God is des te vreselijker, omdat een mens geen ellende voelt als hij in het midden van al zijn ellende is. God zegt hier, dat Hij Farao's hart zal verharden. Het vervolg van de geschiedenis zal duidelijk maken, dat die verharding tevens het eigen werk en de zonde van Farao was, omdat hij alles, wat God deed om hem te dwingen het volk te laten vertrekken, eigenlijk verachtte; wel voor een ogenblik zich er om bekommerde, maar, nadat hij van de plaag was verlost, weer de oude van vroeger was, of liever erger dan vroeger, omdat elk verzet hem onvatbaarder maakte, om naar de stem van de Heere te horen, totdat God de zonde van zich ten Zijn wil te verzetten en zich te verharden, met de zonde van bijna gehele verharding strafte, zodat hij volslagen onaandoenlijk werd, ja zelfs de gezanten van Jehova, met de dood dreigde, als zij weer voor hem durfden verschijnen. Het verharden van Farao zelf, was de zonde, welke met de verharding, als oordeel van God, gestraft werd. In het Latijn wordt de verharding van de zijde van Farao vertaald door het woord duritiës, de verharding door God met dat van obduratio..

Vers 3

3. Doch Farao zal die vrijlating niet zo spoedig doen geschieden; Ik zal Farao's hart verharden, 1) en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypte vermenigvuldigen.

1) Ik twijfel niet of God heeft met dit eerste zindeel, zijn knecht tot standvastigheid aangezet, opdat hij des te dapperder de hardnekkige tegenstand van de tiran zou weerstaan; vervolgens herinnerd aan het middel, dat Hem ten dienste stond. Ik meen daarom deze plaats aldus te vertalen: Ik zal wel het hart van Farao verstokken, maar ik zal de tekenen vermenigvuldigen, alsof Hij wilde zeggen, dat voor Hem die verstoktheid geen hinderpaal zou zijn, daar de wondertekenen voldoende zouden bevonden worden om haar te breken. Met dezelfde bedoeling voegt Hij terstond daarbij: Ofschoon Farao niet naar U zal horen zal Ik echter mijn hand uitstrekken. En zeker, met dat doel, wilde God, dat Farao Mozes hardnekkig weerstand zou bieden, opdat de verlossing vna het volk meer in het oog zou lopen..

Als dan God hier zegt: Ik zal zijn hart verharden, dat is, verstokken of sterk maken, zo schijnt Hij daardoor aan te wijzen, dat Hij Farao zijn genade niet verlenen, maar hem aan zichzelf zou laten, waardoor zijn bovenkant langzamerhand zou verstijven en hard worden, even gelijk het water, de warmte van de zon missende verstijft en tot ijs wordt. Waartoe dan ook nog veel zou helpen: dat het natuurlijk licht, dat in hem was, veeleer tot een rechtvaardige vergelding voor zijn wreedaardige verdrukking weggenomen en verduisterd, dan genadig zou worden opgehelderd, straffende God dus zonde met zonde, door hem over te geven aan zijn onmenselijke en verkeerde wegen, opdat hij ook tevens de misdaad van zijn goddelozen vader zou leren boeten, ten gevolge van hetgeen God bedreigt, de kinderen van hen, die hem haten..

Zulk een oordeel van God is des te vreselijker, omdat een mens geen ellende voelt als hij in het midden van al zijn ellende is. God zegt hier, dat Hij Farao's hart zal verharden. Het vervolg van de geschiedenis zal duidelijk maken, dat die verharding tevens het eigen werk en de zonde van Farao was, omdat hij alles, wat God deed om hem te dwingen het volk te laten vertrekken, eigenlijk verachtte; wel voor een ogenblik zich er om bekommerde, maar, nadat hij van de plaag was verlost, weer de oude van vroeger was, of liever erger dan vroeger, omdat elk verzet hem onvatbaarder maakte, om naar de stem van de Heere te horen, totdat God de zonde van zich ten Zijn wil te verzetten en zich te verharden, met de zonde van bijna gehele verharding strafte, zodat hij volslagen onaandoenlijk werd, ja zelfs de gezanten van Jehova, met de dood dreigde, als zij weer voor hem durfden verschijnen. Het verharden van Farao zelf, was de zonde, welke met de verharding, als oordeel van God, gestraft werd. In het Latijn wordt de verharding van de zijde van Farao vertaald door het woord duritiës, de verharding door God met dat van obduratio..

Vers 4

4. Farao nu zal, ook na zo vele tekenen van Mijn hand, naar u niet horen; wordt daardoor niet ontmoedigd; want Ik ben de Almachtige, en Ik zal Mijn hand 1) op Egypte leggen, en voeren Mijn legers, Mijn volk, de kinderen vanIsraël, uit Egypte, door grote gerichten. 2) Dit heerlijk doel, de uitleiding van Mijn volk, niet als van een hoop slaven, maar als van een zegepralend, met buit beladen krijgsleger, zal Ik, ondanks alle omwegen, die Ik, om zijnent- en uwentwil, en tot verheerlijking van Mijn naam, gaan moet, zeker bereiken.

1) Door "hand van God", wordt niet zelden Zijn gunst verstaan, maar ook dikwijls, zoals hier, Zijn almacht, welke Hij gebruikt om de mens te kastijden en te tuchtigen. De Heere zegt hier, dat Hij Egypte's land en volk zal bezoeken met Zijn tuchtigende hand..

2) Ook hier verzekert de Heere wederom, dat Zijn volk als een welgeordend geheel, als een vrij volk zal uittrekken. Farao met al zijn geweldhebbers moge tegenwerken en het zoveel mogelijk trachten te verhinderen, de Heere zal tonen, dat hij is de El-Schaddaï, de Almachtige, en Jehova, de Heere.

Vers 4

4. Farao nu zal, ook na zo vele tekenen van Mijn hand, naar u niet horen; wordt daardoor niet ontmoedigd; want Ik ben de Almachtige, en Ik zal Mijn hand 1) op Egypte leggen, en voeren Mijn legers, Mijn volk, de kinderen vanIsraël, uit Egypte, door grote gerichten. 2) Dit heerlijk doel, de uitleiding van Mijn volk, niet als van een hoop slaven, maar als van een zegepralend, met buit beladen krijgsleger, zal Ik, ondanks alle omwegen, die Ik, om zijnent- en uwentwil, en tot verheerlijking van Mijn naam, gaan moet, zeker bereiken.

1) Door "hand van God", wordt niet zelden Zijn gunst verstaan, maar ook dikwijls, zoals hier, Zijn almacht, welke Hij gebruikt om de mens te kastijden en te tuchtigen. De Heere zegt hier, dat Hij Egypte's land en volk zal bezoeken met Zijn tuchtigende hand..

2) Ook hier verzekert de Heere wederom, dat Zijn volk als een welgeordend geheel, als een vrij volk zal uittrekken. Farao met al zijn geweldhebbers moge tegenwerken en het zoveel mogelijk trachten te verhinderen, de Heere zal tonen, dat hij is de El-Schaddaï, de Almachtige, en Jehova, de Heere.

Vers 5

5. Dan zullen de Egyptenaars, door de gerichten, die Ik over hen zal laten komen, weten, 1)dat Ik de HEERE ben. Wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrek, en dekinderen van Israël uit het midden van hen uitleid, dan zullen zij weten, dat Ik de getrouwe Verbondsgod van Mijn volk, dat Ik alleen God ben.

1) Farao had in zijn driest verzet, en onbuigzame hoogmoed gevraagd: Wie is de Heere? Hier verklaart diezelfde God, dat straks de Egyptenaren zullen bekennen, dat Hij de Heere is.

Vers 5

5. Dan zullen de Egyptenaars, door de gerichten, die Ik over hen zal laten komen, weten, 1)dat Ik de HEERE ben. Wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrek, en dekinderen van Israël uit het midden van hen uitleid, dan zullen zij weten, dat Ik de getrouwe Verbondsgod van Mijn volk, dat Ik alleen God ben.

1) Farao had in zijn driest verzet, en onbuigzame hoogmoed gevraagd: Wie is de Heere? Hier verklaart diezelfde God, dat straks de Egyptenaren zullen bekennen, dat Hij de Heere is.

Vers 6

6. a) Toen deden Mozes en Aron, 1) gelijk als hun de Heere geboden had, alzo deden zij. 2)

a) Psalms 105:28

1) Alle versaagdheid en alle twijfel was bij Mozes, na deze toespraak van de Heere, geheel overwonnen; Aron sloot zich met volle beslistheid aan hem aan, bereid om hem als profeet te dienen.. 2) Met die laatste uitdrukking wil de Schrijver zeggen, dat zij alles, wat zij verricht hadden, gedaan hadden volgens de voorschriften en het bevel van God..

Vers 6

6. a) Toen deden Mozes en Aron, 1) gelijk als hun de Heere geboden had, alzo deden zij. 2)

a) Psalms 105:28

1) Alle versaagdheid en alle twijfel was bij Mozes, na deze toespraak van de Heere, geheel overwonnen; Aron sloot zich met volle beslistheid aan hem aan, bereid om hem als profeet te dienen.. 2) Met die laatste uitdrukking wil de Schrijver zeggen, dat zij alles, wat zij verricht hadden, gedaan hadden volgens de voorschriften en het bevel van God..

Vers 7

7. En Mozes was tachtig jaar oud, 1) en Aron was drie en tachtig jaar oud, toen zij, gelijk in Exodus 7:8, verhaald wordt, voor de tweede maal, tot Farao spraken. 2)

1) Het leven van Mozes is in drie gelijke delen verdeeld. 1. 40 jaar is hij in Egypte geweest aan het koninklijk hof; 2. 40 jaar bij zijn schoonvader onder de Midianieten; 3. 40 jaar in de woestijn met het volk. In het geheel is hij dus 120 jaar oud geworden (Deuteronomy 34:7). Het volgende gedeelte tot op de uittocht valt waarschijnlijk in de tijd van het begin van februari tot het begin van april 2513 na de wereldschepping = 1487 v. Chr..

2) Aan dit keerpunt van de geschiedenis wordt, gelijk dit vroeger ten opzichte van hun geslacht geschiedde, nu hun leeftijd opgegeven; en dat wel evenals in Genesis 41:46 van Jozef, om aan het verhaal grote mate van aanschouwelijkheid te geven. Ook nog in dit tijdperk bleef de leeftijd van de mensen een hoger jarental bereiken, ofschoon dit trapsgewijs afnam. Wij hebben ons Mozes voor te stellen als een krachtige grijsaard..

I. Exodus 7:8-Exodus 7:13. Met een wonderteken, tot bevestiging van hun Goddelijke zending toegerust, treden Mozes en Aron wederom voor Farao, en eisen Israëls vrijlating. Als zij hun wonderteken verrichten, en de koning zijn tovenaars het hun laat nadoen, verslindt Arons staf de staven van de tovenaars, en Jehova's macht heeft daardoor een beslissende overwinning over de macht van de Egyptische goden behaald; doch Farao, in plaats van zich te buigen voor de God van Israël, verstokt zijn hart tegen Hem, en volhardt bij zijn weigering om het volk te laten vertrekken.

Vers 7

7. En Mozes was tachtig jaar oud, 1) en Aron was drie en tachtig jaar oud, toen zij, gelijk in Exodus 7:8, verhaald wordt, voor de tweede maal, tot Farao spraken. 2)

1) Het leven van Mozes is in drie gelijke delen verdeeld. 1. 40 jaar is hij in Egypte geweest aan het koninklijk hof; 2. 40 jaar bij zijn schoonvader onder de Midianieten; 3. 40 jaar in de woestijn met het volk. In het geheel is hij dus 120 jaar oud geworden (Deuteronomy 34:7). Het volgende gedeelte tot op de uittocht valt waarschijnlijk in de tijd van het begin van februari tot het begin van april 2513 na de wereldschepping = 1487 v. Chr..

2) Aan dit keerpunt van de geschiedenis wordt, gelijk dit vroeger ten opzichte van hun geslacht geschiedde, nu hun leeftijd opgegeven; en dat wel evenals in Genesis 41:46 van Jozef, om aan het verhaal grote mate van aanschouwelijkheid te geven. Ook nog in dit tijdperk bleef de leeftijd van de mensen een hoger jarental bereiken, ofschoon dit trapsgewijs afnam. Wij hebben ons Mozes voor te stellen als een krachtige grijsaard..

I. Exodus 7:8-Exodus 7:13. Met een wonderteken, tot bevestiging van hun Goddelijke zending toegerust, treden Mozes en Aron wederom voor Farao, en eisen Israëls vrijlating. Als zij hun wonderteken verrichten, en de koning zijn tovenaars het hun laat nadoen, verslindt Arons staf de staven van de tovenaars, en Jehova's macht heeft daardoor een beslissende overwinning over de macht van de Egyptische goden behaald; doch Farao, in plaats van zich te buigen voor de God van Israël, verstokt zijn hart tegen Hem, en volhardt bij zijn weigering om het volk te laten vertrekken.

Vers 8

8. En de HEERE sprak tot Mozes en Aron, toen zij zich op weg naar de koninklijke residentie bevonden, zeggende:

Vers 8

8. En de HEERE sprak tot Mozes en Aron, toen zij zich op weg naar de koninklijke residentie bevonden, zeggende:

Vers 9

9. Wanneer Farao, op het bevel dat gij in Mijn naam tot hem richt, namelijk om de kinderen van Israël te laten vertrekken (Exodus 7:2), tot u spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken 1) voor u; bewijst door enig teken, dat gij waarlijk van een God gezonden zijt, die machtig zou zijn Zijn volk te helpen; zo zult gij, Mozes! tot Aron 2) zeggen: Neem uw staf, de door Mij u gegevene (Exodus 4:2; Exodus 4:17,Exodus 4:20), en werp hem voor Farao's aangezicht neer; hij zal tot een draak worden. 3)

1) In het Hebreeuws Mophth eig. wonderheden. Het wonderteken (Mopht) is wel te onderscheiden van het teken Oth. Een teken dient meer om de opmerkzaamheid te trekken, een wonderteken, bedoelt dit niet alleen maar bovenal om de verbazing gaande te maken, en tot overtuiging te brengen van de bijzondere tussenkomst van God..

2) Waarom Aron eerder dan aan Mozes bevolen wordt de staf neer te werpen, is voor mij niet uitgemaakt. Wellicht, omdat God daarmee wilde tonen dat hij de hoge stand van de door en door trotse dwingeland met voorbedachte rade gering achtte. Waarom Hij zich niet verwaardigde zijn kracht door de hand van zijn voornaamste knecht tentoon te spreiden, maar door die van zijn tweede. Daarom met het oog op de dienst wordt de staf van God en van Mozes nu die van Aron genoemd..

3) Hetzelfde teken, waarmee Mozes zijn goddelijke zending voor Israël bewees (Exodus 4:2; Exodus 4:29), moet nu tot een gelijk doel voor Farao geschieden; het heeft nu echter een andere betekenis dan toen, niet meer een zinnebeeldig-geestelijke betekenis (zie Exodus 4:9); het is het begin van een strijd, die de Heere met Egypte's goden wil strijden, om na overwinning hen neer te storten en Zijn gericht over hen te houden (Exodus 12:12; Exodus 15:11; Exodus 18:11)). Er is namelijk geen godsdienst in de heidenwereld, waarmee niet de magie verbonden is, d.i.: de aangeleerde bekwaamheid van de met de godsdienstverrichtingen belaste personen, om, gelijk men meende, door allerlei geheime middelen de krachten van een geestenwereld zich naar willekeur dienstbaar te maken. Dit geschiedde, f om te vernemen, hetgeen voor het natuurlijk, menselijk weten verborgen is (Mantica of waarzeggerij), f om te volbrengen, wat de natuurlijke, menselijke kracht niet vermag (operatieve magie of tovenarij). Een hoofdtak van de Egyptische magie was steeds de slangenbezwering. Van zekere geslachten, die van de Psyllen, wordt verhaald, dat zij een soort van magnetische invloed op de slangen uitoefenden, hen met hun stem uit hun schuilhoeken lokten, of door aanraking in een toestand van bedwelming en verstijving brachten. De Egyptische tovenaars verstonden het dus, een slang, tenminste een bijzondere soort slangen, de Hayeh, gelijk zij tegenwoordig heet, als in een stok, en daarna de stok weer in een slang te veranderen; met deze hun kunst stonden zij in de dienst van hun goden. Nu daalt God met het wonderteken, dat hij Mozes en Aron laat verrichten, op de strijdplaats neer en grijpt het gehele toverwezen daardoor aan, dat Zijn dienaren werkelijk volbrengen moeten, wat de dienaren van de heidense goden slechts in schijn pleegden te volbrengen; en wel, opdat het werkelijk volbrengen recht in het oog zou vallen, moeten Zijn dienaren juist het omgekeerde doen: wat oorspronkelijk een stok is, verandert in een wezenlijke slang; niet, wat oorspronkelijk een slang is, in een en dan nog slechts schijnbare stok..

Vers 9

9. Wanneer Farao, op het bevel dat gij in Mijn naam tot hem richt, namelijk om de kinderen van Israël te laten vertrekken (Exodus 7:2), tot u spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken 1) voor u; bewijst door enig teken, dat gij waarlijk van een God gezonden zijt, die machtig zou zijn Zijn volk te helpen; zo zult gij, Mozes! tot Aron 2) zeggen: Neem uw staf, de door Mij u gegevene (Exodus 4:2; Exodus 4:17,Exodus 4:20), en werp hem voor Farao's aangezicht neer; hij zal tot een draak worden. 3)

1) In het Hebreeuws Mophth eig. wonderheden. Het wonderteken (Mopht) is wel te onderscheiden van het teken Oth. Een teken dient meer om de opmerkzaamheid te trekken, een wonderteken, bedoelt dit niet alleen maar bovenal om de verbazing gaande te maken, en tot overtuiging te brengen van de bijzondere tussenkomst van God..

2) Waarom Aron eerder dan aan Mozes bevolen wordt de staf neer te werpen, is voor mij niet uitgemaakt. Wellicht, omdat God daarmee wilde tonen dat hij de hoge stand van de door en door trotse dwingeland met voorbedachte rade gering achtte. Waarom Hij zich niet verwaardigde zijn kracht door de hand van zijn voornaamste knecht tentoon te spreiden, maar door die van zijn tweede. Daarom met het oog op de dienst wordt de staf van God en van Mozes nu die van Aron genoemd..

3) Hetzelfde teken, waarmee Mozes zijn goddelijke zending voor Israël bewees (Exodus 4:2; Exodus 4:29), moet nu tot een gelijk doel voor Farao geschieden; het heeft nu echter een andere betekenis dan toen, niet meer een zinnebeeldig-geestelijke betekenis (zie Exodus 4:9); het is het begin van een strijd, die de Heere met Egypte's goden wil strijden, om na overwinning hen neer te storten en Zijn gericht over hen te houden (Exodus 12:12; Exodus 15:11; Exodus 18:11)). Er is namelijk geen godsdienst in de heidenwereld, waarmee niet de magie verbonden is, d.i.: de aangeleerde bekwaamheid van de met de godsdienstverrichtingen belaste personen, om, gelijk men meende, door allerlei geheime middelen de krachten van een geestenwereld zich naar willekeur dienstbaar te maken. Dit geschiedde, f om te vernemen, hetgeen voor het natuurlijk, menselijk weten verborgen is (Mantica of waarzeggerij), f om te volbrengen, wat de natuurlijke, menselijke kracht niet vermag (operatieve magie of tovenarij). Een hoofdtak van de Egyptische magie was steeds de slangenbezwering. Van zekere geslachten, die van de Psyllen, wordt verhaald, dat zij een soort van magnetische invloed op de slangen uitoefenden, hen met hun stem uit hun schuilhoeken lokten, of door aanraking in een toestand van bedwelming en verstijving brachten. De Egyptische tovenaars verstonden het dus, een slang, tenminste een bijzondere soort slangen, de Hayeh, gelijk zij tegenwoordig heet, als in een stok, en daarna de stok weer in een slang te veranderen; met deze hun kunst stonden zij in de dienst van hun goden. Nu daalt God met het wonderteken, dat hij Mozes en Aron laat verrichten, op de strijdplaats neer en grijpt het gehele toverwezen daardoor aan, dat Zijn dienaren werkelijk volbrengen moeten, wat de dienaren van de heidense goden slechts in schijn pleegden te volbrengen; en wel, opdat het werkelijk volbrengen recht in het oog zou vallen, moeten Zijn dienaren juist het omgekeerde doen: wat oorspronkelijk een stok is, verandert in een wezenlijke slang; niet, wat oorspronkelijk een slang is, in een en dan nog slechts schijnbare stok..

Vers 10

10. Toen ging Mozes en Aron naar Farao, en deden zoals de HEERE geboden had; zij herhaalden in de naam des Heeren hun vorige eis (Exodus 1:5). Toen hij naar een teken vroeg (Exodus 7:9), vreesden zij niet meer gelijk vroeger (Exodus 5:3), maar volbrachten het bevel des Heeren, en Aron wierp zijn staf neer voorFarao's aangezicht, en voor het aangezicht van zijn knechten, en hij werd tot een slang, een draak, die door menigvuldige wendingen een werkelijke slang bleek te zijn.

Vers 10

10. Toen ging Mozes en Aron naar Farao, en deden zoals de HEERE geboden had; zij herhaalden in de naam des Heeren hun vorige eis (Exodus 1:5). Toen hij naar een teken vroeg (Exodus 7:9), vreesden zij niet meer gelijk vroeger (Exodus 5:3), maar volbrachten het bevel des Heeren, en Aron wierp zijn staf neer voorFarao's aangezicht, en voor het aangezicht van zijn knechten, en hij werd tot een slang, een draak, die door menigvuldige wendingen een werkelijke slang bleek te zijn.

Vers 11

11. Farao nu riep ook de wijzen 1) en de tovenaars, onder welke Jannes en Jambres de voornaamste waren (2 Timothy 3:8) ), om te bewijzen, dat de goden van Egypte hetzelfde vermochten, wat Aron en Mozes in de kracht van de God van Israël gedaan hadden. En de Egyptische tovenaars 2) die wel vernomen hadden, welke tekenen Mozes en Aron voor hun volk gedaan hadden, of wie het bij de oproeping gezegd was, waarom Farao hen had laten roepen, deden ook alzo met hun bezweringen; 1) In het Hebreeuws Chachamiem, Wijzen, Magiërs. De tovenaars waren mannen, die volleerd waren in de menselijke wijsheid en in die, welke betrekking had op hun afgodendienst..

2) In het Hebreeuws chartoemmiem. Schriftgeleerden, die tot de Priesterkaste behoorden, en in hun bezweringen de macht van de afgoden tentoon wilden spreiden. Duidelijk straalt hierin door, dat ook Farao en met hem zijn gehele omgeving voelt, dat het een strijd is tussen Jehovah, de God van Israël, en de afgoden van zijn land en volk. Waar dan ook straks hun slangen door de slang van Mozes en Aron wordt verslonden, daar is reeds voor aller oog het pleit beslecht, dat niet Farao's afgoden, maar Israëls God overwinnaar in de strijd is en zal blijven..

11. Farao nu riep ook de wijzen 1) en de tovenaars, onder welke Jannes en Jambres de voornaamste waren (2 Timothy 3:8) ), om te bewijzen, dat de goden van Egypte hetzelfde vermochten, wat Aron en Mozes in de kracht van de God van Israël gedaan hadden. En de Egyptische tovenaars 2) die wel vernomen hadden, welke tekenen Mozes en Aron voor hun volk gedaan hadden, of wie het bij de oproeping gezegd was, waarom Farao hen had laten roepen, deden ook alzo met hun bezweringen;

1) In het Hebreeuws Chachamiem, Wijzen, Magiërs. De tovenaars waren mannen, die volleerd waren in de menselijke wijsheid en in die, welke betrekking had op hun afgodendienst..

2) In het Hebreeuws Chartoemmiem. Schriftgeleerden, die tot de Priesterkaste behoorden, en in hun bezweringen de macht van de afgoden tentoon wilden spreiden. Duidelijk straalt hierin door, dat ook Farao en met hem zijn gehele omgeving voelt, dat het een strijd is tussen Jehovah, de God van Israël, en de afgoden van zijn land en volk. Waar dan ook straks hun slangen door de slang van Mozes en Aron wordt verslonden, daar is reeds voor aller oog het pleit beslecht, dat niet Farao's afgoden, maar Israëls God overwinnaar in de strijd is en zal blijven..

Vers 11

11. Farao nu riep ook de wijzen 1) en de tovenaars, onder welke Jannes en Jambres de voornaamste waren (2 Timothy 3:8) ), om te bewijzen, dat de goden van Egypte hetzelfde vermochten, wat Aron en Mozes in de kracht van de God van Israël gedaan hadden. En de Egyptische tovenaars 2) die wel vernomen hadden, welke tekenen Mozes en Aron voor hun volk gedaan hadden, of wie het bij de oproeping gezegd was, waarom Farao hen had laten roepen, deden ook alzo met hun bezweringen; 1) In het Hebreeuws Chachamiem, Wijzen, Magiërs. De tovenaars waren mannen, die volleerd waren in de menselijke wijsheid en in die, welke betrekking had op hun afgodendienst..

2) In het Hebreeuws chartoemmiem. Schriftgeleerden, die tot de Priesterkaste behoorden, en in hun bezweringen de macht van de afgoden tentoon wilden spreiden. Duidelijk straalt hierin door, dat ook Farao en met hem zijn gehele omgeving voelt, dat het een strijd is tussen Jehovah, de God van Israël, en de afgoden van zijn land en volk. Waar dan ook straks hun slangen door de slang van Mozes en Aron wordt verslonden, daar is reeds voor aller oog het pleit beslecht, dat niet Farao's afgoden, maar Israëls God overwinnaar in de strijd is en zal blijven..

11. Farao nu riep ook de wijzen 1) en de tovenaars, onder welke Jannes en Jambres de voornaamste waren (2 Timothy 3:8) ), om te bewijzen, dat de goden van Egypte hetzelfde vermochten, wat Aron en Mozes in de kracht van de God van Israël gedaan hadden. En de Egyptische tovenaars 2) die wel vernomen hadden, welke tekenen Mozes en Aron voor hun volk gedaan hadden, of wie het bij de oproeping gezegd was, waarom Farao hen had laten roepen, deden ook alzo met hun bezweringen;

1) In het Hebreeuws Chachamiem, Wijzen, Magiërs. De tovenaars waren mannen, die volleerd waren in de menselijke wijsheid en in die, welke betrekking had op hun afgodendienst..

2) In het Hebreeuws Chartoemmiem. Schriftgeleerden, die tot de Priesterkaste behoorden, en in hun bezweringen de macht van de afgoden tentoon wilden spreiden. Duidelijk straalt hierin door, dat ook Farao en met hem zijn gehele omgeving voelt, dat het een strijd is tussen Jehovah, de God van Israël, en de afgoden van zijn land en volk. Waar dan ook straks hun slangen door de slang van Mozes en Aron wordt verslonden, daar is reeds voor aller oog het pleit beslecht, dat niet Farao's afgoden, maar Israëls God overwinnaar in de strijd is en zal blijven..

Vers 12

12. Want een ieder wierp zijn staf neer en zij werden tot draken; 1) zodra de aanraking van de tovenaars ophield; zo scheen voor een ogenblik Farao's doel bereikt, maar Arons staf, die werkelijk door Gods wondermacht in eenslang veranderd was, verslond 2) hun staven.

1) Ook zij wagen de proef door Aron op Gods bevel voorgesteld, en ook zij schenen te slagen en aldus het gezag van hun God te kunnen handhaven. Hoe zullen wij dat kunnen verklaren? Zochten zij anderen te bedriegen of bedrogen zij zichzelf, of waren zij misschien de speelbal van een macht, die hen zonder hun weten gebruikte? Kon het niet zijn dat zij, als engelen van de satan, optraden als engelen van het licht 2 Corinthiers 11:14), om de waardigheid van hun eigenlijke heer en meester te handhaven? Hebben wij bij dit alles aan een zekere verborgene en geheimzinnige macht van de duisternis en van de boosheid te denken, die overal op aarde aanwezig is, in sommige brandpunten van de werkzaamheid haar kracht openbaart? Maar hoe staat het dan met haar verhouding tot God en Diens almacht? Reeds het volgende Schriftwoord geeft op enkele van deze vragen een vrij juist antwoord. "Maar Arons staf verslond hun staven. Het feit van de verandering van de staven van de Egyptische wijzen in slangen wordt aldus erkend; maar ook de onmacht van die wijzen tegenover Gods macht is gebleken; het geheim van hun bezwering enigszins ontdekt en tevens het eigenlijk karakter van het satanische werk aan het licht gebracht. Voor een tijd verblindt het, een tijdelijk doel weet het te bereiken; maar het kan op geen blijvende uitkomsten als duurzame vrucht van werkzaamheid en inspanning wijzen. Het is voorbijgaand en mist alle oorspronkelijk karakter..

Men doet o.i. de tekst geweld aan, indien men beweert, dat de Egyptische tovenaars verstijfde slangen bij zich hadden gestoken, of hadden meegenomen. Ook straks veranderen zij water in bloed. Wij hebben hieraan te denken, dat de Heere God hen onder de macht van de vorst van de duisternis heeft gelaten, als tot een oordeel over Farao. Aan demonische invloeden en machten zijn de werken van de Egyptische tovenaars toe te schrijven, waardoor Farao bevestigd wordt in zijn verharding tegen Gods bevel. God toont echter, dat Hij tenslotte ook de macht van de duisternis beheerst en verbreekt..

2) Daardoor toonde de Heere duidelijk genoeg voor ieder, die zien wilde, dat Hij groter was dan alle goden van Egypte. De koning wilde echter niet zien, en maakte spoedig een einde aan dit samenzijn, om zijn mening te kunnen vasthouden, dat zijn tovenaars hetzelfde met hun bezweringen gedaan hadden..

Vers 12

12. Want een ieder wierp zijn staf neer en zij werden tot draken; 1) zodra de aanraking van de tovenaars ophield; zo scheen voor een ogenblik Farao's doel bereikt, maar Arons staf, die werkelijk door Gods wondermacht in eenslang veranderd was, verslond 2) hun staven.

1) Ook zij wagen de proef door Aron op Gods bevel voorgesteld, en ook zij schenen te slagen en aldus het gezag van hun God te kunnen handhaven. Hoe zullen wij dat kunnen verklaren? Zochten zij anderen te bedriegen of bedrogen zij zichzelf, of waren zij misschien de speelbal van een macht, die hen zonder hun weten gebruikte? Kon het niet zijn dat zij, als engelen van de satan, optraden als engelen van het licht 2 Corinthiers 11:14), om de waardigheid van hun eigenlijke heer en meester te handhaven? Hebben wij bij dit alles aan een zekere verborgene en geheimzinnige macht van de duisternis en van de boosheid te denken, die overal op aarde aanwezig is, in sommige brandpunten van de werkzaamheid haar kracht openbaart? Maar hoe staat het dan met haar verhouding tot God en Diens almacht? Reeds het volgende Schriftwoord geeft op enkele van deze vragen een vrij juist antwoord. "Maar Arons staf verslond hun staven. Het feit van de verandering van de staven van de Egyptische wijzen in slangen wordt aldus erkend; maar ook de onmacht van die wijzen tegenover Gods macht is gebleken; het geheim van hun bezwering enigszins ontdekt en tevens het eigenlijk karakter van het satanische werk aan het licht gebracht. Voor een tijd verblindt het, een tijdelijk doel weet het te bereiken; maar het kan op geen blijvende uitkomsten als duurzame vrucht van werkzaamheid en inspanning wijzen. Het is voorbijgaand en mist alle oorspronkelijk karakter..

Men doet o.i. de tekst geweld aan, indien men beweert, dat de Egyptische tovenaars verstijfde slangen bij zich hadden gestoken, of hadden meegenomen. Ook straks veranderen zij water in bloed. Wij hebben hieraan te denken, dat de Heere God hen onder de macht van de vorst van de duisternis heeft gelaten, als tot een oordeel over Farao. Aan demonische invloeden en machten zijn de werken van de Egyptische tovenaars toe te schrijven, waardoor Farao bevestigd wordt in zijn verharding tegen Gods bevel. God toont echter, dat Hij tenslotte ook de macht van de duisternis beheerst en verbreekt..

2) Daardoor toonde de Heere duidelijk genoeg voor ieder, die zien wilde, dat Hij groter was dan alle goden van Egypte. De koning wilde echter niet zien, en maakte spoedig een einde aan dit samenzijn, om zijn mening te kunnen vasthouden, dat zijn tovenaars hetzelfde met hun bezweringen gedaan hadden..

Vers 13

13. Doch Farao's hart verstokte, 1) zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE (Exodus 3:19; Exodus 4:21; Exodus 7:3) gesproken had. 2)

1) In het Hebreeuws Jchzak, eigenlijk bond toe, en van daar, zich verkloeken. Hier wordt het in de ongunstige zin van het woord gebruikt, in die van hard maken, verharden..

Bij dit eerste teken laat God (naar de mens gesproken) nog zowel het geloof als het ongeloof volle vrijheid; aan het geloof daar uit het tweede deel van het wonder genoegzaam zichtbaar is, wie in de aangevangen strijd de sterkere is; aan het ongeloof, daar aan het eerste deel een schijnbaar gelijksoortig werk van de Egyptische tovenaars terzijde treedt, en het ongeloof nu Gods wonderdaad eveneens voor een gevolg van gewone magie verklaren kan. Nu Farao zich aan de zijde van het besliste ongeloof plaatst, nemen de verdere tekenen niet slechts het karakter van altijd zwaarder wordende plagen aan, maar treden tevens in altijd meer wonderbare en krachtigere gedaante op, zodat Farao ze erkennen moet in hun goddelijkheid, en het van hem vastgehouden ongeloof geheel en al tot onzinnig tegenstaan wordt..

Wat de tovenaars hier doen, behoort nog tot het gebied van de menselijke Magie. Aan de menselijke geest was namelijk, door middel van zijn onmiddellijke oorsprong uit Goden overeenkomstig zijn bestemming tot opperheer van de aardse schepping, aanvankelijk een volheid van krachten eigen, die sinds de val geheel is ontaard, en een tegennatuurlijke en tegen God vijandige en daardoor een de mens zelf ten verderve voerende kracht geworden is. Eerst door zijn wedergeboorte en door de opvoeding van Christus tot de hem toebedachte volmaaktheid van de toekomstige wereld, zal hij weer tot het onbeperkt en rein gebruik van zijn oorspronkelijke aanleg komen. Nu zijn er echter reeds in het tegenwoordig leven ogenblikken en toestanden, die nu eens onder zekere omstandigheden, (in ziekten van bijzondere aard en in de nabijheid van de dood) vanzelf tevoorschijn treden, dan weer door machtige inwerking van de natuur naar eigen wil worden voortgebracht; ogenblikken en toestanden, dat de in het verborgene sluimerende krachten van de ziel van haar boeien zijn losgemaakt, dat een zien en weten, een willen en werken zich vertoont, dat ver boven hetgeen de mens in gezonde en regelmatige toestand kan voortbrengen gaat (Mesmerismus, Somnabulismus enz.). Ontegenzeglijk is het teweegbrengen van zulke toestanden zonde, zoals het ook altijd, wanneer het voortdurend geschiedt, Gods straffen ten gevolge heeft; niet ten onrechte heeft men het genoemd: een geweld aandoen aan de natuur. Aan al zulke proeven is een groot gevaar verbonden, want de ziel verliest daarbij de beheersing van het bewustzijn en de werkzaamheid; zij weet niet, waarheen zij in zo'n toestand nog weggevoerd zal worden; zij geeft zich, onmachtig om tegenstand te bieden, aan de loerende machten van de duisternis over (tafeldans en klopgeesterij). De grenzen tussen natuurlijke en duivelse Magie, van welke later gesproken zal worden (zie Exodus 7:22) worden moeilijk in het oog gehouden; wie zich op het ene gebied bevindt, heeft geen ander middel, om voor het andere bewaard te worden, dan een spoedig terugkeren in berouw en boete..

2) Met "gelijk de Heere gesproken had" wordt gedoeld op de Raad van God, volgens welke dit alles geschiedde..

II. Exodus 7:14-Exodus 7:25. Daar Farao zijn hart verstokt heeft, beginnen de grote gerichten, waardoor de Heere, met een sterke hand, de vrijlating van Israël hem afdwingt. Het eerste van deze is de verandering van het Nijlwater in bloed, waardoor de vissen sterven en het water dik en stinkend wordt, zodat niemand het drinken kan. De Egyptische tovenaars bootsen het na, en Farao verstokt zijn hart.

Vers 13

13. Doch Farao's hart verstokte, 1) zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE (Exodus 3:19; Exodus 4:21; Exodus 7:3) gesproken had. 2)

1) In het Hebreeuws Jchzak, eigenlijk bond toe, en van daar, zich verkloeken. Hier wordt het in de ongunstige zin van het woord gebruikt, in die van hard maken, verharden..

Bij dit eerste teken laat God (naar de mens gesproken) nog zowel het geloof als het ongeloof volle vrijheid; aan het geloof daar uit het tweede deel van het wonder genoegzaam zichtbaar is, wie in de aangevangen strijd de sterkere is; aan het ongeloof, daar aan het eerste deel een schijnbaar gelijksoortig werk van de Egyptische tovenaars terzijde treedt, en het ongeloof nu Gods wonderdaad eveneens voor een gevolg van gewone magie verklaren kan. Nu Farao zich aan de zijde van het besliste ongeloof plaatst, nemen de verdere tekenen niet slechts het karakter van altijd zwaarder wordende plagen aan, maar treden tevens in altijd meer wonderbare en krachtigere gedaante op, zodat Farao ze erkennen moet in hun goddelijkheid, en het van hem vastgehouden ongeloof geheel en al tot onzinnig tegenstaan wordt..

Wat de tovenaars hier doen, behoort nog tot het gebied van de menselijke Magie. Aan de menselijke geest was namelijk, door middel van zijn onmiddellijke oorsprong uit Goden overeenkomstig zijn bestemming tot opperheer van de aardse schepping, aanvankelijk een volheid van krachten eigen, die sinds de val geheel is ontaard, en een tegennatuurlijke en tegen God vijandige en daardoor een de mens zelf ten verderve voerende kracht geworden is. Eerst door zijn wedergeboorte en door de opvoeding van Christus tot de hem toebedachte volmaaktheid van de toekomstige wereld, zal hij weer tot het onbeperkt en rein gebruik van zijn oorspronkelijke aanleg komen. Nu zijn er echter reeds in het tegenwoordig leven ogenblikken en toestanden, die nu eens onder zekere omstandigheden, (in ziekten van bijzondere aard en in de nabijheid van de dood) vanzelf tevoorschijn treden, dan weer door machtige inwerking van de natuur naar eigen wil worden voortgebracht; ogenblikken en toestanden, dat de in het verborgene sluimerende krachten van de ziel van haar boeien zijn losgemaakt, dat een zien en weten, een willen en werken zich vertoont, dat ver boven hetgeen de mens in gezonde en regelmatige toestand kan voortbrengen gaat (Mesmerismus, Somnabulismus enz.). Ontegenzeglijk is het teweegbrengen van zulke toestanden zonde, zoals het ook altijd, wanneer het voortdurend geschiedt, Gods straffen ten gevolge heeft; niet ten onrechte heeft men het genoemd: een geweld aandoen aan de natuur. Aan al zulke proeven is een groot gevaar verbonden, want de ziel verliest daarbij de beheersing van het bewustzijn en de werkzaamheid; zij weet niet, waarheen zij in zo'n toestand nog weggevoerd zal worden; zij geeft zich, onmachtig om tegenstand te bieden, aan de loerende machten van de duisternis over (tafeldans en klopgeesterij). De grenzen tussen natuurlijke en duivelse Magie, van welke later gesproken zal worden (zie Exodus 7:22) worden moeilijk in het oog gehouden; wie zich op het ene gebied bevindt, heeft geen ander middel, om voor het andere bewaard te worden, dan een spoedig terugkeren in berouw en boete..

2) Met "gelijk de Heere gesproken had" wordt gedoeld op de Raad van God, volgens welke dit alles geschiedde..

II. Exodus 7:14-Exodus 7:25. Daar Farao zijn hart verstokt heeft, beginnen de grote gerichten, waardoor de Heere, met een sterke hand, de vrijlating van Israël hem afdwingt. Het eerste van deze is de verandering van het Nijlwater in bloed, waardoor de vissen sterven en het water dik en stinkend wordt, zodat niemand het drinken kan. De Egyptische tovenaars bootsen het na, en Farao verstokt zijn hart.

Vers 14

14. Toen zei de HEERE tot Mozes, waarschijnlijk weinige dagen na het eerste teken (Exodus 7:8 vv.): Farao's hart is zwaar, 1) hij weigert het volk te laten vertrekken; maar Ik zal hem met tekenen en wonderenvervolgen, zo dat hij eindelijk doen moet, wat hij nu niet wil doen.

1) Opdat Mozes aan dit verzet geen aanstoot zou nemen en van de eens begonnen loop aflaten, vermaant Hij hem, om de strijd vol te houden. En, indien Hij zei, dat hij zolang met die zeer harde steen de strijd moest voeren, totdat die werd verbroken, daar het hart van Farao te zwaar was, dit horende, zou hij hebben kunnen wankelen, tenzij de hoop op de overwinning hem op de een of andere manier werd aangetoond. Maar omdat de hardnekkigheid van dat monster ontembaar was, voorziet God zijn knecht van nieuwe wapens, opdat hij hem als het ware stuk zou wrijven, waar hij hem niet kon verbreken..

In de Heilige Schrift wordt dikwijls gesproken van zwaar van hart, oren enz. Het heeft dan altijd de betekenis van tot iets onbekwaam zijn, of tot iets geen lust te hebben. De Heere verklaart hiermee de diepliggende oorzaak van de weigering van Farao, om naar Hem te horen..

Vers 14

14. Toen zei de HEERE tot Mozes, waarschijnlijk weinige dagen na het eerste teken (Exodus 7:8 vv.): Farao's hart is zwaar, 1) hij weigert het volk te laten vertrekken; maar Ik zal hem met tekenen en wonderenvervolgen, zo dat hij eindelijk doen moet, wat hij nu niet wil doen.

1) Opdat Mozes aan dit verzet geen aanstoot zou nemen en van de eens begonnen loop aflaten, vermaant Hij hem, om de strijd vol te houden. En, indien Hij zei, dat hij zolang met die zeer harde steen de strijd moest voeren, totdat die werd verbroken, daar het hart van Farao te zwaar was, dit horende, zou hij hebben kunnen wankelen, tenzij de hoop op de overwinning hem op de een of andere manier werd aangetoond. Maar omdat de hardnekkigheid van dat monster ontembaar was, voorziet God zijn knecht van nieuwe wapens, opdat hij hem als het ware stuk zou wrijven, waar hij hem niet kon verbreken..

In de Heilige Schrift wordt dikwijls gesproken van zwaar van hart, oren enz. Het heeft dan altijd de betekenis van tot iets onbekwaam zijn, of tot iets geen lust te hebben. De Heere verklaart hiermee de diepliggende oorzaak van de weigering van Farao, om naar Hem te horen..

Vers 15

15. Ga 1) dan heen tot Farao in de morgenstond: 2) zie, hij zal vroegtijdig uitgaan naar het water toe, naar de Nijl, zo stel u tegen hem over aan de oever van de rivier, stel uzelf op een geschikte plaats, om hem te verwachten, en de staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen, 3) terwijl gij u weer door Aron laat vergezellen.

1) De tien plagen zouden een aanvang nemen, maar ongewaarschuwd zou Farao niet zijn. Nog eenmaal moet Mozes een poging doen, om het hart van Farao te brengen onder de tucht van Gods bevel, opdat het immer blijke, dat zijn verantwoordelijkheid en daarom zijn zedelijke persoonlijkheid niet wordt opgeheven door Gods eeuwige Raadsbesluiten..

2) Elk godsdienstig Egyptenaar ging bij het opgaan van de zon naar de rivier, om die opgang met heilige wassingen en gebeden te vereren. Farao zou dan in een godsdienstige, opgewekte stemming zijn, en meer dan ooit vatbaar, om naar het woord des Heeren te luisteren. De Nijl werd door de Egyptenaars ook als heilig beschouwd.

3) Die staf was voor Farao het zichtbaar teken van de overwinnende kracht van Israëls Verbondsgod. Dat zichtbaar teken moest daarom kracht bijzetten, bij hetgeen Mozes in de naam des Heeren zou zeggen. Niets wordt onbeproefd gelaten, om Farao te brengen onder de indruk van Gods Macht en Majesteit. Ook voor Mozes was het van betekenis, dat hij die staf in zijn hand had. Hij herinnerde hem telkens aan Gods Trouw en Macht..

Vers 15

15. Ga 1) dan heen tot Farao in de morgenstond: 2) zie, hij zal vroegtijdig uitgaan naar het water toe, naar de Nijl, zo stel u tegen hem over aan de oever van de rivier, stel uzelf op een geschikte plaats, om hem te verwachten, en de staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen, 3) terwijl gij u weer door Aron laat vergezellen.

1) De tien plagen zouden een aanvang nemen, maar ongewaarschuwd zou Farao niet zijn. Nog eenmaal moet Mozes een poging doen, om het hart van Farao te brengen onder de tucht van Gods bevel, opdat het immer blijke, dat zijn verantwoordelijkheid en daarom zijn zedelijke persoonlijkheid niet wordt opgeheven door Gods eeuwige Raadsbesluiten..

2) Elk godsdienstig Egyptenaar ging bij het opgaan van de zon naar de rivier, om die opgang met heilige wassingen en gebeden te vereren. Farao zou dan in een godsdienstige, opgewekte stemming zijn, en meer dan ooit vatbaar, om naar het woord des Heeren te luisteren. De Nijl werd door de Egyptenaars ook als heilig beschouwd.

3) Die staf was voor Farao het zichtbaar teken van de overwinnende kracht van Israëls Verbondsgod. Dat zichtbaar teken moest daarom kracht bijzetten, bij hetgeen Mozes in de naam des Heeren zou zeggen. Niets wordt onbeproefd gelaten, om Farao te brengen onder de indruk van Gods Macht en Majesteit. Ook voor Mozes was het van betekenis, dat hij die staf in zijn hand had. Hij herinnerde hem telkens aan Gods Trouw en Macht..

Vers 16

16. En gij zult tot hem zeggen, wanneer hij komt: De HEERE, de God van de Hebreëen heeft mij nu reeds tweemaal (Exodus 5:1; Exodus 7:10) tot u gezonden zeggende: Laat mijn volk vertrekken, opdat het Mij dient inde woestijn! Doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

Vers 16

16. En gij zult tot hem zeggen, wanneer hij komt: De HEERE, de God van de Hebreëen heeft mij nu reeds tweemaal (Exodus 5:1; Exodus 7:10) tot u gezonden zeggende: Laat mijn volk vertrekken, opdat het Mij dient inde woestijn! Doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

Vers 17

17. Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben, de enig waarachtige God, die ook over u en uw land macht heb, en aan wie gij gehoorzaamheid schuldig zijt, en dat daarentegen uw God, die gij dient, niets dan een onmachtig, een weerloos schepsel is; zie, Ik zal met deze staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden. 1)

1) Deze plaag was te opmerkelijker, omdat God hen, die de kinderen van de Hebreeën in deze rivier verdronken hadden, nu daarvoor strafte, door hun bloedig water te drinken te geven.

Het water zou werkelijk bloed vertonen. Het zou niet slechts een bloedige kleur vertonen, zoals sommigen menen, maar werkelijk bloed gelijk zijn..

Vers 17

17. Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben, de enig waarachtige God, die ook over u en uw land macht heb, en aan wie gij gehoorzaamheid schuldig zijt, en dat daarentegen uw God, die gij dient, niets dan een onmachtig, een weerloos schepsel is; zie, Ik zal met deze staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden. 1)

1) Deze plaag was te opmerkelijker, omdat God hen, die de kinderen van de Hebreeën in deze rivier verdronken hadden, nu daarvoor strafte, door hun bloedig water te drinken te geven.

Het water zou werkelijk bloed vertonen. Het zou niet slechts een bloedige kleur vertonen, zoals sommigen menen, maar werkelijk bloed gelijk zijn..

Vers 18

18. En de vis in de rivier zal sterven; zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid 1) worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen; 2) zij zullen smachten van verlangen, om weer het water te mogen drinken.

1)"Vermoeid worden," in de zin van, ervan walgen. Men moet niet vergeten, dat ook de Nijl werd vereerd, en dat daarom de Heere aan hen toonde, dat Hij machtiger was dan de goden van Egypte..

2) Het Nijlwater is bijna het enige drinkbare water in Egypte, en de bewoners van het land drinken het nochthans zo graag, dat zij zout eten, om er veel van te kunnen genieten; in den vreemde spreken zij altijd van het genot, dat zij zullen hebben, als zij weer van het water van hun stroom zullen kunnen drinken. In de Nijl zijn velerlei soorten van vissen in ongelooflijke menigte, die zowel vers gegeten, als ingezouten worden; deze spijs was van des te meer belang, daar men zich streng onthield van het vlees van andere dieren, omdat die als goden vereerd werden. (Exodus 8:26 Numbers 11:5 ). Met dit tweede teken begint dus de rij van de eigenlijke plagen voor de Egyptenaars; hun meest gewone voedingsmiddel wordt voor enige tijd bedorven, opdat zij erkennen, in wiens macht zij voor hun gehele leven staan..

Vers 18

18. En de vis in de rivier zal sterven; zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid 1) worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen; 2) zij zullen smachten van verlangen, om weer het water te mogen drinken.

1)"Vermoeid worden," in de zin van, ervan walgen. Men moet niet vergeten, dat ook de Nijl werd vereerd, en dat daarom de Heere aan hen toonde, dat Hij machtiger was dan de goden van Egypte..

2) Het Nijlwater is bijna het enige drinkbare water in Egypte, en de bewoners van het land drinken het nochthans zo graag, dat zij zout eten, om er veel van te kunnen genieten; in den vreemde spreken zij altijd van het genot, dat zij zullen hebben, als zij weer van het water van hun stroom zullen kunnen drinken. In de Nijl zijn velerlei soorten van vissen in ongelooflijke menigte, die zowel vers gegeten, als ingezouten worden; deze spijs was van des te meer belang, daar men zich streng onthield van het vlees van andere dieren, omdat die als goden vereerd werden. (Exodus 8:26 Numbers 11:5 ). Met dit tweede teken begint dus de rij van de eigenlijke plagen voor de Egyptenaars; hun meest gewone voedingsmiddel wordt voor enige tijd bedorven, opdat zij erkennen, in wiens macht zij voor hun gehele leven staan..

Vers 19

19. Verder zei de HEERE, door inwendige inspraak van de Geest tot Mozes, als hij de volgende morgen tegenover Farao aan de oever van de Nijl stond, en naar Gods bevel (Exodus 7:17) gesproken had, Zijn gebod herhalende, opdat Mozes niet als de eerste maal het teken zou nalaten(Exodus 5:3), nu vrezende Farao's God aan te tasten, en Hij sprak: Zeg tot Aron: neem nu uw staf en sla daarmee op het water en steek dan uw hand, waarin gij die staf hebt, uit over de wateren van de Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren en over hun poelen, en over alle vergadering van hun wateren, dat zij bloed worden; 1) en er zij bloed in geheel Egypte, niet alleen in de stroomen in de genoemde wateren, maar ook in de huizen, beide in houten en in stenen vaten, in welke men water gegoten heeft.

1) Op deze plaag zinspeelt de Heilige Schrift, als er in Revelation 6:3,Revelation 6:4 gesproken wordt van de ondergang van de vijanden van de Kerk. Daar wordt echter voorspeld, dat ook de zee bloed zal worden, omdat het een geestelijk oordeel is, dat zich verder uitstrekt, dan een tijdelijk..

Vers 19

19. Verder zei de HEERE, door inwendige inspraak van de Geest tot Mozes, als hij de volgende morgen tegenover Farao aan de oever van de Nijl stond, en naar Gods bevel (Exodus 7:17) gesproken had, Zijn gebod herhalende, opdat Mozes niet als de eerste maal het teken zou nalaten(Exodus 5:3), nu vrezende Farao's God aan te tasten, en Hij sprak: Zeg tot Aron: neem nu uw staf en sla daarmee op het water en steek dan uw hand, waarin gij die staf hebt, uit over de wateren van de Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren en over hun poelen, en over alle vergadering van hun wateren, dat zij bloed worden; 1) en er zij bloed in geheel Egypte, niet alleen in de stroomen in de genoemde wateren, maar ook in de huizen, beide in houten en in stenen vaten, in welke men water gegoten heeft.

1) Op deze plaag zinspeelt de Heilige Schrift, als er in Revelation 6:3,Revelation 6:4 gesproken wordt van de ondergang van de vijanden van de Kerk. Daar wordt echter voorspeld, dat ook de zee bloed zal worden, omdat het een geestelijk oordeel is, dat zich verder uitstrekt, dan een tijdelijk..

Vers 20

20. Mozes nu en Aron deden alzo gelijk de HEERE geboden had. 1) Mozes gaf zijn broeder het bevel (Exodus 7:19) en hij, Aron, hief de staf op, en a) sloeg het water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; zijn hovelingen, die zich in zijn nabijheid bevonden; b) en al het water in de rivier werd aanstonds, terwijl Farao met zijn knechten nog daarbij stonden, in bloed veranderd. 2)

a) Exodus 17:5 b) Psalms 78:44; Psalms 105:29

1) Hij herhaalt, dat door de uitkomst werd bevestigd, wat God gedreigd had, omtrent de dood van de vissen en de stank van de Nijl, opdat hij de misdaad van de koning, die voor de veelzijdige macht van God niet boog, duidelijk in het licht zou plaatsen. Evenwel, hij voegt er tegelijk bij, dat zijn raadslieden getuigen waren. Waaruit men mag vermoeden, dat het gehele hof door dezelfde gevoelloosheid is aangegrepen. Doch het was de moeite waard, dat zulk een merkwaardige daad niet slechts wijd en zijd werd bekend, maar de bewerker door zeer veel ogen werd gezien. Dat nu onder die menigte niemand geweest is, die zich beijverde, om de waanzin van de koning te verbreken, was wel een teken van de verwerping van het gehele volk..

2) Er zijn er die menen, dat dit geschiedde juist tegen de tijd, dat de jaarlijkse overstromingen van de Nijl plaats vinden en het water door de meegevoerde kleiaarde rood ziet. Deze mening is evenwel bepaald onjuist en in strijd met de gegevens van het verhaal zelf. Want ten tijde van de overstromingen kon de koning niet naar de oever gaan en konden ook de bewoners van het land niet rondom de rivier putten graven, gelijk wij toch lezen, dat zij gedaan hebben.. 21. En werkelijk geschiedde het gelijk Mozes aan Farao (Exodus 7:18) aangekondigd had, de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed in geheel Egypte. 1)

Naar aanleiding van deze plaag zou men in het algemeen kunnen aanmerken, dat een van de eerste wondertekenen, gedaan door Mozes, geweest is, het veranderen van het water in bloed, maar een van de eerste wonderwerken, gedaan door onze Heere Jezus, is geweest het veranderen van water in wijn; want de wet is door Mozes gegeven en deze was een bedeling van dood en schrik, maar de genade en waarheid, die evenals de wijn het hart vrolijk maken en verheugen, is door Jezus Christus geworden..

1) De Nijl neemt wel meermalen ten tijde van de jaarlijkse overstromingen een rode kleur aan, dat waarschijnlijk ontstaat door een aardsoort, die van de hoger gelegene streken afspoelt. Aan een dergelijke kleuring van het water is hier niet te denken, terwijl het water van de Nijl, als het rood gekleurd was, voor gezonder en beter gehouden werd. Hier wordt ons een wonderbare, door Gods macht gewerkte verandering van het water voorgesteld, dat daardoor ter vervuiling en bederf overgaat en door zijn bloedrode kleur op het einde van de goddelijke gerichten, op dood en verderf (Joel 3:4) wijst. "Op hetzelfde ogenblik, dat de koning gekomen is, om de vader van het leven, de vader van de goden, (want zo noemden de Egyptenaren, bij hun afgodische verering de Nijl) zijn hulde te brengen, moet hij zien, hoe de bode van Jehova die in het aangezicht slaat, zodat hij bloedig wordt.".

Vers 20

20. Mozes nu en Aron deden alzo gelijk de HEERE geboden had. 1) Mozes gaf zijn broeder het bevel (Exodus 7:19) en hij, Aron, hief de staf op, en a) sloeg het water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; zijn hovelingen, die zich in zijn nabijheid bevonden; b) en al het water in de rivier werd aanstonds, terwijl Farao met zijn knechten nog daarbij stonden, in bloed veranderd. 2)

a) Exodus 17:5 b) Psalms 78:44; Psalms 105:29

1) Hij herhaalt, dat door de uitkomst werd bevestigd, wat God gedreigd had, omtrent de dood van de vissen en de stank van de Nijl, opdat hij de misdaad van de koning, die voor de veelzijdige macht van God niet boog, duidelijk in het licht zou plaatsen. Evenwel, hij voegt er tegelijk bij, dat zijn raadslieden getuigen waren. Waaruit men mag vermoeden, dat het gehele hof door dezelfde gevoelloosheid is aangegrepen. Doch het was de moeite waard, dat zulk een merkwaardige daad niet slechts wijd en zijd werd bekend, maar de bewerker door zeer veel ogen werd gezien. Dat nu onder die menigte niemand geweest is, die zich beijverde, om de waanzin van de koning te verbreken, was wel een teken van de verwerping van het gehele volk..

2) Er zijn er die menen, dat dit geschiedde juist tegen de tijd, dat de jaarlijkse overstromingen van de Nijl plaats vinden en het water door de meegevoerde kleiaarde rood ziet. Deze mening is evenwel bepaald onjuist en in strijd met de gegevens van het verhaal zelf. Want ten tijde van de overstromingen kon de koning niet naar de oever gaan en konden ook de bewoners van het land niet rondom de rivier putten graven, gelijk wij toch lezen, dat zij gedaan hebben.. 21. En werkelijk geschiedde het gelijk Mozes aan Farao (Exodus 7:18) aangekondigd had, de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed in geheel Egypte. 1)

Naar aanleiding van deze plaag zou men in het algemeen kunnen aanmerken, dat een van de eerste wondertekenen, gedaan door Mozes, geweest is, het veranderen van het water in bloed, maar een van de eerste wonderwerken, gedaan door onze Heere Jezus, is geweest het veranderen van water in wijn; want de wet is door Mozes gegeven en deze was een bedeling van dood en schrik, maar de genade en waarheid, die evenals de wijn het hart vrolijk maken en verheugen, is door Jezus Christus geworden..

1) De Nijl neemt wel meermalen ten tijde van de jaarlijkse overstromingen een rode kleur aan, dat waarschijnlijk ontstaat door een aardsoort, die van de hoger gelegene streken afspoelt. Aan een dergelijke kleuring van het water is hier niet te denken, terwijl het water van de Nijl, als het rood gekleurd was, voor gezonder en beter gehouden werd. Hier wordt ons een wonderbare, door Gods macht gewerkte verandering van het water voorgesteld, dat daardoor ter vervuiling en bederf overgaat en door zijn bloedrode kleur op het einde van de goddelijke gerichten, op dood en verderf (Joel 3:4) wijst. "Op hetzelfde ogenblik, dat de koning gekomen is, om de vader van het leven, de vader van de goden, (want zo noemden de Egyptenaren, bij hun afgodische verering de Nijl) zijn hulde te brengen, moet hij zien, hoe de bode van Jehova die in het aangezicht slaat, zodat hij bloedig wordt.".

Vers 22

22. Doch de Egyptische tovenaars, die wederom door Farao geroepen werden, deden ook alzo, of iets dergelijks met hun bezweringen; 1) zodat Farao's hart verstokte, omdat hij meende, dat het wonder door Mozes en Aron door de kunsten van zijn tovenaars ontzenuwd was, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de HEERE gesproken had (Exodus 7:13).

1) Met hetgeen de tovenaars hier en in Exodus 8:7 doen, bevinden zij zich reeds op het gebied van de duivelse magie; de goden van Egypte verlenen diegenen, die in de dienst van hun verering staan, hun krachten, en laten hen tekenen en wonderen doen, met allerlei verleiding tot ongerechtigheid, onder degenen, die verloren gaan (2 Thessalonians 2:8). Maar wie zijn deze goden? Op zichzelf bestonden de goden van de Egyptenaren even zo min, als die van de andere heidenen; zij waren slechts nietige beelden van de menselijke verbeelding. Toch blijkt uit veelvuldige aanwijzingen van de Heilige Schrift (Deuteronomy 32:17, Psalms 106:37; 1 Corinthians 10:14, bepaald, dat gelijk de heidenen zelf, met hun godsdienst zich aan een werkelijke, persoonlijke macht wilden overgeven, zo ook zulk een macht aanwezig was, die zich deze dienst toeëigende, namelijk de macht, van welke Paulus spreekt in Ephesians 6:12,. Het is ook geheel overeenkomstig de Goddelijke gerechtigheid, wanneer Hij de volken, die zich van Hem, de enige, levende God, die zij uit het werk van de schepping konden kennen, afkeren, en naar een ander voorwerp ter verering zoeken, overgeeft aan hun verkeerde wil (Romans 1:18); het komt overeen met de gehele wijze van de goddelijke wereldregering, wanneer nu, tengevolge van die loslating, de boze geesten zich van de heidense godsverering meester maken, als van een welkom gebied voor de hun toegelaten werkzaamheid op aarde. Overal, waar beproefd wordt, het heidendom te doen vallen en het rijk van God te stichten, zien wij dan ook bovenmenselijke krachten tot bescherming van de valse godsdienst, leugenachtige krachten met tekenen en wonderen (Matthew 24:24 Revelation 3:13 ). Ook hier, waar de God van Israël zich in een strijd met de goden van Egypte inlaat, om deze te schande te maken, beproefden de achter hen staande duivelse geesten alles, om hen staande te houden, en hun gebied te verdedigen; daarom verschaffen zij door hun werktuigen, de tovenaars, het grootst mogelijke, dat in hun macht is..

Indien gij nu vraagt, vanwaar deze de macht hadden om iets dergelijks te kunnen, dan moet herinnerd worden, dat de Heere God aan het rijk van de boosheid een zekere macht heeft gelaten, die groot genoeg is, om het verstand van de mensen te verwarren, maar niet zo groot, dat zij de almacht des Heeren zou kunnen breken of ten einde toe tegengaan. De macht van de vorst van de duisternis is begrensd, zelfs door de macht van de gelovigen (1 Peter 5:9), hoeveel meer dan door die van de Heere van het geloof. Deze macht van de satan, die zich in allerlei bedrieglijke wetenschap en ijdele kundigheden van de opgeblazen kennis uitspreekt, gaat erop uit, om het oordeel van het ongeloof nog meer gevangen te nemen, nog sterker te vervalsen en tot nog krachtiger verzet tegen God en Diens woord te prikkelen. Daartoe moet bij de wereld meestal de wetenschap van de wereld dienen. Zij brengt alles tot natuur en zuivere natuur terug en meent voor alles middellijke en zichtbare oorzaken te kunnen aanwijzen. Aldus wordt het geloof aan het bovennatuurlijke ondermijnd; men blijft met zijn opvattingen en inzichten laag bij de grond, zonder zich ooit tot een hogere, waarschijnlijk-zedelijke eerste en hoogste Oorzaak te kunnen opheffen..

Vers 22

22. Doch de Egyptische tovenaars, die wederom door Farao geroepen werden, deden ook alzo, of iets dergelijks met hun bezweringen; 1) zodat Farao's hart verstokte, omdat hij meende, dat het wonder door Mozes en Aron door de kunsten van zijn tovenaars ontzenuwd was, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de HEERE gesproken had (Exodus 7:13).

1) Met hetgeen de tovenaars hier en in Exodus 8:7 doen, bevinden zij zich reeds op het gebied van de duivelse magie; de goden van Egypte verlenen diegenen, die in de dienst van hun verering staan, hun krachten, en laten hen tekenen en wonderen doen, met allerlei verleiding tot ongerechtigheid, onder degenen, die verloren gaan (2 Thessalonians 2:8). Maar wie zijn deze goden? Op zichzelf bestonden de goden van de Egyptenaren even zo min, als die van de andere heidenen; zij waren slechts nietige beelden van de menselijke verbeelding. Toch blijkt uit veelvuldige aanwijzingen van de Heilige Schrift (Deuteronomy 32:17, Psalms 106:37; 1 Corinthians 10:14, bepaald, dat gelijk de heidenen zelf, met hun godsdienst zich aan een werkelijke, persoonlijke macht wilden overgeven, zo ook zulk een macht aanwezig was, die zich deze dienst toeëigende, namelijk de macht, van welke Paulus spreekt in Ephesians 6:12,. Het is ook geheel overeenkomstig de Goddelijke gerechtigheid, wanneer Hij de volken, die zich van Hem, de enige, levende God, die zij uit het werk van de schepping konden kennen, afkeren, en naar een ander voorwerp ter verering zoeken, overgeeft aan hun verkeerde wil (Romans 1:18); het komt overeen met de gehele wijze van de goddelijke wereldregering, wanneer nu, tengevolge van die loslating, de boze geesten zich van de heidense godsverering meester maken, als van een welkom gebied voor de hun toegelaten werkzaamheid op aarde. Overal, waar beproefd wordt, het heidendom te doen vallen en het rijk van God te stichten, zien wij dan ook bovenmenselijke krachten tot bescherming van de valse godsdienst, leugenachtige krachten met tekenen en wonderen (Matthew 24:24 Revelation 3:13 ). Ook hier, waar de God van Israël zich in een strijd met de goden van Egypte inlaat, om deze te schande te maken, beproefden de achter hen staande duivelse geesten alles, om hen staande te houden, en hun gebied te verdedigen; daarom verschaffen zij door hun werktuigen, de tovenaars, het grootst mogelijke, dat in hun macht is..

Indien gij nu vraagt, vanwaar deze de macht hadden om iets dergelijks te kunnen, dan moet herinnerd worden, dat de Heere God aan het rijk van de boosheid een zekere macht heeft gelaten, die groot genoeg is, om het verstand van de mensen te verwarren, maar niet zo groot, dat zij de almacht des Heeren zou kunnen breken of ten einde toe tegengaan. De macht van de vorst van de duisternis is begrensd, zelfs door de macht van de gelovigen (1 Peter 5:9), hoeveel meer dan door die van de Heere van het geloof. Deze macht van de satan, die zich in allerlei bedrieglijke wetenschap en ijdele kundigheden van de opgeblazen kennis uitspreekt, gaat erop uit, om het oordeel van het ongeloof nog meer gevangen te nemen, nog sterker te vervalsen en tot nog krachtiger verzet tegen God en Diens woord te prikkelen. Daartoe moet bij de wereld meestal de wetenschap van de wereld dienen. Zij brengt alles tot natuur en zuivere natuur terug en meent voor alles middellijke en zichtbare oorzaken te kunnen aanwijzen. Aldus wordt het geloof aan het bovennatuurlijke ondermijnd; men blijft met zijn opvattingen en inzichten laag bij de grond, zonder zich ooit tot een hogere, waarschijnlijk-zedelijke eerste en hoogste Oorzaak te kunnen opheffen..

Vers 23

23. En Farao keerde zich om van de bloedige stroom, die zo luid Gods almacht verkondigde, ondanks een schijnbaar gelijk werk van de tovenaars, en hij ging naar zijn huis;en hij zette zijn hart daar ook niet op; 1) ook dit nam hij niet ter harte.

1) Hiermee wordt het duidelijk getoond, dat Farao zich vrijwillig heeft verhard. Eigenwillig en moedwillig keert hij zich af van de openbaring van Gods Almacht. Nu de Egyptische tovenaars ook water in bloed hebben veranderd, is het voor hem een uitgemaakte zaak, dat Israëls God niet machtiger is dan de afgoden van de Egyptenaren..

Vers 23

23. En Farao keerde zich om van de bloedige stroom, die zo luid Gods almacht verkondigde, ondanks een schijnbaar gelijk werk van de tovenaars, en hij ging naar zijn huis;en hij zette zijn hart daar ook niet op; 1) ook dit nam hij niet ter harte.

1) Hiermee wordt het duidelijk getoond, dat Farao zich vrijwillig heeft verhard. Eigenwillig en moedwillig keert hij zich af van de openbaring van Gods Almacht. Nu de Egyptische tovenaars ook water in bloed hebben veranderd, is het voor hem een uitgemaakte zaak, dat Israëls God niet machtiger is dan de afgoden van de Egyptenaren..

Vers 24

24. Doch alle Egyptenaars groeven van die dag af in de aarde rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het water van de rivier zelf niet drinken; 1)het water onder de aarde was echter, hoewel het met de Nijl in verbinding stond, niet verdorven.

1) Wat betreft, dat de Egyptenaars putten voor zich hebben gegraven, dit bevestigt het wonder. Met hetzelfde doel wordt er ook bijgevoegd, dat het zeven dagen geduurd heeft, want indien het bederf slechts een ogenblik had geduurd, was er reden voor geweest, dat men bedrog had kunnen vermoeden, hetgeen echter, zowel door de langdurige smaak als door het gezicht, werd bestreden..

Vers 24

24. Doch alle Egyptenaars groeven van die dag af in de aarde rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het water van de rivier zelf niet drinken; 1)het water onder de aarde was echter, hoewel het met de Nijl in verbinding stond, niet verdorven.

1) Wat betreft, dat de Egyptenaars putten voor zich hebben gegraven, dit bevestigt het wonder. Met hetzelfde doel wordt er ook bijgevoegd, dat het zeven dagen geduurd heeft, want indien het bederf slechts een ogenblik had geduurd, was er reden voor geweest, dat men bedrog had kunnen vermoeden, hetgeen echter, zowel door de langdurige smaak als door het gezicht, werd bestreden..

Vers 25

25. Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de HEERE de rivier geslagen had. 1) Zeven dagen bleef deze plaag aanhouden, toen hield zij weer op.

1) De plaag hield met zeven dagen op, opdat het volk niet geheel en al zou omkomen. Ook hier bevestigt de Heere nog, dat Hij in de toorn van zijn ontfermen gedachtig is. Zeven dagen duurt de plaag. Toen trok God Zijn slaande hand voor een ogenblik in, opdat het volk zou leren erkennen, dat het Israëls God is, die beide, behouden en verderven kan.

Vers 25

25. Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de HEERE de rivier geslagen had. 1) Zeven dagen bleef deze plaag aanhouden, toen hield zij weer op.

1) De plaag hield met zeven dagen op, opdat het volk niet geheel en al zou omkomen. Ook hier bevestigt de Heere nog, dat Hij in de toorn van zijn ontfermen gedachtig is. Zeven dagen duurt de plaag. Toen trok God Zijn slaande hand voor een ogenblik in, opdat het volk zou leren erkennen, dat het Israëls God is, die beide, behouden en verderven kan.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile