Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 3

Exodus 3:1.

MOZES WORDT GEROEPEN, OM DE KINDEREN ISRAËL'S UIT EGYPTE TE LEIDEN

I. Exodus 3:1-Exodus 3:4:17. Op de weiden van Horeb, waar Mozes de kudde van zijn schoonvader hoedt, verschijnt hem de Heere in een brandende bos, en roept hem, om de kinderen van Israël uit Egypte te leiden. Hij weigert herhaaldelijk die roeping aan te nemen; maar de Heere laat hem niet met rust; rust hem toe met drievoudige kracht om wonderen te doen, opdat hij daardoor zijn goddelijke zending bewijze, en wijst hem wegens zijn gebrek aan welsprekendheid, op zijn broeder Aron, opdat deze voor hem spreke.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 3

Exodus 3:1.

MOZES WORDT GEROEPEN, OM DE KINDEREN ISRAËL'S UIT EGYPTE TE LEIDEN

I. Exodus 3:1-Exodus 3:4:17. Op de weiden van Horeb, waar Mozes de kudde van zijn schoonvader hoedt, verschijnt hem de Heere in een brandende bos, en roept hem, om de kinderen van Israël uit Egypte te leiden. Hij weigert herhaaldelijk die roeping aan te nemen; maar de Heere laat hem niet met rust; rust hem toe met drievoudige kracht om wonderen te doen, opdat hij daardoor zijn goddelijke zending bewijze, en wijst hem wegens zijn gebrek aan welsprekendheid, op zijn broeder Aron, opdat deze voor hem spreke.

Vers 1

1. En Mozes hoedde, terwijl de kinderen van Israël in Egypte zuchtten en schreeuwden, (Exodus 2:23) de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian (hoofdstuk. 2:18). En hij, Mozes leidde, zoals hij dit gewoon was te doen, wanneer de meer nabij zijnde landstreek afgeweid was, de kudde achter de woestijn, achter het noordelijk voor hem liggend landschap, dat aan de westzijde uit onvruchtbare dalen tussen steile rotsen, aan de oostzijde uit een uitgestrekte, zandige en verbrande vlakte bestond; en hij kwam, nadat hij drie of vier dagreizen voortgegaan was, op de weiden, aan de berg van God, aan Horeb 1) (droogte).

1) Horeb is in het midden van een schiereiland gelegen en bestaat uit graniet en gedeeltelijk ook uit porfierrots. Het is door oneffen dalen doorsneden. Het bestaat uit drie grote van het noordwesten naar het zuidoosten evenwijdig lopende bergketens. De oostelijke wordt Dschebel en Deir (kloostergebergte) genoemd en wordt ten oosten door het dal Sebayeh begrensd; de middelste is de eigenlijke Horeb of Sinaï, van de eerste door het dal Schoeib (Jethro-dal) gescheiden; de westelijke, die zich veel verder dan de beide anderen, naar het noorden en zuiden uitstrekt, heet Dschebel el Homr, wordt door het Ledscha-dal van de Sinaï gescheiden en loopt zuidelijk in de hoogste berg van de gehele groep, de Katharijnenberg, uit. Het diepe dal Schoeib nu is het, waarheen Mozes de kudde van zijn schoonvader dreef, daar dit aan de glooiingen van beide bergen en op de dalgrond voortreffelijke weiden aanbood. Thans bevindt zich daar het Katharijnenklooster, een toevluchtsoord voor alle bezoekers van de Sinaï, met schone tuinen. Tot zijn talrijke gebouwen behoort ook een tamelijk grote kerk uit de zestiende eeuw, waar door latere aanbouw echter veel veranderd is. Aan het allerheiligste sluit zich een enigszins lager gelegen kapel; dat zou de plaats zijn, waar Mozes de volgende wonderbare verschijning had; zij wordt nog in het bijzonder aangewezen door een metalen plaat, welke in kunstig snijwerk de gebeurtenis voorstelt..

Van geen plaats op aarde heeft men zulk een ongewoon en eigenaardig uitzicht, als men van de top van de berg Sinaï heeft. Het is, als stond men midden op het reusachtig grote nest van een eenzame adelaar, gebouwd op naakte rotsen, en door twee zeeën begrensd. Waarheen men het oog ook wendt, nergens ontdekt men een groene bergvlakte, nergens een bos; geen enkele ruisende beek of waterval, geen hut noch enig dorp; en wanneer de stem van de stormwind en de donder zwijgt, dan heerst hier een stilte, zo groots en verheven, als op geen andere plek op aarde. De woestijn van Sinaï staat daar, als een nog onveranderd gewrocht van de derde dag van de schepping, als een gedenkteken van die dag, toen God sprak: "Dat de wateren van onder de hemel in n plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde." Zij levert ons een aanschouwelijk beeld van die begintijd toen er nog geen gras, geen kruid of vruchtbaar geboomte was, geen levend gedierte, geen gevogelte, geen vee of mensen; maar toen, in plaats van de werkzaamheid van het bezielde leven, slechts het gebod werd vernomen, dat aan de grondvesten der aarde haar gedaante en aan de wateren hun bepaalde grenzen gaf.

De berg Horeb wordt hier de berg van God genoemd, omdat hij later die naam heeft gedragen..

Vers 1

1. En Mozes hoedde, terwijl de kinderen van Israël in Egypte zuchtten en schreeuwden, (Exodus 2:23) de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian (hoofdstuk. 2:18). En hij, Mozes leidde, zoals hij dit gewoon was te doen, wanneer de meer nabij zijnde landstreek afgeweid was, de kudde achter de woestijn, achter het noordelijk voor hem liggend landschap, dat aan de westzijde uit onvruchtbare dalen tussen steile rotsen, aan de oostzijde uit een uitgestrekte, zandige en verbrande vlakte bestond; en hij kwam, nadat hij drie of vier dagreizen voortgegaan was, op de weiden, aan de berg van God, aan Horeb 1) (droogte).

1) Horeb is in het midden van een schiereiland gelegen en bestaat uit graniet en gedeeltelijk ook uit porfierrots. Het is door oneffen dalen doorsneden. Het bestaat uit drie grote van het noordwesten naar het zuidoosten evenwijdig lopende bergketens. De oostelijke wordt Dschebel en Deir (kloostergebergte) genoemd en wordt ten oosten door het dal Sebayeh begrensd; de middelste is de eigenlijke Horeb of Sinaï, van de eerste door het dal Schoeib (Jethro-dal) gescheiden; de westelijke, die zich veel verder dan de beide anderen, naar het noorden en zuiden uitstrekt, heet Dschebel el Homr, wordt door het Ledscha-dal van de Sinaï gescheiden en loopt zuidelijk in de hoogste berg van de gehele groep, de Katharijnenberg, uit. Het diepe dal Schoeib nu is het, waarheen Mozes de kudde van zijn schoonvader dreef, daar dit aan de glooiingen van beide bergen en op de dalgrond voortreffelijke weiden aanbood. Thans bevindt zich daar het Katharijnenklooster, een toevluchtsoord voor alle bezoekers van de Sinaï, met schone tuinen. Tot zijn talrijke gebouwen behoort ook een tamelijk grote kerk uit de zestiende eeuw, waar door latere aanbouw echter veel veranderd is. Aan het allerheiligste sluit zich een enigszins lager gelegen kapel; dat zou de plaats zijn, waar Mozes de volgende wonderbare verschijning had; zij wordt nog in het bijzonder aangewezen door een metalen plaat, welke in kunstig snijwerk de gebeurtenis voorstelt..

Van geen plaats op aarde heeft men zulk een ongewoon en eigenaardig uitzicht, als men van de top van de berg Sinaï heeft. Het is, als stond men midden op het reusachtig grote nest van een eenzame adelaar, gebouwd op naakte rotsen, en door twee zeeën begrensd. Waarheen men het oog ook wendt, nergens ontdekt men een groene bergvlakte, nergens een bos; geen enkele ruisende beek of waterval, geen hut noch enig dorp; en wanneer de stem van de stormwind en de donder zwijgt, dan heerst hier een stilte, zo groots en verheven, als op geen andere plek op aarde. De woestijn van Sinaï staat daar, als een nog onveranderd gewrocht van de derde dag van de schepping, als een gedenkteken van die dag, toen God sprak: "Dat de wateren van onder de hemel in n plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde." Zij levert ons een aanschouwelijk beeld van die begintijd toen er nog geen gras, geen kruid of vruchtbaar geboomte was, geen levend gedierte, geen gevogelte, geen vee of mensen; maar toen, in plaats van de werkzaamheid van het bezielde leven, slechts het gebod werd vernomen, dat aan de grondvesten der aarde haar gedaante en aan de wateren hun bepaalde grenzen gaf.

De berg Horeb wordt hier de berg van God genoemd, omdat hij later die naam heeft gedragen..

Vers 2

2. En de Engel des HEEREN, die grote bode van God, die vanaf het begin de openbaarder van de Heere (Genesis 16:7; Genesis 18:1; Genesis 19:24; Genesis 22:11,Genesis 22:15; Genesis 31:11; Genesis 32:24,Genesis 32:29; Genesis 48:16) en het licht van de mensen (John 1:4) geweest is, verscheen 1) hem in een vuurvlam 2) uit het midden van een braambos 3) of doornbos, (Spina Aegyptiaca) en hij zag, terwijl hij een bepaalde tijd zijn aandacht daarop vestigde, en ziet, 4)de braambos brandde in het vuur, en de braambos werd niet verteerd.5)

1) Dat Hij een zichtbare gedaante aannam, was noodzakelijk, opdat door Mozes gezien zou worden, niet hoedanig Hij was wat zijn Wezen aangaat, maar voor zoveel de zwakheid van zijn menselijk verstand kon vatten. Want zo is het aan te nemen, zo dikwijls God eertijds aan de heilige vaders verscheen, dat Hij uit zijn hoogte enigszins afdaalde, opdat Hij zich aan hen openbaarde, voor zover als het nuttig was en hun begrip kon vatten. Hetzelfde is ook van de engelen te zeggen, die, ofschoon zij onzichtbare geesten zijn, wanneer God het wilde, een gedaante hebben aangenomen, waarin zij gekend konden worden. Men moet echter goed verstaan, wie deze Engel is geweest, daar Hij kort daarna zich niet slechts Jehova noemt, maar zich ook de eer voorbehoudt van een enige en eeuwige Godheid te zijn. Deze wijze van spreken is wel te verklaren, dat de engelen de persoon van God op zich overbrengen, voor zover zij deelnemen aan zaken, door Hemzelf hun opgelegd, maar omdat uit meerdere plaatsen bekend is, voornamelijk uit het eerste hoofdstuk van Zacharias, dat onder de engelen n tot vorst en hoofd is gesteld, die over de anderen heerst, zijn de oude doctoren van de Kerk terecht van oordeel, dat de Enige zoon van God alzo genoemd wordt in zijn betrekking als Middelaar, welke hoedanigheid hij wel eerst bij zijn vleeswording heeft ontvangen, maar welk ambt hem toch van het begin af aan is opgedragen. En Paulus is voor ons van dit mysterie een bekwaam uitlegger, die duidelijk beweert, (1Cor.10:4) dat Christus de leidsman in de woestijn van zijn volk is geweest. Ofschoon Hij dus toen wel niet in de eigenlijke zin van het woord de bode van de Vader was, toch was de voorbeschikking tot dit ambt reeds toen zo van kracht, dat hij om der vaderen wil zich deze gedaante heeft gegeven..

En dat die lichtglans van God neerdaalt in een doornbos, is in volkomen overeenstemming met het teken, eens door de hemelbode gegeven van Gods komst in het vlees: "een kind in doeken liggende in de kribbe." Het is het teken van de openbaring van de oneindige God, die in neerbuigende genade zich neerlaat tot de eindige mens. Het is aldus een getuigenis van de vrijwillige en vrijmachtige betoning van een goddelijke liefde, wier grenzeloze heerlijkheid eerst door het woord van God wordt verklaard en gepeild. Maar als teken van Gods verschijning op aarde moest "het doornenbos door goddelijk licht omstraald", daar ook tevens het teken zijn van Gods bijzondere stichtingen en plantingen op aarde, van Zijn volk, van Zijn kerk en van Zijn uitverkorenen..

De verklaring, alsof de vuurvlam het teken van de Engel des Heren geweest was, en deze zich niet in de gedaante van een persoon zou hebben geopenbaard, wordt door de grondtekst weerlegd, waarin letterlijk staat: in het hart of binnenste van het vuur.

2) In het Hebreeuws Belavath-sh, "in een vuurvlam" en niet zoals sommigen menen, in het hart van het vuur. Sommigen zijn van mening, dat die vlam vuur was de Shechina, de heilige tegenwoordigheid van de Heere..

3) De braambos stelt het volk van Israël in zijn geringheid voor, als een door de wereld veracht volk. (Judges 9:15). Het branden van het bos betekent de verdrukking en de benauwdheid, waarin zij nu waren (Deuteronomy 4:20); dat het echter niet verteerd werd, en de Engel des Heren in die vlam was, wijst daarop, dat die verdrukking was toegezonden door Hem, die midden onder Zijn volk is en het wel tuchtigt, maar niet aan de dood overgeeft (Psalms 118:18)

Aan deze gebeurtenis ontleende de Schotse kerk haar symbool, bestaande uit een brandend bos, met de spreuk: "nec tamen consumebatur" (en het werd toch niet verteerd)

"Waarom zegt gij dan, o Jakob! en spreekt, o Israël! mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij? Isaiah 40:27). Ook in de vuurvlam, juist in de vuurvlam is Hij, die gezegd heeft: "die Ik lief heb, kastijd ik" (Revelation 3:19)

4) "En hij zag en ziet." Een uitdrukking, die gewoonlijk in de Heilige Schrift wordt gebruikt, wanneer er iets opvallends geschiedt, iets dat verwondering en verbazing wekt..

5) God woonde in de braambos en de braambos was (d.i. betekende) verdrukking en benauwdheid en alle doornen en distels. En waarom woonde hij in het midden van de verdrukking en benauwdheid? Omdat hij Israël zag in grote verdrukking, zo woonde Hij ook bij hen in het midden van de verdrukkingen, om te bevestigen hetgeen gezegd wordt Isaiah 63:9): In al hun benauwdheid was hij benauwd.

De brandende braambos is ook het beeld van de Kerk. Wel vervolgd maar niet vernietigd. Wel blootstaande aan hete vervolgingen, maar nochtans zich altijd weer openbarende als van God bemind en beschermd. Eigenaardig, er zijn sommigen geweest onder de Joodse uitleggers, die beweerd hebben, dat de braambos hoe langer hoe meer in glans toenam. Wij laten dat voor hetgeen het is, maar toch is ook dit beeld op Israël en de Kerk van toepassing. Anderen zijn van mening, o.a. dr. Hoedemaker, dat de brandende braambos beeld is van Gods heerlijkheid, wonende in het midden van Israël..

Vers 2

2. En de Engel des HEEREN, die grote bode van God, die vanaf het begin de openbaarder van de Heere (Genesis 16:7; Genesis 18:1; Genesis 19:24; Genesis 22:11,Genesis 22:15; Genesis 31:11; Genesis 32:24,Genesis 32:29; Genesis 48:16) en het licht van de mensen (John 1:4) geweest is, verscheen 1) hem in een vuurvlam 2) uit het midden van een braambos 3) of doornbos, (Spina Aegyptiaca) en hij zag, terwijl hij een bepaalde tijd zijn aandacht daarop vestigde, en ziet, 4)de braambos brandde in het vuur, en de braambos werd niet verteerd.5)

1) Dat Hij een zichtbare gedaante aannam, was noodzakelijk, opdat door Mozes gezien zou worden, niet hoedanig Hij was wat zijn Wezen aangaat, maar voor zoveel de zwakheid van zijn menselijk verstand kon vatten. Want zo is het aan te nemen, zo dikwijls God eertijds aan de heilige vaders verscheen, dat Hij uit zijn hoogte enigszins afdaalde, opdat Hij zich aan hen openbaarde, voor zover als het nuttig was en hun begrip kon vatten. Hetzelfde is ook van de engelen te zeggen, die, ofschoon zij onzichtbare geesten zijn, wanneer God het wilde, een gedaante hebben aangenomen, waarin zij gekend konden worden. Men moet echter goed verstaan, wie deze Engel is geweest, daar Hij kort daarna zich niet slechts Jehova noemt, maar zich ook de eer voorbehoudt van een enige en eeuwige Godheid te zijn. Deze wijze van spreken is wel te verklaren, dat de engelen de persoon van God op zich overbrengen, voor zover zij deelnemen aan zaken, door Hemzelf hun opgelegd, maar omdat uit meerdere plaatsen bekend is, voornamelijk uit het eerste hoofdstuk van Zacharias, dat onder de engelen n tot vorst en hoofd is gesteld, die over de anderen heerst, zijn de oude doctoren van de Kerk terecht van oordeel, dat de Enige zoon van God alzo genoemd wordt in zijn betrekking als Middelaar, welke hoedanigheid hij wel eerst bij zijn vleeswording heeft ontvangen, maar welk ambt hem toch van het begin af aan is opgedragen. En Paulus is voor ons van dit mysterie een bekwaam uitlegger, die duidelijk beweert, (1Cor.10:4) dat Christus de leidsman in de woestijn van zijn volk is geweest. Ofschoon Hij dus toen wel niet in de eigenlijke zin van het woord de bode van de Vader was, toch was de voorbeschikking tot dit ambt reeds toen zo van kracht, dat hij om der vaderen wil zich deze gedaante heeft gegeven..

En dat die lichtglans van God neerdaalt in een doornbos, is in volkomen overeenstemming met het teken, eens door de hemelbode gegeven van Gods komst in het vlees: "een kind in doeken liggende in de kribbe." Het is het teken van de openbaring van de oneindige God, die in neerbuigende genade zich neerlaat tot de eindige mens. Het is aldus een getuigenis van de vrijwillige en vrijmachtige betoning van een goddelijke liefde, wier grenzeloze heerlijkheid eerst door het woord van God wordt verklaard en gepeild. Maar als teken van Gods verschijning op aarde moest "het doornenbos door goddelijk licht omstraald", daar ook tevens het teken zijn van Gods bijzondere stichtingen en plantingen op aarde, van Zijn volk, van Zijn kerk en van Zijn uitverkorenen..

De verklaring, alsof de vuurvlam het teken van de Engel des Heren geweest was, en deze zich niet in de gedaante van een persoon zou hebben geopenbaard, wordt door de grondtekst weerlegd, waarin letterlijk staat: in het hart of binnenste van het vuur.

2) In het Hebreeuws Belavath-sh, "in een vuurvlam" en niet zoals sommigen menen, in het hart van het vuur. Sommigen zijn van mening, dat die vlam vuur was de Shechina, de heilige tegenwoordigheid van de Heere..

3) De braambos stelt het volk van Israël in zijn geringheid voor, als een door de wereld veracht volk. (Judges 9:15). Het branden van het bos betekent de verdrukking en de benauwdheid, waarin zij nu waren (Deuteronomy 4:20); dat het echter niet verteerd werd, en de Engel des Heren in die vlam was, wijst daarop, dat die verdrukking was toegezonden door Hem, die midden onder Zijn volk is en het wel tuchtigt, maar niet aan de dood overgeeft (Psalms 118:18)

Aan deze gebeurtenis ontleende de Schotse kerk haar symbool, bestaande uit een brandend bos, met de spreuk: "nec tamen consumebatur" (en het werd toch niet verteerd)

"Waarom zegt gij dan, o Jakob! en spreekt, o Israël! mijn weg is voor de Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij? Isaiah 40:27). Ook in de vuurvlam, juist in de vuurvlam is Hij, die gezegd heeft: "die Ik lief heb, kastijd ik" (Revelation 3:19)

4) "En hij zag en ziet." Een uitdrukking, die gewoonlijk in de Heilige Schrift wordt gebruikt, wanneer er iets opvallends geschiedt, iets dat verwondering en verbazing wekt..

5) God woonde in de braambos en de braambos was (d.i. betekende) verdrukking en benauwdheid en alle doornen en distels. En waarom woonde hij in het midden van de verdrukking en benauwdheid? Omdat hij Israël zag in grote verdrukking, zo woonde Hij ook bij hen in het midden van de verdrukkingen, om te bevestigen hetgeen gezegd wordt Isaiah 63:9): In al hun benauwdheid was hij benauwd.

De brandende braambos is ook het beeld van de Kerk. Wel vervolgd maar niet vernietigd. Wel blootstaande aan hete vervolgingen, maar nochtans zich altijd weer openbarende als van God bemind en beschermd. Eigenaardig, er zijn sommigen geweest onder de Joodse uitleggers, die beweerd hebben, dat de braambos hoe langer hoe meer in glans toenam. Wij laten dat voor hetgeen het is, maar toch is ook dit beeld op Israël en de Kerk van toepassing. Anderen zijn van mening, o.a. dr. Hoedemaker, dat de brandende braambos beeld is van Gods heerlijkheid, wonende in het midden van Israël..

Vers 3

3. En Mozes, daarover verwonderd, zei 1) bij zichzelf, of tot zijn meeherders: Ik zal mij nu daarheen wenden, en bezien dat grote gezicht, waarom de braambos niet verbrandt. 1) Het is zeker, dat Mozes zelf met heilige vrees werd aangedaan, niet zo maar, maar door goddelijke bezieling. Ofschoon hij nog aan geen gezichten gewoon was, bemerkte hij echter, dat dit niet een gewoon schouwspel was, maar dat het een of ander mysterie door deze afbeelding werd kenbaar gemaakt, waarvan de kennis volstrekt niet mocht veronachtzaamd worden, waartoe hij van Gods wege werd geroepen. Want ook zijn leergierigheid is op te merken, waar hij naderbij komt, om te leren. Dikwijls toch gebeurt het, dat God ons tevergeefs iets doet ontmoeten, daar wij zo grote genade op onverschillige wijze van ons werpen. Laten wij daarom door het voorbeeld van Mozes leren, om, zo dikwijls God ons door een of ander teken tot zich trekt, wij ijverig erop mogen letten, opdat het aangeboden licht door onze zorgeloosheid niet verloren ga. Daar hij het nu een groot gezicht noemt, laten wij daaruit opmaken, dat hij door een hemelse inspiratie is onderwezen, omtrent de diepte van het mysterie, hetwelk hij nog niet had leren kennen. Maar God bereidt op deze wijze zijn gemoed tot eerbied, waardoor het hem eerder ten nut is..

Vers 3

3. En Mozes, daarover verwonderd, zei 1) bij zichzelf, of tot zijn meeherders: Ik zal mij nu daarheen wenden, en bezien dat grote gezicht, waarom de braambos niet verbrandt. 1) Het is zeker, dat Mozes zelf met heilige vrees werd aangedaan, niet zo maar, maar door goddelijke bezieling. Ofschoon hij nog aan geen gezichten gewoon was, bemerkte hij echter, dat dit niet een gewoon schouwspel was, maar dat het een of ander mysterie door deze afbeelding werd kenbaar gemaakt, waarvan de kennis volstrekt niet mocht veronachtzaamd worden, waartoe hij van Gods wege werd geroepen. Want ook zijn leergierigheid is op te merken, waar hij naderbij komt, om te leren. Dikwijls toch gebeurt het, dat God ons tevergeefs iets doet ontmoeten, daar wij zo grote genade op onverschillige wijze van ons werpen. Laten wij daarom door het voorbeeld van Mozes leren, om, zo dikwijls God ons door een of ander teken tot zich trekt, wij ijverig erop mogen letten, opdat het aangeboden licht door onze zorgeloosheid niet verloren ga. Daar hij het nu een groot gezicht noemt, laten wij daaruit opmaken, dat hij door een hemelse inspiratie is onderwezen, omtrent de diepte van het mysterie, hetwelk hij nog niet had leren kennen. Maar God bereidt op deze wijze zijn gemoed tot eerbied, waardoor het hem eerder ten nut is..

Vers 4

4. Toen de HEERE, Jehova, want deze was de engel des Heren, zag dat hij zich daarheen wendde, om te bezien, zo riep, 1) Hij, als de Almachtige, als God tot hem, uit het midden van het braambos, en zei: Mozes, Mozes!2) En hij zei, bij zulk een stem als aan de grond geworteld, en nu bemerkende, met Wie hij te doen had: Zie hier ben ik. 3) Spreukenek Heere, uw knecht hoort. (Genesis 22:11; Genesis 22:1Sam.3:10).

1)"Riep." Hier en bijna overal in de Heilige Schrift heeft dit woord de betekenis van, met verheffing van stem spreken..

Opmerkelijk is hier de naamsverwisseling. Jehova, de getrouwe, ziet Zijn knecht; God de Almachtige openbaart Zijn heerlijkheid, waarvoor Mozes zijn aangezicht verbergt (Exodus 3:6), terwijl wederom de Heere, Jehova, de redding van Zijn volk belooft (Exodus 3:7).

2) Ofschoon God zijn knecht niet wilde laten schrikken, wilde Hij toch door Zijn volgend gesprek, hem eerbied en ontzag inboezemen op tweeërlei manier. Daar Hij, Mozes tweemaal bij zijn naam roepende, hem diep in zijn gemoed inprent, dat, ofschoon hij zich gespoed heeft tot de aanspreekplaats van God, hij des te meer oplettend moest zijn, om te leren. Vervolgens, door hem te bevelen zijn schoenen uit te trekken, bewerkte en vormde Hij hem zelf, door bewondering en vrees, tot nederigheid..

3) Door innerlijke drijving van de Geest, bemerkte Mozes terstond, dat niemand minder dan God tot hem sprak, maar door die zelfde drijving stelde hij zich als een gewillig voorwerp in Zijn handen..

Vers 4

4. Toen de HEERE, Jehova, want deze was de engel des Heren, zag dat hij zich daarheen wendde, om te bezien, zo riep, 1) Hij, als de Almachtige, als God tot hem, uit het midden van het braambos, en zei: Mozes, Mozes!2) En hij zei, bij zulk een stem als aan de grond geworteld, en nu bemerkende, met Wie hij te doen had: Zie hier ben ik. 3) Spreukenek Heere, uw knecht hoort. (Genesis 22:11; Genesis 22:1Sam.3:10).

1)"Riep." Hier en bijna overal in de Heilige Schrift heeft dit woord de betekenis van, met verheffing van stem spreken..

Opmerkelijk is hier de naamsverwisseling. Jehova, de getrouwe, ziet Zijn knecht; God de Almachtige openbaart Zijn heerlijkheid, waarvoor Mozes zijn aangezicht verbergt (Exodus 3:6), terwijl wederom de Heere, Jehova, de redding van Zijn volk belooft (Exodus 3:7).

2) Ofschoon God zijn knecht niet wilde laten schrikken, wilde Hij toch door Zijn volgend gesprek, hem eerbied en ontzag inboezemen op tweeërlei manier. Daar Hij, Mozes tweemaal bij zijn naam roepende, hem diep in zijn gemoed inprent, dat, ofschoon hij zich gespoed heeft tot de aanspreekplaats van God, hij des te meer oplettend moest zijn, om te leren. Vervolgens, door hem te bevelen zijn schoenen uit te trekken, bewerkte en vormde Hij hem zelf, door bewondering en vrees, tot nederigheid..

3) Door innerlijke drijving van de Geest, bemerkte Mozes terstond, dat niemand minder dan God tot hem sprak, maar door die zelfde drijving stelde hij zich als een gewillig voorwerp in Zijn handen..

Vers 5

5. En hij zei: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; 1) want de plaats, waarop gij staat is, om Mijn nabijheid, Mijn tegenwoordigheid, heilig land.

1) In het Oosten, waar men schoenen of liever sandalen draagt tot bescherming van de voeten tegen verontreiniging, en deze alzo zelf voor een beeld van onreinheid gehouden worden, betreedt niemand, anders dan barrevoets, een heilige, een gewijde plaats. Nu moet Mozes in eigenlijke zin doen, wat hem hier bevolen wordt Joshua 5:15); maar meer nog moet alles wat van blote nieuwsgierigheid in zijn ziel is, weggenomen worden, en hij geheel met heilige eerbied vervuld worden, in welke alleen een mens tegenover zijn God mag staan..

Het goddelijk bevel, om zijn schoenen uit te trekken, verklaart zich uit de gewoonte in het Oosten. Schoenen en sandalen zijn slechts tot beschutting van de voeten voor verontreiniging. Geen Brahmaan treedt een Pagode binnen, geen Moslim een Moskee, zonder eerst zijn schoenen, in elk geval de overschoenen, uitgetrokken te hebben. De plaats van het brandende bos was heilig door de tegenwoordigheid van God, en het uittrekken van de schoenen moest niet alleen de eerbied voor de heilige plaats uitdrukken, maar veel meer de heilige vrees, welke de inwendige mens (Efeze3:16) de heilige God schuldig is..

Het uittrekken van de schoenen is hier beeld van de reiniging en heiliging van geestelijke onreinheid..

Vers 5

5. En hij zei: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; 1) want de plaats, waarop gij staat is, om Mijn nabijheid, Mijn tegenwoordigheid, heilig land.

1) In het Oosten, waar men schoenen of liever sandalen draagt tot bescherming van de voeten tegen verontreiniging, en deze alzo zelf voor een beeld van onreinheid gehouden worden, betreedt niemand, anders dan barrevoets, een heilige, een gewijde plaats. Nu moet Mozes in eigenlijke zin doen, wat hem hier bevolen wordt Joshua 5:15); maar meer nog moet alles wat van blote nieuwsgierigheid in zijn ziel is, weggenomen worden, en hij geheel met heilige eerbied vervuld worden, in welke alleen een mens tegenover zijn God mag staan..

Het goddelijk bevel, om zijn schoenen uit te trekken, verklaart zich uit de gewoonte in het Oosten. Schoenen en sandalen zijn slechts tot beschutting van de voeten voor verontreiniging. Geen Brahmaan treedt een Pagode binnen, geen Moslim een Moskee, zonder eerst zijn schoenen, in elk geval de overschoenen, uitgetrokken te hebben. De plaats van het brandende bos was heilig door de tegenwoordigheid van God, en het uittrekken van de schoenen moest niet alleen de eerbied voor de heilige plaats uitdrukken, maar veel meer de heilige vrees, welke de inwendige mens (Efeze3:16) de heilige God schuldig is..

Het uittrekken van de schoenen is hier beeld van de reiniging en heiliging van geestelijke onreinheid..

Vers 6

6. Hij zei voorts, a) Ik ben de God van uw vader 1) (van uw vaderen, Exodus 18:4), de God van Abraham, de God van Izaak, en de God van Jakob, die Zijn verbond met hen opgericht en hun grote beloften gegeven heb. Deze wil Ik nu vervullen. En Mozes verborg2) zijn aangezicht (1 Kings 19:13), b) want hij vreesde God, die zich in de brandende braambos openbaarde, aan te zien; daarmee had Mozes in de geestelijke zin van het het woord de schoenen van zijn voeten getrokken.

a)Matthew 22:32 Mark 12:26 Luke 20:37 Acts 7:32 b)1 Kings 19:12 Isaiah 6:2

1) "Van uw vader." Hiermee heeft de Heere niet alleen Abraham op het oog, maar elk van de drie Patriarchen. Ieder Patriarch op zichzelf had de belofte van God ontvangen. De Heere God herinnert hier aan Mozes het verbond, dat Hij met de vaderen had opgericht, en openbaart zich daarom door deze woorden als de God van het Verbond. Ongetwijfeld, om daarmee vertrouwen bij de man van God te wekken. Gods heerlijkheid had Mozes gezien. Zijn trouw mocht hem evenmin onbekend blijven..

2) Dat Mozes zijn aangezicht bedekt, is niet slechts een teken van eerbied, maar ook van schrik of vrees. Het was toch de moeite waard, dat zijn gemoed zo door heilige vrees werd geroerd en getroffen, opdat hij des te gewilliger was, om te gehoorzamen. Wij lezen bij Isaiah 6:2, dat ook de Engelen hun aangezicht bedekken, daar zij de onbeschrijfelijke glorie van God niet kunnen verdragen. Daarom is het volstrekt niet te verwonderen, indien een sterfelijk mens haar niet durft beschouwen..

In het Hebreeuws Wajasther, Hij omhulde. Duidelijk is dan, dat hij zijn aangezicht bedekte met zijn handen of met iets anders. De zondige en sterfelijke mens kan de heiligheid van God niet verdragen. Daarom, indien God, de Heere, een zondaar komt te bekeren, ontdekt Hij zich allereerst in zijn Rechtvaardigheid en Heiligheid, opdat de zondaar het "wee mij, ik verga" zal leren uitroepen, zichzelf geheel en al ontvallen, om alleen in Christus gevonden te worden.. 7. En de HEERE zei: 1) Ik heb zeer wel gezien 2) de verdrukking van mijn volk, 3) dat in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers, 4) a) want ik heb hun smarten bekend.5)

a) Exodus 2:23 Acts 7:34

1) Voor God Mozes de taak opdraagt, om het volk te bevrijden, wekt hij bij hem met vele woorden de hoop op de overwinning en op een gelukkige uitkomst. Want wij weten, dat twijfel de gemoederen door zorg en angst trager doet zijn en met krachteloosheid slaat. Mozes kon daarom de zaak niet met kracht ondernemen of voortrekken, tenzij hij werd aangevuurd door geloof op de goddelijke hulp. Daarom voorspelt God, dat Hij hem tot leidsman zal zijn, opdat hij steunende op zodanig opperbevel, onbevreesd zich tot de strijd zou aangorden..

2) In het Hebreeuws Raoh raithi: "Ik heb ziende gezien." De grondtekst geeft duidelijk aan, dat de Heere wel degelijk gelet heeft op de noodkreten van zijn volk..

3) Merk op, hoe bij de onwrikbaarheid van Gods Almacht, tevens de innigheid en tederheid van Zijn liefde in deze woorden uitkomt. Hij had gesproken van de verdrukking "van mijn volk," als om te doen voelen, dat dit volk ook in de verdrukking het Zijne bleef, door de verdrukking als het ware het eerst recht werd. Dat mag het volk des Heren, dat in druk neerzit, waarlijk nog wel eens uit Gods woord horen: dat het in de verdrukking kan wezen en toch Gods volk zijn en blijven. Maar ziet ook welk goed en liefelijk deel de Heere in de toekomst tegenover die verdrukking weet te stellen. Naar de zwaarte van de druk is ook de grootte van het beloofde goed..

4) Niet alleen vanwege Farao had Israël geroepen, maar ook vanwege zijn knechten, die hij over hen had gesteld, en welke mensen de koning nog in wreedheid overtroffen..

5) Hoe lieflijk en teder openbaart de Heere zich hier. Niet alleen dat Hij gehoord heeft, wat zij tot Hem geroepen hebben, maar hun smarten zijn Zijn smarten geworden. Wat hun aangedaan is, is Hem aangedaan. Die Zijn volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan (Zacheria 2:8).

Vers 6

6. Hij zei voorts, a) Ik ben de God van uw vader 1) (van uw vaderen, Exodus 18:4), de God van Abraham, de God van Izaak, en de God van Jakob, die Zijn verbond met hen opgericht en hun grote beloften gegeven heb. Deze wil Ik nu vervullen. En Mozes verborg2) zijn aangezicht (1 Kings 19:13), b) want hij vreesde God, die zich in de brandende braambos openbaarde, aan te zien; daarmee had Mozes in de geestelijke zin van het het woord de schoenen van zijn voeten getrokken.

a)Matthew 22:32 Mark 12:26 Luke 20:37 Acts 7:32 b)1 Kings 19:12 Isaiah 6:2

1) "Van uw vader." Hiermee heeft de Heere niet alleen Abraham op het oog, maar elk van de drie Patriarchen. Ieder Patriarch op zichzelf had de belofte van God ontvangen. De Heere God herinnert hier aan Mozes het verbond, dat Hij met de vaderen had opgericht, en openbaart zich daarom door deze woorden als de God van het Verbond. Ongetwijfeld, om daarmee vertrouwen bij de man van God te wekken. Gods heerlijkheid had Mozes gezien. Zijn trouw mocht hem evenmin onbekend blijven..

2) Dat Mozes zijn aangezicht bedekt, is niet slechts een teken van eerbied, maar ook van schrik of vrees. Het was toch de moeite waard, dat zijn gemoed zo door heilige vrees werd geroerd en getroffen, opdat hij des te gewilliger was, om te gehoorzamen. Wij lezen bij Isaiah 6:2, dat ook de Engelen hun aangezicht bedekken, daar zij de onbeschrijfelijke glorie van God niet kunnen verdragen. Daarom is het volstrekt niet te verwonderen, indien een sterfelijk mens haar niet durft beschouwen..

In het Hebreeuws Wajasther, Hij omhulde. Duidelijk is dan, dat hij zijn aangezicht bedekte met zijn handen of met iets anders. De zondige en sterfelijke mens kan de heiligheid van God niet verdragen. Daarom, indien God, de Heere, een zondaar komt te bekeren, ontdekt Hij zich allereerst in zijn Rechtvaardigheid en Heiligheid, opdat de zondaar het "wee mij, ik verga" zal leren uitroepen, zichzelf geheel en al ontvallen, om alleen in Christus gevonden te worden.. 7. En de HEERE zei: 1) Ik heb zeer wel gezien 2) de verdrukking van mijn volk, 3) dat in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers, 4) a) want ik heb hun smarten bekend.5)

a) Exodus 2:23 Acts 7:34

1) Voor God Mozes de taak opdraagt, om het volk te bevrijden, wekt hij bij hem met vele woorden de hoop op de overwinning en op een gelukkige uitkomst. Want wij weten, dat twijfel de gemoederen door zorg en angst trager doet zijn en met krachteloosheid slaat. Mozes kon daarom de zaak niet met kracht ondernemen of voortrekken, tenzij hij werd aangevuurd door geloof op de goddelijke hulp. Daarom voorspelt God, dat Hij hem tot leidsman zal zijn, opdat hij steunende op zodanig opperbevel, onbevreesd zich tot de strijd zou aangorden..

2) In het Hebreeuws Raoh raithi: "Ik heb ziende gezien." De grondtekst geeft duidelijk aan, dat de Heere wel degelijk gelet heeft op de noodkreten van zijn volk..

3) Merk op, hoe bij de onwrikbaarheid van Gods Almacht, tevens de innigheid en tederheid van Zijn liefde in deze woorden uitkomt. Hij had gesproken van de verdrukking "van mijn volk," als om te doen voelen, dat dit volk ook in de verdrukking het Zijne bleef, door de verdrukking als het ware het eerst recht werd. Dat mag het volk des Heren, dat in druk neerzit, waarlijk nog wel eens uit Gods woord horen: dat het in de verdrukking kan wezen en toch Gods volk zijn en blijven. Maar ziet ook welk goed en liefelijk deel de Heere in de toekomst tegenover die verdrukking weet te stellen. Naar de zwaarte van de druk is ook de grootte van het beloofde goed..

4) Niet alleen vanwege Farao had Israël geroepen, maar ook vanwege zijn knechten, die hij over hen had gesteld, en welke mensen de koning nog in wreedheid overtroffen..

5) Hoe lieflijk en teder openbaart de Heere zich hier. Niet alleen dat Hij gehoord heeft, wat zij tot Hem geroepen hebben, maar hun smarten zijn Zijn smarten geworden. Wat hun aangedaan is, is Hem aangedaan. Die Zijn volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan (Zacheria 2:8).

Vers 8

8. Daarom ben Ik neergekomen, 1) (Genesis 11:5) dat ik het verlosse uit de hand van de Egyptenaren, en het opvoere uit dit land van verdrukking, waar zij bovendien wegens overbevolking opeen gedrongen worden; Ik zal het leiden naar een goed en ruim land, vloeiende van melk en honing, 2) een land, dat in tegenstelling van de door kunstmiddelen verkregen vruchtbaarheid van de tegenwoordige woonplaats vanzelf de edelste voortbrengselen in grote overvloed oplevert (Deuteronomy 8:7-Deuteronomy 8:9); namelijk, tot de plaats van de Kananieten en van de Hethieten, en van de Amorieten, en de Ferezieten, en van de Hevieten, en van de Jebuzieten. (Genesis 10:15; Genesis 15:20).

1) Ook: zie Genesis 11:5 Genesis 11:2) Melk en honing zijn de eenvoudigste en tegelijk de liefelijkste voortbrengselen van een gras- of bloemrijk land, welke Palestina in rijke mate opleveren, zelfs in de toestand van verlating..

Vers 8

8. Daarom ben Ik neergekomen, 1) (Genesis 11:5) dat ik het verlosse uit de hand van de Egyptenaren, en het opvoere uit dit land van verdrukking, waar zij bovendien wegens overbevolking opeen gedrongen worden; Ik zal het leiden naar een goed en ruim land, vloeiende van melk en honing, 2) een land, dat in tegenstelling van de door kunstmiddelen verkregen vruchtbaarheid van de tegenwoordige woonplaats vanzelf de edelste voortbrengselen in grote overvloed oplevert (Deuteronomy 8:7-Deuteronomy 8:9); namelijk, tot de plaats van de Kananieten en van de Hethieten, en van de Amorieten, en de Ferezieten, en van de Hevieten, en van de Jebuzieten. (Genesis 10:15; Genesis 15:20).

1) Ook: zie Genesis 11:5 Genesis 11:2) Melk en honing zijn de eenvoudigste en tegelijk de liefelijkste voortbrengselen van een gras- of bloemrijk land, welke Palestina in rijke mate opleveren, zelfs in de toestand van verlating..

Vers 9

9. En nu, zie, het geschrei van de kinderen van Israël is tot mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de Egyptenaren hen verdrukken.

Opdat hij nu van tevoren reeds weet, dat God, de Heere, nooit met onredelijke eisen tot ons komt, wordt hem allereerst de aanleiding tot die eis verklaard; daarna wordt hij gewezen op de omvang van de eis, en straks daarna op de te verwachten uitkomst daarvan. Immers was er aanleiding genoeg voor de opdracht, die de Heere aanstonds aan Mozes zal geven, in verband met de ellende van het volk en die van Mozes vroeger, zo jammerlijk mislukt pogen, om daaraan een einde te maken. De Heere zei: "En nu, zie het angstgeschrei van de kinderen van Israël is tot mij gekomen (heeft mijn oren bereikt en mijn deernis opgewekt); en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de Egyptenaren hen verdrukken." Twee dingen vielen bij de druk van het volk samen: de jammer van de kinderen van de Heere geleden, en het onrecht van de vijanden van God bedreven..

Vers 9

9. En nu, zie, het geschrei van de kinderen van Israël is tot mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de Egyptenaren hen verdrukken.

Opdat hij nu van tevoren reeds weet, dat God, de Heere, nooit met onredelijke eisen tot ons komt, wordt hem allereerst de aanleiding tot die eis verklaard; daarna wordt hij gewezen op de omvang van de eis, en straks daarna op de te verwachten uitkomst daarvan. Immers was er aanleiding genoeg voor de opdracht, die de Heere aanstonds aan Mozes zal geven, in verband met de ellende van het volk en die van Mozes vroeger, zo jammerlijk mislukt pogen, om daaraan een einde te maken. De Heere zei: "En nu, zie het angstgeschrei van de kinderen van Israël is tot mij gekomen (heeft mijn oren bereikt en mijn deernis opgewekt); en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de Egyptenaren hen verdrukken." Twee dingen vielen bij de druk van het volk samen: de jammer van de kinderen van de Heere geleden, en het onrecht van de vijanden van God bedreven..

Vers 10

10. Zo kom nu, 1) en a) Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn last bij hem volbrengt, en Mijn volk, de kinderen van Israël, uit Egypte leidt.

a) Psalms 105:26 Hoz.12:14 Mich.6:4 Acts 7:35

1) Nadat God zijn knecht, opdat hij zich des te spoediger tot het werk zou aangorden, door beloften had bevestigd, geeft Hij hem nu Zijn bevelen, en roept hem tot het ambt, waartoe hij bestemd was, om het te bedienen. En dit is de beste reden, om hem voor zijn ambt moed in te boezemen, waar God hem een zeker bewijs geeft van een gunstige afloop, daar hij overigens door twijfelingen verzwakt zou geweest zijn. Want ofschoon men aan de bevelen van God eenvoudig moest gehoorzamen, zonder enige aarzeling en bedenking, echter aan onze langzaamheid willende tegemoet komen, belooft Hij ons, dat onze pogingen niet ijdel of vruchteloos zullen zijn..

In het Hebreeuws Legaa, ga. Het is een direct bevel van de Heere. Een bevel echter, gevolgd door de verzekering, dat de Heere hem zijn pogingen wel zal doen gelukken..

Vers 10

10. Zo kom nu, 1) en a) Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn last bij hem volbrengt, en Mijn volk, de kinderen van Israël, uit Egypte leidt.

a) Psalms 105:26 Hoz.12:14 Mich.6:4 Acts 7:35

1) Nadat God zijn knecht, opdat hij zich des te spoediger tot het werk zou aangorden, door beloften had bevestigd, geeft Hij hem nu Zijn bevelen, en roept hem tot het ambt, waartoe hij bestemd was, om het te bedienen. En dit is de beste reden, om hem voor zijn ambt moed in te boezemen, waar God hem een zeker bewijs geeft van een gunstige afloop, daar hij overigens door twijfelingen verzwakt zou geweest zijn. Want ofschoon men aan de bevelen van God eenvoudig moest gehoorzamen, zonder enige aarzeling en bedenking, echter aan onze langzaamheid willende tegemoet komen, belooft Hij ons, dat onze pogingen niet ijdel of vruchteloos zullen zijn..

In het Hebreeuws Legaa, ga. Het is een direct bevel van de Heere. Een bevel echter, gevolgd door de verzekering, dat de Heere hem zijn pogingen wel zal doen gelukken..

Vers 11

11. Toen zei Mozes, die in de 40 jaar van zijn oponthoud in Midian een geheel ander mens geworden was dan tevoren, (Exodus 2:11) tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan, en dat ik de kinderen van Israël uitgetypte zou voeren?

Omdat hij zich van zijn zwakheid bewust is, antwoordt hij, dat hij er niet geschikt voor is, en weigert op zulk een wijze de betrekking, dat hij nog niet schuldig aan ongehoorzaamheid kan geacht worden. Zijn verhouding tot Farao zet zijn voorwendsel voor zijn weigeren kracht bij. Aldus schijnt deze verontschuldiging uit bescheidenheid en nederigheid te geschieden. Ik althans meen, dat zij niet slechts van schuld is vrij te pleiten, maar lof verdient. Daartegen pleit ook niet, dat hij wist, dat God hem voor zulk een groot werk een helper zou zijn. Want hij verwondert er zich over, dat, wanneer in de macht van God er zo vele duizenden zijn, Hij niet liever een ander uitkiest. Maar een andere vraag ontstaat, waarom hij nu vreesachtig weigert te volbrengen, om het volk te bevrijden, daar hij veertig jaar tevoren zo bereid was, om de Egyptenaar te doden, terwijl hij toen steunende op de roeping van God, zulk een gevaarlijke daad heeft aangedurfd. Dat zijn moed door de ouderdom was gebroken, schijnt niet waarschijnlijk. Maar het blijkt, dat hij aan een ander euvel geleden heeft, dat hij in het begin zichzelf niet genoeg op de proef stellende, noch zijn vermogens, of de grootheid van de zaak in ogenschouw nemende, te zeer zich gehaast heeft. Ofschoon nu zulk een ijver prijzenswaardig is, faalt zij dikwijls midden in de loop, evenals vruchten die voor de tijd rijp worden, of niet tot rijpheid komen, ook niet lang duren. Ofschoon dus Mozes een voorbeeld van ridderlijke aard vertoonde, toen hij ijlings God ten dienste stond, nochtans ontbrak hem die standvastigheid, welke hem tot het einde zou gebracht hebben. Daar het geloof, dat in zijn hart aanwezig was, nog geen diepe wortel genoeg geschoten had, en hij zelf nog niet diep genoeg had onderzocht, wat hij kon, daarom, tot de tegenwoordige zaak geroepen, beeft hij, die, toen hij de moeilijkheden nog niet had doorzien, stoutmoediger was geweest..

Mozes was, door de verootmoedigingen van God, klein geworden. Al zijn overmoed was verdwenen. Als herder had hij al het moeilijke gezien, om aan het hoofd van iets te staan. Maar waar hij nu in eigen ogen niets is, is hij juist voor God het geschikte voorwerp, om zijn welbehagen te volbrengen..

Vers 11

11. Toen zei Mozes, die in de 40 jaar van zijn oponthoud in Midian een geheel ander mens geworden was dan tevoren, (Exodus 2:11) tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan, en dat ik de kinderen van Israël uitgetypte zou voeren?

Omdat hij zich van zijn zwakheid bewust is, antwoordt hij, dat hij er niet geschikt voor is, en weigert op zulk een wijze de betrekking, dat hij nog niet schuldig aan ongehoorzaamheid kan geacht worden. Zijn verhouding tot Farao zet zijn voorwendsel voor zijn weigeren kracht bij. Aldus schijnt deze verontschuldiging uit bescheidenheid en nederigheid te geschieden. Ik althans meen, dat zij niet slechts van schuld is vrij te pleiten, maar lof verdient. Daartegen pleit ook niet, dat hij wist, dat God hem voor zulk een groot werk een helper zou zijn. Want hij verwondert er zich over, dat, wanneer in de macht van God er zo vele duizenden zijn, Hij niet liever een ander uitkiest. Maar een andere vraag ontstaat, waarom hij nu vreesachtig weigert te volbrengen, om het volk te bevrijden, daar hij veertig jaar tevoren zo bereid was, om de Egyptenaar te doden, terwijl hij toen steunende op de roeping van God, zulk een gevaarlijke daad heeft aangedurfd. Dat zijn moed door de ouderdom was gebroken, schijnt niet waarschijnlijk. Maar het blijkt, dat hij aan een ander euvel geleden heeft, dat hij in het begin zichzelf niet genoeg op de proef stellende, noch zijn vermogens, of de grootheid van de zaak in ogenschouw nemende, te zeer zich gehaast heeft. Ofschoon nu zulk een ijver prijzenswaardig is, faalt zij dikwijls midden in de loop, evenals vruchten die voor de tijd rijp worden, of niet tot rijpheid komen, ook niet lang duren. Ofschoon dus Mozes een voorbeeld van ridderlijke aard vertoonde, toen hij ijlings God ten dienste stond, nochtans ontbrak hem die standvastigheid, welke hem tot het einde zou gebracht hebben. Daar het geloof, dat in zijn hart aanwezig was, nog geen diepe wortel genoeg geschoten had, en hij zelf nog niet diep genoeg had onderzocht, wat hij kon, daarom, tot de tegenwoordige zaak geroepen, beeft hij, die, toen hij de moeilijkheden nog niet had doorzien, stoutmoediger was geweest..

Mozes was, door de verootmoedigingen van God, klein geworden. Al zijn overmoed was verdwenen. Als herder had hij al het moeilijke gezien, om aan het hoofd van iets te staan. Maar waar hij nu in eigen ogen niets is, is hij juist voor God het geschikte voorwerp, om zijn welbehagen te volbrengen..

Vers 12

12. Hij dan zei: a) Ik zal voorzeker met u zijn, zeg daarom niet: ik ben te gering, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht, (2Kor.12:9) en dit zal u een teken zijn, dat 1) Ik u gezonden heb, en deze Mijn zending ook volbracht zal worden: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gij God dienen op deze berg. 2) (Exodus 24:1).

a) Joshua 1:5

1) Het "dit" van de Heere tegenover het "dat" van Mozes. De Heere God neemt alle bezwaren weg met dit een: "Ik zal voorzeker met u zijn." Daaraan had Mozes genoeg. Daarmee belooft God toch, dat Hij zelf op bijzondere wijze een werkdadig aandeel zal nemen in de verlossing van Zijn volk..

2) De last, die Mozes werd opgedragen, bestond daarin, dat hij de kinderen van Israël van Egypte naar Kanan zou geleiden. Dat nu op de weg daarheen de wetgeving zou plaats hebben, dat strekte Mozes tot een krachtige bevestiging van zijn goddelijke zending. Toen hij Sinaï had bereikt, had Mozes een groot deel van zijn zending vervuld, maar geenszins het grootste en moeilijkste deel. De veertig jaar, in de woestijn doorleefd, waren veel rijker aan bezwaren; zij stelden het geloof, het volhardend geduld op veel zwaarder proef, dan Mozes had ondergaan, toen hij, met de natuurlijke aanleg die hij bezat, met zijn ondernemende, naar vrijheid dorstende geest, zijn volk uit Egypte bevrijden moest. Daarom moest het teken, hier door God beloofd, deze eerste afdeling van zijn werk bezegelen en bekronen, opdat hij gesterkt en bevestigd mocht worden in de roeping, die hem nog te vervullen overbleef.. 13. Toen zei Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen van Israël, 1) en zeg tot hen: De God van uw vaderen heeft mij tot u gezonden; en zij, gelijk zonder twijfel geschieden zal, mij zeggen, hoe is Zijn naam! Hij heeft toch sedert de dagen van de vaderen Zich niet meer geopenbaard; laat ons dan horen onder welke naam Hij zich aan u bekend gemaakt heeft, opdat wij daaruit afleiden, of Hij werkelijk met u gesproken heeft? Wat zal ik tot hen zeggen, 2) opdat zij mij geloven zullen?

1) Aan die belofte heeft Mozes voor zichzelf genoeg. Ook gelooft hij, dat het teken zal vervuld worden, maar aan dat teken hebben de kinderen van Israël niets. Daarom vraagt hij om een teken, waarmee hij zijn volk zal overtuigen van zijn wettige last..

2) Ik zal verhalen, zegt hij, wat gij mij beveelt, door de God van de vaderen gezonden te zijn. Zij zullen lachen en mijn last wantrouwen, tenzij ik een zeker symbool vertoon, waardoor zij leren, dat uw Naam door mij maar niet zo als voorwendsel wordt gebruikt. Hij vraagt daarom de Naam, om tot teken van onderscheiding te dienen, daar er niet om letters, of om een woord wordt gehandeld, maar om een bewijs, waardoor hij de Israëlieten kon overtuigen, dat zij wegens het Verbond van de vaderen zijn verhoord geworden..

Vers 12

12. Hij dan zei: a) Ik zal voorzeker met u zijn, zeg daarom niet: ik ben te gering, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht, (2Kor.12:9) en dit zal u een teken zijn, dat 1) Ik u gezonden heb, en deze Mijn zending ook volbracht zal worden: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gij God dienen op deze berg. 2) (Exodus 24:1).

a) Joshua 1:5

1) Het "dit" van de Heere tegenover het "dat" van Mozes. De Heere God neemt alle bezwaren weg met dit een: "Ik zal voorzeker met u zijn." Daaraan had Mozes genoeg. Daarmee belooft God toch, dat Hij zelf op bijzondere wijze een werkdadig aandeel zal nemen in de verlossing van Zijn volk..

2) De last, die Mozes werd opgedragen, bestond daarin, dat hij de kinderen van Israël van Egypte naar Kanan zou geleiden. Dat nu op de weg daarheen de wetgeving zou plaats hebben, dat strekte Mozes tot een krachtige bevestiging van zijn goddelijke zending. Toen hij Sinaï had bereikt, had Mozes een groot deel van zijn zending vervuld, maar geenszins het grootste en moeilijkste deel. De veertig jaar, in de woestijn doorleefd, waren veel rijker aan bezwaren; zij stelden het geloof, het volhardend geduld op veel zwaarder proef, dan Mozes had ondergaan, toen hij, met de natuurlijke aanleg die hij bezat, met zijn ondernemende, naar vrijheid dorstende geest, zijn volk uit Egypte bevrijden moest. Daarom moest het teken, hier door God beloofd, deze eerste afdeling van zijn werk bezegelen en bekronen, opdat hij gesterkt en bevestigd mocht worden in de roeping, die hem nog te vervullen overbleef.. 13. Toen zei Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen van Israël, 1) en zeg tot hen: De God van uw vaderen heeft mij tot u gezonden; en zij, gelijk zonder twijfel geschieden zal, mij zeggen, hoe is Zijn naam! Hij heeft toch sedert de dagen van de vaderen Zich niet meer geopenbaard; laat ons dan horen onder welke naam Hij zich aan u bekend gemaakt heeft, opdat wij daaruit afleiden, of Hij werkelijk met u gesproken heeft? Wat zal ik tot hen zeggen, 2) opdat zij mij geloven zullen?

1) Aan die belofte heeft Mozes voor zichzelf genoeg. Ook gelooft hij, dat het teken zal vervuld worden, maar aan dat teken hebben de kinderen van Israël niets. Daarom vraagt hij om een teken, waarmee hij zijn volk zal overtuigen van zijn wettige last..

2) Ik zal verhalen, zegt hij, wat gij mij beveelt, door de God van de vaderen gezonden te zijn. Zij zullen lachen en mijn last wantrouwen, tenzij ik een zeker symbool vertoon, waardoor zij leren, dat uw Naam door mij maar niet zo als voorwendsel wordt gebruikt. Hij vraagt daarom de Naam, om tot teken van onderscheiding te dienen, daar er niet om letters, of om een woord wordt gehandeld, maar om een bewijs, waardoor hij de Israëlieten kon overtuigen, dat zij wegens het Verbond van de vaderen zijn verhoord geworden..

Vers 14

14. En God zei tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! Ehjeh asjer, Ehjeh, dat is: Ik ben de Eeuwige en Onveranderlijke, van wie alleen men met volle recht zeggen kan: Hij is, daar Ik de bron ben van alle leven, het leven zelf, terwijl al het andere slechts geworden is en verandert. Ook zei Hij: Alzo zult gij tot de kinderen van Israël zeggen: IK ZAL ZIJN, Hij, die alleen van zichzelf zeggen kan Ehjeh heeft mij tot u gezonden. 1)

1) Dit nu is wel uitgemaakt, dat God de eer van de Godheid zichzelf alleen toekent, daar Hij zichzelf is en daarom eeuwig en alzo aan alle schepselen het zijn en het in stand blijven schenkt..

Hoe men het ook nemen, deze goddelijke naam zal tot vertoog dienen. 1e. dat God nooit verandert, maar onveranderlijk is, want zijnde dat Hij is, wordt Hij geen ander, maar blijft dezelfde, die Hij van eeuwigheid is. 2e. dat God zichzelf nooit verloochent, daar Hij altijd zijn zal wat Hij is en Hij zichzelf niet verloochenen kan, want ware dit mogelijk, dan zou Hij niet zijn, dat Hij is, maar veeleer worden, wat Hij niet is..

Mozes had de vraag van de weerspanneling onder zijn volk: "Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld"? nog niet vergeten. Zij deed hem deze vraag doen aan God. Daarbij, Egypte was vervuld van afgoden, en allen hadden hun namen; door welke naam mocht men nu de God van de vaderen van hen onderscheiden? Daarbij, tot zijn volk kon hij spreken van de "God van hun vaderen", maar niet tot farao. De vraag was dus billijk, en nu noemde God Zichzelf met een naam, die zoveel zeggen wil als: "de ware God." God zei ermee: "Ik ben: Ik ben het Wezen; niets heeft wezen dan in en door Mij. Ik ben de onveranderlijke-Jehova.".

Zegt mij, wat bewondert gij meer, de Almacht, die slavenboeien als een strohalm verbreekt, die Israël rusteloos zoekt, of de Wijsheid, die de nood zo hoog doet stijgen, opdat de redding des te verrassender en heerlijker zou zijn? De Heiligheid, die de zondaar weert met het woord: "nader hier niet," of de Liefde, die zich neder buigt, om een slavenzoon tot vertrouweling voor het reddingsplan van een volk van slaven te maken? De Majesteit, die zich in een vlammenkleed hult, of de Trouw, die zich openbaart in het woord: "Ik zal zijn die Ik zijn zal?" Jehova! ik waag het niet de diepte te peilen, in dat woord verholen, niet slechts voor mensen- maar ook voor engelenblikken. Ik beslis niet, of die naam tot dusver aan Israël geheel onbekend was, of, gelijk anderen willen, vroeger bekend, maar thans een prooi van de vergetelheid. Ik vraag alleen: kent gij heerlijker naam van de Erbarmer, en schoner gelegenheid, waarbij die naam door Hem zelf geopenbaard en verklaard worden kon? Voorwaar, wel mocht Mozes later zingen: Heere! Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht; eer de bergen geboren waren-ook deze Horeb-en Gij de aarde en de wereld voortgebracht had, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij God." (Psalms 90:1,Psalms 90:2) 2 Samuël..

Wat onze kanttekenaren bij Exodus 3:14 opmerken, dat men ook vertalen kan: "Ik ben die Ik ben," of ook wel: "Ik zal zijn, die Ik was," moet niet zo opgevat worden, alsof de betekenis van deze heilige woorden onzeker zou zijn. Maar omdat onze taal mist, wat het Hebreeuws heeft: een vorm, die tegelijkertijd het heden en de toekomst uitdrukt, wil onze Statenbijbel erop gewezen hebben, dat noch de ene, noch de andere vertaling de betekenis van deze hoogheerlijke woorden uitput. Is het toch "de Eeuwige," die zich hier uitspreekt, en valt in het eeuwige juist het verschil van "heden" en van de "toekomst" weg, dan wordt er, hoe men ook vertale, altijd aan de eis van de woorden te kort gedaan. Vertaalt men: "Ik zal zijn," dan moet het: "Ik ben" erbij gedacht; of ook vertaalt men: "Ik ben," dan moet het "Ik zal zijn" eronder begrepen worden.

Aan Abraham had God zich geopenbaard als de El-Schaddaï, als de Almachtige, wiens macht niet te klein was, om een afgesneden zaak op aarde te doen: hier openbaart Hij zich als de: "Ik zal zijn" die niet alleen alles kan, maar het ook doet en doen zal. Al de eigenschappen van God verenigen zich in dit majestueus en mysterieus woord, in deze alles omvattende Naam..

Vers 14

14. En God zei tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! Ehjeh asjer, Ehjeh, dat is: Ik ben de Eeuwige en Onveranderlijke, van wie alleen men met volle recht zeggen kan: Hij is, daar Ik de bron ben van alle leven, het leven zelf, terwijl al het andere slechts geworden is en verandert. Ook zei Hij: Alzo zult gij tot de kinderen van Israël zeggen: IK ZAL ZIJN, Hij, die alleen van zichzelf zeggen kan Ehjeh heeft mij tot u gezonden. 1)

1) Dit nu is wel uitgemaakt, dat God de eer van de Godheid zichzelf alleen toekent, daar Hij zichzelf is en daarom eeuwig en alzo aan alle schepselen het zijn en het in stand blijven schenkt..

Hoe men het ook nemen, deze goddelijke naam zal tot vertoog dienen. 1e. dat God nooit verandert, maar onveranderlijk is, want zijnde dat Hij is, wordt Hij geen ander, maar blijft dezelfde, die Hij van eeuwigheid is. 2e. dat God zichzelf nooit verloochent, daar Hij altijd zijn zal wat Hij is en Hij zichzelf niet verloochenen kan, want ware dit mogelijk, dan zou Hij niet zijn, dat Hij is, maar veeleer worden, wat Hij niet is..

Mozes had de vraag van de weerspanneling onder zijn volk: "Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld"? nog niet vergeten. Zij deed hem deze vraag doen aan God. Daarbij, Egypte was vervuld van afgoden, en allen hadden hun namen; door welke naam mocht men nu de God van de vaderen van hen onderscheiden? Daarbij, tot zijn volk kon hij spreken van de "God van hun vaderen", maar niet tot farao. De vraag was dus billijk, en nu noemde God Zichzelf met een naam, die zoveel zeggen wil als: "de ware God." God zei ermee: "Ik ben: Ik ben het Wezen; niets heeft wezen dan in en door Mij. Ik ben de onveranderlijke-Jehova.".

Zegt mij, wat bewondert gij meer, de Almacht, die slavenboeien als een strohalm verbreekt, die Israël rusteloos zoekt, of de Wijsheid, die de nood zo hoog doet stijgen, opdat de redding des te verrassender en heerlijker zou zijn? De Heiligheid, die de zondaar weert met het woord: "nader hier niet," of de Liefde, die zich neder buigt, om een slavenzoon tot vertrouweling voor het reddingsplan van een volk van slaven te maken? De Majesteit, die zich in een vlammenkleed hult, of de Trouw, die zich openbaart in het woord: "Ik zal zijn die Ik zijn zal?" Jehova! ik waag het niet de diepte te peilen, in dat woord verholen, niet slechts voor mensen- maar ook voor engelenblikken. Ik beslis niet, of die naam tot dusver aan Israël geheel onbekend was, of, gelijk anderen willen, vroeger bekend, maar thans een prooi van de vergetelheid. Ik vraag alleen: kent gij heerlijker naam van de Erbarmer, en schoner gelegenheid, waarbij die naam door Hem zelf geopenbaard en verklaard worden kon? Voorwaar, wel mocht Mozes later zingen: Heere! Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht; eer de bergen geboren waren-ook deze Horeb-en Gij de aarde en de wereld voortgebracht had, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij God." (Psalms 90:1,Psalms 90:2) 2 Samuël..

Wat onze kanttekenaren bij Exodus 3:14 opmerken, dat men ook vertalen kan: "Ik ben die Ik ben," of ook wel: "Ik zal zijn, die Ik was," moet niet zo opgevat worden, alsof de betekenis van deze heilige woorden onzeker zou zijn. Maar omdat onze taal mist, wat het Hebreeuws heeft: een vorm, die tegelijkertijd het heden en de toekomst uitdrukt, wil onze Statenbijbel erop gewezen hebben, dat noch de ene, noch de andere vertaling de betekenis van deze hoogheerlijke woorden uitput. Is het toch "de Eeuwige," die zich hier uitspreekt, en valt in het eeuwige juist het verschil van "heden" en van de "toekomst" weg, dan wordt er, hoe men ook vertale, altijd aan de eis van de woorden te kort gedaan. Vertaalt men: "Ik zal zijn," dan moet het: "Ik ben" erbij gedacht; of ook vertaalt men: "Ik ben," dan moet het "Ik zal zijn" eronder begrepen worden.

Aan Abraham had God zich geopenbaard als de El-Schaddaï, als de Almachtige, wiens macht niet te klein was, om een afgesneden zaak op aarde te doen: hier openbaart Hij zich als de: "Ik zal zijn" die niet alleen alles kan, maar het ook doet en doen zal. Al de eigenschappen van God verenigen zich in dit majestueus en mysterieus woord, in deze alles omvattende Naam..

Vers 15

15. Toen zei God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen van Israël zeggen: De HEERE!1) (Jahweh, Jehova = Hij zal zijn), de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dat (Jehova) is Mijn naam 2) voor eeuwig, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht; bij die naam zal men altijd aan Mij denken.

1) De naam: "die daar is," geeft het te kennen, dat God de heerlijkheid, de majesteit van de Godheid, als Zijn uitsluitend eigendom beschouwt, omdat Hij bestaat door Zichzelf, en daarom eeuwig is, en alleen aan alle schepselen het aanzijn geeft. Die naam duidt aan, dat het "zijn van God" alles, wat wij ons denken kunnen, in zich sluit; en dat Hij daarbij de hoogste macht bezit, waardoor Hij alles regeert. Opdat wij dus de Enige God recht kennen, is het v r alles nodig te weten, dat alles, wat in de hemel en op aarde is, zijn bestaan en aanwezen heeft ontleend aan Hem, die alleen is. Maar uit dit zijn vloeit ook het kunnen, het vermogen, de macht voort. Hij, die door zijn macht alles onderhoudt, bestuurt ook alles naar Zijn wil. Wat zou het Mozes hebben gebaat, bespiegelingen te hebben kunnen maken over die God, die als het ware in de hemel besloten was, wanneer hij in Zijn almacht niet het schild van het geloof gevonden had? Zo verklaart God dan, dat Hem alleen de allerheiligste naam toekomt, die, waar Hij ten onrechte op denkbeeldige wezens wordt toegepast, slechts ontheiligd wordt, en juist daardoor roemt Hij voor zijn aanhoren Zijn eeuwige macht, opdat Mozes niet moge twijfelen, dat hij onder Zijn leiding alles overwinnen zal..

En hier worden wij nog meer bevestigd in hetgeen wij vroeger (Dl. I. blz. 54) ontwikkelden, ter duidelijker onderscheiding van de Namen van God in de Bijbel. Als God op zichzelf beschouwd en gesteld tegenover de Schepping, heet Hij Heere = JEHOVA; als God, in algemene betrekking tot die Schepping, waarvan Hij de Werkmeester, heet Hij God = ELOHIEM; en als God, die in een Verbondsbetrekking staat tot het uitverkoren deel van die schepping, heet Hij HEERE GOD = JEHOVA ELOHIEM. Met dit onderscheiden gebruik van de namen van God zult gij veel gevorderd zijn tot recht verstand van menige schriftuurplaats en tot weerlegging van menige vijandige tegenspraak..

2) Met "naam" wordt bedoeld de openbaring van het Wezen en met "gedachtenis," de erkenning daarvan door de mensenkinderen..

Vers 15

15. Toen zei God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen van Israël zeggen: De HEERE!1) (Jahweh, Jehova = Hij zal zijn), de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dat (Jehova) is Mijn naam 2) voor eeuwig, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht; bij die naam zal men altijd aan Mij denken.

1) De naam: "die daar is," geeft het te kennen, dat God de heerlijkheid, de majesteit van de Godheid, als Zijn uitsluitend eigendom beschouwt, omdat Hij bestaat door Zichzelf, en daarom eeuwig is, en alleen aan alle schepselen het aanzijn geeft. Die naam duidt aan, dat het "zijn van God" alles, wat wij ons denken kunnen, in zich sluit; en dat Hij daarbij de hoogste macht bezit, waardoor Hij alles regeert. Opdat wij dus de Enige God recht kennen, is het v r alles nodig te weten, dat alles, wat in de hemel en op aarde is, zijn bestaan en aanwezen heeft ontleend aan Hem, die alleen is. Maar uit dit zijn vloeit ook het kunnen, het vermogen, de macht voort. Hij, die door zijn macht alles onderhoudt, bestuurt ook alles naar Zijn wil. Wat zou het Mozes hebben gebaat, bespiegelingen te hebben kunnen maken over die God, die als het ware in de hemel besloten was, wanneer hij in Zijn almacht niet het schild van het geloof gevonden had? Zo verklaart God dan, dat Hem alleen de allerheiligste naam toekomt, die, waar Hij ten onrechte op denkbeeldige wezens wordt toegepast, slechts ontheiligd wordt, en juist daardoor roemt Hij voor zijn aanhoren Zijn eeuwige macht, opdat Mozes niet moge twijfelen, dat hij onder Zijn leiding alles overwinnen zal..

En hier worden wij nog meer bevestigd in hetgeen wij vroeger (Dl. I. blz. 54) ontwikkelden, ter duidelijker onderscheiding van de Namen van God in de Bijbel. Als God op zichzelf beschouwd en gesteld tegenover de Schepping, heet Hij Heere = JEHOVA; als God, in algemene betrekking tot die Schepping, waarvan Hij de Werkmeester, heet Hij God = ELOHIEM; en als God, die in een Verbondsbetrekking staat tot het uitverkoren deel van die schepping, heet Hij HEERE GOD = JEHOVA ELOHIEM. Met dit onderscheiden gebruik van de namen van God zult gij veel gevorderd zijn tot recht verstand van menige schriftuurplaats en tot weerlegging van menige vijandige tegenspraak..

2) Met "naam" wordt bedoeld de openbaring van het Wezen en met "gedachtenis," de erkenning daarvan door de mensenkinderen..

Vers 16

16. Ga heen, en verzamel de oudsten van Israël, de hoofden van de families, geslachten en stammen (zie "Exodus 1:16) en zeg tot hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Izaak en Jakob, 1)zeggende, mij opdragende: Ik heb u getrouw bezocht; 2) Ik ben van de hoogte, waar Ik woon, op onzichtbare wijze tot u neergekomen (Exodus 3:8) en heb nauwkeurig uw toestand onderzocht, en Ik heb gezien, hetgeen u in Egypte is aangedaan. 3)

1) Van zeer groot belang was het, dat de roeping van Mozes voldoende bekend was, opdat zij hem als de door God aangestelde leidsman zonder verzet zouden volgen. Doch niet door een zaak beeldde Hij af, dat God, welke hem verschenen is, de God is van Abraham, Izaak en Jakob, daar op het vroegere Verbond hetwelk bij hen was berustende, deze verschijning rustte, waaraan overigens nauwelijks door het volk geloof zou geslagen zijn. Daarom, opdat hij door zijn woorden het geloof zou bevestigen, vermeldt hij, dat reeds vroeger aan Abraham, Izaak en Jakob de verlossing, waarover hij zou handelen, en waarvan hij als bezorger door God was verkoren, beloofd was..

2) In het Hebreeuws Pakod, pakethi etgem beter: Ik heb u zeker bezocht, met kennelijke terugwijzing op hetgeen de stervende Jozef heeft geprofeteerd, dat God hen gewis bezoeken zou. (Genesis 50:24).

3) Met het eerst: "Ik heb u getrouw (zeker) bezocht," wil de Heere alle tegenbedenkingen en tegenwerpingen afsnijden, waarmee Israël tot Mozes zou kunnen komen, alsof God zijn volk zou hebben vergeten. En met het laatste, dat Hij geen ledig toeschouwer is geweest van al de verdrukkingen zijn volk aangedaan. Een woord dus van bemoediging, van vertroosting, maar ook een woord, dat bij Israël vertrouwen zou en moest wekken. Deze woorden zijn voor alle eeuwen woorden van troost en bemoediging voor Gods kinderen geweest, en kunnen altijd dienen, om Gods volk met vertrouwen te doen wachten op de hulp van de Heere, ook al schijnt die hulp niet te zullen komen. Hoe bang ook de nood moge zijn, God komt op Zijn tijd..

Vers 16

16. Ga heen, en verzamel de oudsten van Israël, de hoofden van de families, geslachten en stammen (zie "Exodus 1:16) en zeg tot hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Izaak en Jakob, 1)zeggende, mij opdragende: Ik heb u getrouw bezocht; 2) Ik ben van de hoogte, waar Ik woon, op onzichtbare wijze tot u neergekomen (Exodus 3:8) en heb nauwkeurig uw toestand onderzocht, en Ik heb gezien, hetgeen u in Egypte is aangedaan. 3)

1) Van zeer groot belang was het, dat de roeping van Mozes voldoende bekend was, opdat zij hem als de door God aangestelde leidsman zonder verzet zouden volgen. Doch niet door een zaak beeldde Hij af, dat God, welke hem verschenen is, de God is van Abraham, Izaak en Jakob, daar op het vroegere Verbond hetwelk bij hen was berustende, deze verschijning rustte, waaraan overigens nauwelijks door het volk geloof zou geslagen zijn. Daarom, opdat hij door zijn woorden het geloof zou bevestigen, vermeldt hij, dat reeds vroeger aan Abraham, Izaak en Jakob de verlossing, waarover hij zou handelen, en waarvan hij als bezorger door God was verkoren, beloofd was..

2) In het Hebreeuws Pakod, pakethi etgem beter: Ik heb u zeker bezocht, met kennelijke terugwijzing op hetgeen de stervende Jozef heeft geprofeteerd, dat God hen gewis bezoeken zou. (Genesis 50:24).

3) Met het eerst: "Ik heb u getrouw (zeker) bezocht," wil de Heere alle tegenbedenkingen en tegenwerpingen afsnijden, waarmee Israël tot Mozes zou kunnen komen, alsof God zijn volk zou hebben vergeten. En met het laatste, dat Hij geen ledig toeschouwer is geweest van al de verdrukkingen zijn volk aangedaan. Een woord dus van bemoediging, van vertroosting, maar ook een woord, dat bij Israël vertrouwen zou en moest wekken. Deze woorden zijn voor alle eeuwen woorden van troost en bemoediging voor Gods kinderen geweest, en kunnen altijd dienen, om Gods volk met vertrouwen te doen wachten op de hulp van de Heere, ook al schijnt die hulp niet te zullen komen. Hoe bang ook de nood moge zijn, God komt op Zijn tijd..

Vers 17

17. Daarom heb Ik gezegd 1) bij Mij zelf vastbesloten: Ik zal u uit de verdrukking van Egypte voeren, tot het land van de Kananieten en van de Hethieten, en van de Amorieten, en van de Ferezieten, en van de Hevieten, en van de Jebusieten, dat ik uw vaderen beloofd heb, tot het land, vloeiende van melk en honing. 2)

1) Ook dit moet dienen, om de gemoederen van de Israëlieten stil te doen zijn in het ootmoedig geloofsvertrouwen, dat de verlossing zeker komen zou. Immers, als God iets gezegd heeft, in de zin zoals hier, van besloten, dan geschiedt het ook, daar niemand zijn Raad kan weerstaan..

2) Dit is een uitdrukking, die tot een spreekwoord geworden is, om de grote vruchtbaarheid van Kanan aan te wijzen, dat bij zijn rijkdom aan waterbeken, bronnen en stromen (Deuteronomy 8:7), bij de meer dan in andere hete landen overvloedige regen (Deuteronomy 11:10) en bij de goede gesteldheid van zijn grond een overvloed van gras en bloemen voortbracht, waardoor de veeteelt voortreffelijk lukte, en grote zwermen van wilde bijen in holle boomstammen en rotsspleten zich nestelden. De hiervan gewonnen voortbrengselen, melk en honing, vertegenwoordigen de andere ontelbare, tot nooddruft en veraangenaming dienende voortbrengselen. Tegenwoordig is het, tengevolge van de goddelijke vloek, die op het land rust (Deuteronomy 28:16; Deuteronomy 29:22), geheel anders; niet alleen hebben er grote natuurveranderingen plaats gehad, en zijn vele bossen op de hoogten vernietigd, maar er hebben ook mensen van het land bezit genomen, die overal, waar zij wonen, de kunst verstaan, om de bloeiendste landen in woestijnen te veranderen..

Vers 17

17. Daarom heb Ik gezegd 1) bij Mij zelf vastbesloten: Ik zal u uit de verdrukking van Egypte voeren, tot het land van de Kananieten en van de Hethieten, en van de Amorieten, en van de Ferezieten, en van de Hevieten, en van de Jebusieten, dat ik uw vaderen beloofd heb, tot het land, vloeiende van melk en honing. 2)

1) Ook dit moet dienen, om de gemoederen van de Israëlieten stil te doen zijn in het ootmoedig geloofsvertrouwen, dat de verlossing zeker komen zou. Immers, als God iets gezegd heeft, in de zin zoals hier, van besloten, dan geschiedt het ook, daar niemand zijn Raad kan weerstaan..

2) Dit is een uitdrukking, die tot een spreekwoord geworden is, om de grote vruchtbaarheid van Kanan aan te wijzen, dat bij zijn rijkdom aan waterbeken, bronnen en stromen (Deuteronomy 8:7), bij de meer dan in andere hete landen overvloedige regen (Deuteronomy 11:10) en bij de goede gesteldheid van zijn grond een overvloed van gras en bloemen voortbracht, waardoor de veeteelt voortreffelijk lukte, en grote zwermen van wilde bijen in holle boomstammen en rotsspleten zich nestelden. De hiervan gewonnen voortbrengselen, melk en honing, vertegenwoordigen de andere ontelbare, tot nooddruft en veraangenaming dienende voortbrengselen. Tegenwoordig is het, tengevolge van de goddelijke vloek, die op het land rust (Deuteronomy 28:16; Deuteronomy 29:22), geheel anders; niet alleen hebben er grote natuurveranderingen plaats gehad, en zijn vele bossen op de hoogten vernietigd, maar er hebben ook mensen van het land bezit genomen, die overal, waar zij wonen, de kunst verstaan, om de bloeiendste landen in woestijnen te veranderen..

Vers 18

18. En zij zullen uw stem horen; 1) Ik kan het u voorzeggen, dat de oudsten met het volk de tijding als een blijde boodschap zullen aannemen (Exodus 4:30,Exodus 4:31); en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israël, tot de koning van Egypte, en gij zult tot hem zeggen, in naam van het gehele volk: De Heere, de God van de Hebrews 2:1) is ons verschenen, 3) en heeft ons geroepen; zo laat ons nu toch gaan de weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij de HEERE, onze God offeren, 4) buiten de grenzen van Egypte, en alzo niet met onze godsdienst de Egyptenaren tot een gruwel en een ergernis worden (Exodus 8:25-Exodus 8:27).

1) Alle bezwaren neemt de Heere voor Mozes weg. Was het vroeger zijn ervaring geweest, dat zij hem verworpen hadden, nu zal hij ondervinden, daar het nu Gods tijd is, zij hem zullen aannemen..

2) Niet de God van de Israëlieten. Israël was de Verbondsnaam. Hebreeën de naam, waaronder Israël bij de volken bekend was..

3) Wel was de Heere slechts aan Mozes verschenen; maar deze verschijning gold toch het gehele volk, in wiens naam Mozes en de oudsten tot farao spreken zouden.. De Kanttekenaren verklaren aldus: Hij is ons buiten onze verwachting verschenen, en heeft ons aangesproken, bevelende, hetgeen wij verzoeken..

4) Het is een genadige neerbuiging tot farao, wanneer de Heere niets zwaarders van hem eisen laat dan het volk enige dagen te laten gaan, om zijn God te offeren; het moet hem zeer gemakkelijk gemaakt worden, aan de goddelijke wil te gehoorzamen: daarom wordt de eis zo klein en billijk mogelijk gesteld. Ware nu farao bij enige van de volgende voorstellen bereid geweest, om toe te geven, zo zou de Heere zeker ook middelen en wegen gevonden hebben, om verder daarop te bouwen, en bij de koning te bewerken, dat hij ze vrijwillig voor altijd liet gaan; want de eerste in geloofsgehoorzaamheid volbrachte daad maakt tot grotere en zwaardere offers van zelfverloochening bekwaam (Matthew 13:12). farao streeft (zoals God tevoren weet, Exodus 3:19) van het begin af aan tegen, en wil niet eens het gewichtigste en billijkste toegeven; daarom dringt God in de laatste plaag z hard op hem aan, dat hij het volk uit zijn land uitdrijft (hfst.12:30), daardoor zelf de oorspronkelijke vordering opheft en alles voor Israël in het reine brengt. Als hij dan inziet wat hij eigenlijk gedaan heeft, en Israël najaagt, om het terug te voeren, overvalt hem de goddelijke straf zowel voor zijn misdaden en die van zijn voorgangers, als voor zijn halsstarrig weigeren. Hij komt in de Rode Zee om, en in deze is Israël's gehele onderworpenheid aan Egypte vanzelf begraven (Exodus 14:1). Het is uit Egypte getrokken, niet ten gevolge van een toestemming, die het tot terugkeren verplicht had, maar door een sterke hand, die alle draden van de vroegere samenhang verscheurd heeft..

Men vraagt, hoe God, besloten hebbende, dat de Israëlieten Egypte ten enenmale verlaten zouden, zijn knecht Mozes kon gelasten, alleen voor het volk te verzoeken, een reis te doen van drie dagen opdat zij de Heere, hun God, zouden offeren. Kon Mozes zulk een verzoek doen zonder de koning te misleiden? Wij antwoorden: Dat het waar was, dat de Israëlieten zich naar de berg Sinaï, in de woestijn, moesten begeven, om daar de Heere offeranden toe te brengen, en dat zij zich ook waarlijk daarheen begeven hebben. Daarom sprak Mozes de waarheid, zonder deze in alle haar omstandigheden te zeggen, waartoe hij niet verplicht was. 2e. Mozes was hier alleen de boodschapper en het werktuig ter uitvoering van Gods bevelen, die aan farao niets schuldig zijnde, ook niet gehouden was, om hem rekenschap te geven van zijn handelingen en zijn voornemens in deze uitgestrektheid te openbaren. 3e. Wanneer God de koning deed verzoeken, dat hij de Israëlieten vrijheid zou geven, om zich alleen de weg van drie dagreizen uit het land van Gosen te begeven. Zo wist Hij, dat de dwingeland dat geringe verzoek zou afslaan, en zo diende het, om de onredelijkheid en de wreedheid van de geweldenaar in het openbaar tentoon te stellen, en Gods rechtvaardigheid te doen blijken in de oordelen, die over deze ongehoorzamen en hardnekkigen zouden worden uitgestort..

Het is geen droom, Mozes zelf zal het werktuig wezen, waarvan God zich bedient, om de straf van de drijver te breken. Hij moet heengaan, en de oudsten verzamelen, en hun meedelen, wat hier is geschied. Hij moet onverschrokken dat paleis weer intreden, waar hij voor vijftig, zestig jaren zo gemeenzaam was, en thans zo vreemd is geworden, en in naam van Israël's God Diens oproerige onderdaan op de troon tot plicht en gehoorzaamheid dwingen. Opzettelijk moet hij aan farao slechts een deel van de waarheid bekend maken. Wordt zelfs het billijk verzoek om een offerfeest te gaan vieren, geweigerd; het zal dan blijken, wat er in het hart van de dwingeland is, en wat God tot zijn vernedering doen zal! Nee, Mozes heeft niet te twijfelen, dat God zelf hem die last op de schouders legt; dezelfde berg (Exodus 3:12), waar hij later met het volk van Jehova offeren zal, is hem het tastbaar teken van zijn hemelse roeping! Van Zijn roeping wat zullen wij ervan zeggen, dat gij niet reeds bij u zelf bedacht hebt? Wat eervolle taak, alzo heen te gaan, een hemelse volmacht in handen: te staan als middelaar tussen hemel en aarde; op te treden als vertrouwde van Hem, naar Wiens onnavolgbare naam Egypte's wijzen slechts raden!.

Vers 18

18. En zij zullen uw stem horen; 1) Ik kan het u voorzeggen, dat de oudsten met het volk de tijding als een blijde boodschap zullen aannemen (Exodus 4:30,Exodus 4:31); en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israël, tot de koning van Egypte, en gij zult tot hem zeggen, in naam van het gehele volk: De Heere, de God van de Hebrews 2:1) is ons verschenen, 3) en heeft ons geroepen; zo laat ons nu toch gaan de weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij de HEERE, onze God offeren, 4) buiten de grenzen van Egypte, en alzo niet met onze godsdienst de Egyptenaren tot een gruwel en een ergernis worden (Exodus 8:25-Exodus 8:27).

1) Alle bezwaren neemt de Heere voor Mozes weg. Was het vroeger zijn ervaring geweest, dat zij hem verworpen hadden, nu zal hij ondervinden, daar het nu Gods tijd is, zij hem zullen aannemen..

2) Niet de God van de Israëlieten. Israël was de Verbondsnaam. Hebreeën de naam, waaronder Israël bij de volken bekend was..

3) Wel was de Heere slechts aan Mozes verschenen; maar deze verschijning gold toch het gehele volk, in wiens naam Mozes en de oudsten tot farao spreken zouden.. De Kanttekenaren verklaren aldus: Hij is ons buiten onze verwachting verschenen, en heeft ons aangesproken, bevelende, hetgeen wij verzoeken..

4) Het is een genadige neerbuiging tot farao, wanneer de Heere niets zwaarders van hem eisen laat dan het volk enige dagen te laten gaan, om zijn God te offeren; het moet hem zeer gemakkelijk gemaakt worden, aan de goddelijke wil te gehoorzamen: daarom wordt de eis zo klein en billijk mogelijk gesteld. Ware nu farao bij enige van de volgende voorstellen bereid geweest, om toe te geven, zo zou de Heere zeker ook middelen en wegen gevonden hebben, om verder daarop te bouwen, en bij de koning te bewerken, dat hij ze vrijwillig voor altijd liet gaan; want de eerste in geloofsgehoorzaamheid volbrachte daad maakt tot grotere en zwaardere offers van zelfverloochening bekwaam (Matthew 13:12). farao streeft (zoals God tevoren weet, Exodus 3:19) van het begin af aan tegen, en wil niet eens het gewichtigste en billijkste toegeven; daarom dringt God in de laatste plaag z hard op hem aan, dat hij het volk uit zijn land uitdrijft (hfst.12:30), daardoor zelf de oorspronkelijke vordering opheft en alles voor Israël in het reine brengt. Als hij dan inziet wat hij eigenlijk gedaan heeft, en Israël najaagt, om het terug te voeren, overvalt hem de goddelijke straf zowel voor zijn misdaden en die van zijn voorgangers, als voor zijn halsstarrig weigeren. Hij komt in de Rode Zee om, en in deze is Israël's gehele onderworpenheid aan Egypte vanzelf begraven (Exodus 14:1). Het is uit Egypte getrokken, niet ten gevolge van een toestemming, die het tot terugkeren verplicht had, maar door een sterke hand, die alle draden van de vroegere samenhang verscheurd heeft..

Men vraagt, hoe God, besloten hebbende, dat de Israëlieten Egypte ten enenmale verlaten zouden, zijn knecht Mozes kon gelasten, alleen voor het volk te verzoeken, een reis te doen van drie dagen opdat zij de Heere, hun God, zouden offeren. Kon Mozes zulk een verzoek doen zonder de koning te misleiden? Wij antwoorden: Dat het waar was, dat de Israëlieten zich naar de berg Sinaï, in de woestijn, moesten begeven, om daar de Heere offeranden toe te brengen, en dat zij zich ook waarlijk daarheen begeven hebben. Daarom sprak Mozes de waarheid, zonder deze in alle haar omstandigheden te zeggen, waartoe hij niet verplicht was. 2e. Mozes was hier alleen de boodschapper en het werktuig ter uitvoering van Gods bevelen, die aan farao niets schuldig zijnde, ook niet gehouden was, om hem rekenschap te geven van zijn handelingen en zijn voornemens in deze uitgestrektheid te openbaren. 3e. Wanneer God de koning deed verzoeken, dat hij de Israëlieten vrijheid zou geven, om zich alleen de weg van drie dagreizen uit het land van Gosen te begeven. Zo wist Hij, dat de dwingeland dat geringe verzoek zou afslaan, en zo diende het, om de onredelijkheid en de wreedheid van de geweldenaar in het openbaar tentoon te stellen, en Gods rechtvaardigheid te doen blijken in de oordelen, die over deze ongehoorzamen en hardnekkigen zouden worden uitgestort..

Het is geen droom, Mozes zelf zal het werktuig wezen, waarvan God zich bedient, om de straf van de drijver te breken. Hij moet heengaan, en de oudsten verzamelen, en hun meedelen, wat hier is geschied. Hij moet onverschrokken dat paleis weer intreden, waar hij voor vijftig, zestig jaren zo gemeenzaam was, en thans zo vreemd is geworden, en in naam van Israël's God Diens oproerige onderdaan op de troon tot plicht en gehoorzaamheid dwingen. Opzettelijk moet hij aan farao slechts een deel van de waarheid bekend maken. Wordt zelfs het billijk verzoek om een offerfeest te gaan vieren, geweigerd; het zal dan blijken, wat er in het hart van de dwingeland is, en wat God tot zijn vernedering doen zal! Nee, Mozes heeft niet te twijfelen, dat God zelf hem die last op de schouders legt; dezelfde berg (Exodus 3:12), waar hij later met het volk van Jehova offeren zal, is hem het tastbaar teken van zijn hemelse roeping! Van Zijn roeping wat zullen wij ervan zeggen, dat gij niet reeds bij u zelf bedacht hebt? Wat eervolle taak, alzo heen te gaan, een hemelse volmacht in handen: te staan als middelaar tussen hemel en aarde; op te treden als vertrouwde van Hem, naar Wiens onnavolgbare naam Egypte's wijzen slechts raden!.

Vers 19

19. Doch Ik weet, dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, 1) ook niet 2) door een sterke hand, al wordt hij ook door vele tekenen en plagen daartoe gedwongen.

1)"Laten gaan" in de zin van, vergunnen te gaan, daartoe door anderen verzocht of gedwongen..

2)Eigenlijk: Zelfs niet..

Vers 19

19. Doch Ik weet, dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, 1) ook niet 2) door een sterke hand, al wordt hij ook door vele tekenen en plagen daartoe gedwongen.

1)"Laten gaan" in de zin van, vergunnen te gaan, daartoe door anderen verzocht of gedwongen..

2)Eigenlijk: Zelfs niet..

Vers 20

20. Want Ik zal Mijn hand uitstrekken, en Egypte slaan met al Mijn wonderen, die Ik in het midden hiervan doen zal, zolang totdat hij niet meer tegenstreven kan; daarna zal hij u laten vertrekken. 1)

1) Als eigen vrije machtsdaad, dit is de bedoeling van Gods woord, zodat zijn gezag schijnbaar geen schade leed, zodat hij de Soevereiniteit van God, als een meerdere dan de Zijne, niet zou schijnen te erkennen, zal hij het heengaan van Israël gelasten; terwijl geen macht ter wereld het trots en stug gemoed tot een gewillig buigen voor, en bewust zich onderwerpen aan de eis van de hoge God zou kunnen brengen. Liever wil hij de uiterlijke schijn van geweld in de oefening van eigen gezag, dan die van gehoorzaamheid in de erkenning van Gods gezag. Ziedaar in de grond de reden, waarom men menigmaal het volk des Heren liever ruw en woest een weldaad schijnbaar als uit eigen beweging zal toewerpen, dan door zachte overreding of schijn van dreiging zich iets zodanigs te laten afdwingen. Men wil liever gunsten verlenen, dan rechten erkennen, omdat aldus eigen trots gespaard blijft..

farao wil de schijn bewaren, alsof hij het volk moe, uit eigen beweging het wegzendt. Zo zal hij ten einde toe zich blijven verzetten tegen de wil van God, opdat zijn oordeel des te rechtvaardiger zal zijn..

Vers 20

20. Want Ik zal Mijn hand uitstrekken, en Egypte slaan met al Mijn wonderen, die Ik in het midden hiervan doen zal, zolang totdat hij niet meer tegenstreven kan; daarna zal hij u laten vertrekken. 1)

1) Als eigen vrije machtsdaad, dit is de bedoeling van Gods woord, zodat zijn gezag schijnbaar geen schade leed, zodat hij de Soevereiniteit van God, als een meerdere dan de Zijne, niet zou schijnen te erkennen, zal hij het heengaan van Israël gelasten; terwijl geen macht ter wereld het trots en stug gemoed tot een gewillig buigen voor, en bewust zich onderwerpen aan de eis van de hoge God zou kunnen brengen. Liever wil hij de uiterlijke schijn van geweld in de oefening van eigen gezag, dan die van gehoorzaamheid in de erkenning van Gods gezag. Ziedaar in de grond de reden, waarom men menigmaal het volk des Heren liever ruw en woest een weldaad schijnbaar als uit eigen beweging zal toewerpen, dan door zachte overreding of schijn van dreiging zich iets zodanigs te laten afdwingen. Men wil liever gunsten verlenen, dan rechten erkennen, omdat aldus eigen trots gespaard blijft..

farao wil de schijn bewaren, alsof hij het volk moe, uit eigen beweging het wegzendt. Zo zal hij ten einde toe zich blijven verzetten tegen de wil van God, opdat zijn oordeel des te rechtvaardiger zal zijn..

Vers 21

21. En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren; Ik zal door de tekenen en wonderen, waarmee Ik farao overwinnen zal, tevens zulk een eerbied en genegenheid van hart jegens dit volk van Mij opwekken; en het zal geschieden, wanneer gij uitgaan zult; zo zult gij niet leeg, niet als een verachtelijk huis van slaven en bedelaars, uitgaan. 1)

1) Ook door dit toppunt van goedertierenheid zal Hij de Israëlieten aanlokken, zich des te meer te haasten en alle krachten in te spannen, daar het overigens een zware taak zou geweest zijn, met zo grote verhardheid van de koning de strijd te wagen. Daarom beloofd Hij niet slechts de vrijheid, maar ook overvloed van schatten en kostbaar huisraad. Maar omdat het een moeilijke zaak was, om te geloven, dat de Egyptenaren, die gevaarlijke vijanden van het volk, zo lief en welwillend zouden zijn, dat zij enige welwillendheid zouden betonen, verzekert God, dat het in Zijn macht is, om de harten van de mensen om te buigen, tot wat Hij wil. Hij verkondigd hun daarom, dat het geschieden zou, dat de Egyptenaren eensklaps van wolven als in schapen zouden veranderen, en dat zij, die gewoon waren te stelen en te verslinden, nu melk uit hun uiers en wol van hun rug zouden verlenen. Doch deze plaats bevat een veelvoudige en diepe lering. Zo dikwijls de mensen op hevige wijze tegen ons woeden, geschiedt dit niet zonder leiding van God, omdat Hij hen in n ogenblik kan temmen. Dat Hij het daarom is die hun vrijheid geeft, om woest te zijn, omdat Hij ze alzo gebruikt om ons te kastijden of te vernederen. Weer merken wij hieruit op, dat er geen vijanden zo wreed en onmenselijk zijn voor ons, wier wreedheid het God niet gemakkelijk valt te temmen..

Vers 21

21. En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren; Ik zal door de tekenen en wonderen, waarmee Ik farao overwinnen zal, tevens zulk een eerbied en genegenheid van hart jegens dit volk van Mij opwekken; en het zal geschieden, wanneer gij uitgaan zult; zo zult gij niet leeg, niet als een verachtelijk huis van slaven en bedelaars, uitgaan. 1)

1) Ook door dit toppunt van goedertierenheid zal Hij de Israëlieten aanlokken, zich des te meer te haasten en alle krachten in te spannen, daar het overigens een zware taak zou geweest zijn, met zo grote verhardheid van de koning de strijd te wagen. Daarom beloofd Hij niet slechts de vrijheid, maar ook overvloed van schatten en kostbaar huisraad. Maar omdat het een moeilijke zaak was, om te geloven, dat de Egyptenaren, die gevaarlijke vijanden van het volk, zo lief en welwillend zouden zijn, dat zij enige welwillendheid zouden betonen, verzekert God, dat het in Zijn macht is, om de harten van de mensen om te buigen, tot wat Hij wil. Hij verkondigd hun daarom, dat het geschieden zou, dat de Egyptenaren eensklaps van wolven als in schapen zouden veranderen, en dat zij, die gewoon waren te stelen en te verslinden, nu melk uit hun uiers en wol van hun rug zouden verlenen. Doch deze plaats bevat een veelvoudige en diepe lering. Zo dikwijls de mensen op hevige wijze tegen ons woeden, geschiedt dit niet zonder leiding van God, omdat Hij hen in n ogenblik kan temmen. Dat Hij het daarom is die hun vrijheid geeft, om woest te zijn, omdat Hij ze alzo gebruikt om ons te kastijden of te vernederen. Weer merken wij hieruit op, dat er geen vijanden zo wreed en onmenselijk zijn voor ons, wier wreedheid het God niet gemakkelijk valt te temmen..

Vers 22

22. a) Maar veeleer zult gij uitgaan als een triomferend volk, dat zijn onderdrukkers overwonnen heeft en met rijke buit beladen huiswaarts keert. Elke vrouw zal van haar buurvrouw, en van de waardin van haar huis, van degene bij wie zij inwoont, eisen 1) zilveren vaten en gouden vaten, kleinoden, (Genesis 24:53 Exodus 35:22 Numbers 31:50 ) en kleren, feestkleren, gelijk men bij feestelijke gelegenheden draagt; die zult gij op uw zonen en op uw dochters leggen, 2) en gij b) zult Egypte beroven; 3) gij zult dat als een buit meenemen; zij zelf zullen het u vrijwillig geven; maar uw God heeft het hun door Zijn sterke hand afgeëist, als een welverdiend loon voor uw aangeven, moeilijke arbeid. (Genesis 15:14 Vrgl.Exodus 11:1-Exodus 11:3; Exodus 12:35,Exodus 12:36 ). 4)

a)Exodus 11:2; Exodus 12:35 b) Ezekiel 39:10

1)"Eisen," niet in de zin van, in lenen, maar indien van, voor zich ten eigendom vragen. De Egyptenaren hebben die geschenken gegeven met de gedachte van deze niet terug te zullen ontvangen..

2)"Leggen," niet in de zin van, versieren, zoals sommigen menen, maar in de gewone zin van het woord. Niet alleen zouden de hoofden van de gezinnen met hun schat beladen uit Egypte trekken, maar er zou zulk een overvloed zijn, dat ook de zonen en dochters nog met deze zouden beladen worden. God zou zijn goedertierenheid volkomen maken..

3) In het Hebreeuws Nietsaltem, Gij zult plunderen, in de zeer gewone zin van het woord, niet in die van bestelen. De Egyptenaren zouden zo van schatten ontbloot worden, dat het zou lijken, alsof zij geplunderd waren door een overmachtige vijand. Alles zou geschieden met volkomen toestemming van de Egyptenaren, zodat er zelfs geen schijn van onrecht zou bestaan..

4) Het is geen droom. Mozes zelf zal het werktuig zijn, waarvan God zich bedient, om de staf van de drijvers te breken. Hij moet heengaan, en de oudsten verzamelen, en hun meedelen, wat hier is gebeurd. Hij moet onverschrokken dat paleis weer binnengaan, waar hij vijftig, zestig jaar geleden zo vertrouwd was, en thans zo van vervreemd is geraakt, en in de naam van Israël's God Diens oproerige onderdaan op de troon tot plicht en gehoorzaamheid dwingen. Opzettelijk moet hij aan farao slecht een deel van de waarheid bekend maken. Wordt zelfs het billijk verzoek om een offerfeest te gaan vieren, geweigerd; het zal dan blijken, wat er in het hart van de dwingeland is, en wat God tot zijn vernedering doen zal! Nee, Mozes hoeft er niet aan te twijfelen, dat God zelf hem die last op de schouders legt; dezelfde berg (Exodus 3:12), waar hij later met het volk van Jehova offeren zal, is hem het tastbare teken van zijn hemelse roeping! Zijn roeping-wat zullen wij ervan zeggen, dat u niet reeds zelf bedacht hebt? Wat een eervolle taak, zo weg te gaan, een hemelse volmacht in handen; te staan als middelaar tussen hemel en aarde; op te treden als vertrouwde van Hem, naar wiens onnavolgbare naam Egypte's wijzen slechts raden! Eerbied voor de gezant van Jehova; hij is de eerste, die, met een waarlijk profetische bediening bekleed, de rijen opent voor de eerbiedwaardige godsmannen, waarvan de bereider van de Heere de laatste en grootste zal zijn. Maar wat een moeitevolle roeping, om als heraut van een hogere macht voor een booswicht hoog in aanzien te treden; om een volk, waarin de laatste vonk van hoop is uitgeblust, weer met veerkracht van het geloof te bezielen; om alleen tegenover geheel Egypte te staan, waar hij vroeger voor de schim van n enkele Egyptenaar vluchtte! En bovenal wat een wijze en heilige roeping, want als er een sterveling is, aan wie God deze taak kan toevertrouwen, misschien in engelenogen begeerlijk, wie kan dat meer en beter dan Mozes. Nee, niet vroeger, nu is het de tijd, om zich aan het hoofd van de verdrukten te plaatsen, en niet n, maar zes maal honderdduizend te redden! Vroeger leefden de vorst en vorstin, die hem opnamen, en hij kan niet tegen hen ingaan, zonder dat het verwijt van ondankbaarheid hem bereikt; thans heerst een andere vorst, tegenover wie hij geen verplichtingen heeft en zich onafhankelijk voelt. Vroeger was Israël diep vernederd, geteisterd, ontmoedigd genoeg, om de hand, die het kwam bevrijden, te kussen; thans stemmen alle monden en harten in een kreet om verlossing tezamen. Vroeger was Mozes rijk aan vele gaven, maar nog niet rijp voor de belangrijkste taak; thans heeft hij niet slechts de voorbereidende school van de wijsheid van Egypte, maar ook de hogeschool van de beproeving van Midian achter zich. Dat hart, eenmaal ontstuimig als een zee, is nu gehard als een graniet van de Horeb; die geest, toen een veelbelovende bloesem, is thans een voldragene vrucht; die hand, die zo lang de herdersstaf droeg, is eindelijk stevig genoeg, om de Godsstaf met ere te voeren. Had God nog langer gewacht, te zwak waren de schouders geworden, om de bijna bovenmenselijke last te aanvaarden; had God vroeger geroepen, het werktuig zou nog voor het werk niet opgewassen zijn; nu of nooit, wordt het wachtwoord in het leven van Mozes!.

Vers 22

22. a) Maar veeleer zult gij uitgaan als een triomferend volk, dat zijn onderdrukkers overwonnen heeft en met rijke buit beladen huiswaarts keert. Elke vrouw zal van haar buurvrouw, en van de waardin van haar huis, van degene bij wie zij inwoont, eisen 1) zilveren vaten en gouden vaten, kleinoden, (Genesis 24:53 Exodus 35:22 Numbers 31:50 ) en kleren, feestkleren, gelijk men bij feestelijke gelegenheden draagt; die zult gij op uw zonen en op uw dochters leggen, 2) en gij b) zult Egypte beroven; 3) gij zult dat als een buit meenemen; zij zelf zullen het u vrijwillig geven; maar uw God heeft het hun door Zijn sterke hand afgeëist, als een welverdiend loon voor uw aangeven, moeilijke arbeid. (Genesis 15:14 Vrgl.Exodus 11:1-Exodus 11:3; Exodus 12:35,Exodus 12:36 ). 4)

a)Exodus 11:2; Exodus 12:35 b) Ezekiel 39:10

1)"Eisen," niet in de zin van, in lenen, maar indien van, voor zich ten eigendom vragen. De Egyptenaren hebben die geschenken gegeven met de gedachte van deze niet terug te zullen ontvangen..

2)"Leggen," niet in de zin van, versieren, zoals sommigen menen, maar in de gewone zin van het woord. Niet alleen zouden de hoofden van de gezinnen met hun schat beladen uit Egypte trekken, maar er zou zulk een overvloed zijn, dat ook de zonen en dochters nog met deze zouden beladen worden. God zou zijn goedertierenheid volkomen maken..

3) In het Hebreeuws Nietsaltem, Gij zult plunderen, in de zeer gewone zin van het woord, niet in die van bestelen. De Egyptenaren zouden zo van schatten ontbloot worden, dat het zou lijken, alsof zij geplunderd waren door een overmachtige vijand. Alles zou geschieden met volkomen toestemming van de Egyptenaren, zodat er zelfs geen schijn van onrecht zou bestaan..

4) Het is geen droom. Mozes zelf zal het werktuig zijn, waarvan God zich bedient, om de staf van de drijvers te breken. Hij moet heengaan, en de oudsten verzamelen, en hun meedelen, wat hier is gebeurd. Hij moet onverschrokken dat paleis weer binnengaan, waar hij vijftig, zestig jaar geleden zo vertrouwd was, en thans zo van vervreemd is geraakt, en in de naam van Israël's God Diens oproerige onderdaan op de troon tot plicht en gehoorzaamheid dwingen. Opzettelijk moet hij aan farao slecht een deel van de waarheid bekend maken. Wordt zelfs het billijk verzoek om een offerfeest te gaan vieren, geweigerd; het zal dan blijken, wat er in het hart van de dwingeland is, en wat God tot zijn vernedering doen zal! Nee, Mozes hoeft er niet aan te twijfelen, dat God zelf hem die last op de schouders legt; dezelfde berg (Exodus 3:12), waar hij later met het volk van Jehova offeren zal, is hem het tastbare teken van zijn hemelse roeping! Zijn roeping-wat zullen wij ervan zeggen, dat u niet reeds zelf bedacht hebt? Wat een eervolle taak, zo weg te gaan, een hemelse volmacht in handen; te staan als middelaar tussen hemel en aarde; op te treden als vertrouwde van Hem, naar wiens onnavolgbare naam Egypte's wijzen slechts raden! Eerbied voor de gezant van Jehova; hij is de eerste, die, met een waarlijk profetische bediening bekleed, de rijen opent voor de eerbiedwaardige godsmannen, waarvan de bereider van de Heere de laatste en grootste zal zijn. Maar wat een moeitevolle roeping, om als heraut van een hogere macht voor een booswicht hoog in aanzien te treden; om een volk, waarin de laatste vonk van hoop is uitgeblust, weer met veerkracht van het geloof te bezielen; om alleen tegenover geheel Egypte te staan, waar hij vroeger voor de schim van n enkele Egyptenaar vluchtte! En bovenal wat een wijze en heilige roeping, want als er een sterveling is, aan wie God deze taak kan toevertrouwen, misschien in engelenogen begeerlijk, wie kan dat meer en beter dan Mozes. Nee, niet vroeger, nu is het de tijd, om zich aan het hoofd van de verdrukten te plaatsen, en niet n, maar zes maal honderdduizend te redden! Vroeger leefden de vorst en vorstin, die hem opnamen, en hij kan niet tegen hen ingaan, zonder dat het verwijt van ondankbaarheid hem bereikt; thans heerst een andere vorst, tegenover wie hij geen verplichtingen heeft en zich onafhankelijk voelt. Vroeger was Israël diep vernederd, geteisterd, ontmoedigd genoeg, om de hand, die het kwam bevrijden, te kussen; thans stemmen alle monden en harten in een kreet om verlossing tezamen. Vroeger was Mozes rijk aan vele gaven, maar nog niet rijp voor de belangrijkste taak; thans heeft hij niet slechts de voorbereidende school van de wijsheid van Egypte, maar ook de hogeschool van de beproeving van Midian achter zich. Dat hart, eenmaal ontstuimig als een zee, is nu gehard als een graniet van de Horeb; die geest, toen een veelbelovende bloesem, is thans een voldragene vrucht; die hand, die zo lang de herdersstaf droeg, is eindelijk stevig genoeg, om de Godsstaf met ere te voeren. Had God nog langer gewacht, te zwak waren de schouders geworden, om de bijna bovenmenselijke last te aanvaarden; had God vroeger geroepen, het werktuig zou nog voor het werk niet opgewassen zijn; nu of nooit, wordt het wachtwoord in het leven van Mozes!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile