Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 4

Exodus 4:1.

MOZES WORDT IN ZIJN ROEPING DOOR DE GAVE VAN WONDERKRACHT GESTERKT.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 4

Exodus 4:1.

MOZES WORDT IN ZIJN ROEPING DOOR DE GAVE VAN WONDERKRACHT GESTERKT.

Vers 1

1. Toen antwoordde 1) Mozes en zei, Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen, want zij zullen zeggen: De HEERE is u niet verschenen. 2)

1) In dit hoofdstuk deelt Mozes mee, hoe hij God schoorvoetend heeft gehoorzaamd, niet uit traagheid om te gehoorzamen, maar uit vrees. Want hij werpt het juist niet van zich, zoals weerspannige dieren dit plegen te doen, maar hij komt met allerlei zwarigheden, opdat hij er niet geschikt voor geacht zou worden. Aan de ene zijde was hij wel gewillig en geneigd tot gehoorzaamheid, maar omdat er grote moeilijkheden tegenover stonden, kon hij zich uit deze worsteling niet omhoog werken, totdat hij met wenden en draaien alle uitvluchten had beproefd. Er is merkbaar geen reden, waarom wij ons zeer zouden verwonderen, dat hij tijdelijk heeft weerstand geboden, daar hij nauwelijks een enkele beloning voor zijn moeite zag. Hij moest wel, ik beken het, als blind voor de uitkomst volgen, waarheen God, aan wiens bevelen alle vromen behoren te voldoen, hem zond. Hij moest niet, volgens eigen mening, een oordeel vellen over een moeilijk te geloven zaak, maar volgens God woord. En het is niet zonder twijfel, deels heeft hij geloof geweigerd aan het woord van God, en deels heeft hij geworsteld de last, die hem was opgedragen, van zich te werpen. Maar omdat hij aan de andere zijde van de hinderpalen, welke hij niet uit de weg kon ruimen, zag, werd zijn gemoed her- en derwaarts geslingerd. En nu is er niemand onder de vromen, die niet dikwijls door slingeringen, die hem geheel en al in beroering brengen, wordt vervoerd, zo dikwijls bij de overweging van de hindernissen er nevelen zich verspreiden over zijn innerlijke gedachten. Er was daarom bij Mozes gewilligheid en lust, doch opgewektheid en standvastigheid ontbrak hem..

2) Sinds Jakob was de Heere aan geen enkele Israëliet verschenen. Hierop bouwt Mozes zijn vermoeden, dat zij hem niet zouden geloven als hij zegt, dat de Heere hem verschenen is. Om de waarheid als waarheid van God te doen erkennen, moogt gij bij de natuurlijke mens niet op haar innelijke kracht en klaarheid alleen vertrouwen. Dat is de grote fout van de mannen van de zogenaamde wetenschap, en is in strijd met de gegevens van de geschiedenis en van de ervaring van ons eigen leven. Niet door de macht van de waarheid komt de mens tot het geloof aan God; maar, omgekeerd, door het geloof aan God komt de mens tot de erkenning van de waarheid. Is er een God, dan is er ook een zedelijke orde van de dingen, dan ook een hogere waarheid. Een naam van God dus zonder de waarborg, dat die naam ook door God zelf is uitgesproken en meegedeeld, zou Israël waarschijnlijk niet bevredigen..

Vers 1

1. Toen antwoordde 1) Mozes en zei, Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen, want zij zullen zeggen: De HEERE is u niet verschenen. 2)

1) In dit hoofdstuk deelt Mozes mee, hoe hij God schoorvoetend heeft gehoorzaamd, niet uit traagheid om te gehoorzamen, maar uit vrees. Want hij werpt het juist niet van zich, zoals weerspannige dieren dit plegen te doen, maar hij komt met allerlei zwarigheden, opdat hij er niet geschikt voor geacht zou worden. Aan de ene zijde was hij wel gewillig en geneigd tot gehoorzaamheid, maar omdat er grote moeilijkheden tegenover stonden, kon hij zich uit deze worsteling niet omhoog werken, totdat hij met wenden en draaien alle uitvluchten had beproefd. Er is merkbaar geen reden, waarom wij ons zeer zouden verwonderen, dat hij tijdelijk heeft weerstand geboden, daar hij nauwelijks een enkele beloning voor zijn moeite zag. Hij moest wel, ik beken het, als blind voor de uitkomst volgen, waarheen God, aan wiens bevelen alle vromen behoren te voldoen, hem zond. Hij moest niet, volgens eigen mening, een oordeel vellen over een moeilijk te geloven zaak, maar volgens God woord. En het is niet zonder twijfel, deels heeft hij geloof geweigerd aan het woord van God, en deels heeft hij geworsteld de last, die hem was opgedragen, van zich te werpen. Maar omdat hij aan de andere zijde van de hinderpalen, welke hij niet uit de weg kon ruimen, zag, werd zijn gemoed her- en derwaarts geslingerd. En nu is er niemand onder de vromen, die niet dikwijls door slingeringen, die hem geheel en al in beroering brengen, wordt vervoerd, zo dikwijls bij de overweging van de hindernissen er nevelen zich verspreiden over zijn innerlijke gedachten. Er was daarom bij Mozes gewilligheid en lust, doch opgewektheid en standvastigheid ontbrak hem..

2) Sinds Jakob was de Heere aan geen enkele Israëliet verschenen. Hierop bouwt Mozes zijn vermoeden, dat zij hem niet zouden geloven als hij zegt, dat de Heere hem verschenen is. Om de waarheid als waarheid van God te doen erkennen, moogt gij bij de natuurlijke mens niet op haar innelijke kracht en klaarheid alleen vertrouwen. Dat is de grote fout van de mannen van de zogenaamde wetenschap, en is in strijd met de gegevens van de geschiedenis en van de ervaring van ons eigen leven. Niet door de macht van de waarheid komt de mens tot het geloof aan God; maar, omgekeerd, door het geloof aan God komt de mens tot de erkenning van de waarheid. Is er een God, dan is er ook een zedelijke orde van de dingen, dan ook een hogere waarheid. Een naam van God dus zonder de waarborg, dat die naam ook door God zelf is uitgesproken en meegedeeld, zou Israël waarschijnlijk niet bevredigen..

Vers 2

2. En de HEERE zei tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zei: Een staf. 1)

1) Volgens de afbeeldingen op hun gedenktekens, droegen de Egyptenaars veelal een kromme staf, gelijk nog veelvuldig bij de Arabieren in gebruik is. In het klooster op de berg Sinaï wordt nog tegenwoordig hout van een heestergewas (colutea haleppica) verkocht, tot het vervaardigen van zodanige staven geschikt, een hout, waarvan niet onwaarschijnlijk de wonderbare staf van Mozes vervaardigd was..

Er is bij mij geen twijfel aan, of God heeft Mozes willen leren, dat, ofschoon door betrekking laag en onaanzienlijk, hij echter voor de koning van Egypte schrikverwekkend zou zijn. Want die staf was het teken van het heilig ambt. Wat was toch meer verachtelijk dan dat een hoeder van de schapen uit de woestijn opstond, en zijn herderstaf, waarmee hij zich en zijn kudde gewoon was te beschermen tegen de wilde dieren, stelde tegenover de scepter van de machtigste koning. Maar God toont hem, dat, ofschoon hij verstoken was van aardse glans, hulp en macht, hij toch voor farao verschrikkelijk zou zijn, als wilde hij zeggen, dat hij niet moest vrezen, dat farao hem als een boers mens zou verachten of voor niets achten, omdat een staf in een slang veranderd, meer schrik zou aanbrengen, dan duizenden zwaarden..

Het leiden van Gods volk met zijn staf was een teken van leven, genade en vertroosting, en de staf veranderd in een slang was een teken van de dood.

Vers 2

2. En de HEERE zei tot hem: Wat is er in uw hand? En hij zei: Een staf. 1)

1) Volgens de afbeeldingen op hun gedenktekens, droegen de Egyptenaars veelal een kromme staf, gelijk nog veelvuldig bij de Arabieren in gebruik is. In het klooster op de berg Sinaï wordt nog tegenwoordig hout van een heestergewas (colutea haleppica) verkocht, tot het vervaardigen van zodanige staven geschikt, een hout, waarvan niet onwaarschijnlijk de wonderbare staf van Mozes vervaardigd was..

Er is bij mij geen twijfel aan, of God heeft Mozes willen leren, dat, ofschoon door betrekking laag en onaanzienlijk, hij echter voor de koning van Egypte schrikverwekkend zou zijn. Want die staf was het teken van het heilig ambt. Wat was toch meer verachtelijk dan dat een hoeder van de schapen uit de woestijn opstond, en zijn herderstaf, waarmee hij zich en zijn kudde gewoon was te beschermen tegen de wilde dieren, stelde tegenover de scepter van de machtigste koning. Maar God toont hem, dat, ofschoon hij verstoken was van aardse glans, hulp en macht, hij toch voor farao verschrikkelijk zou zijn, als wilde hij zeggen, dat hij niet moest vrezen, dat farao hem als een boers mens zou verachten of voor niets achten, omdat een staf in een slang veranderd, meer schrik zou aanbrengen, dan duizenden zwaarden..

Het leiden van Gods volk met zijn staf was een teken van leven, genade en vertroosting, en de staf veranderd in een slang was een teken van de dood.

Vers 3

3. En Hij zei: Werp hem ter aarde! En hij wierp hem ter aarde. Toen werd hij tot een slang; en Mozes vluchtte van haar.

Vers 3

3. En Hij zei: Werp hem ter aarde! En hij wierp hem ter aarde. Toen werd hij tot een slang; en Mozes vluchtte van haar.

Vers 4

4. Toen zei de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! 1) Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar; en zij werd tot een staf in zijn hand. 2)

1) Niet bij de kop of achter de kop, maar bij de staart, zodat de slang, door zich te krommen, hem gemakkelijk kon bijten, moest Mozes hem grijpen. Wat de Heere hier aan Mozes wilde leren, is duidelijk: gehoorzamen, op Gods bevel, en dan de uitkomst aan Hem overlaten. Door het geloof in het woord des Heren zou Mozes macht ontvangen, om de listen en lagen van farao te weerstaan en over hem te zegevieren..

2) Door dit teken zei God tot Mozes: "Ik geef u de macht op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht van de vijand, en geen ding zal u enigszins beschadigen.".

In het oude Egypte verstond men de kunst om slangen te temmen, een vaardigheid, die er nog niet geheel in vergetelheid is geraakt. Zij, die daarin bedreven zijn, weten de getemde slangen terug te houden, dat zij niemand aanvallen, ja, weten het zover te brengen, dat zij zich stokstijf uitstrekken. Met het verwerven van deze wondergave verkreeg Mozes de zekerheid, dat hij door Gods macht boven alle toverkunsten stond. Bovendien was dit wonder, evenmin als het teken van de brandende braambos, zonder betekenis: "Wat kan er eenvoudiger zijn, dan de staf, die de herder en ieder ander draagt? En toch kan Mijn macht daaruit een vreselijk wapen vormen, waarvoor alle vijanden verschrikt zijn." Dat was het, wat God door dat wonder aan Mozes betuigde; om dat in zijn volle kracht te verstaan, moest hij zelf bevreesd voor de slang vluchten. Maar evenals de slang in zijn hand weer tot een staf werd, zo moest hij zich verzekerd houden, dat ook de vreselijkste macht, voor welke een farao sidderde, hem wel tot steun, maar niet tot schade zou zijn.. Zie Exodus 4:9 Met het opnemen van de staf, aanvaarde Mozes zijn roeping, en daarom komt de Heere terstond met de woorden, in het volgende vers meegedeeld..

Vers 4

4. Toen zei de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit, en grijp haar bij haar staart! 1) Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar; en zij werd tot een staf in zijn hand. 2)

1) Niet bij de kop of achter de kop, maar bij de staart, zodat de slang, door zich te krommen, hem gemakkelijk kon bijten, moest Mozes hem grijpen. Wat de Heere hier aan Mozes wilde leren, is duidelijk: gehoorzamen, op Gods bevel, en dan de uitkomst aan Hem overlaten. Door het geloof in het woord des Heren zou Mozes macht ontvangen, om de listen en lagen van farao te weerstaan en over hem te zegevieren..

2) Door dit teken zei God tot Mozes: "Ik geef u de macht op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht van de vijand, en geen ding zal u enigszins beschadigen.".

In het oude Egypte verstond men de kunst om slangen te temmen, een vaardigheid, die er nog niet geheel in vergetelheid is geraakt. Zij, die daarin bedreven zijn, weten de getemde slangen terug te houden, dat zij niemand aanvallen, ja, weten het zover te brengen, dat zij zich stokstijf uitstrekken. Met het verwerven van deze wondergave verkreeg Mozes de zekerheid, dat hij door Gods macht boven alle toverkunsten stond. Bovendien was dit wonder, evenmin als het teken van de brandende braambos, zonder betekenis: "Wat kan er eenvoudiger zijn, dan de staf, die de herder en ieder ander draagt? En toch kan Mijn macht daaruit een vreselijk wapen vormen, waarvoor alle vijanden verschrikt zijn." Dat was het, wat God door dat wonder aan Mozes betuigde; om dat in zijn volle kracht te verstaan, moest hij zelf bevreesd voor de slang vluchten. Maar evenals de slang in zijn hand weer tot een staf werd, zo moest hij zich verzekerd houden, dat ook de vreselijkste macht, voor welke een farao sidderde, hem wel tot steun, maar niet tot schade zou zijn.. Zie Exodus 4:9 Met het opnemen van de staf, aanvaarde Mozes zijn roeping, en daarom komt de Heere terstond met de woorden, in het volgende vers meegedeeld..

Vers 5

5. Daarom, ging de Heere voort, heb Ik u met Mijn goddelijke kracht toegerust (Mark 16:20), opdat zij geloven, dat u verschenen is de HEERE, de God van hun vaderen, de God van Abraham, de God van Izaak, en de God van Jakob.

Met deze woorden wordt Mozes de blijvende macht voorspeld, om dit wonder te verrichten, zowel bij de kinderen van Israël als bij farao..

Vers 5

5. Daarom, ging de Heere voort, heb Ik u met Mijn goddelijke kracht toegerust (Mark 16:20), opdat zij geloven, dat u verschenen is de HEERE, de God van hun vaderen, de God van Abraham, de God van Izaak, en de God van Jakob.

Met deze woorden wordt Mozes de blijvende macht voorspeld, om dit wonder te verrichten, zowel bij de kinderen van Israël als bij farao..

Vers 6

6. En de HEERE zei verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. 1) En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet zijn hand was melaats, 2) wit als sneeuw, met de witte melaatsheid bedekt, bij welke, als zij in de hoogste graad is, de hand meestal glinsterend als sneeuw verschijnt. (2 Kings 5:27)

1) God, de Heere, wil de man van God door dit teken leren, dat Hij machtig is; hetgeen is, tot niets te doen worden en hetgeen niets is, tot heerlijkheid en aanzien te brengen. Israël was op dit ogenblik als een melaatse, als een onreine geacht bij Egyptisch koning en volk, maar God, de Heere, zou het heerlijk uitvoeren en het tot een toonbeeld van zijn reddende liefde stellen..

2) De melaatsheid is een in Egypte en Klein-Azië gewone ziekte, een van de ernstigste landplagen van Judea (Deuteronomy 24:8), die men slechts zijn doodsvijand toewenste (2 Samuel 3:29; 2 Kings 5:27) en voor de zwaarste van God gehouden werd (Numeri. 12:9,10; 2 Chronicles 6:19). Het eerst vertoont zij zich aan de opperhuid, grijpt vervolgens het celweefsel, het netvlies en zelfs het gebeente, het merg en de gewrichten aan; zij gaat zeer langzaam voort, is zeer aanstekelijk en erft dikwijls op de kinderen tot in het vierde lid over (2 Samuel 3:29); doch z, dat de ziekte altijd in geringere graad zich vertoont, en in het vierde lid gewoonlijk alleen in bedorven tanden, stinkende adem en een ziekelijk uitzicht bestaat. De ontwikkeling wordt begunstigd door vochtige, onreine lucht, door onreinheid en het gebruik van vette spijzen. De voorboden zijn: deels kleine vlekken van de grootte van de punt van een naald, later van een linze; deels vurige uitslag, die zich van gewone huiduitslag, door vergroting en door verkleuring van de haar onder scheidt. Er zijn verschillende soorten van melaatsheid: 1. De witte, barras; deze heerste onder de Hebreeën (2 Kings 5:27 Numeri. 12:10 ) en wordt daarom van de geneesheren lepra mosaïca genoemd. Deze ontstaat uit de linzenvlekken. Snel vreten deze voort en er ontstaat ruw vlees (Leviticus 13:1). Die vlekken komen meestal op de plaatsen waar men het haar heeft. Is de melaatsheid doorgebroken, zo wordt de gehele huid wit, glinsterend aan voorhoofd, neus enz., gespannen, dor als leder en toch week; soms barst zij, en er vertonen zich zweren. De uiterste delen zwellen op; de nagels aan handen en voeten vallen af, de oogleden krimpen in, de haren worden met een stinkende bast overdekt of vallen uit. De ogen verliezen hun glans, zijn zeer gevoelig en druipen altijd; uit de neusgaten vloeit een vochtig slijm. Eindelijk sterven de ongelukkigen door uittering, die met waterzucht verbonden is. 2. De elephantiasis, lepra nodosa of tuberculosa, knobbelachtige melaatsheid (Deuteronomy 28:27). Zij ontstaat uit vlekken en kentekent zich door knobbels in het gezicht en aan de leden, die eerst zo groot zijn als een erwt, later als een walnoot of een hoenderei. Daartussen komen diepe voren. Hevige smart is er niet mee verbonden; slechts op het einde van de ziekte ontstaan vele zweren, die een bloedig, stinkend vocht afzonderen. De uiterste delen van het lichaam sterven langzamerhand, en vallen van het lichaam af. Het gezicht is opgezet en glinsterend als van vet; de blik strak en wild, het oog kogelrond en onophoudelijk tranende; alle zintuigen worden verstompt (Job 16:16); de stem wordt zwak; de spraak onverstaanbaar, of wel de patiënt worden geheel stom. Daarbij komt sterke begeerte naar spijs en wellust. De ziekte verwekt grote mistroostigheid en `s nachts slapeloosheid of vreselijke dromen. De zieke kan daarbij 20 en meer jaar leven. 3. De zwarte melaatsheid, donkere barras. Deze ontwikkelt zich uit uitslag, die steeds groter wordt, en met hevige jeukte, bijzonder gedurende de nacht, verbonden is (Job 2:8). De huid wordt ruw; er vormen zich korsten, die spoedig splijten, en in rondachtige asgrauwe schorsen afvallen (Job 7:5). Er komen roven, die rood- of zwartachtig zijn en voornamelijk aan armen en benen zitten. De vingers trekken krom, zodat de zieke daarmee niet eens zijn jeukte verzachten kan; zij gaan langzamerhand tot verrotting over, en vallen af, evenals de vorige leden. De adem is stinkend (Job 19:17), en de astmatische benauwdheden worden, vooral in de nacht, pijnlijk. Langzamerhand nemen de krachten af (Job 16:8; Job 19:20); er ontstaat een gehele vermagering, en onder zenuwtoevallen komt de dood.

Vers 6

6. En de HEERE zei verder tot hem: Steek nu uw hand in uw boezem. 1) En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet zijn hand was melaats, 2) wit als sneeuw, met de witte melaatsheid bedekt, bij welke, als zij in de hoogste graad is, de hand meestal glinsterend als sneeuw verschijnt. (2 Kings 5:27)

1) God, de Heere, wil de man van God door dit teken leren, dat Hij machtig is; hetgeen is, tot niets te doen worden en hetgeen niets is, tot heerlijkheid en aanzien te brengen. Israël was op dit ogenblik als een melaatse, als een onreine geacht bij Egyptisch koning en volk, maar God, de Heere, zou het heerlijk uitvoeren en het tot een toonbeeld van zijn reddende liefde stellen..

2) De melaatsheid is een in Egypte en Klein-Azië gewone ziekte, een van de ernstigste landplagen van Judea (Deuteronomy 24:8), die men slechts zijn doodsvijand toewenste (2 Samuel 3:29; 2 Kings 5:27) en voor de zwaarste van God gehouden werd (Numeri. 12:9,10; 2 Chronicles 6:19). Het eerst vertoont zij zich aan de opperhuid, grijpt vervolgens het celweefsel, het netvlies en zelfs het gebeente, het merg en de gewrichten aan; zij gaat zeer langzaam voort, is zeer aanstekelijk en erft dikwijls op de kinderen tot in het vierde lid over (2 Samuel 3:29); doch z, dat de ziekte altijd in geringere graad zich vertoont, en in het vierde lid gewoonlijk alleen in bedorven tanden, stinkende adem en een ziekelijk uitzicht bestaat. De ontwikkeling wordt begunstigd door vochtige, onreine lucht, door onreinheid en het gebruik van vette spijzen. De voorboden zijn: deels kleine vlekken van de grootte van de punt van een naald, later van een linze; deels vurige uitslag, die zich van gewone huiduitslag, door vergroting en door verkleuring van de haar onder scheidt. Er zijn verschillende soorten van melaatsheid: 1. De witte, barras; deze heerste onder de Hebreeën (2 Kings 5:27 Numeri. 12:10 ) en wordt daarom van de geneesheren lepra mosaïca genoemd. Deze ontstaat uit de linzenvlekken. Snel vreten deze voort en er ontstaat ruw vlees (Leviticus 13:1). Die vlekken komen meestal op de plaatsen waar men het haar heeft. Is de melaatsheid doorgebroken, zo wordt de gehele huid wit, glinsterend aan voorhoofd, neus enz., gespannen, dor als leder en toch week; soms barst zij, en er vertonen zich zweren. De uiterste delen zwellen op; de nagels aan handen en voeten vallen af, de oogleden krimpen in, de haren worden met een stinkende bast overdekt of vallen uit. De ogen verliezen hun glans, zijn zeer gevoelig en druipen altijd; uit de neusgaten vloeit een vochtig slijm. Eindelijk sterven de ongelukkigen door uittering, die met waterzucht verbonden is. 2. De elephantiasis, lepra nodosa of tuberculosa, knobbelachtige melaatsheid (Deuteronomy 28:27). Zij ontstaat uit vlekken en kentekent zich door knobbels in het gezicht en aan de leden, die eerst zo groot zijn als een erwt, later als een walnoot of een hoenderei. Daartussen komen diepe voren. Hevige smart is er niet mee verbonden; slechts op het einde van de ziekte ontstaan vele zweren, die een bloedig, stinkend vocht afzonderen. De uiterste delen van het lichaam sterven langzamerhand, en vallen van het lichaam af. Het gezicht is opgezet en glinsterend als van vet; de blik strak en wild, het oog kogelrond en onophoudelijk tranende; alle zintuigen worden verstompt (Job 16:16); de stem wordt zwak; de spraak onverstaanbaar, of wel de patiënt worden geheel stom. Daarbij komt sterke begeerte naar spijs en wellust. De ziekte verwekt grote mistroostigheid en `s nachts slapeloosheid of vreselijke dromen. De zieke kan daarbij 20 en meer jaar leven. 3. De zwarte melaatsheid, donkere barras. Deze ontwikkelt zich uit uitslag, die steeds groter wordt, en met hevige jeukte, bijzonder gedurende de nacht, verbonden is (Job 2:8). De huid wordt ruw; er vormen zich korsten, die spoedig splijten, en in rondachtige asgrauwe schorsen afvallen (Job 7:5). Er komen roven, die rood- of zwartachtig zijn en voornamelijk aan armen en benen zitten. De vingers trekken krom, zodat de zieke daarmee niet eens zijn jeukte verzachten kan; zij gaan langzamerhand tot verrotting over, en vallen af, evenals de vorige leden. De adem is stinkend (Job 19:17), en de astmatische benauwdheden worden, vooral in de nacht, pijnlijk. Langzamerhand nemen de krachten af (Job 16:8; Job 19:20); er ontstaat een gehele vermagering, en onder zenuwtoevallen komt de dood.

Vers 7

7. En Hij zei: Steek uw hand weer in uw boezem. En hij stak zijn hand weer in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weer als zijn ander vlees.1)

1) Door dit wonder zei God tot Mozes: "Gij zijt rein, om het woord, dat Ik tot u gesproken heb." Hoe eigenaardig betekent het steken van de hand in de boezem, op het bevel van God, het hartgrondig zelfonderzoek, de zelfbeproeving, waarvan de vrucht is de overtuiging: "Wij zijn van nature onrein;" en het andermaal insteken van de onreine hand op Gods bevel, het geloof in de genade van God, waarvan de vrucht is de overtuiging: "God heeft onze zonden vergeven." In dit insteken en uithalen van de hand in de boezem, moet onze geloofswerkzaamheid gedurig bestaan.. Zie Exodus 4:9

Vers 7

7. En Hij zei: Steek uw hand weer in uw boezem. En hij stak zijn hand weer in zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was weer als zijn ander vlees.1)

1) Door dit wonder zei God tot Mozes: "Gij zijt rein, om het woord, dat Ik tot u gesproken heb." Hoe eigenaardig betekent het steken van de hand in de boezem, op het bevel van God, het hartgrondig zelfonderzoek, de zelfbeproeving, waarvan de vrucht is de overtuiging: "Wij zijn van nature onrein;" en het andermaal insteken van de onreine hand op Gods bevel, het geloof in de genade van God, waarvan de vrucht is de overtuiging: "God heeft onze zonden vergeven." In dit insteken en uithalen van de hand in de boezem, moet onze geloofswerkzaamheid gedurig bestaan.. Zie Exodus 4:9

Vers 8

8. En het zal geschieden, voegde de Heere daaraan toe: zo zij u niet geloven, noch naar de stem1) van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.

1) Hier wordt, evenals in het bloed van Abel (Genesis 4:10) aan die tekenen een stem toegeschreven, omdat God door zijn wondertekenen tot de mensen spreekt en zijn woord daarbij voegt, opdat ze zouden verstaan worden..

Vers 8

8. En het zal geschieden, voegde de Heere daaraan toe: zo zij u niet geloven, noch naar de stem1) van het eerste teken horen, zo zullen zij de stem van het laatste teken geloven.

1) Hier wordt, evenals in het bloed van Abel (Genesis 4:10) aan die tekenen een stem toegeschreven, omdat God door zijn wondertekenen tot de mensen spreekt en zijn woord daarbij voegt, opdat ze zouden verstaan worden..

Vers 9

9. En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren van de rivier, en giet ze op het droge, zo a) zullen de wateren, die gij uit de rivier de Nijl zult nemen, deze zullen tot bloed worden op het droge. 1)

a) Genesis 7:19

1) Gelijk Mozes de eerste van God gezonden profeet is, zo is hij ook de eerste wonderdoener in de wereld; deze drie wondertekenen nu, die hem hier verleend worden, hebben betrekking op de objecten, met welke God in de gehele geschiedenis van de uitleiding van Zijn volk uit Egypte te doen heeft; het eerste op Mozes zelf, het tweede op het volk van Israël, het derde op het land van Egypte. Mozes moet de herderstaf, die hij in Midian gevoerd heeft, wegwerpen, dat is: zijn tegenwoordig beroep vaarwel zeggen en een ander, dat God hem aanwijst, volgen; maar hij vreest voor het laatste, om de daarmee verbonden moeilijkheden en gevaren en wil vluchten. Nu moet hij manhaftig en moedig aangrijpen, in gehoorzaamheid aan Gods bevel; terwijl hij het doet, wordt de slang weer tot een staf, alle moeilijkheden en gevaren worden overwonnen, en Mozes zal tot een herder van een geestelijke kudde, tot legerhoofd en wetgever van het volk van God worden. Israël was in Egypte, waarheen de Heere het eens geleid heeft, door de onreine, afgodische geest van het land aangestoken, en in stompzinnigheid en vervreemding van God gezonken; met een diepen smartelijke indruk van dit verval heeft Mozes geklaagd: "Zij zullen mij niet geloven." Maar toch moet hij heen naar het diep gezonken volk, hij moet het uitleiden, en God zal door zijn dienst Israël weer gezond maken en van alle bevlekking reinigen. Egypte's macht en rijkdom spiegelt zich af in zijn rivier, de Nijl; maar God is een Heer ook over Egypte, Hij zal het water van zijn stroom in bloed veranderen, zal al zijn macht en grootheid, farao met al zijn goden te schande maken, en met sterke hand Zijn raadsbesluiten volvoeren. De beide eerste tekenen moet Mozes, als proef, reeds nu, tot zijn eigen geloofsversterking doen; alle drie doet hij daarna voor het volk, om zijn goddelijke zending te bewijzen (Exodus 4:30,Exodus 4:31). Met een gelijk doel geschieden het eerste en derde voor farao (Exodus 7:10). Het derde kon Mozes hier, op Horeb, niet verrichten; want daartoe was nodig, dat hij aan de Nijl stond. Het tweede daarentegen mocht hij voor farao niet herhalen, want het had betrekking op zaken, die slechts tussen God en Zijn volk alleen konden behandeld worden..

De Nijl werd afgodisch vereerd, behoorde tot de afgoden van de Egyptenaren. Dat veranderen van water in bloed moest Israël doen vertrouwen, dat Mozes door God machtig was, om de Egyptenaren met hun goden te verderven en daardoor Israël te verlossen. Alle bezwaren werden uit de weg geruimd en toch, Mozes komt gedurig weer met iets nieuws. Zo is de mens. Als God roept tot een gewichtig werk, worden er vele bezwaren geopperd, als men in eigen kracht iets aanvaardt, ziet men dikwijls geen hindernissen..

Vers 9

9. En het zal geschieden, zo zij ook deze twee tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van de wateren van de rivier, en giet ze op het droge, zo a) zullen de wateren, die gij uit de rivier de Nijl zult nemen, deze zullen tot bloed worden op het droge. 1)

a) Genesis 7:19

1) Gelijk Mozes de eerste van God gezonden profeet is, zo is hij ook de eerste wonderdoener in de wereld; deze drie wondertekenen nu, die hem hier verleend worden, hebben betrekking op de objecten, met welke God in de gehele geschiedenis van de uitleiding van Zijn volk uit Egypte te doen heeft; het eerste op Mozes zelf, het tweede op het volk van Israël, het derde op het land van Egypte. Mozes moet de herderstaf, die hij in Midian gevoerd heeft, wegwerpen, dat is: zijn tegenwoordig beroep vaarwel zeggen en een ander, dat God hem aanwijst, volgen; maar hij vreest voor het laatste, om de daarmee verbonden moeilijkheden en gevaren en wil vluchten. Nu moet hij manhaftig en moedig aangrijpen, in gehoorzaamheid aan Gods bevel; terwijl hij het doet, wordt de slang weer tot een staf, alle moeilijkheden en gevaren worden overwonnen, en Mozes zal tot een herder van een geestelijke kudde, tot legerhoofd en wetgever van het volk van God worden. Israël was in Egypte, waarheen de Heere het eens geleid heeft, door de onreine, afgodische geest van het land aangestoken, en in stompzinnigheid en vervreemding van God gezonken; met een diepen smartelijke indruk van dit verval heeft Mozes geklaagd: "Zij zullen mij niet geloven." Maar toch moet hij heen naar het diep gezonken volk, hij moet het uitleiden, en God zal door zijn dienst Israël weer gezond maken en van alle bevlekking reinigen. Egypte's macht en rijkdom spiegelt zich af in zijn rivier, de Nijl; maar God is een Heer ook over Egypte, Hij zal het water van zijn stroom in bloed veranderen, zal al zijn macht en grootheid, farao met al zijn goden te schande maken, en met sterke hand Zijn raadsbesluiten volvoeren. De beide eerste tekenen moet Mozes, als proef, reeds nu, tot zijn eigen geloofsversterking doen; alle drie doet hij daarna voor het volk, om zijn goddelijke zending te bewijzen (Exodus 4:30,Exodus 4:31). Met een gelijk doel geschieden het eerste en derde voor farao (Exodus 7:10). Het derde kon Mozes hier, op Horeb, niet verrichten; want daartoe was nodig, dat hij aan de Nijl stond. Het tweede daarentegen mocht hij voor farao niet herhalen, want het had betrekking op zaken, die slechts tussen God en Zijn volk alleen konden behandeld worden..

De Nijl werd afgodisch vereerd, behoorde tot de afgoden van de Egyptenaren. Dat veranderen van water in bloed moest Israël doen vertrouwen, dat Mozes door God machtig was, om de Egyptenaren met hun goden te verderven en daardoor Israël te verlossen. Alle bezwaren werden uit de weg geruimd en toch, Mozes komt gedurig weer met iets nieuws. Zo is de mens. Als God roept tot een gewichtig werk, worden er vele bezwaren geopperd, als men in eigen kracht iets aanvaardt, ziet men dikwijls geen hindernissen..

Vers 10

10. Toen zei Mozes tot de HEERE, nadat deze bedenking overwonnen was, en hij het zich voorstelde, hoe moeilijk het hem zou zijn, tot een zo grote koning te spreken: Och, Heere! ik ben geen welbespraakt man, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; ik was het nimmer, en ook na Uw openbaring is dit gebrek niet verbeterd: ik gevoel integendeel, hoe ik nu in Uw tegenwoordigheid des te moeilijker spreek; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong;1) zeer moeilijk valt het mij te spreken.

1) Alle mogelijke dingen neemt Mozes te baat, om de hem opgedragen last van zich af te schudden, niet omdat hij in de gedachte heeft het bevel te weigeren, maar omdat hij voor de zwaarte ervan beeft. Wantrouwend daarom op eigen krachten maakt hem zo langzaam en bevende. Het geneesmiddel lag voor de hand, bij zichzelf te besluiten, daar hij zeker wist, dat hij niet op vermetele wijze begon, dat God, wiens bevel hij gehoorzaamde, hoeveel kracht hij ook zou behoeven, hem die zou verschaffen. Dit was dus niet zondig van hem, om al zijn zorgen op God te werpen, en omdat Hij zijn krachteloosheid kende, te hopen op hoop, naar het voorbeeld van Abraham, die zijn krachteloos lichaam niet aanmerkte, noch de verstorven moeder van Sara, maar geloofde, dat God kon volbrengen, wat Hij beloofd had. Het had wel een teken van bescheidenheid kunnen zijn, dat hij voor het gebrek, dat hij aangeeft, in rekening brengt, slechts bijstand van God gevraagd had, maar omdat hij verder gaat, om vrijstelling van zijn ambt te vragen, doet hij God onrecht, alsof Hij Zijn knechten meer lasten oplegt, dan zij kunnen dragen, of op onredelijke wijze hen iets opdraagt..

Hierdoor schijnt een bijzonder gebrek, een moeilijke of belemmerende uitspraak te worden aangeduid..

In Acts 7:22 heeft de uitspraak: "machtig in woorden," meer betrekking op de krachtige inhoud van zijn rede, dan op de welsprekende voordracht; die plaats spreekt alzo de onze niet tegen..

Is Mozes bij deze woorden ook niet opnieuw al te zeer verstrikt in de warboel van eigen kracht, waardoor men alles aan zichzelf en aan eigen inspanning alleen wil te danken hebben? Dan rekent men gewoonlijk niet op het tussenbeide treden van de Almacht van God, die ons al het ontbrekende geven kan en zal; ja, indien er bij ons slechts de ware lust en rechte begeerte van de volgzame gehoorzaamheid wordt gevonden. Dat doet de Heere hem voelen..

Mozes wil hiermee te kennen geven, dat het altijd zijn gebrek is geweest, niet welbespraakt te zijn. Niet nu, wil hij zeggen, nu ik in uw tegenwoordigheid ben, maar ook vroeger in Egypte, ook in Midian..

Vers 10

10. Toen zei Mozes tot de HEERE, nadat deze bedenking overwonnen was, en hij het zich voorstelde, hoe moeilijk het hem zou zijn, tot een zo grote koning te spreken: Och, Heere! ik ben geen welbespraakt man, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; ik was het nimmer, en ook na Uw openbaring is dit gebrek niet verbeterd: ik gevoel integendeel, hoe ik nu in Uw tegenwoordigheid des te moeilijker spreek; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong;1) zeer moeilijk valt het mij te spreken.

1) Alle mogelijke dingen neemt Mozes te baat, om de hem opgedragen last van zich af te schudden, niet omdat hij in de gedachte heeft het bevel te weigeren, maar omdat hij voor de zwaarte ervan beeft. Wantrouwend daarom op eigen krachten maakt hem zo langzaam en bevende. Het geneesmiddel lag voor de hand, bij zichzelf te besluiten, daar hij zeker wist, dat hij niet op vermetele wijze begon, dat God, wiens bevel hij gehoorzaamde, hoeveel kracht hij ook zou behoeven, hem die zou verschaffen. Dit was dus niet zondig van hem, om al zijn zorgen op God te werpen, en omdat Hij zijn krachteloosheid kende, te hopen op hoop, naar het voorbeeld van Abraham, die zijn krachteloos lichaam niet aanmerkte, noch de verstorven moeder van Sara, maar geloofde, dat God kon volbrengen, wat Hij beloofd had. Het had wel een teken van bescheidenheid kunnen zijn, dat hij voor het gebrek, dat hij aangeeft, in rekening brengt, slechts bijstand van God gevraagd had, maar omdat hij verder gaat, om vrijstelling van zijn ambt te vragen, doet hij God onrecht, alsof Hij Zijn knechten meer lasten oplegt, dan zij kunnen dragen, of op onredelijke wijze hen iets opdraagt..

Hierdoor schijnt een bijzonder gebrek, een moeilijke of belemmerende uitspraak te worden aangeduid..

In Acts 7:22 heeft de uitspraak: "machtig in woorden," meer betrekking op de krachtige inhoud van zijn rede, dan op de welsprekende voordracht; die plaats spreekt alzo de onze niet tegen..

Is Mozes bij deze woorden ook niet opnieuw al te zeer verstrikt in de warboel van eigen kracht, waardoor men alles aan zichzelf en aan eigen inspanning alleen wil te danken hebben? Dan rekent men gewoonlijk niet op het tussenbeide treden van de Almacht van God, die ons al het ontbrekende geven kan en zal; ja, indien er bij ons slechts de ware lust en rechte begeerte van de volgzame gehoorzaamheid wordt gevonden. Dat doet de Heere hem voelen..

Mozes wil hiermee te kennen geven, dat het altijd zijn gebrek is geweest, niet welbespraakt te zijn. Niet nu, wil hij zeggen, nu ik in uw tegenwoordigheid ben, maar ook vroeger in Egypte, ook in Midian..

Vers 11

11. En de HEERE zei tot hem: Wie heeft de mens de mond gemaakt? of wie heeft de stomme, of dove, of ziende, of blind gemaakt? 1) Ben Ik het niet, de HEERE?2)

1) De Heere verklaart aan Mozes, dat eigenlijk niet de mens zich zelf dus gemaakt heeft, maar dat het bezoekingen of zegeningen van God zijn, de Schepper en Bestuurder van alles, hetgeen geen bewijs behoeft, want, 1e. die de mens de mond maakt is dezelfde God, die hem het wel gebruiken van de mond geeft, en zo ook de belemmerdheid in de tong, en de stomheid maakt; 2e. wie kan ontkennen, dat God, die oren plant, ook de doofheid of het gehoor geeft, en 3e. zo is het ook van Hem, die het oog formeert, dat iemand blind of ziende is..

2) Met deze vraag, waarmee de Heere zinspeelt op de straks geschonken openbaring, doet de Heere Mozes al het onbetamelijke van zijn vraag uitkomen. Met dit antwoord en met die laatstgenoemde vraag, zijn alle bezwaren opgelost. Op zijn onmacht kan Mozes zich niet meer beroepen. Alle tegenwerpingen zijn afgesneden..

Vers 11

11. En de HEERE zei tot hem: Wie heeft de mens de mond gemaakt? of wie heeft de stomme, of dove, of ziende, of blind gemaakt? 1) Ben Ik het niet, de HEERE?2)

1) De Heere verklaart aan Mozes, dat eigenlijk niet de mens zich zelf dus gemaakt heeft, maar dat het bezoekingen of zegeningen van God zijn, de Schepper en Bestuurder van alles, hetgeen geen bewijs behoeft, want, 1e. die de mens de mond maakt is dezelfde God, die hem het wel gebruiken van de mond geeft, en zo ook de belemmerdheid in de tong, en de stomheid maakt; 2e. wie kan ontkennen, dat God, die oren plant, ook de doofheid of het gehoor geeft, en 3e. zo is het ook van Hem, die het oog formeert, dat iemand blind of ziende is..

2) Met deze vraag, waarmee de Heere zinspeelt op de straks geschonken openbaring, doet de Heere Mozes al het onbetamelijke van zijn vraag uitkomen. Met dit antwoord en met die laatstgenoemde vraag, zijn alle bezwaren opgelost. Op zijn onmacht kan Mozes zich niet meer beroepen. Alle tegenwerpingen zijn afgesneden..

Vers 12

12. En nu, ga moedig heen, en bekommer u over uw zware tongval niet, en a) Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. 1)

a)Matthew 10:19 Mark 13:11 Luke 12:12

1) Het is alsof de Heere God, die de harten doorschouwt, op de bodem van Mozes hart een andere bedenking verscholen ziet, een bedenking omtrent de woorden en tegenredenen, welke hij bij Israël en farao zal gebruiken. Welnu, ook de woorden zullen hem geleerd worden. Mozes zal het instrument zijn, hetwelk de Heere wil en zal gebruiken, om zijn volk te verlossen..

Vers 12

12. En nu, ga moedig heen, en bekommer u over uw zware tongval niet, en a) Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. 1)

a)Matthew 10:19 Mark 13:11 Luke 12:12

1) Het is alsof de Heere God, die de harten doorschouwt, op de bodem van Mozes hart een andere bedenking verscholen ziet, een bedenking omtrent de woorden en tegenredenen, welke hij bij Israël en farao zal gebruiken. Welnu, ook de woorden zullen hem geleerd worden. Mozes zal het instrument zijn, hetwelk de Heere wil en zal gebruiken, om zijn volk te verlossen..

Vers 13

13. Doch hij zei, hoewel de Heere alle zijn bedenkingen weerlegd had, en hij geen enkele verontschuldiging meer vinden kon: Och HEERE! zend toch door de hand van degene, die Gij zou zenden, 1) wanneer ik niet bestond; ik ben ongeschikt; ik voel geen lust totdat grote werk.

1) "Die ongehoorzame, die weerspannige Mozes," spreekt gij alzo in uw hart? O, gij, die zo spreekt, hoe twijfel ik, of gij immer een juiste blik in de ziel van die Godsman geslagen en u geheel in zijn toestand verplaatst hebt! Gij zou zonder enige aarzeling op de eerste wenk zijn gegaan? Indien ja, het zou nog de vraag zijn, of gij van uw taak u even trouw en goed ten einde toe gekweten zou hebben. De lichtzinnige treedt dadelijk toe, waar een nieuwe baan zich ontsluit, maar om later op bezwaren te stuiten. De bedachtzame aarzelt en weegt, maar om later, als de twijfel overwonnen is, ook onbeweeglijk pal te staan. Ongetwijfeld, Mozes dreef de weerspraak te ver, en in het bijzonder zijn laatste woord, dat de Heere zelf vertoornt, durven wij niet verschonen of prijzen. Maar anders och, of er wat meer van Mozes' ootmoed werd gevonden, zijn geloofskracht zou minder ontbreken!.

Hier treedt wel enigszins de onwil van Mozes te voorschijn, onwil, die voortspruit uit kleingeloof en zwaarmoedigheid. Want zuiverder dan de Statenvertaling is wel deze: "Zendt toch door de hand van degene door wie Gij wilt zenden." Met deze vertaling zijn ook vele nutteloze en vruchteloze vragen afgesneden, naar die andere persoon. Volgens de grondtekst, laat Mozes dit in het midden. Hij wil en zal God aan geen enkel persoon binden, alleen, hij zelf worde van de opdracht verschoond. Het is daarom dan ook dat wij lezen, dat de toorn van de Heere over hem ontstak..

Een zekere mate van dweperij, die men dan geestdrift noemt, het vertrouwen op zichzelf, het voorzien van moeilijkheden, de onbeschaamdheid, die zich ondoordacht in gevaren stort, dat alles behaagt de held van deze wereld; maar de mannen, die Gods werk moeten verrichten, behaagt dit niet; dat zou hen geheel ongeschikt voor hun roeping maken. Dit alles bezat Mozes 40 jaar geleden; maar juist toen achtte God hem onbruikbaar voor het werk, waartoe hij bestemd was. Bedaardheid, ootmoed, zelfvernedering, gevoel van eigen zwakheid, zijn de onmisbare voorwaarden voor elk werk in het rijk van God; want zij zijn het vat voor goddelijke geestdrift en wijsheid, voor goddelijke kracht en sterkte. Daarom zegt de apostel 2 Corinthiers 12:10): "Als ik zwak ben, dan ben ik machtig." Tot deze zwakheid was Mozes in de woestijn opgevoed en bekwaam gemaakt. Dat hij ook hier in het uiterste verviel, dat hij niet alleen de negatieve (alle vertrouwen op zich zelf missende) zwakheid, die God wil en eist, maar ook de positieve zwakheid (het niet vertrouwen op Gods kracht) bij zich plaats gaf, dat Mozes van het ene uiterste in het andere vervallen is, daarin vertoond zich de algemene verkeerdheid van de menselijke natuur. Intussen, God weet dat de mens zowel van de rechterzijde van de dwaalweg terug te roepen als van de linkerzijde. 14. Toen ontstak, 1) om dit openlijk tegenstreven, de toorn van de HEERE over Mozes; doch, daar dit tegenstreven niet uit vijandige gezindheid tegen God, maar uit grote zwakheid van het vlees voortvloeide, wierp de Heere in Zijn toorn hem niet weg, maar deed Hij hem verder geweld aan, opdat de kiem van het geloof, (Mark 9:24) die in de zwakheid van het vlees gevangen was, ook van de laatste boei zou bevrijd worden. En Hij zei: Is niet Aron, de Leviet, 2) uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en alzo in uw plaats kan treden, wanneer gij te bevreesd zijt, om in vertrouwen op Mijn bijstand zelf de woordvoerder te zijn, en ook zie, hoe Ik uw zwakheid te hulp wil komen, hij zal uitgaan u tegemoet, wanneer gij Midian verlaat; wanneer hij u ziet, hier, aan de berg van God (Exodus 4:27), zo zal hij in zijn hart verblijd zijn, 3) en zich gaarne bereid verklaren, om u in uw opgedragen werk behulpzaam te zijn.

1) Toorn drukt in de Heere uit. 1e. Die gezette haat en natuurlijke afkeer, die de Heere uit kracht van Zijn heiligheid heeft tegen de zonde en tegen alles, dat Hem ergerlijk is. 2e. Dat vaste en onveranderlijke voornemen van God, dat Hij, ingevolge van die natuurlijke haat heeft, om alle zonde zeker te straffen; en zo is dan de toorn van God weinig onderscheiden van Zijn wrekende rechtvaardigheid. 3e. De straffen zelf, die de Heere, achtereenvolgens die haat en dat voornemen, brengt over de zondaren; die oordelen zelf worden ook wel Zijn toorn genoemd. (Romans 1:18; Romans 11:8)

Wel een duidelijk bewijs, dat het bij Mozes onwil was. De Heere God komt het zwak geloof te hulp, maar keert zich tegen het ongeloof en bestraft het kleingeloof..

2) De afstamming van Aron wordt hier vermeld, omdat de naam "Levi" is afgeleid van "lavah", dat "zich aan iemand aansluiten" (Genesis 29:34) betekent, en de tegemoetkomende, dienstvaardige bereidwilligheid van Aron juist in deze aankondiging bijzondere betekenis heeft. Hij zal Mozes ontmoeten als een oprechte Leviet, die zich gewillig bij zijn broeder aansluit..

3)Gelijktijdig met de roeping van Mozes, was er waarschijnlijk onder het volk van Israël een grote gisting, een duister voorgevoel, dat een keerpunt, de tijd van de redding nabij was (Exodus 2:23; Exodus 3:7). Door dit voorgevoel wordt Aron bewogen, zijn broeder in de ballingschap op te zoeken; of hij komt, gezonden door enigen, die reeds plannen hebben ontworpen en met Mozes willen raadplegen. Op weg verschijnt hem vervolgens de Heere, en geeft hem de nodige aanwijzingen, opdat hij het doel van zijn reis niet misse. (Exodus 4:27)

Vers 13

13. Doch hij zei, hoewel de Heere alle zijn bedenkingen weerlegd had, en hij geen enkele verontschuldiging meer vinden kon: Och HEERE! zend toch door de hand van degene, die Gij zou zenden, 1) wanneer ik niet bestond; ik ben ongeschikt; ik voel geen lust totdat grote werk.

1) "Die ongehoorzame, die weerspannige Mozes," spreekt gij alzo in uw hart? O, gij, die zo spreekt, hoe twijfel ik, of gij immer een juiste blik in de ziel van die Godsman geslagen en u geheel in zijn toestand verplaatst hebt! Gij zou zonder enige aarzeling op de eerste wenk zijn gegaan? Indien ja, het zou nog de vraag zijn, of gij van uw taak u even trouw en goed ten einde toe gekweten zou hebben. De lichtzinnige treedt dadelijk toe, waar een nieuwe baan zich ontsluit, maar om later op bezwaren te stuiten. De bedachtzame aarzelt en weegt, maar om later, als de twijfel overwonnen is, ook onbeweeglijk pal te staan. Ongetwijfeld, Mozes dreef de weerspraak te ver, en in het bijzonder zijn laatste woord, dat de Heere zelf vertoornt, durven wij niet verschonen of prijzen. Maar anders och, of er wat meer van Mozes' ootmoed werd gevonden, zijn geloofskracht zou minder ontbreken!.

Hier treedt wel enigszins de onwil van Mozes te voorschijn, onwil, die voortspruit uit kleingeloof en zwaarmoedigheid. Want zuiverder dan de Statenvertaling is wel deze: "Zendt toch door de hand van degene door wie Gij wilt zenden." Met deze vertaling zijn ook vele nutteloze en vruchteloze vragen afgesneden, naar die andere persoon. Volgens de grondtekst, laat Mozes dit in het midden. Hij wil en zal God aan geen enkel persoon binden, alleen, hij zelf worde van de opdracht verschoond. Het is daarom dan ook dat wij lezen, dat de toorn van de Heere over hem ontstak..

Een zekere mate van dweperij, die men dan geestdrift noemt, het vertrouwen op zichzelf, het voorzien van moeilijkheden, de onbeschaamdheid, die zich ondoordacht in gevaren stort, dat alles behaagt de held van deze wereld; maar de mannen, die Gods werk moeten verrichten, behaagt dit niet; dat zou hen geheel ongeschikt voor hun roeping maken. Dit alles bezat Mozes 40 jaar geleden; maar juist toen achtte God hem onbruikbaar voor het werk, waartoe hij bestemd was. Bedaardheid, ootmoed, zelfvernedering, gevoel van eigen zwakheid, zijn de onmisbare voorwaarden voor elk werk in het rijk van God; want zij zijn het vat voor goddelijke geestdrift en wijsheid, voor goddelijke kracht en sterkte. Daarom zegt de apostel 2 Corinthiers 12:10): "Als ik zwak ben, dan ben ik machtig." Tot deze zwakheid was Mozes in de woestijn opgevoed en bekwaam gemaakt. Dat hij ook hier in het uiterste verviel, dat hij niet alleen de negatieve (alle vertrouwen op zich zelf missende) zwakheid, die God wil en eist, maar ook de positieve zwakheid (het niet vertrouwen op Gods kracht) bij zich plaats gaf, dat Mozes van het ene uiterste in het andere vervallen is, daarin vertoond zich de algemene verkeerdheid van de menselijke natuur. Intussen, God weet dat de mens zowel van de rechterzijde van de dwaalweg terug te roepen als van de linkerzijde. 14. Toen ontstak, 1) om dit openlijk tegenstreven, de toorn van de HEERE over Mozes; doch, daar dit tegenstreven niet uit vijandige gezindheid tegen God, maar uit grote zwakheid van het vlees voortvloeide, wierp de Heere in Zijn toorn hem niet weg, maar deed Hij hem verder geweld aan, opdat de kiem van het geloof, (Mark 9:24) die in de zwakheid van het vlees gevangen was, ook van de laatste boei zou bevrijd worden. En Hij zei: Is niet Aron, de Leviet, 2) uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en alzo in uw plaats kan treden, wanneer gij te bevreesd zijt, om in vertrouwen op Mijn bijstand zelf de woordvoerder te zijn, en ook zie, hoe Ik uw zwakheid te hulp wil komen, hij zal uitgaan u tegemoet, wanneer gij Midian verlaat; wanneer hij u ziet, hier, aan de berg van God (Exodus 4:27), zo zal hij in zijn hart verblijd zijn, 3) en zich gaarne bereid verklaren, om u in uw opgedragen werk behulpzaam te zijn.

1) Toorn drukt in de Heere uit. 1e. Die gezette haat en natuurlijke afkeer, die de Heere uit kracht van Zijn heiligheid heeft tegen de zonde en tegen alles, dat Hem ergerlijk is. 2e. Dat vaste en onveranderlijke voornemen van God, dat Hij, ingevolge van die natuurlijke haat heeft, om alle zonde zeker te straffen; en zo is dan de toorn van God weinig onderscheiden van Zijn wrekende rechtvaardigheid. 3e. De straffen zelf, die de Heere, achtereenvolgens die haat en dat voornemen, brengt over de zondaren; die oordelen zelf worden ook wel Zijn toorn genoemd. (Romans 1:18; Romans 11:8)

Wel een duidelijk bewijs, dat het bij Mozes onwil was. De Heere God komt het zwak geloof te hulp, maar keert zich tegen het ongeloof en bestraft het kleingeloof..

2) De afstamming van Aron wordt hier vermeld, omdat de naam "Levi" is afgeleid van "lavah", dat "zich aan iemand aansluiten" (Genesis 29:34) betekent, en de tegemoetkomende, dienstvaardige bereidwilligheid van Aron juist in deze aankondiging bijzondere betekenis heeft. Hij zal Mozes ontmoeten als een oprechte Leviet, die zich gewillig bij zijn broeder aansluit..

3)Gelijktijdig met de roeping van Mozes, was er waarschijnlijk onder het volk van Israël een grote gisting, een duister voorgevoel, dat een keerpunt, de tijd van de redding nabij was (Exodus 2:23; Exodus 3:7). Door dit voorgevoel wordt Aron bewogen, zijn broeder in de ballingschap op te zoeken; of hij komt, gezonden door enigen, die reeds plannen hebben ontworpen en met Mozes willen raadplegen. Op weg verschijnt hem vervolgens de Heere, en geeft hem de nodige aanwijzingen, opdat hij het doel van zijn reis niet misse. (Exodus 4:27)

Vers 15

15. a) Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond zijn, opdat gij weet, wat gij hem zeggen moet; en met zijn mond zal Ik zijn, opdat hij op welsprekende wijze, als uw tolk, het voordrage, en Ik zal u leren, wat gij doen 1) zult.

a) Exodus 7:2

1) Zo-even was het "wat gij spreken zult" (Exodus 4:12), nu ook wat gij doen zult. Alles, alles belooft de Heere hier aan Zijn knecht. Welk een taal geduld, welk een mate van ontferming en trouw spreidt de Heere hier tentoon!. 16. En hij zal voor u, in uw plaats, tot het volk en tot farao (Exodus 7:2) spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond, tot een profeet (Exodus 7:1) zal zijn, en gij zult hem tot een God zijn, 1) tot een, die uw woorden in zijn mond legt; hij zal van zichzelf niet spreken, maar alleen uw woorden.

1) Het voorwendsel om het ambt van zich af te schuiven neemt Hij weg, door voor de taak, om te spreken, zijn broeder aan te wijzen, terwijl hij geen ander in zijn plaats aanstelt. Ja, Hij matigt zich op menselijke wijze, opdat Hij, de wensen van zijn knecht ter wille zijnde, hem tegen wil en dank de eer ervan geeft. Daarom verdeelt Hij de rollen, zodat bij Mozes het gezag blijft berusten en het ambt van tolk aan Aron wordt vereerd. Alzo wordt Mozes, zonder inachtneming van zijn rang, hoger gesteld dan zijn broeder, daar het behoorde, dat de genade van God geheel anders op het hoofd neerdaalde als op de leden; hetgeen door deze woorden wordt uitgedrukt, dat Aron zijn mond zou zijn en Mozes zijn God, omdat de betekenis daarvan is, dat hij zou voorzeggen, wat deze getrouwelijk zou overbrengen en voorschrijven, wat deze gewillig zou navolgen. Door welk voorbeeld God getuigd heeft, dat hij de gaven van de Geest en tegelijk de ambten verdeelt naar Zijn eigen welbehagen en dat niemand, wie dan ook, of in eer of in gaven uitblinkt, tenzij naar de mate van Zijn genadevolle mededeling. Doch dat aan de mindere de eerstgeborene wordt toegevoegd en deze laatste slechts tot zijn orgaan om te spreken wordt aangesteld, terwijl door zijn arbeid en werk God zou kunnen aanvullen, wat Hij door Mozes had willen ten uitvoer brengen, laten wij leren dit eerbiedig te bewonderen, omdat zijn oordeel voor ons onbegrijpelijk is en gelijk een diepe afgrond..

Wie Gods woord heeft en gelovig is, die heeft Gods Geest en kracht, ook de Goddelijke wijsheid, waarheid, zin en moed en alles wat van God is..

Was het oorspronkelijk Gods bedoeling niet, om Aron aan Mozes toe te voegen, de zwakheid van Mozes doet God hem de eer ontnemen van het gehele verlossingswerk van Israël. Mozes ontvangt zijn straf, zo dikwijls hij als onbespraakt man terug moet treden voor zijn broeder. (zie Exodus 7:1)

Vers 15

15. a) Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond zijn, opdat gij weet, wat gij hem zeggen moet; en met zijn mond zal Ik zijn, opdat hij op welsprekende wijze, als uw tolk, het voordrage, en Ik zal u leren, wat gij doen 1) zult.

a) Exodus 7:2

1) Zo-even was het "wat gij spreken zult" (Exodus 4:12), nu ook wat gij doen zult. Alles, alles belooft de Heere hier aan Zijn knecht. Welk een taal geduld, welk een mate van ontferming en trouw spreidt de Heere hier tentoon!. 16. En hij zal voor u, in uw plaats, tot het volk en tot farao (Exodus 7:2) spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond, tot een profeet (Exodus 7:1) zal zijn, en gij zult hem tot een God zijn, 1) tot een, die uw woorden in zijn mond legt; hij zal van zichzelf niet spreken, maar alleen uw woorden.

1) Het voorwendsel om het ambt van zich af te schuiven neemt Hij weg, door voor de taak, om te spreken, zijn broeder aan te wijzen, terwijl hij geen ander in zijn plaats aanstelt. Ja, Hij matigt zich op menselijke wijze, opdat Hij, de wensen van zijn knecht ter wille zijnde, hem tegen wil en dank de eer ervan geeft. Daarom verdeelt Hij de rollen, zodat bij Mozes het gezag blijft berusten en het ambt van tolk aan Aron wordt vereerd. Alzo wordt Mozes, zonder inachtneming van zijn rang, hoger gesteld dan zijn broeder, daar het behoorde, dat de genade van God geheel anders op het hoofd neerdaalde als op de leden; hetgeen door deze woorden wordt uitgedrukt, dat Aron zijn mond zou zijn en Mozes zijn God, omdat de betekenis daarvan is, dat hij zou voorzeggen, wat deze getrouwelijk zou overbrengen en voorschrijven, wat deze gewillig zou navolgen. Door welk voorbeeld God getuigd heeft, dat hij de gaven van de Geest en tegelijk de ambten verdeelt naar Zijn eigen welbehagen en dat niemand, wie dan ook, of in eer of in gaven uitblinkt, tenzij naar de mate van Zijn genadevolle mededeling. Doch dat aan de mindere de eerstgeborene wordt toegevoegd en deze laatste slechts tot zijn orgaan om te spreken wordt aangesteld, terwijl door zijn arbeid en werk God zou kunnen aanvullen, wat Hij door Mozes had willen ten uitvoer brengen, laten wij leren dit eerbiedig te bewonderen, omdat zijn oordeel voor ons onbegrijpelijk is en gelijk een diepe afgrond..

Wie Gods woord heeft en gelovig is, die heeft Gods Geest en kracht, ook de Goddelijke wijsheid, waarheid, zin en moed en alles wat van God is..

Was het oorspronkelijk Gods bedoeling niet, om Aron aan Mozes toe te voegen, de zwakheid van Mozes doet God hem de eer ontnemen van het gehele verlossingswerk van Israël. Mozes ontvangt zijn straf, zo dikwijls hij als onbespraakt man terug moet treden voor zijn broeder. (zie Exodus 7:1)

Vers 17

17. Neem gij dan deze staf, die gij tot hiertoe gevoerd hebt, en die Ik tot een slang heb doen worden, (Exodus 4:2-Exodus 4:4) in uw hand, 1) wanneer gij naar Egypte trekt; deze is het, waarmee gij die tekenen doen zult.

1) Mozes wilde zich aan de last onttrekken...., het Schibboleth van de ware roeping van God! Wie zijn zwakheid voelt, is geschikt, om een drager van de kracht van God te zijn, die alleen het ledige vervult! Thans baat dan ook geen tegenstand. Mocht Mozes veertig jaar eerder Israël niet verlossen, nu moet hij het doen. Hij laat zich dan ook eindelijk overwinnen, nadat God hem Zijn beloften in het hart, Zijn wonderstaf in de hand en Aron, zijn broeder aan de zijde gegeven heeft! En wenen Jethro's herdersknapen, en blaat zijn kudde een treurige groet, hij wankelt niet, hij, die Gods schapen uit Memphis' roofklauw wringen moet.

De herdersstaf, nu de wonderstaf in Mozes' hand, moet hij opnemen, maar daarmee wil de Heere hem tevens bemoedigen. Gesterkt door Aron, als spreker en met de staf in de hand, om de woorden door tekenen te bevestigen, heeft de man van God nu ook geen enkele verontschuldiging meer. Wat meer zegt, hij is ervan overtuigd, dat God in hem, de zwakke in zichzelf, zijn Almacht en kracht zal volbrengen..

II. Exodus 4:18-Exodus 4:31. Mozes neemt afscheid van zijn schoonvader, en aanvaardt met vrouw en kinderen de reis naar Egypte. Op weg spreekt de Heere verder met hem over zijn optreden voor farao, maar eist ook van hem de nog nagelaten besnijdenis van de jongste zoon. Bij de Horeb ontmoet hem zijn broeder Aron; met deze verenigd, komt hij in Egypte aan; verzamelt de oudsten van Israël, die zijn goddelijke zending geloven en hem met blijdschap opnemen.

Vers 17

17. Neem gij dan deze staf, die gij tot hiertoe gevoerd hebt, en die Ik tot een slang heb doen worden, (Exodus 4:2-Exodus 4:4) in uw hand, 1) wanneer gij naar Egypte trekt; deze is het, waarmee gij die tekenen doen zult.

1) Mozes wilde zich aan de last onttrekken...., het Schibboleth van de ware roeping van God! Wie zijn zwakheid voelt, is geschikt, om een drager van de kracht van God te zijn, die alleen het ledige vervult! Thans baat dan ook geen tegenstand. Mocht Mozes veertig jaar eerder Israël niet verlossen, nu moet hij het doen. Hij laat zich dan ook eindelijk overwinnen, nadat God hem Zijn beloften in het hart, Zijn wonderstaf in de hand en Aron, zijn broeder aan de zijde gegeven heeft! En wenen Jethro's herdersknapen, en blaat zijn kudde een treurige groet, hij wankelt niet, hij, die Gods schapen uit Memphis' roofklauw wringen moet.

De herdersstaf, nu de wonderstaf in Mozes' hand, moet hij opnemen, maar daarmee wil de Heere hem tevens bemoedigen. Gesterkt door Aron, als spreker en met de staf in de hand, om de woorden door tekenen te bevestigen, heeft de man van God nu ook geen enkele verontschuldiging meer. Wat meer zegt, hij is ervan overtuigd, dat God in hem, de zwakke in zichzelf, zijn Almacht en kracht zal volbrengen..

II. Exodus 4:18-Exodus 4:31. Mozes neemt afscheid van zijn schoonvader, en aanvaardt met vrouw en kinderen de reis naar Egypte. Op weg spreekt de Heere verder met hem over zijn optreden voor farao, maar eist ook van hem de nog nagelaten besnijdenis van de jongste zoon. Bij de Horeb ontmoet hem zijn broeder Aron; met deze verenigd, komt hij in Egypte aan; verzamelt de oudsten van Israël, die zijn goddelijke zending geloven en hem met blijdschap opnemen.

Vers 18

18. Toen ging Mozes, nu geheel besloten, om de wil van God te volgen, heen, en keerde weer tot Jether, zijn schoonvader, en zei tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik terugkeer tot mijn broeders, mijn verwanten en mijn geloofsgenoten, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven, 1) hoe het hun gaat. Jethro dan zei tot Mozes: 2) Ga heen in vrede; 3)ik heb niets daartegen; God geleide u!

1) Het is wonderlijk, waarom Mozes het gezicht, waarmee toch wel het meest het gemoed van zijn schoonvader had bewogen kunnen worden, om hem verlof te geven, verzwegen heeft. Want alleen de menselijke zijde van de zaak voert hij aan, dat hij van plan is, zijn broeders en bekenden te bezoeken. En niet alleen dat het lastig was voor zijn schoonvader, zijn arbeid, moeite en vlijt te ontberen, waarvan hij veel nut had gehad, maar het was hem geenszins aangenaam, zijn dochter en kleinkinderen naar een vreemde landstreek weg te laten trekken. Het is onzeker, of hij door God werd verhinderd, of dat hij uit vrees en beschroomdheid heeft gezwegen. Ik hel echter meer tot deze mening over, dat hij niet over zijn roeping heeft durven spreken, opdat een ongelooflijke zaak op hem niet de schijn laadde van een leugenaar en ijdelspreker te zijn. Daar het dus moeilijker was, geloof aan zijn roeping in te boezemen, heeft hij liever een menselijke plicht willen voorgeven..

De eigenlijke reden van zijn reis verzwijgt Mozes, omdat zowel bescheidenheid, als verstand hem verbood, reeds nu te spreken van hetgeen voorgevallen was; later heeft hij zijn schoonvader nadere mededelingen gedaan. (Exodus 18:8).

2) Het laatste overblijfsel van zijn twijfel is als zwavel in de vlammen van de braambos verteerd; nu kan hij gaan, want hij weet met wie en waartoe. En ziet nu, hoe God een beloner is van allen, die Hem zoeken, en hoe de eerste schreden op de weg van de gehoorzaamheid door Hem worden verlicht en gezegend! Waar Mozes zijn plan meedeelt, heeft Jethro geen enkele tegenspraak; een nieuwe openbaring (Exodus 4:19) verzekert hem, dat al zijn vijanden dood zijn, en hij volkomen veilig zal wezen. Opmerkelijk, die bedenking had Mozes niet eenmaal geopperd, maar zelfs een verzwegen bezwaar wordt ook door God uit de weg geruimd, zo Hij slechts ziet, dat het hart oprecht is voor Hem..

Waar Mozes God gehoorzaamt, daar baant de Heere verder voor hem de wegen. Dit is een stelregel in het Koninkrijk van God. God eist gehoorzaamheid aan Zijn woord, en waar deze getoond wordt, daar ruimt Hij zelf de hinderpalen uit de weg, die zich op het pad van de gelovigen mochten bevinden.. 3) Deze was de gewone groet in het oosten. Jethro geeft hiermee tevens volle vrijheid om te vertrekken..

Vers 18

18. Toen ging Mozes, nu geheel besloten, om de wil van God te volgen, heen, en keerde weer tot Jether, zijn schoonvader, en zei tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik terugkeer tot mijn broeders, mijn verwanten en mijn geloofsgenoten, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven, 1) hoe het hun gaat. Jethro dan zei tot Mozes: 2) Ga heen in vrede; 3)ik heb niets daartegen; God geleide u!

1) Het is wonderlijk, waarom Mozes het gezicht, waarmee toch wel het meest het gemoed van zijn schoonvader had bewogen kunnen worden, om hem verlof te geven, verzwegen heeft. Want alleen de menselijke zijde van de zaak voert hij aan, dat hij van plan is, zijn broeders en bekenden te bezoeken. En niet alleen dat het lastig was voor zijn schoonvader, zijn arbeid, moeite en vlijt te ontberen, waarvan hij veel nut had gehad, maar het was hem geenszins aangenaam, zijn dochter en kleinkinderen naar een vreemde landstreek weg te laten trekken. Het is onzeker, of hij door God werd verhinderd, of dat hij uit vrees en beschroomdheid heeft gezwegen. Ik hel echter meer tot deze mening over, dat hij niet over zijn roeping heeft durven spreken, opdat een ongelooflijke zaak op hem niet de schijn laadde van een leugenaar en ijdelspreker te zijn. Daar het dus moeilijker was, geloof aan zijn roeping in te boezemen, heeft hij liever een menselijke plicht willen voorgeven..

De eigenlijke reden van zijn reis verzwijgt Mozes, omdat zowel bescheidenheid, als verstand hem verbood, reeds nu te spreken van hetgeen voorgevallen was; later heeft hij zijn schoonvader nadere mededelingen gedaan. (Exodus 18:8).

2) Het laatste overblijfsel van zijn twijfel is als zwavel in de vlammen van de braambos verteerd; nu kan hij gaan, want hij weet met wie en waartoe. En ziet nu, hoe God een beloner is van allen, die Hem zoeken, en hoe de eerste schreden op de weg van de gehoorzaamheid door Hem worden verlicht en gezegend! Waar Mozes zijn plan meedeelt, heeft Jethro geen enkele tegenspraak; een nieuwe openbaring (Exodus 4:19) verzekert hem, dat al zijn vijanden dood zijn, en hij volkomen veilig zal wezen. Opmerkelijk, die bedenking had Mozes niet eenmaal geopperd, maar zelfs een verzwegen bezwaar wordt ook door God uit de weg geruimd, zo Hij slechts ziet, dat het hart oprecht is voor Hem..

Waar Mozes God gehoorzaamt, daar baant de Heere verder voor hem de wegen. Dit is een stelregel in het Koninkrijk van God. God eist gehoorzaamheid aan Zijn woord, en waar deze getoond wordt, daar ruimt Hij zelf de hinderpalen uit de weg, die zich op het pad van de gelovigen mochten bevinden.. 3) Deze was de gewone groet in het oosten. Jethro geeft hiermee tevens volle vrijheid om te vertrekken..

Vers 19

19. Ook zei de HEERE tot Mozes in Midian, 1) voor wie het, wegens de gepleegde doodslag (Exodus 2:12), bezwaarlijk was, om openlijk met de zijnen in Egypte te trekken: Ga heen, keer terug naar Egypte, en vrees geen kwaad; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten, 2) zowel de koning, die u toen zocht te doden (Exodus 2:15,Exodus 2:23), als ook de naaste bloedverwanten van de door u verslagen Egyptenaar (vrgl.Matthew 2:20).

1) Deze openbaring had plaats, toen Mozes zich voor de reis naar Egypte gereed maakte. Vandaar dan ook, dat hier staat "in Midian." De verschijning van zo-even heeft bij Horeb plaats gehad, deze ter plaatse waar Jethro woonde. Hiermee is dan ook het bezwaar uit de weg geruimd, wat sommigen hebben geopperd, alsof dit vers niet van Mozes zelf is geweest, maar van een andere schrijver. Het is toch zeer goed denkbaar, dat, toen Mozes zich gereed maakte voor de reis, hij gereed stond de zware last te volbrengen, allerlei bezwaren zijn hoofd doorkruisen en in zijn harte opklimmen. Vooral het bezwaar, omtrent de doodslag van de Egyptenaar. De Heere weet dit, ziet dit, maar is ook terstond gereed, om ook die bezwaren op te lossen. De Heere God houdt te allen tijde een wakend oog op de Zijnen..

2) Zolang Mozes zich onwillig toonde, had God hem niets gezegd van de stand van zaken aan het hof van Egypte, maar nu hij overreed was, om te gaan, waarheen hij gezonden werd, moedigde de Heere hem aan, om spoed te maken, door de verzekering, dat hij voor zijn persoon niets te vrezen had..

Vers 19

19. Ook zei de HEERE tot Mozes in Midian, 1) voor wie het, wegens de gepleegde doodslag (Exodus 2:12), bezwaarlijk was, om openlijk met de zijnen in Egypte te trekken: Ga heen, keer terug naar Egypte, en vrees geen kwaad; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten, 2) zowel de koning, die u toen zocht te doden (Exodus 2:15,Exodus 2:23), als ook de naaste bloedverwanten van de door u verslagen Egyptenaar (vrgl.Matthew 2:20).

1) Deze openbaring had plaats, toen Mozes zich voor de reis naar Egypte gereed maakte. Vandaar dan ook, dat hier staat "in Midian." De verschijning van zo-even heeft bij Horeb plaats gehad, deze ter plaatse waar Jethro woonde. Hiermee is dan ook het bezwaar uit de weg geruimd, wat sommigen hebben geopperd, alsof dit vers niet van Mozes zelf is geweest, maar van een andere schrijver. Het is toch zeer goed denkbaar, dat, toen Mozes zich gereed maakte voor de reis, hij gereed stond de zware last te volbrengen, allerlei bezwaren zijn hoofd doorkruisen en in zijn harte opklimmen. Vooral het bezwaar, omtrent de doodslag van de Egyptenaar. De Heere weet dit, ziet dit, maar is ook terstond gereed, om ook die bezwaren op te lossen. De Heere God houdt te allen tijde een wakend oog op de Zijnen..

2) Zolang Mozes zich onwillig toonde, had God hem niets gezegd van de stand van zaken aan het hof van Egypte, maar nu hij overreed was, om te gaan, waarheen hij gezonden werd, moedigde de Heere hem aan, om spoed te maken, door de verzekering, dat hij voor zijn persoon niets te vrezen had..

Vers 20

20. Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, Gersom en Eliëzer (Exodus 2:22), van wie de tweede nog zeer jong was, en voerde hen op een ezel, terwijl hij zelf te voet daarnaast ging, en keerde terug naar Egypte; en Mozes nam de staf van God 1) in zijn hand, de staf, die God geheiligd had tot het verrichten van tekenen en wonderen. (Exodus 4:17).

1) "De staf van God." De herderstaf wordt hier "staf van God" genoemd, omdat deze van de almacht van God getuigde, een middel was geworden van Gods bijzondere openbaring. Rijkdom en schatten had Mozes niet in Midian gedurende die veertig jaar gewonnen. Slechts een staf was in zijn hand, maar die staf sprak hem van vele dingen: van de heerlijkheid van God hem geopenbaard, van Gods trouw hem betoond, van de bijstand van God, welke hij voortdurend zou genieten..

Vers 20

20. Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, Gersom en Eliëzer (Exodus 2:22), van wie de tweede nog zeer jong was, en voerde hen op een ezel, terwijl hij zelf te voet daarnaast ging, en keerde terug naar Egypte; en Mozes nam de staf van God 1) in zijn hand, de staf, die God geheiligd had tot het verrichten van tekenen en wonderen. (Exodus 4:17).

1) "De staf van God." De herderstaf wordt hier "staf van God" genoemd, omdat deze van de almacht van God getuigde, een middel was geworden van Gods bijzondere openbaring. Rijkdom en schatten had Mozes niet in Midian gedurende die veertig jaar gewonnen. Slechts een staf was in zijn hand, maar die staf sprak hem van vele dingen: van de heerlijkheid van God hem geopenbaard, van Gods trouw hem betoond, van de bijstand van God, welke hij voortdurend zou genieten..

Vers 21

21. En de HEERE zei tot Mozes, spoedig na zijn vertrek hem in een gezicht verschijnende: Terwijl gij heentrekt, om terug naar Egypte te keren, roep Ik u nogmaals toe: Zie toe, dat gij al 1) de wonderen doet voor farao, die ik met de staf in uw hand gesteld heb, niet slechts die drie (Exodus 4:2-Exodus 4:9), maar ook alle andere, die Ik u verder bevelen zal, doch Ik zal zijn hart verstokken, 2) dat hij het volk niet zal laten gaan.

1) "Al de wonderen." Hieronder zijn niet alleen te verstaan de wonderen, welke Mozes bij de berg Horeb heeft verricht, maar ook de volgende, die hij nog zal doen voor farao's aangezicht.. 2) Wanneer een tak van de boom afgehouwen is en liggen blijft, dan gaat het weinige sap, dat nog van de stam daarin is, langzamerhand weg; hij wordt hard en dor als een stok, die men wel breken, maar niet meer buigen kan als vroeger, toen hij nog een tak was. Zulk een stok is wel voor het vuur en andere zaken dienstig, maar niet meer om groen te worden, te bloeien en vruchten te dragen. De verstoktheid van het hart is zulk een gesteldheid van de mens, waardoor de verkeerde wil, met verblinding van het verstand, ondanks alle ontvangen indrukken en overtuigingen, in de zonde volhardt, zodat geen genade van God tot bekering meer plaats vindt; maar een rechtvaardig strafgericht, en alzo de mens in zijn verkeerde gezindheid sterft.

Tienmaal heet het: "God heeft farao verstokt (Exodus 4:21; Exodus 7:4; Exodus 9:12; Exodus 10:1, Exodus 10:20, Exodus 10:27; Exodus 11:10; Exodus 14:4,Exodus 14:8,Exodus 14:17); even zo dikwijls wordt ook gezegd, dat farao zijn hart verstokte (Exodus 7:13,Exodus 7:14,Exodus 7:22; Exodus 8:15,Exodus 8:19,Exodus 8:32; Exodus 9:7,Exodus 9:34,Exodus 9:35; Exodus 13:15). Om God niet te maken tot een oorzaak van zonde, heeft men deze verstoktheid zo willen verklaren, dat zij door de wonderen, die God deed, in farao zou zijn geboren, zodat er eigenlijk niets anders zou gezegd zijn, dan dat God deze tekens gegeven heeft, die in plaats van farao te vermurwen, hem door zijn eigen schuld des te meer verharden. Anderen hebben weliswaar de zonde zelf geheel en volledig aan farao's gemoed, maar de wijze, waarop zij zich openbaarde, aan de leiding van God toegeschreven. In waarheid is het dan ook God, die, zodra de zonde van de mens uit het gemoed tot daden overgaat en zich in het leven toont, daaraan een bepaalde vorm geeft en haar op die wijze beheerst. Wanneer bijvoorbeeld David zich hoogmoedig gedraagt, dan is de hoogmoed, in zijn hart ontstaan, zijn schuld, maar dat deze zonde zich in een volkstelling openbaard, dat is het gevolg van een verzoeking, waarin God hem leidt. Maar, hoeveel waarheid er ook steekt in deze denkbeelden, volledig drukken zij de zin van deze plaatsen niet uit. Wanneer Gods macht en genade tevergeefs op de mens poogt in te werken, zo wordt daardoor het gemoed verhard boven hetgeen het te voren was, en deze verstoktheid is een gevolg en een straf van vroegere zonde, en dus een daad van God. Het Evangelie is een levensreuk ten leven en een doodsreuk ten dode, zoals dezelfde reuk enige schepselen op kan wekken, doch op anderen een dodelijke invloed uitoefent. In de oorspronkelijke bestemming ligt het wel niet, om dodelijk te zijn; het is het gevolg van een ongeloof, dat aan eigen schuld te wijten is; maar, waar dit bestaat, daar is de dodelijke invloed een gerichte wraak van God. De uitdrukkingen: verharding, verstoktheid, veronderstellen een vroegere wekere toestand, die door het misbruik van Gods openbaringen en zegeningen ophield te bestaan. Zo kan het evenzeer gezegd worden, dat farao zichzelf, als dat God hem verstokte, en dat God deze verharding vantevoren verkondigt, het kon en moest Mozes en het volk van Israël tot een krachtige troost zijn tegenover hun onderdrukkers; zij verwierven daardoor de zekerheid, dat de woede, waarmee hij hen vervolgde, wat zij ook probeerde, onder het opperbestuur van God stond, ja, dat zij zelf deel uitmaakte van het strafgerecht, dat God aan hem voltrekken zou.. Verg. Romans 1:24,Romans 1:26,Romans 1:28

In het Hebreeuws Achazek, eig.: Ik zal sterk maken. De Heere voorspelt hier, dat farao in de grond van de zaak geheel ongevoelig zal blijven voor al de tekenen en wonderen, die Mozes op Gods bevel zal verrichten. Tegenover hen, die deze spreekwijze willen verzachten, zegt Calvijn: Mij althans verdriet het niet met de Heilige Geest te spreken, noch aarzel te onderschrijven, wat zo dikwijls in de Schrift voorkomt, dat God de goddelozen overgeeft in een verkeerde zin, hen aan schandelijke begeerlijkheden overgeeft, hun zinnen verwart en hun harten verhardt..

God wordt gezegd het harte van onbekeerden te verharden, gelijk de Heere ten opzichte van farao bedreigt. 1e. Als Hij hen in hun natuurlijke hardigheid laat zitten, en die door geen krachtdadige genade uit hen wegneemt. 2e. Als Hij hun natuurlijke hardigheid, ten opzichte van haar uitwerking alle ruimte laat, en die door geen wederhoudende genade belet of bepaalt. 3e. Als Hij hen de middelen tot hun verbetering of onthoudt of onttrekt, weigerende hen de Geest van de vermaningen, en dus toelaat, dat zij zich verharden, hen in hun hardigheid aan zichzelf overlatende. 4e. Als Hij hen gelegenheid tot verharding laat voorkomen, en ondertussen Zijn genade, om daaraan gehoorzaam te zijn, hen weigert, waardoor die dingen toevallig tot middelen worden van hun verharding. 5e. Als Hij hun overgeeft aan de macht van de satan en aan de kracht van hun verdorvenheden, waaruit niet anders dan verharding kan volgen..

Vers 21

21. En de HEERE zei tot Mozes, spoedig na zijn vertrek hem in een gezicht verschijnende: Terwijl gij heentrekt, om terug naar Egypte te keren, roep Ik u nogmaals toe: Zie toe, dat gij al 1) de wonderen doet voor farao, die ik met de staf in uw hand gesteld heb, niet slechts die drie (Exodus 4:2-Exodus 4:9), maar ook alle andere, die Ik u verder bevelen zal, doch Ik zal zijn hart verstokken, 2) dat hij het volk niet zal laten gaan.

1) "Al de wonderen." Hieronder zijn niet alleen te verstaan de wonderen, welke Mozes bij de berg Horeb heeft verricht, maar ook de volgende, die hij nog zal doen voor farao's aangezicht.. 2) Wanneer een tak van de boom afgehouwen is en liggen blijft, dan gaat het weinige sap, dat nog van de stam daarin is, langzamerhand weg; hij wordt hard en dor als een stok, die men wel breken, maar niet meer buigen kan als vroeger, toen hij nog een tak was. Zulk een stok is wel voor het vuur en andere zaken dienstig, maar niet meer om groen te worden, te bloeien en vruchten te dragen. De verstoktheid van het hart is zulk een gesteldheid van de mens, waardoor de verkeerde wil, met verblinding van het verstand, ondanks alle ontvangen indrukken en overtuigingen, in de zonde volhardt, zodat geen genade van God tot bekering meer plaats vindt; maar een rechtvaardig strafgericht, en alzo de mens in zijn verkeerde gezindheid sterft.

Tienmaal heet het: "God heeft farao verstokt (Exodus 4:21; Exodus 7:4; Exodus 9:12; Exodus 10:1, Exodus 10:20, Exodus 10:27; Exodus 11:10; Exodus 14:4,Exodus 14:8,Exodus 14:17); even zo dikwijls wordt ook gezegd, dat farao zijn hart verstokte (Exodus 7:13,Exodus 7:14,Exodus 7:22; Exodus 8:15,Exodus 8:19,Exodus 8:32; Exodus 9:7,Exodus 9:34,Exodus 9:35; Exodus 13:15). Om God niet te maken tot een oorzaak van zonde, heeft men deze verstoktheid zo willen verklaren, dat zij door de wonderen, die God deed, in farao zou zijn geboren, zodat er eigenlijk niets anders zou gezegd zijn, dan dat God deze tekens gegeven heeft, die in plaats van farao te vermurwen, hem door zijn eigen schuld des te meer verharden. Anderen hebben weliswaar de zonde zelf geheel en volledig aan farao's gemoed, maar de wijze, waarop zij zich openbaarde, aan de leiding van God toegeschreven. In waarheid is het dan ook God, die, zodra de zonde van de mens uit het gemoed tot daden overgaat en zich in het leven toont, daaraan een bepaalde vorm geeft en haar op die wijze beheerst. Wanneer bijvoorbeeld David zich hoogmoedig gedraagt, dan is de hoogmoed, in zijn hart ontstaan, zijn schuld, maar dat deze zonde zich in een volkstelling openbaard, dat is het gevolg van een verzoeking, waarin God hem leidt. Maar, hoeveel waarheid er ook steekt in deze denkbeelden, volledig drukken zij de zin van deze plaatsen niet uit. Wanneer Gods macht en genade tevergeefs op de mens poogt in te werken, zo wordt daardoor het gemoed verhard boven hetgeen het te voren was, en deze verstoktheid is een gevolg en een straf van vroegere zonde, en dus een daad van God. Het Evangelie is een levensreuk ten leven en een doodsreuk ten dode, zoals dezelfde reuk enige schepselen op kan wekken, doch op anderen een dodelijke invloed uitoefent. In de oorspronkelijke bestemming ligt het wel niet, om dodelijk te zijn; het is het gevolg van een ongeloof, dat aan eigen schuld te wijten is; maar, waar dit bestaat, daar is de dodelijke invloed een gerichte wraak van God. De uitdrukkingen: verharding, verstoktheid, veronderstellen een vroegere wekere toestand, die door het misbruik van Gods openbaringen en zegeningen ophield te bestaan. Zo kan het evenzeer gezegd worden, dat farao zichzelf, als dat God hem verstokte, en dat God deze verharding vantevoren verkondigt, het kon en moest Mozes en het volk van Israël tot een krachtige troost zijn tegenover hun onderdrukkers; zij verwierven daardoor de zekerheid, dat de woede, waarmee hij hen vervolgde, wat zij ook probeerde, onder het opperbestuur van God stond, ja, dat zij zelf deel uitmaakte van het strafgerecht, dat God aan hem voltrekken zou.. Verg. Romans 1:24,Romans 1:26,Romans 1:28

In het Hebreeuws Achazek, eig.: Ik zal sterk maken. De Heere voorspelt hier, dat farao in de grond van de zaak geheel ongevoelig zal blijven voor al de tekenen en wonderen, die Mozes op Gods bevel zal verrichten. Tegenover hen, die deze spreekwijze willen verzachten, zegt Calvijn: Mij althans verdriet het niet met de Heilige Geest te spreken, noch aarzel te onderschrijven, wat zo dikwijls in de Schrift voorkomt, dat God de goddelozen overgeeft in een verkeerde zin, hen aan schandelijke begeerlijkheden overgeeft, hun zinnen verwart en hun harten verhardt..

God wordt gezegd het harte van onbekeerden te verharden, gelijk de Heere ten opzichte van farao bedreigt. 1e. Als Hij hen in hun natuurlijke hardigheid laat zitten, en die door geen krachtdadige genade uit hen wegneemt. 2e. Als Hij hun natuurlijke hardigheid, ten opzichte van haar uitwerking alle ruimte laat, en die door geen wederhoudende genade belet of bepaalt. 3e. Als Hij hen de middelen tot hun verbetering of onthoudt of onttrekt, weigerende hen de Geest van de vermaningen, en dus toelaat, dat zij zich verharden, hen in hun hardigheid aan zichzelf overlatende. 4e. Als Hij hen gelegenheid tot verharding laat voorkomen, en ondertussen Zijn genade, om daaraan gehoorzaam te zijn, hen weigert, waardoor die dingen toevallig tot middelen worden van hun verharding. 5e. Als Hij hun overgeeft aan de macht van de satan en aan de kracht van hun verdorvenheden, waaruit niet anders dan verharding kan volgen..

Vers 22

22. Dan, als het zo ver is, dat er met hem niet meer kan gehandeld worden, (Exodus 10:27) zult gij tot farao zeggen: Alzo zegt de HEERE, Mijn zoon, mijn eerstgeborene, 1) is Israël; dat volk heb Ik uit alle volken van de aarde tot Mijn eigendom verkoren (Jeremia. 31:9 Deuteronomy 7:6 ).

Dit zag op dat nationale verbond, dat God met Israël's nakomelingen gemaakt had, volgens welke Hij het boven alle andere volken deed uitmunten, en met zeer vele weldaden, zo lichamelijk als geestelijk, onderscheidde, die Hij andere volken niet verwaardigde te verlenen.

1) Hiermee wil God niet alleen wijzen op het recht, dat Hij op Israël heeft, maar ook op Zijn liefde voordat volk. Uit kracht van het Verbond spreekt God hier tot farao-van dat Verbond, dat de Heere bij Sinaï zou sluiten en bevestigen. Israël zou staan aan de spits van de volkeren. Tot zoon aangenomen, zou het de rang van "eerstgeborene" bekleden. Met dat woord, dat Mozes tot farao moest spreken, wil de Heere bij Mozes zelf het geloof versterken. Immers, waar God, de Heere, hier duidelijk Israël zijn zoon verklaart te zijn, daar zal hij ook niet dulden, dat die "zoon" in banden en boeien blijft zitten..

Vers 22

22. Dan, als het zo ver is, dat er met hem niet meer kan gehandeld worden, (Exodus 10:27) zult gij tot farao zeggen: Alzo zegt de HEERE, Mijn zoon, mijn eerstgeborene, 1) is Israël; dat volk heb Ik uit alle volken van de aarde tot Mijn eigendom verkoren (Jeremia. 31:9 Deuteronomy 7:6 ).

Dit zag op dat nationale verbond, dat God met Israël's nakomelingen gemaakt had, volgens welke Hij het boven alle andere volken deed uitmunten, en met zeer vele weldaden, zo lichamelijk als geestelijk, onderscheidde, die Hij andere volken niet verwaardigde te verlenen.

1) Hiermee wil God niet alleen wijzen op het recht, dat Hij op Israël heeft, maar ook op Zijn liefde voordat volk. Uit kracht van het Verbond spreekt God hier tot farao-van dat Verbond, dat de Heere bij Sinaï zou sluiten en bevestigen. Israël zou staan aan de spits van de volkeren. Tot zoon aangenomen, zou het de rang van "eerstgeborene" bekleden. Met dat woord, dat Mozes tot farao moest spreken, wil de Heere bij Mozes zelf het geloof versterken. Immers, waar God, de Heere, hier duidelijk Israël zijn zoon verklaart te zijn, daar zal hij ook niet dulden, dat die "zoon" in banden en boeien blijft zitten..

Vers 23

23. En Ik heb tot u gezegd: Laat mijn zoon vertrekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten vertrekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden, 1) (Exodus 12:29 vv.) evenals gij Mijn eerstgeborenen hebt willen ombrengen.

1) Het is duidelijk, dat hier aan Mozes wordt meegedeeld, met welke woorden hij moet afscheid nemen van farao. Calvijn tekent dan ook aan: "Dit is niet wat bij het begin van de zending moet gesproken worden, maar bij het einde, het afscheidswoord." Bij het aankondigen toch van de laatste plaag, heeft Mozes farao's aangezicht niet meer gezien..

Vers 23

23. En Ik heb tot u gezegd: Laat mijn zoon vertrekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten vertrekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden, 1) (Exodus 12:29 vv.) evenals gij Mijn eerstgeborenen hebt willen ombrengen.

1) Het is duidelijk, dat hier aan Mozes wordt meegedeeld, met welke woorden hij moet afscheid nemen van farao. Calvijn tekent dan ook aan: "Dit is niet wat bij het begin van de zending moet gesproken worden, maar bij het einde, het afscheidswoord." Bij het aankondigen toch van de laatste plaag, heeft Mozes farao's aangezicht niet meer gezien..

Vers 24

24. En het geschiedde op de weg in de herberg, (zie "Genesis 42:27) dat de HEERE hem tegemoet kwam, 1) en zocht hem te doden. 2) 1)Hebreeuws: "viel op hem aan." Op welke wijze is niet bekend. Waarschijnlijk door hem met een ogenblikkelijke ernstige ziekte te bezoeken, of zoals ook wel gemeend wordt, door in hem gedachten aan een nabij zijnde dood te verwekken. De oorzaak is uit het verband duidelijk. Uit toegevendheid aan zijn Midianitische vrouw, had hij de besnijdenis van zijn zoon, wellicht van zijn tweede, nagelaten. En de besnijdenis was het teken van het Verbond. Uit kracht van dat Verbond zou Israël verlost worden. Op dit verbond zou Mozes het volk van Israël wijzen. Maar dan moest hij zelf niet iemand zijn, die omtrent de tekenen van dat Verbond in zijn eigen huis nalatig was geweest..

2) Door welk voorbeeld wij vermaand worden, dat wij dagelijks de hulp van God nodig hebben, om met kracht aangegord te worden, opdat onze ziel niet mat wordt, en onze ijver niet langzamerhand verflauwd en minder wordt. Want satan brengt bestendig veel in beweging, waardoor onze ijver of verzwakt of verflauwt. Daarom, wie zijn gehele leven lang zich Gods goedkeuring wil verwerven, moet steeds wapens en krachten gereed hebben, om deze dienst waar te nemen. Want, indien aan Mozes de standvastigheid ontbrak, dan zouden wij een gemakkelijk of nog eerder tot dergelijke val komen, zo God ons niet met Zijn Heilige Geest verlicht..

Vers 24

24. En het geschiedde op de weg in de herberg, (zie "Genesis 42:27) dat de HEERE hem tegemoet kwam, 1) en zocht hem te doden. 2) 1)Hebreeuws: "viel op hem aan." Op welke wijze is niet bekend. Waarschijnlijk door hem met een ogenblikkelijke ernstige ziekte te bezoeken, of zoals ook wel gemeend wordt, door in hem gedachten aan een nabij zijnde dood te verwekken. De oorzaak is uit het verband duidelijk. Uit toegevendheid aan zijn Midianitische vrouw, had hij de besnijdenis van zijn zoon, wellicht van zijn tweede, nagelaten. En de besnijdenis was het teken van het Verbond. Uit kracht van dat Verbond zou Israël verlost worden. Op dit verbond zou Mozes het volk van Israël wijzen. Maar dan moest hij zelf niet iemand zijn, die omtrent de tekenen van dat Verbond in zijn eigen huis nalatig was geweest..

2) Door welk voorbeeld wij vermaand worden, dat wij dagelijks de hulp van God nodig hebben, om met kracht aangegord te worden, opdat onze ziel niet mat wordt, en onze ijver niet langzamerhand verflauwd en minder wordt. Want satan brengt bestendig veel in beweging, waardoor onze ijver of verzwakt of verflauwt. Daarom, wie zijn gehele leven lang zich Gods goedkeuring wil verwerven, moet steeds wapens en krachten gereed hebben, om deze dienst waar te nemen. Want, indien aan Mozes de standvastigheid ontbrak, dan zouden wij een gemakkelijk of nog eerder tot dergelijke val komen, zo God ons niet met Zijn Heilige Geest verlicht..

Vers 25

25. Toen nam Zippora, daar de vrees voor het leven van haar man haar hart brak, een stenen mes1) en besneed de voorhuid van haar zoon, 2) en wierp die afgesneden voorhuid, vol van hartstochtelijke opgewektheid, voor zijnvoeten, en zei: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! 3)

1) Ten tijde van Jozua werd nog een stenen mes voor de besnijdenis gebruikt Joshua 5:2). Op welk een wijze de Heere aan Mozes geopenbaard heeft, dat Zijn toorn tegen hem ontloken was, omdat zijn zoon nog niet besneden was, weten wij niet. Dat Zippora het gevoeld heeft, zoals sommigen menen, komt ons zeer twijfelachtig voor. Ongetwijfeld is het haar door haar man meegedeeld. Waaruit haar drift is te verklaren, haar opgewondenheid, waarmee zij zelf de besnijdenis ten uitvoer brengt, zoals duidelijk blijkt, met innerlijke afkeer van het hart..

2) Het voorbeeld van Zippora wordt bijgebracht, om de Doop door bijzondere personen, die niet in het Ambt zijn gesteld, te verdedigen. Maar dit voorbeeld is veelszins te misprijzen; want zij deed het in de tegenwoordigheid van haar man, als daar geen nood bij was. Zij deed het in de haast, om haar man te voorkomen. Zij deed het in boosheid. Ook wierp zij de voorhuid voor de voeten van haar man, Mozes. En het schijnt, dat zij geen gelovige, maar geheel een Midianitische vrouw was. Want zij verachtte de besnijdenis, toen zij haar man noemde een Bloedbruidegom, uit oorzaak van de besnijdenis van haar kind (Exodus 4:26). En het schijnt, dat ten gevolge hiervan, Mozes haar weggedaan heeft, toen hij naar Egypte trok.

Het blijkt wel, dat God de besnijdenis goedgekeurd heeft, maar niet de manier van te besnijden.

3)"Bloed-bruidegom" ziet op Mozes en niet op het kind. Met bloed (vanwege de besnijdenis, zie Exodus 4:26 ) wil Zippora zeggen, heb ik uw leven moeten kopen. Door bloedstorting zijt gij mij als uit de dood teruggegeven. Men moet de tekst geweld aandoen, om te verklaren, dat deze uitdrukking op het kind ziet..

Vers 25

25. Toen nam Zippora, daar de vrees voor het leven van haar man haar hart brak, een stenen mes1) en besneed de voorhuid van haar zoon, 2) en wierp die afgesneden voorhuid, vol van hartstochtelijke opgewektheid, voor zijnvoeten, en zei: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! 3)

1) Ten tijde van Jozua werd nog een stenen mes voor de besnijdenis gebruikt Joshua 5:2). Op welk een wijze de Heere aan Mozes geopenbaard heeft, dat Zijn toorn tegen hem ontloken was, omdat zijn zoon nog niet besneden was, weten wij niet. Dat Zippora het gevoeld heeft, zoals sommigen menen, komt ons zeer twijfelachtig voor. Ongetwijfeld is het haar door haar man meegedeeld. Waaruit haar drift is te verklaren, haar opgewondenheid, waarmee zij zelf de besnijdenis ten uitvoer brengt, zoals duidelijk blijkt, met innerlijke afkeer van het hart..

2) Het voorbeeld van Zippora wordt bijgebracht, om de Doop door bijzondere personen, die niet in het Ambt zijn gesteld, te verdedigen. Maar dit voorbeeld is veelszins te misprijzen; want zij deed het in de tegenwoordigheid van haar man, als daar geen nood bij was. Zij deed het in de haast, om haar man te voorkomen. Zij deed het in boosheid. Ook wierp zij de voorhuid voor de voeten van haar man, Mozes. En het schijnt, dat zij geen gelovige, maar geheel een Midianitische vrouw was. Want zij verachtte de besnijdenis, toen zij haar man noemde een Bloedbruidegom, uit oorzaak van de besnijdenis van haar kind (Exodus 4:26). En het schijnt, dat ten gevolge hiervan, Mozes haar weggedaan heeft, toen hij naar Egypte trok.

Het blijkt wel, dat God de besnijdenis goedgekeurd heeft, maar niet de manier van te besnijden.

3)"Bloed-bruidegom" ziet op Mozes en niet op het kind. Met bloed (vanwege de besnijdenis, zie Exodus 4:26 ) wil Zippora zeggen, heb ik uw leven moeten kopen. Door bloedstorting zijt gij mij als uit de dood teruggegeven. Men moet de tekst geweld aandoen, om te verklaren, dat deze uitdrukking op het kind ziet..

Vers 26

26. En Hij, de Heere, die op Hem was aangevallen, liet van hem af, 1) en Mozes genas weer. Toen zei zij: Bloed-bruidegom! vanwege de besnijdenis; 2) tot welke zij, door de nood gedreven, was overgegaan; en zij trok met haar beide zonen weer naar het vaderlijk huis terug. (Exodus 18:2 Vrgl.Mark 10:29,Mark 10:30 ).

1) De Heere liet van hem af, nadat niet omdat het teken van het Verbond was verricht aan het kind..

2) Wij zien hier, hoe verkeerd men doet, wanneer men het gebruik van de sacramenten uit minachting nalaat, daar dit zware straffen van God ten gevolge kan hebben. Daarom mogen wij het gebruik van de sacramenten niet nalaten, zo lief ons Gods genade, onze tijdelijke en eeuwige welvaart en zaligheid is. 2. Dat men door vrienden of betrekkingen zich niet mag laten verhinderen, om godzalige werken te doen, noch omwille van deze tegen Gods gebod mag handelen, hetgeen grote schade aanbrengt. Hierin geldt nog wat Sirach 9:2 zegt: "Geeft uw ziel aan de vrouwen niet, dat zij over uw ziel zouden opklimmen." En, omdat de vrouwen aan Zippora hier de verkeerdheid zien, dat zij haar man kwade woorden geeft, zo zullen zij zich daarvoor wachten. 3. Omdat Zippora, de vrouw, die haar zoontje besnijdt, heeft de kerkvergadering te Florence en die te Carthago, waar de kerkvader Augustinus tegenwoordig geweest is, de nooddoop door vrouwen raadzaam geoordeeld, doch slechts in nood, wanneer men geen prediker of godzalig man verkrijgen kan, om de doop te bedienen.

In het Hebreeuws Lamoeloth, vanwege de besnijdingen, omdat Zippora niet alleen op dit ene geval doelt, maar ook op het vorige en op de besnijdenis in het algemeen. Eerst later keert Zippora weer tot Mozes terug. (Exodus 18:2). Waarschijnlijk hebben vrees en toorn samengewerkt, om haar te doen terugkeren tot haar vaders huis. Voor Mozes was dit een besturing van God, daar hij nu vrijmoediger zijn roeping kon vervullen, en niet behoefde gekweld te worden door de vrees voor vrouw en kinderen. Er moest in elk geval enige tijd verlopen, voordat het kind kon vervoerd worden. Mozes heeft daarop niet gewacht, maar zijn vrouw in de herberg achtergelaten, die daarop naar haar vader is teruggekeerd..

Vers 26

26. En Hij, de Heere, die op Hem was aangevallen, liet van hem af, 1) en Mozes genas weer. Toen zei zij: Bloed-bruidegom! vanwege de besnijdenis; 2) tot welke zij, door de nood gedreven, was overgegaan; en zij trok met haar beide zonen weer naar het vaderlijk huis terug. (Exodus 18:2 Vrgl.Mark 10:29,Mark 10:30 ).

1) De Heere liet van hem af, nadat niet omdat het teken van het Verbond was verricht aan het kind..

2) Wij zien hier, hoe verkeerd men doet, wanneer men het gebruik van de sacramenten uit minachting nalaat, daar dit zware straffen van God ten gevolge kan hebben. Daarom mogen wij het gebruik van de sacramenten niet nalaten, zo lief ons Gods genade, onze tijdelijke en eeuwige welvaart en zaligheid is. 2. Dat men door vrienden of betrekkingen zich niet mag laten verhinderen, om godzalige werken te doen, noch omwille van deze tegen Gods gebod mag handelen, hetgeen grote schade aanbrengt. Hierin geldt nog wat Sirach 9:2 zegt: "Geeft uw ziel aan de vrouwen niet, dat zij over uw ziel zouden opklimmen." En, omdat de vrouwen aan Zippora hier de verkeerdheid zien, dat zij haar man kwade woorden geeft, zo zullen zij zich daarvoor wachten. 3. Omdat Zippora, de vrouw, die haar zoontje besnijdt, heeft de kerkvergadering te Florence en die te Carthago, waar de kerkvader Augustinus tegenwoordig geweest is, de nooddoop door vrouwen raadzaam geoordeeld, doch slechts in nood, wanneer men geen prediker of godzalig man verkrijgen kan, om de doop te bedienen.

In het Hebreeuws Lamoeloth, vanwege de besnijdingen, omdat Zippora niet alleen op dit ene geval doelt, maar ook op het vorige en op de besnijdenis in het algemeen. Eerst later keert Zippora weer tot Mozes terug. (Exodus 18:2). Waarschijnlijk hebben vrees en toorn samengewerkt, om haar te doen terugkeren tot haar vaders huis. Voor Mozes was dit een besturing van God, daar hij nu vrijmoediger zijn roeping kon vervullen, en niet behoefde gekweld te worden door de vrees voor vrouw en kinderen. Er moest in elk geval enige tijd verlopen, voordat het kind kon vervoerd worden. Mozes heeft daarop niet gewacht, maar zijn vrouw in de herberg achtergelaten, die daarop naar haar vader is teruggekeerd..

Vers 27

27. De HEERE zei ook tot Aron, volgens de belofte (Exodus 4:14) en door inwendige spraak van de Geest: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan de berg van God, aan Horeb; want over deze had Mozes zijn weg genomen, en daarheen had de Heere ook Aron gewezen; en hij, zich van harte verheugende, kuste 1) hem.

1) Aron, ofschoon hij ouder was, heeft zijn broeder, van wie hij wist, dat hij een profeet van God was, niet alleen de verschuldigde eer bewezen, maar hem ook als het ware als een bode van God over zich aangesteld. Een kus wordt gegeven als teken van erkenning, waarmee hij de zekerheid van zijn geloof heeft betuigd..

Vers 27

27. De HEERE zei ook tot Aron, volgens de belofte (Exodus 4:14) en door inwendige spraak van de Geest: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan de berg van God, aan Horeb; want over deze had Mozes zijn weg genomen, en daarheen had de Heere ook Aron gewezen; en hij, zich van harte verheugende, kuste 1) hem.

1) Aron, ofschoon hij ouder was, heeft zijn broeder, van wie hij wist, dat hij een profeet van God was, niet alleen de verschuldigde eer bewezen, maar hem ook als het ware als een bode van God over zich aangesteld. Een kus wordt gegeven als teken van erkenning, waarmee hij de zekerheid van zijn geloof heeft betuigd..

Vers 28

28. En Mozes gaf Aron te kennen al de woorden des HEEREN, die hem gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had. 29. Toen gingen Mozes en Aron 1) naar Egypte, en zij verzamelden in het land Gosen al de oudsten van de kinderen van Israël.

1) Bij Aron geen enkel bezwaar. "Gij zult hem tot een God zijn," wordt hier reeds bij de aanvang bevestigd. Arons karakter is een volgzaam karakter. Hij doet graag, wat van hem gevraagd wordt. Moeilijk kan hij iets weigeren. Hieruit moet ook verklaard worden, dat hij straks het verzoek van de Israëlieten bij Horeb niet afslaat.

Vers 28

28. En Mozes gaf Aron te kennen al de woorden des HEEREN, die hem gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had. 29. Toen gingen Mozes en Aron 1) naar Egypte, en zij verzamelden in het land Gosen al de oudsten van de kinderen van Israël.

1) Bij Aron geen enkel bezwaar. "Gij zult hem tot een God zijn," wordt hier reeds bij de aanvang bevestigd. Arons karakter is een volgzaam karakter. Hij doet graag, wat van hem gevraagd wordt. Moeilijk kan hij iets weigeren. Hieruit moet ook verklaard worden, dat hij straks het verzoek van de Israëlieten bij Horeb niet afslaat.

Vers 30

30. En Aron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken had; en Mozes van zijn zijde bekrachtigde het werk van zijn profeet (Exodus 7:1), en hij deed de tekenen, die de Heere hem bevolen had, voor de ogen vanhet volk.

Vers 30

30. En Aron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken had; en Mozes van zijn zijde bekrachtigde het werk van zijn profeet (Exodus 7:1), en hij deed de tekenen, die de Heere hem bevolen had, voor de ogen vanhet volk.

Vers 31

31. En het volk, zich daardoor kinderen van Abraham betonende, (Genesis 15:6) geloofde, 1) en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen van Israël bezocht (Exodus 3:16), en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden ter aarde, en aanbaden 2) deHeere in dankbare vreugde. Daardoor gaven zij zich tevens aan Mozes en Aron, als aan gezanten van God, tot gehoorzaamheid over.

1) En zie, dat waarvoor Mozes gevreesd had, dat hem reeds lang tevoren verontrust had, als een van die vele bezwaren, die hem boven op de ziel lagen en daarom het eerst werden uitgesproken (Exodus 4:1), namelijk, dat zijn woorden en goede bedoelingen zouden afstuiten op het ongeloof van de kinderen van Israël, zie, dat juist gebeurde niet. Wel geschiedde het tegendeel. "En het volk geloofde en zij hoorden, dat de Heere de kinderen van Israël bezocht en dat Hij hun verdrukking zag," d.i. had aangezien, om hun daaruit een volkomen verlossing te bereiden. O, hoe moet hun geloof Mozes beschaamd hebben, die in zijn voorbarig en onredelijk oordeel zo geheel andere gedachten van het volk had gekoesterd!.

2) De roeping van Mozes is door een noodkreet voorafgegaan. (Exodus 2:23) en ziet, zij wordt vervangen door dankzegging! O, indien Mozes het hoofd mede ter aanbidding geneigd heeft, wie schetst ons, hoe diep dat gelaat heeft gebloosd van schaamte over zijn vroegere (Exodus 4:1) twijfelzucht, en hoe talloze malen hij later de God heeft gedankt, die hem juist z, en d r, en toen heeft geroepen! De vrede, die reeds v r de strijd hem doorstroomt, is de eerste vrucht van zijn stipte gehoorzaamheid, en als hij nu de hand in de boezem steekt, voelt hij zijn hart van zalig voorgevoel van de naderende zegepraal kloppen..

Uit dit aanbidden blijken twee dingen. En ootmoedige dankbaarheid voor de genade, welke de Heere hen geopenbaard had, n geloof, dat de Heere de belofte, aan de vaderen gedaan, zou vervullen..

Vers 31

31. En het volk, zich daardoor kinderen van Abraham betonende, (Genesis 15:6) geloofde, 1) en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen van Israël bezocht (Exodus 3:16), en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden ter aarde, en aanbaden 2) deHeere in dankbare vreugde. Daardoor gaven zij zich tevens aan Mozes en Aron, als aan gezanten van God, tot gehoorzaamheid over.

1) En zie, dat waarvoor Mozes gevreesd had, dat hem reeds lang tevoren verontrust had, als een van die vele bezwaren, die hem boven op de ziel lagen en daarom het eerst werden uitgesproken (Exodus 4:1), namelijk, dat zijn woorden en goede bedoelingen zouden afstuiten op het ongeloof van de kinderen van Israël, zie, dat juist gebeurde niet. Wel geschiedde het tegendeel. "En het volk geloofde en zij hoorden, dat de Heere de kinderen van Israël bezocht en dat Hij hun verdrukking zag," d.i. had aangezien, om hun daaruit een volkomen verlossing te bereiden. O, hoe moet hun geloof Mozes beschaamd hebben, die in zijn voorbarig en onredelijk oordeel zo geheel andere gedachten van het volk had gekoesterd!.

2) De roeping van Mozes is door een noodkreet voorafgegaan. (Exodus 2:23) en ziet, zij wordt vervangen door dankzegging! O, indien Mozes het hoofd mede ter aanbidding geneigd heeft, wie schetst ons, hoe diep dat gelaat heeft gebloosd van schaamte over zijn vroegere (Exodus 4:1) twijfelzucht, en hoe talloze malen hij later de God heeft gedankt, die hem juist z, en d r, en toen heeft geroepen! De vrede, die reeds v r de strijd hem doorstroomt, is de eerste vrucht van zijn stipte gehoorzaamheid, en als hij nu de hand in de boezem steekt, voelt hij zijn hart van zalig voorgevoel van de naderende zegepraal kloppen..

Uit dit aanbidden blijken twee dingen. En ootmoedige dankbaarheid voor de genade, welke de Heere hen geopenbaard had, n geloof, dat de Heere de belofte, aan de vaderen gedaan, zou vervullen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile