Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 3

Evenals v r de komst van Christus gedurende vele eeuwen de profetie had opgehouden, opdat de herleving en vervolmaking er van in die grote Profeet zoveel merkwaardiger zou zijn, zo had ook (voorzoveel blijkt) gedurende enige eeuwen v r de komst van Mozes, onder de patriarchen het visioen opgehouden, opdat Gods verschijningen aan hem tot heil en verlossing van Israël des te meer welkom zouden zijn, en in dit hoofdstuk hebben wij Gods eerste verschijning aan hem in het braambos, en het gesprek of de beraadslaging tussen God en Mozes bij deze verschijning. Hier is:

I. Hoe het God behaagde aan Mozes Zijn heerlijkheid te ontdekken bij het braambos, terwijl het aan Mozes verboden wordt er toe te naderen, Exodus 3:1.

II. Een algemene verklaring van Gods genade ten opzichte van Zijn volk, die beminden waren om der vaderen wil, Exodus 3:6.

III. Een bijzondere kennisgeving van Gods voornemen betreffende de verlossing van Israël uit Egypte.

1. Hij verzekert aan Mozes, dat dit nu gebeuren zal. Exodus 3:7.

2. Hij draagt hem op om hiervoor als gezant op te treden bij Farao, Exodus 3:10, en bij Israël Exodus 3:16.

3. Hij weerlegt Mozes tegenwerping betreffende zijn eigen onbekwaamheid en onwaardigheid Exodus 3:11, Exodus 3:12.

4. Hij geeft hem volledige instructie voor wat hij zowel aan Farao als aan Israël moet zeggen, Exodus 3:13.

5. Hij zegt hem van tevoren wat de uitkomst zijn zal, Exodus 3:19

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 3

Evenals v r de komst van Christus gedurende vele eeuwen de profetie had opgehouden, opdat de herleving en vervolmaking er van in die grote Profeet zoveel merkwaardiger zou zijn, zo had ook (voorzoveel blijkt) gedurende enige eeuwen v r de komst van Mozes, onder de patriarchen het visioen opgehouden, opdat Gods verschijningen aan hem tot heil en verlossing van Israël des te meer welkom zouden zijn, en in dit hoofdstuk hebben wij Gods eerste verschijning aan hem in het braambos, en het gesprek of de beraadslaging tussen God en Mozes bij deze verschijning. Hier is:

I. Hoe het God behaagde aan Mozes Zijn heerlijkheid te ontdekken bij het braambos, terwijl het aan Mozes verboden wordt er toe te naderen, Exodus 3:1.

II. Een algemene verklaring van Gods genade ten opzichte van Zijn volk, die beminden waren om der vaderen wil, Exodus 3:6.

III. Een bijzondere kennisgeving van Gods voornemen betreffende de verlossing van Israël uit Egypte.

1. Hij verzekert aan Mozes, dat dit nu gebeuren zal. Exodus 3:7.

2. Hij draagt hem op om hiervoor als gezant op te treden bij Farao, Exodus 3:10, en bij Israël Exodus 3:16.

3. Hij weerlegt Mozes tegenwerping betreffende zijn eigen onbekwaamheid en onwaardigheid Exodus 3:11, Exodus 3:12.

4. Hij geeft hem volledige instructie voor wat hij zowel aan Farao als aan Israël moet zeggen, Exodus 3:13.

5. Hij zegt hem van tevoren wat de uitkomst zijn zal, Exodus 3:19

Verzen 1-6

Exodus 3:1-6

De jaren van het leven van Mozes zijn op merkwaardige wijze verdeeld in drie veertigtallen. Het eerste veertigtal bracht hij door als een prins aan Farao's hof, het tweede als een herder in Midian, het derde als koning in Jeshurun, zo veranderlijk is het leven van de mensen, speciaal van Godvruchtige mensen. Zijn tweede veertigtal had hij nu voleindigd, toen hij de opdracht ontving om Israël uit te voeren uit Egypte. Het duurt soms lang eer God Zijn dienstknechten roept tot het werk, dat Hij vanouds voor hen bestemd had, en waarvoor Hij hen genadig heeft toebereidt Mozes was geboren om Israëls bevrijder te zijn, en toch wordt hem geen woord hiervan gezegd, v r hij tachtig jaar oud is. Merk nu op:

I. Hoe deze verschijning van God hem bezig vond, hij hoedde de kudde, dat is: weidde de schapen, dicht bij de berg Horeb. Een armzalig werk voor een man van zijn opvoeding en gaven, toch is hij er tevreden mee, en zo leert hij in hoge mate nederig en zachtmoedig te zijn, waardoor hij in de Heilige Schrift meer beroemd is geworden dan door al zijn geleerdheid. In het beroep of bedrijf, waartoe wij geroepen zijn, behoren wij te blijven, en niet naar verandering te haken. Zelfs diegenen, die bekwaam en bevoegd zijn voor hoge ambten en gewichtige diensten, moeten het niet vreemd achten dat zij leven in armoede en onbekendheid, het is voor hen het lot geweest van Mozes, die niets anders heeft kunnen verwachten, dan dat hij zou sterven zoals hij vele jaren geleefd heeft, namelijk als een arm gering schaapherder. Laat hen, die denken als levend begraven te zijn, tevreden wezen om als een lamp of kaars licht te geven in hun graf, en wachten totdat Gods tijd komt om die kaars op een kandelaar te stellen. Aldus werkzaam zijnde, werd Mozes geëerd en verwaardigd met dit visioen. God zal ijverigheid altijd aanmoedigen. Toen de herders de nachtwacht hielden over hun kudde, Luke 2:8, ontvingen zij het bericht van de geboorte van de Zaligmaker. Satan bemint het ons lui en ledig te vinden, maar God behaagt het ons aan het werk te vinden. Afzondering is erg bevorderlijk-aan gemeenschap met God. Als wij alleen zijn, is de Vader met ons. Mozes zag meer van God in een woestijn, dan hij ooit aan Farao's hof van Hem gezien had.

II. Wat de verschijning was. Tot zijn grote verwondering zag hij een braambos branden, zonder vuur te zien, hetzij van de hemel of van de aarde, om het aan te steken, en wat nog het vreemdste was: het brandde maar werd niet verteerd, Exodus 3:2. Het was een Engel des HEEREN, die hem verscheen. Sommigen denken dat het een geschapen engel was, die in de taal sprak van Hem, die hem zond, anderen, dat het de tweede persoon was in de Goddelijke Drieëenheid, de Engel des verbonds, die zelf Jehovah is. Het was een buitengewone openbaring van de Goddelijke tegenwoordigheid en heerlijkheid, wat zichtbaar was werd voortgebracht door de dienst van een Engel, maar hij hoorde er God in spreken tot hem.

1. Hij zag een vlam van vuur, want onze God is een verterend vuur. Toen aan Abraham Israëls verlossing uit Egypte beloofd was, zag hij een vurige fakkel, of brandende lamp, wat het licht van de blijdschap betekende, welke door die verlossing veroorzaakt werd, Genesis 15:17, maar nu schijnt dit licht helderder, als een vlam van vuur, want in die verlossing bracht Hij schrik en verderf voor Zijn vijanden, licht en warmte aan Zijn volk, en spreidde Hij Zijn heerlijkheid tentoon voor allen, zie Isaiah 10:17.

2. Dit vuur was niet in een statige, hoge cederboom, maar in een braambos, een doornig bos, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, want God verkiest het zwakke en verachte van de wereld, zoals Mozes, die nu een arme schaapherder was, om er de wijzen mee te beschamen, Hij verlustigt zich er in het nederige te versieren en te kronen. 3. Het braambos brandde, maar werd niet verteerd, een zinnebeeld van de kerk, die nu in dienstbaarheid was in Egypte, brandende in de tichelovens, maar toch niet verteerd, twijfelmoedig, doch niet mismoedig, neergeworpen, doch niet verdorven.

III. Mozes' begeerte om dit buitengewone gezicht te bezien, Exodus 3:3. "Ik zal mij nu daarheen wenden en bezien". Hij spreekt als iemand, die een stoutmoedige, onderzoekende geest heeft. Wat het ook mocht wezen, hij wilde er de betekenis van kennen. De geopenbaarde dingen zijn voor ons, en wij behoren er een nauwkeurig onderzoek naar in te stellen.

IV. De uitnodiging, die hij ontving, om naderbij te komen, maar met de waarschuwing om niet al te dicht te naderen, en niet te roekeloos.

1. God heeft hem genadig geroepen waarop hij bereidvaardig antwoordde, Exodus 3:4. Toen God zag, dat hij het branden van het braambos opmerkte en zich daarheen wilde wenden om het te zien, en daarvoor zijn werk verliet, toen heeft God hem geroepen. Indien hij er onverschillig voor was geweest, er geen acht op had geslagen denkende, dat het een "ignis fatuus-een dwaallicht" was, iets, dat niet de moeite waard was om er kennis van te nemen, dan zou God waarschijnlijk heengegaan zijn zonder iets tot hem te zeggen, maar toen hij zich daarheen wendde, riep God hem. Zij, die gemeenschap willen hebben met God, moeten acht op Hem geven en tot Hem naderen in de inzettingen, waarin het Hem behaagt zich en Zijn macht en heerlijkheid te openbaren, zij moeten tot de schat komen, al is die ook in een aarden vat. Zij, die God echt zoeken, zullen Hem vinden, Hem vinden als hun beloner. Komt tot God, en Hij zal tot u komen. God riep hem bij zijn naam: "Mozes Mozes!" Wat hij hoorde moest hem nog meer verwonderen dan wat hij zag. Het woord des HEEREN ging altijd gepaard aan de heerlijkheid des HEEREN, want ieder Goddelijk visioen was bestemd voor een Goddelijke openbaring, Job 4:16 en verv, 33:14-16 De roepingen Gods zijn krachtdadig:

a. Als de Geest van God ze tot een particuliere roeping maakt en ons bij name roept. Het woord roept: "O alle gij dorstigen!" Door de toepassing hiervan roept de Geest: O gij, die of die! "Ik ken u bij name", Exodus 33:12. :

b. De roepingen Gods zijn krachtig, als wij er gehoorzaam op antwoorden, zoals Mozes hier: "Zie, hier ben ik!", wat spreekt mijn HEERE tot Zijn knecht? Hier ben ik, niet slechts om te horen wat gezegd wordt, maar om te doen wat mij wordt bevolen."

2. God gaf hem een nodige waarschuwing tegen roekeloosheid en oneerbiedigheid in zijn naderen.

a. Hij moet op een afstand blijven, nader komen maar niet al te nabij, zo nabij, dat hij kan horen, maar niet zo nabij om te kunnen gluren, zijn weetgierigheid moet bevredigd worden, maar niet zijn nieuwsgierigheid, en er moet worden zorggedragen, dat gemeenzaamheid geen vrijpostigheid teweegbrengt. Bij al ons naderen tot God behoren wij een diep besef te hebben van de oneindige afstand tussen ons en God, Ecclesiastes 5:1. Of, dit kan ook beschouwd worden als eigen te zijn aan de Oud Testamentische boodschap, die een boodschap was van donkerheid, dienstbaarheid en verschrikking, waarvan het Evangelie ons gelukkig heeft bevrijd, daar het ons vrijmoedigheid geeft om in te gaan in het heiligdom en ons nodigt naderbij te komen. b. Hij moet zijn eerbied tonen en zijn bereidvaardigheid om te gehoorzamen: "trek uw schoenen uit van uw voeten", als een dienstknecht, het uittrekken van de schoenen was toen wat het afnemen van de hoed nu is: een teken van eerbied en onderdanigheid. "De plaats, waar gij op staat" is-voor het ogenblik- heilig land, heilig gemaakt door deze bijzondere openbaring van de Goddelijke tegenwoordigheid aldaar, en treed dus, zolang deze duurt, niet met uw verontreinigde schoenen op dat land." Bewaar uw voet, Ecclesiastes 4:17. Wij behoren met plechtige toebereiding tot God te naderen en ofschoon de lichamelijke oefening tot weinig nut is, moeten wij toch God verheerlijken met ons lichaam en door een ernstige en eerbiedige houding bij de aanbidding van God door onze innerlijke eerbied te kennen geven, alles zorgvuldig vermijdende wat lichtvaardig of ruw schijnt, en niet in overeenstemming is met het ontzaglijke van de eredienst van God.

V. De plechtige bekendmaking door God van Zijn Naam, waarbij Hij aan Mozes bekend wilde zijn, Exodus 3:6. "Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob."

1. Hij laat hem weten dat het God is, die met hem spreekt, ten einde hem op te wekken tot eerbied en aandacht, tot geloof en gehoorzaamheid, want om die allen op te wekken is dat een woord genoeg: "Ik ben de HEERE." Laat ons altijd het Woord horen, als zijnde Gods Woord, 1 Thessalonians 2:13.

2. Hij wil gekend zijn als de God van zijn vaders, zijn Godvruchtige vader Amram, en de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van zijn voorvaderen en van Israëls voorvaderen, voor wie God thans zal verschijnen. Hiermede bedoelde God:

a. Mozes te onderrichten in de kennis van een andere wereld, en zijn geloof te versterken in een toekomstigen staat. Aldus wordt dit uitgelegd door onze Heere Jezus, de beste Schriftverklaarder, die daaraan het bewijs ontleent tegenover de Sadduceën, dat de doden opgewekt zullen worden. Mozes heeft het aangewezen bij het doornenbos, zegt Hij, Luke 20:37, dat is: "God heeft het hem daar aangewezen, en, in hem, aan ons," Matthew 22:31 en verv. Abraham was dood, en toch is God de God van Abraham, dus leeft Abrahams ziel, met welke God in betrekking staat, en om zijn ziel volkomen gelukkig te maken, moet ter bestemder tijd zijn lichaam herleven. De belofte gedaan aan de vaderen, dat God hun God zei zijn, moet een toekomende zaligheid insluiten, want in deze wereld heeft Hij nooit iets voor hen gedaan, dat volkomen beantwoordt aan het uitgestrekte en veelomvattende van dat grote woord, maar nu Hij hun een stad bereid heeft schaamt zich God hun niet om hun God genoemd te worden, Hebrews 11:16, zie ook Acts 26:6, Acts 26:7, Acts 24:15.

b. Om aan Mozes de verzekering te geven van de vervulling van al die bijzondere beloften, gedaan aan de vaderen, hij kan er gerust staat op maken, want uit deze woorden blijkt, dat God gedacht aan Zijn Verbond, Exodus 2:24. Gods Verbondsbetrekking tot ons als onze God is onze beste steun in de slechtste tijden en een grote aanmoediging voor ons geloof in bijzondere beloften. Als wij ons bewust zijn van onze eigen grote onwaardigheid, dan kunnen wij troost verlangen uit Gods betrekking tot onze vaderen, 2 Chronicles 20:6.

Vl. De plechtige indruk, die dit op Mozes gemaakt heeft, hij verborg zijn aangezicht, als iemand die zich schaamt, en ook bevreesd is God aan te zien. Nu hij wist dat het een Goddelijk licht was, werden zijn ogen er door verblind. Hij was voor het brandend braambos niet bang, voor hij er God in bemerkte. Ja, hoewel God zich de God van zijn vaders noemde, een God in verbond met hem, was hij toch bang. Hoe meer wij van God zien, hoe meer reden wij zullen zien om Hem met eerbied en Godvruchtigheid te aanbidden. Zelfs de openbaringen van Gods genade en verbondsliefde moeten onze ootmoedige eerbied voor Hem vermeerderen.

Verzen 1-6

Exodus 3:1-6

De jaren van het leven van Mozes zijn op merkwaardige wijze verdeeld in drie veertigtallen. Het eerste veertigtal bracht hij door als een prins aan Farao's hof, het tweede als een herder in Midian, het derde als koning in Jeshurun, zo veranderlijk is het leven van de mensen, speciaal van Godvruchtige mensen. Zijn tweede veertigtal had hij nu voleindigd, toen hij de opdracht ontving om Israël uit te voeren uit Egypte. Het duurt soms lang eer God Zijn dienstknechten roept tot het werk, dat Hij vanouds voor hen bestemd had, en waarvoor Hij hen genadig heeft toebereidt Mozes was geboren om Israëls bevrijder te zijn, en toch wordt hem geen woord hiervan gezegd, v r hij tachtig jaar oud is. Merk nu op:

I. Hoe deze verschijning van God hem bezig vond, hij hoedde de kudde, dat is: weidde de schapen, dicht bij de berg Horeb. Een armzalig werk voor een man van zijn opvoeding en gaven, toch is hij er tevreden mee, en zo leert hij in hoge mate nederig en zachtmoedig te zijn, waardoor hij in de Heilige Schrift meer beroemd is geworden dan door al zijn geleerdheid. In het beroep of bedrijf, waartoe wij geroepen zijn, behoren wij te blijven, en niet naar verandering te haken. Zelfs diegenen, die bekwaam en bevoegd zijn voor hoge ambten en gewichtige diensten, moeten het niet vreemd achten dat zij leven in armoede en onbekendheid, het is voor hen het lot geweest van Mozes, die niets anders heeft kunnen verwachten, dan dat hij zou sterven zoals hij vele jaren geleefd heeft, namelijk als een arm gering schaapherder. Laat hen, die denken als levend begraven te zijn, tevreden wezen om als een lamp of kaars licht te geven in hun graf, en wachten totdat Gods tijd komt om die kaars op een kandelaar te stellen. Aldus werkzaam zijnde, werd Mozes geëerd en verwaardigd met dit visioen. God zal ijverigheid altijd aanmoedigen. Toen de herders de nachtwacht hielden over hun kudde, Luke 2:8, ontvingen zij het bericht van de geboorte van de Zaligmaker. Satan bemint het ons lui en ledig te vinden, maar God behaagt het ons aan het werk te vinden. Afzondering is erg bevorderlijk-aan gemeenschap met God. Als wij alleen zijn, is de Vader met ons. Mozes zag meer van God in een woestijn, dan hij ooit aan Farao's hof van Hem gezien had.

II. Wat de verschijning was. Tot zijn grote verwondering zag hij een braambos branden, zonder vuur te zien, hetzij van de hemel of van de aarde, om het aan te steken, en wat nog het vreemdste was: het brandde maar werd niet verteerd, Exodus 3:2. Het was een Engel des HEEREN, die hem verscheen. Sommigen denken dat het een geschapen engel was, die in de taal sprak van Hem, die hem zond, anderen, dat het de tweede persoon was in de Goddelijke Drieëenheid, de Engel des verbonds, die zelf Jehovah is. Het was een buitengewone openbaring van de Goddelijke tegenwoordigheid en heerlijkheid, wat zichtbaar was werd voortgebracht door de dienst van een Engel, maar hij hoorde er God in spreken tot hem.

1. Hij zag een vlam van vuur, want onze God is een verterend vuur. Toen aan Abraham Israëls verlossing uit Egypte beloofd was, zag hij een vurige fakkel, of brandende lamp, wat het licht van de blijdschap betekende, welke door die verlossing veroorzaakt werd, Genesis 15:17, maar nu schijnt dit licht helderder, als een vlam van vuur, want in die verlossing bracht Hij schrik en verderf voor Zijn vijanden, licht en warmte aan Zijn volk, en spreidde Hij Zijn heerlijkheid tentoon voor allen, zie Isaiah 10:17.

2. Dit vuur was niet in een statige, hoge cederboom, maar in een braambos, een doornig bos, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord, want God verkiest het zwakke en verachte van de wereld, zoals Mozes, die nu een arme schaapherder was, om er de wijzen mee te beschamen, Hij verlustigt zich er in het nederige te versieren en te kronen. 3. Het braambos brandde, maar werd niet verteerd, een zinnebeeld van de kerk, die nu in dienstbaarheid was in Egypte, brandende in de tichelovens, maar toch niet verteerd, twijfelmoedig, doch niet mismoedig, neergeworpen, doch niet verdorven.

III. Mozes' begeerte om dit buitengewone gezicht te bezien, Exodus 3:3. "Ik zal mij nu daarheen wenden en bezien". Hij spreekt als iemand, die een stoutmoedige, onderzoekende geest heeft. Wat het ook mocht wezen, hij wilde er de betekenis van kennen. De geopenbaarde dingen zijn voor ons, en wij behoren er een nauwkeurig onderzoek naar in te stellen.

IV. De uitnodiging, die hij ontving, om naderbij te komen, maar met de waarschuwing om niet al te dicht te naderen, en niet te roekeloos.

1. God heeft hem genadig geroepen waarop hij bereidvaardig antwoordde, Exodus 3:4. Toen God zag, dat hij het branden van het braambos opmerkte en zich daarheen wilde wenden om het te zien, en daarvoor zijn werk verliet, toen heeft God hem geroepen. Indien hij er onverschillig voor was geweest, er geen acht op had geslagen denkende, dat het een "ignis fatuus-een dwaallicht" was, iets, dat niet de moeite waard was om er kennis van te nemen, dan zou God waarschijnlijk heengegaan zijn zonder iets tot hem te zeggen, maar toen hij zich daarheen wendde, riep God hem. Zij, die gemeenschap willen hebben met God, moeten acht op Hem geven en tot Hem naderen in de inzettingen, waarin het Hem behaagt zich en Zijn macht en heerlijkheid te openbaren, zij moeten tot de schat komen, al is die ook in een aarden vat. Zij, die God echt zoeken, zullen Hem vinden, Hem vinden als hun beloner. Komt tot God, en Hij zal tot u komen. God riep hem bij zijn naam: "Mozes Mozes!" Wat hij hoorde moest hem nog meer verwonderen dan wat hij zag. Het woord des HEEREN ging altijd gepaard aan de heerlijkheid des HEEREN, want ieder Goddelijk visioen was bestemd voor een Goddelijke openbaring, Job 4:16 en verv, 33:14-16 De roepingen Gods zijn krachtdadig:

a. Als de Geest van God ze tot een particuliere roeping maakt en ons bij name roept. Het woord roept: "O alle gij dorstigen!" Door de toepassing hiervan roept de Geest: O gij, die of die! "Ik ken u bij name", Exodus 33:12. :

b. De roepingen Gods zijn krachtig, als wij er gehoorzaam op antwoorden, zoals Mozes hier: "Zie, hier ben ik!", wat spreekt mijn HEERE tot Zijn knecht? Hier ben ik, niet slechts om te horen wat gezegd wordt, maar om te doen wat mij wordt bevolen."

2. God gaf hem een nodige waarschuwing tegen roekeloosheid en oneerbiedigheid in zijn naderen.

a. Hij moet op een afstand blijven, nader komen maar niet al te nabij, zo nabij, dat hij kan horen, maar niet zo nabij om te kunnen gluren, zijn weetgierigheid moet bevredigd worden, maar niet zijn nieuwsgierigheid, en er moet worden zorggedragen, dat gemeenzaamheid geen vrijpostigheid teweegbrengt. Bij al ons naderen tot God behoren wij een diep besef te hebben van de oneindige afstand tussen ons en God, Ecclesiastes 5:1. Of, dit kan ook beschouwd worden als eigen te zijn aan de Oud Testamentische boodschap, die een boodschap was van donkerheid, dienstbaarheid en verschrikking, waarvan het Evangelie ons gelukkig heeft bevrijd, daar het ons vrijmoedigheid geeft om in te gaan in het heiligdom en ons nodigt naderbij te komen. b. Hij moet zijn eerbied tonen en zijn bereidvaardigheid om te gehoorzamen: "trek uw schoenen uit van uw voeten", als een dienstknecht, het uittrekken van de schoenen was toen wat het afnemen van de hoed nu is: een teken van eerbied en onderdanigheid. "De plaats, waar gij op staat" is-voor het ogenblik- heilig land, heilig gemaakt door deze bijzondere openbaring van de Goddelijke tegenwoordigheid aldaar, en treed dus, zolang deze duurt, niet met uw verontreinigde schoenen op dat land." Bewaar uw voet, Ecclesiastes 4:17. Wij behoren met plechtige toebereiding tot God te naderen en ofschoon de lichamelijke oefening tot weinig nut is, moeten wij toch God verheerlijken met ons lichaam en door een ernstige en eerbiedige houding bij de aanbidding van God door onze innerlijke eerbied te kennen geven, alles zorgvuldig vermijdende wat lichtvaardig of ruw schijnt, en niet in overeenstemming is met het ontzaglijke van de eredienst van God.

V. De plechtige bekendmaking door God van Zijn Naam, waarbij Hij aan Mozes bekend wilde zijn, Exodus 3:6. "Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob."

1. Hij laat hem weten dat het God is, die met hem spreekt, ten einde hem op te wekken tot eerbied en aandacht, tot geloof en gehoorzaamheid, want om die allen op te wekken is dat een woord genoeg: "Ik ben de HEERE." Laat ons altijd het Woord horen, als zijnde Gods Woord, 1 Thessalonians 2:13.

2. Hij wil gekend zijn als de God van zijn vaders, zijn Godvruchtige vader Amram, en de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van zijn voorvaderen en van Israëls voorvaderen, voor wie God thans zal verschijnen. Hiermede bedoelde God:

a. Mozes te onderrichten in de kennis van een andere wereld, en zijn geloof te versterken in een toekomstigen staat. Aldus wordt dit uitgelegd door onze Heere Jezus, de beste Schriftverklaarder, die daaraan het bewijs ontleent tegenover de Sadduceën, dat de doden opgewekt zullen worden. Mozes heeft het aangewezen bij het doornenbos, zegt Hij, Luke 20:37, dat is: "God heeft het hem daar aangewezen, en, in hem, aan ons," Matthew 22:31 en verv. Abraham was dood, en toch is God de God van Abraham, dus leeft Abrahams ziel, met welke God in betrekking staat, en om zijn ziel volkomen gelukkig te maken, moet ter bestemder tijd zijn lichaam herleven. De belofte gedaan aan de vaderen, dat God hun God zei zijn, moet een toekomende zaligheid insluiten, want in deze wereld heeft Hij nooit iets voor hen gedaan, dat volkomen beantwoordt aan het uitgestrekte en veelomvattende van dat grote woord, maar nu Hij hun een stad bereid heeft schaamt zich God hun niet om hun God genoemd te worden, Hebrews 11:16, zie ook Acts 26:6, Acts 26:7, Acts 24:15.

b. Om aan Mozes de verzekering te geven van de vervulling van al die bijzondere beloften, gedaan aan de vaderen, hij kan er gerust staat op maken, want uit deze woorden blijkt, dat God gedacht aan Zijn Verbond, Exodus 2:24. Gods Verbondsbetrekking tot ons als onze God is onze beste steun in de slechtste tijden en een grote aanmoediging voor ons geloof in bijzondere beloften. Als wij ons bewust zijn van onze eigen grote onwaardigheid, dan kunnen wij troost verlangen uit Gods betrekking tot onze vaderen, 2 Chronicles 20:6.

Vl. De plechtige indruk, die dit op Mozes gemaakt heeft, hij verborg zijn aangezicht, als iemand die zich schaamt, en ook bevreesd is God aan te zien. Nu hij wist dat het een Goddelijk licht was, werden zijn ogen er door verblind. Hij was voor het brandend braambos niet bang, voor hij er God in bemerkte. Ja, hoewel God zich de God van zijn vaders noemde, een God in verbond met hem, was hij toch bang. Hoe meer wij van God zien, hoe meer reden wij zullen zien om Hem met eerbied en Godvruchtigheid te aanbidden. Zelfs de openbaringen van Gods genade en verbondsliefde moeten onze ootmoedige eerbied voor Hem vermeerderen.

Verzen 7-10

Exodus 3:7-10

Nu Mozes zijn schoenen had uitgetrokken, (want ongetwijfeld heeft hij aan het hem gegeven bevel, Exodus 3:5, gehoorzaamd) en zijn gelaat had bedekt, komt God tot de zaak, die Hij nu besloten had te zullen doen, namelijk Israël uit te voeren uit Egypte. Thans, na nog veertig jaren van Israëls dienstbaarheid en Mozes' ballingschap, nu wij kunnen veronderstellen dat beide hij en zij begonnen te wanhopen, zij van bevrijd te worden, en hij van hun bevrijder te zijn, thans is eindelijk de tijd gekomen, het jaar van de verlosten. God komt dikwijls om Zijn volk te verlossen, als zij niet meer naar Hem uitzien. Zal Hij ook geloof vinden? Luke 18:8.

1. Hier zien wij hoe God kennis neemt van de verdrukking van Israël, Exodus 3:7, Exodus 3:9. "Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks" niet alleen: Ik heb gezien, maar Ik heb nauwkeurig waargenomen. God heeft kennis genomen van drie dingen:

A. Hun smarten, Exodus 3:7. Waarschijnlijk was het hun niet vergund hun grieven voor Farao bloot te leggen, of zich bij zijn gerechtshoven over hun aandrijvers te beklagen, zij durfden nauwelijks elkaar hun leed klagen, maar God heeft hun tranen opgemerkt. Zelfs de verborgen smart van Gods volk is Hem bekend.

B. Hun geschrei. Ik heb hun geschrei gehoord, Exodus 3:7, het is tot Mij gekomen, Exodus 3:9. God is niet doof voor het verdriet van Zijn verdrukte volk.

C. De tirannie van hun vervolgers: Ik heb gezien de verdrukking, Exodus 3:9. Gelijk de geringsten van de verdrukten niet beneden de kennisneming Gods zijn, zo zijn de hoogsten en grootsten van hun verdrukkers niet boven Zijn bedwingende macht, maar Hij zal hen zeker om deze dingen bezoeken.

2. Nu hebben wij hier Gods belofte van hun spoedige bevrijding, Exodus 3:8. "Daarom ben Ik neergekomen, dat Ik het verlosse".

a. Dit geeft Zijn besluit te kennen om hen te verlossen, ook dat Zijn hart er op gezet was, zodat het snel en krachtdadig gedaan zal worden, en door middelen buiten de gewone weg van de Voorzienigheid. Als God iets buitengewoons doet, dan wordt Hij gezegd neer te komen om het te doen, zoals Isaiah 64:1.

b. Deze bevrijding was een type van onze verlossing door Christus, en daarin is het eeuwige Woord in waarheid neergekomen van de hemel om ons te verlossen. Het was Zijn boodschap in de wereld. Hij beloofde tevens hun gelukkige vestiging in het land Kanan dat zij van slavernij tot vrijheid, van armoe tot overvloed, van zware arbeid en zwoegen tot rust zouden komen, en van de onzekere toestand van pachters, aan wie ieder ogenblik de pacht opgezegd kan worden, tot de rustige, eerbare toestand van heren en grondeigenaars. Als God door Zijn genade iemand verlost uit het geestelijk Egypte, zal Hij hem ook tot het hemelse Kanan brengen.

3. De opdracht, die Hij hiertoe geeft aan Mozes, Exodus 3:10. Hij wordt niet alleen tot Israël gezonden als een profeet, om hun de verzekering te geven van hun spoedige bevrijding, (zelfs dit zou al een grote gunst geweest zijn) maar hij wordt gezonden als een gezant tot Farao, om met hem te onderhandelen, of liever, als heraut, om hun vrijlating te eisen, en hem, in geval van weigering, de oorlog te verklaren en tot Israël wordt hij gezonden als een vorst om hen te leiden en het bevel over hen te voeren. Aldus is hij genomen van achter de zogende schapen om een veel edeler herdersambt uit te oefenen, zoals David, Psalms 78:71. God is de fontein van macht, en de machten, die er zijn, die zijn van God verordend. Dezelfde hand, die nu een schaapherder uit een woestijn haalde, om de planter te zijn van de Joodse kerk, heeft later vissers uit hun boten gehaald, om de planters te zijn van de Christelijke Kerk, opdat de uitnemendheid van de kracht zij van God.

Verzen 7-10

Exodus 3:7-10

Nu Mozes zijn schoenen had uitgetrokken, (want ongetwijfeld heeft hij aan het hem gegeven bevel, Exodus 3:5, gehoorzaamd) en zijn gelaat had bedekt, komt God tot de zaak, die Hij nu besloten had te zullen doen, namelijk Israël uit te voeren uit Egypte. Thans, na nog veertig jaren van Israëls dienstbaarheid en Mozes' ballingschap, nu wij kunnen veronderstellen dat beide hij en zij begonnen te wanhopen, zij van bevrijd te worden, en hij van hun bevrijder te zijn, thans is eindelijk de tijd gekomen, het jaar van de verlosten. God komt dikwijls om Zijn volk te verlossen, als zij niet meer naar Hem uitzien. Zal Hij ook geloof vinden? Luke 18:8.

1. Hier zien wij hoe God kennis neemt van de verdrukking van Israël, Exodus 3:7, Exodus 3:9. "Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks" niet alleen: Ik heb gezien, maar Ik heb nauwkeurig waargenomen. God heeft kennis genomen van drie dingen:

A. Hun smarten, Exodus 3:7. Waarschijnlijk was het hun niet vergund hun grieven voor Farao bloot te leggen, of zich bij zijn gerechtshoven over hun aandrijvers te beklagen, zij durfden nauwelijks elkaar hun leed klagen, maar God heeft hun tranen opgemerkt. Zelfs de verborgen smart van Gods volk is Hem bekend.

B. Hun geschrei. Ik heb hun geschrei gehoord, Exodus 3:7, het is tot Mij gekomen, Exodus 3:9. God is niet doof voor het verdriet van Zijn verdrukte volk.

C. De tirannie van hun vervolgers: Ik heb gezien de verdrukking, Exodus 3:9. Gelijk de geringsten van de verdrukten niet beneden de kennisneming Gods zijn, zo zijn de hoogsten en grootsten van hun verdrukkers niet boven Zijn bedwingende macht, maar Hij zal hen zeker om deze dingen bezoeken.

2. Nu hebben wij hier Gods belofte van hun spoedige bevrijding, Exodus 3:8. "Daarom ben Ik neergekomen, dat Ik het verlosse".

a. Dit geeft Zijn besluit te kennen om hen te verlossen, ook dat Zijn hart er op gezet was, zodat het snel en krachtdadig gedaan zal worden, en door middelen buiten de gewone weg van de Voorzienigheid. Als God iets buitengewoons doet, dan wordt Hij gezegd neer te komen om het te doen, zoals Isaiah 64:1.

b. Deze bevrijding was een type van onze verlossing door Christus, en daarin is het eeuwige Woord in waarheid neergekomen van de hemel om ons te verlossen. Het was Zijn boodschap in de wereld. Hij beloofde tevens hun gelukkige vestiging in het land Kanan dat zij van slavernij tot vrijheid, van armoe tot overvloed, van zware arbeid en zwoegen tot rust zouden komen, en van de onzekere toestand van pachters, aan wie ieder ogenblik de pacht opgezegd kan worden, tot de rustige, eerbare toestand van heren en grondeigenaars. Als God door Zijn genade iemand verlost uit het geestelijk Egypte, zal Hij hem ook tot het hemelse Kanan brengen.

3. De opdracht, die Hij hiertoe geeft aan Mozes, Exodus 3:10. Hij wordt niet alleen tot Israël gezonden als een profeet, om hun de verzekering te geven van hun spoedige bevrijding, (zelfs dit zou al een grote gunst geweest zijn) maar hij wordt gezonden als een gezant tot Farao, om met hem te onderhandelen, of liever, als heraut, om hun vrijlating te eisen, en hem, in geval van weigering, de oorlog te verklaren en tot Israël wordt hij gezonden als een vorst om hen te leiden en het bevel over hen te voeren. Aldus is hij genomen van achter de zogende schapen om een veel edeler herdersambt uit te oefenen, zoals David, Psalms 78:71. God is de fontein van macht, en de machten, die er zijn, die zijn van God verordend. Dezelfde hand, die nu een schaapherder uit een woestijn haalde, om de planter te zijn van de Joodse kerk, heeft later vissers uit hun boten gehaald, om de planters te zijn van de Christelijke Kerk, opdat de uitnemendheid van de kracht zij van God.

Verzen 11-15

Exodus 3:11-15

God, tot Mozes gesproken hebbende, geeft ook hem vrijheid tot spreken, waarvan hij hier gebruik maakt, en

I. Hij wijst op zijn onbekwaamheid voor de dienst waartoe hij wordt geroepen, Exodus 3:11. "Wie ben ik"? Hij acht zich die eer onwaardig, en niet par negotio-er niet tegen opgewassen. Hij denkt dat hij er geen moed voor heeft, en dus niet tot Farao kon gaan met een eis, die hem het hoofd zou kunnen kosten. Hij denkt dat hem verstand en beleid ontbreken, en dat hij de kinderen Israëls dus niet uit Egypte kon voeren. Zij zijn ongewapend, aan geen tucht gewend, helemaal ontmoedigd, ten enenmale onbekwaam om zichzelf te helpen, het is gewoon onmogelijk hen uit te leiden.

1. Mozes was, onder allen die toen leefden zonder enige vergelijking, het geschiktst voor dit werk, uitmuntend in geleerdheid, wijsheid, ervaring, kloekmoedigheid, geloof en heiligheid, en toch zegt hij: "Wie ben ik?" Hoe geschikter iemand is voor de dienst, hoe lager dunk hij gewoonlijk van zichzelf heeft, zie Judges 9:8 en verv.

2. De moeilijkheden, aan dit werk verbonden, waren inderdaad erg groot, groot genoeg om zelfs de moed en het geloof van een Mozes te verschrikken. Zelfs zij, die als verstandige en gelovige werktuigen tot heil van de kerk gebruikt worden, kunnen wel in het eerst ontmoedigd zijn door de moeilijkheden, die zich voordoen.

3. Mozes was vol van moed toen hij de Egyptenaar versloeg, maar nu ontzonk hem de moed, want Godvruchtige mensen zijn niet altijd even ijverig en stoutmoedig.

4. Toch is Mozes de man, die het eindelijk doet, want God geeft de nederige genade. Een bescheiden begin is een zeer goed voorteken.

II. God beantwoordt zijn tegenwerping, Exodus 3:12.

1. Hij belooft hem Zijn tegenwoordigheid, "Ik zal voorzeker met u zijn," en dat is genoeg. Zij, die zwak zijn in zichzelf, kunnen nog wonderen doen als zij krachtig zijn in de HEERE en in de sterkte van Zijn macht, en zij, die het minste vertrouwen hebben in zichzelf kunnen het meeste vertrouwen hebben in God. Gods tegenwoordigheid geeft eer aan de onwaardigen, wijsheid en kracht aan de zwakken en dwazen, maakt dat de grootste moeilijkheden tot niet worden, en is genoeg om alle tegenwerpingen tot zwijgen te brengen.

2. Hij verzekert hem welslagen, en speciaal dat zij op deze berg God zullen aanbidden. Die verlossingen zijn het kostelijks die ons een deur openen van vrijheid om God te aanbidden. Als God ons gelegenheid en een hart geeft om Hem te dienen, dan is dit een gelukkige, bemoedigende voorproef van nog verdere voor ons bestemde zegeningen.

III. Hij verzoekt om instructies voor de uitvoering van zijn opdracht, en ontvangt ze. Hij verlangt te weten bij welke Naam God zich nu bekend wil maken, Exodus 3:13.

1. Hij veronderstelt dat de kinderen Israëls hem zullen vragen: "Hoe Zijn naam?" Die vraag zullen zij doen, hetzij: a. Om Mozes in verlegenheid te brengen, want hij voorzag moeilijkheden, niet alleen in zijn handelen met Farao, om van hem toestemming te verkrijgen voor hun vertrek, maar ook in het handelen met hen om hen gewillig te maken om te vertrekken. Zij zullen bezwaar maken en geneigd zijn tot vitten en bedillen, zij zullen hem vragen zijn geloofsbrieven over te leggen, en waarschijnlijk zal dit de op-de-proefstelling zien: "Kent hij de Naam van God? Heeft hij het wachtwoord?" Eens werd hem gevraagd: Wie heeft u tot een overste of rechter over ons gezet? Toen had hij geen antwoord gereed, en hij wilde niet weer aldus in verlegenheid worden gebracht, maar kunnen zeggen in wiens naam hij kwam.

b. Zij zullen hem die vraag doen voor hun eigen inlichting. Het is te vrezen dat zij in Egypte zeer onwetend waren geworden, waartoe heeft medegewerkt hun harde arbeid, hun gebrek aan leraren en hun verlies van de Sabbat zodat hun nog de eerste beginselen van de orakelen Gods geleerd moesten worden. Of wel: de vraag: "Wat is Zijn naam?" was zoveel als een vragen naar de aard van de bedeling, die zij nu hadden te wachten: "Hoe zal God er ons in bekend worden, en waarop kunnen wij van Hem staatmaken?"

2. Hij verlangt instructies voor het antwoord dat hij hun zal geven. "wat zal ik tot hen zeggen?", op welke naam zal ik mij beroepen tot een bewijs van mijn gezag? Ik moet iets groots, iets buitengewoons tot hen zeggen, wat zal dit wezen? Indien ik gaan moet, zo laat mij volledige instructies hebben, opdat ik niet tevergeefs loop. Het is van het grootste belang voor ons om in de Naam van God tot de mensen te spreken, en er goed op voorbereid te zijn. Zij, die willen weten wat zij moeten zeggen, moeten tot God gaan, tot het Woord van Zijn genade en tot de troon van de genade om instructies te verkrijgen, Ezechiël 2:7, 3:4, 10:17. Wanneer wij ook iets te doen hebben met God, altijd is het wenselijk om te weten en onze plicht om te bedenken wat Zijn Naam is.

IV. God geeft hem direct volledige instructies omtrent deze zaak: bij twee Namen wil God bekend zijn.

1. Bij een NAAM, die aanduidt wat Hij is in zichzelf, Exodus 3:14. "IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL!" Dit verklaart Zijn NAAM Jehova, en betekent:

a. Dat Hij uit zichzelf bestaat, van niemand afhankelijk is. De grootste en beste mens ter wereld moet zeggen: Door de genade Gods ben ik wat ik ben, maar onze God zegt het volstrekt en onbepaald. En het is meer dan enig schepsel, mens of engel zeggen kan: "Ik ben wat Ik ben", uit zichzelf bestaande kan het niet anders of Hij moet ook in zichzelf genoegzaam zijn, en de onuitputtelijke fontein van leven en zaligheid wezen.

b. Dat Hij eeuwig is en onveranderlijk, en altijd dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid zal Hij zijn wat Hij zijn zal en wat Hij is, zie Revelation 1:8.

c. Dat wij hem door geen vragen of zoeken kunnen ontdekken, het is een NAAM, die alle vrijpostig of nieuwsgierig vragen naar God in bedwang houdt, en inderdaad zegt: Waarom vraagt gij dus naar Mijn NAAM, daar die toch een geheim is, Judges 13:18. Proverbs 30:4. Vragen wij: Wat is God? Het zij ons genoeg te weten dat Hij is wat Hij is, wat Hij altijd was, en altijd zijn zal. "Wat een klein stukje van de zaak hebben wij van Hem gehoord?" Job 26:14. d. Dat Hij waar is en getrouw aan al Zijn beloften, onveranderlijk in Zijn woord zowel als in Zijn wezen, en geen man, dat Hij zou liegen. Laat Israël dit weten: "IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden!"

2. Een NAAM, die te kennen geeft wat Hij is voor Zijn volk. Opdat die NAAM, IK BEN hen niet in spanning of onzekerheid zou houden wordt hem verder gezegd om ook gebruik te maken van een andere Naam van God, die hun meer gemeenzaam bekend en ook begrijpelijker voor hen is, Exodus 3:15. De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob heeft mij tot ulieden gezonden, dat is mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht." Aldus heeft God zich aan hem bekend gemaakt, Exodus 3:6, en aldus moet hij Hem aan hen bekend maken:

a. Ten einde de Godsdienst van hun vaderen onder hen te doen herleven, want het is te vrezen dat die zeer in verval onder hen was geraakt, ja bijna verloren was. Dat was nodig om hen toe te bereiden voor hun verlossing Psalms 80:20.

b. Ten einde hun verwachting op te wekken van de spoedige vervulling van de beloften, gedaan aan hun vaderen. Abraham, Izaak en Jakob worden speciaal genoemd omdat met Abraham het verbond het eerst werd opgericht, dat met Izaak en Jakob dikwijls en nadrukkelijk werd vernieuwd, en deze drie werden onderscheiden van hun broeders en verkoren om de bewaarders te zijn van het verbond, toen hun broeders verworpen werden. God wil dit tot Zijn Naam hebben in eeuwigheid en het was en is en zal zijn de Naam, bij welke de aanbidders Hem kennen en onderscheiden van alle valse goden, zie 1 Kings 18:36. Gods verbondsbetrekking tot Zijn volk is wat Hij steeds indachtig zal zijn, waarin Hij roemt, en dat Hij wil dat wij nooit zullen vergeten, maar er Hem de eer van zullen toebrengen. Indien Hij wil dat dit van geslacht tot geslacht Zijn gedachtenis is, dan is er alle reden voor ons om het ook tot onze gedachtenis te maken, wat zij is heerlijk en kostelijk.

Verzen 11-15

Exodus 3:11-15

God, tot Mozes gesproken hebbende, geeft ook hem vrijheid tot spreken, waarvan hij hier gebruik maakt, en

I. Hij wijst op zijn onbekwaamheid voor de dienst waartoe hij wordt geroepen, Exodus 3:11. "Wie ben ik"? Hij acht zich die eer onwaardig, en niet par negotio-er niet tegen opgewassen. Hij denkt dat hij er geen moed voor heeft, en dus niet tot Farao kon gaan met een eis, die hem het hoofd zou kunnen kosten. Hij denkt dat hem verstand en beleid ontbreken, en dat hij de kinderen Israëls dus niet uit Egypte kon voeren. Zij zijn ongewapend, aan geen tucht gewend, helemaal ontmoedigd, ten enenmale onbekwaam om zichzelf te helpen, het is gewoon onmogelijk hen uit te leiden.

1. Mozes was, onder allen die toen leefden zonder enige vergelijking, het geschiktst voor dit werk, uitmuntend in geleerdheid, wijsheid, ervaring, kloekmoedigheid, geloof en heiligheid, en toch zegt hij: "Wie ben ik?" Hoe geschikter iemand is voor de dienst, hoe lager dunk hij gewoonlijk van zichzelf heeft, zie Judges 9:8 en verv.

2. De moeilijkheden, aan dit werk verbonden, waren inderdaad erg groot, groot genoeg om zelfs de moed en het geloof van een Mozes te verschrikken. Zelfs zij, die als verstandige en gelovige werktuigen tot heil van de kerk gebruikt worden, kunnen wel in het eerst ontmoedigd zijn door de moeilijkheden, die zich voordoen.

3. Mozes was vol van moed toen hij de Egyptenaar versloeg, maar nu ontzonk hem de moed, want Godvruchtige mensen zijn niet altijd even ijverig en stoutmoedig.

4. Toch is Mozes de man, die het eindelijk doet, want God geeft de nederige genade. Een bescheiden begin is een zeer goed voorteken.

II. God beantwoordt zijn tegenwerping, Exodus 3:12.

1. Hij belooft hem Zijn tegenwoordigheid, "Ik zal voorzeker met u zijn," en dat is genoeg. Zij, die zwak zijn in zichzelf, kunnen nog wonderen doen als zij krachtig zijn in de HEERE en in de sterkte van Zijn macht, en zij, die het minste vertrouwen hebben in zichzelf kunnen het meeste vertrouwen hebben in God. Gods tegenwoordigheid geeft eer aan de onwaardigen, wijsheid en kracht aan de zwakken en dwazen, maakt dat de grootste moeilijkheden tot niet worden, en is genoeg om alle tegenwerpingen tot zwijgen te brengen.

2. Hij verzekert hem welslagen, en speciaal dat zij op deze berg God zullen aanbidden. Die verlossingen zijn het kostelijks die ons een deur openen van vrijheid om God te aanbidden. Als God ons gelegenheid en een hart geeft om Hem te dienen, dan is dit een gelukkige, bemoedigende voorproef van nog verdere voor ons bestemde zegeningen.

III. Hij verzoekt om instructies voor de uitvoering van zijn opdracht, en ontvangt ze. Hij verlangt te weten bij welke Naam God zich nu bekend wil maken, Exodus 3:13.

1. Hij veronderstelt dat de kinderen Israëls hem zullen vragen: "Hoe Zijn naam?" Die vraag zullen zij doen, hetzij: a. Om Mozes in verlegenheid te brengen, want hij voorzag moeilijkheden, niet alleen in zijn handelen met Farao, om van hem toestemming te verkrijgen voor hun vertrek, maar ook in het handelen met hen om hen gewillig te maken om te vertrekken. Zij zullen bezwaar maken en geneigd zijn tot vitten en bedillen, zij zullen hem vragen zijn geloofsbrieven over te leggen, en waarschijnlijk zal dit de op-de-proefstelling zien: "Kent hij de Naam van God? Heeft hij het wachtwoord?" Eens werd hem gevraagd: Wie heeft u tot een overste of rechter over ons gezet? Toen had hij geen antwoord gereed, en hij wilde niet weer aldus in verlegenheid worden gebracht, maar kunnen zeggen in wiens naam hij kwam.

b. Zij zullen hem die vraag doen voor hun eigen inlichting. Het is te vrezen dat zij in Egypte zeer onwetend waren geworden, waartoe heeft medegewerkt hun harde arbeid, hun gebrek aan leraren en hun verlies van de Sabbat zodat hun nog de eerste beginselen van de orakelen Gods geleerd moesten worden. Of wel: de vraag: "Wat is Zijn naam?" was zoveel als een vragen naar de aard van de bedeling, die zij nu hadden te wachten: "Hoe zal God er ons in bekend worden, en waarop kunnen wij van Hem staatmaken?"

2. Hij verlangt instructies voor het antwoord dat hij hun zal geven. "wat zal ik tot hen zeggen?", op welke naam zal ik mij beroepen tot een bewijs van mijn gezag? Ik moet iets groots, iets buitengewoons tot hen zeggen, wat zal dit wezen? Indien ik gaan moet, zo laat mij volledige instructies hebben, opdat ik niet tevergeefs loop. Het is van het grootste belang voor ons om in de Naam van God tot de mensen te spreken, en er goed op voorbereid te zijn. Zij, die willen weten wat zij moeten zeggen, moeten tot God gaan, tot het Woord van Zijn genade en tot de troon van de genade om instructies te verkrijgen, Ezechiël 2:7, 3:4, 10:17. Wanneer wij ook iets te doen hebben met God, altijd is het wenselijk om te weten en onze plicht om te bedenken wat Zijn Naam is.

IV. God geeft hem direct volledige instructies omtrent deze zaak: bij twee Namen wil God bekend zijn.

1. Bij een NAAM, die aanduidt wat Hij is in zichzelf, Exodus 3:14. "IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL!" Dit verklaart Zijn NAAM Jehova, en betekent:

a. Dat Hij uit zichzelf bestaat, van niemand afhankelijk is. De grootste en beste mens ter wereld moet zeggen: Door de genade Gods ben ik wat ik ben, maar onze God zegt het volstrekt en onbepaald. En het is meer dan enig schepsel, mens of engel zeggen kan: "Ik ben wat Ik ben", uit zichzelf bestaande kan het niet anders of Hij moet ook in zichzelf genoegzaam zijn, en de onuitputtelijke fontein van leven en zaligheid wezen.

b. Dat Hij eeuwig is en onveranderlijk, en altijd dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid zal Hij zijn wat Hij zijn zal en wat Hij is, zie Revelation 1:8.

c. Dat wij hem door geen vragen of zoeken kunnen ontdekken, het is een NAAM, die alle vrijpostig of nieuwsgierig vragen naar God in bedwang houdt, en inderdaad zegt: Waarom vraagt gij dus naar Mijn NAAM, daar die toch een geheim is, Judges 13:18. Proverbs 30:4. Vragen wij: Wat is God? Het zij ons genoeg te weten dat Hij is wat Hij is, wat Hij altijd was, en altijd zijn zal. "Wat een klein stukje van de zaak hebben wij van Hem gehoord?" Job 26:14. d. Dat Hij waar is en getrouw aan al Zijn beloften, onveranderlijk in Zijn woord zowel als in Zijn wezen, en geen man, dat Hij zou liegen. Laat Israël dit weten: "IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden!"

2. Een NAAM, die te kennen geeft wat Hij is voor Zijn volk. Opdat die NAAM, IK BEN hen niet in spanning of onzekerheid zou houden wordt hem verder gezegd om ook gebruik te maken van een andere Naam van God, die hun meer gemeenzaam bekend en ook begrijpelijker voor hen is, Exodus 3:15. De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob heeft mij tot ulieden gezonden, dat is mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht." Aldus heeft God zich aan hem bekend gemaakt, Exodus 3:6, en aldus moet hij Hem aan hen bekend maken:

a. Ten einde de Godsdienst van hun vaderen onder hen te doen herleven, want het is te vrezen dat die zeer in verval onder hen was geraakt, ja bijna verloren was. Dat was nodig om hen toe te bereiden voor hun verlossing Psalms 80:20.

b. Ten einde hun verwachting op te wekken van de spoedige vervulling van de beloften, gedaan aan hun vaderen. Abraham, Izaak en Jakob worden speciaal genoemd omdat met Abraham het verbond het eerst werd opgericht, dat met Izaak en Jakob dikwijls en nadrukkelijk werd vernieuwd, en deze drie werden onderscheiden van hun broeders en verkoren om de bewaarders te zijn van het verbond, toen hun broeders verworpen werden. God wil dit tot Zijn Naam hebben in eeuwigheid en het was en is en zal zijn de Naam, bij welke de aanbidders Hem kennen en onderscheiden van alle valse goden, zie 1 Kings 18:36. Gods verbondsbetrekking tot Zijn volk is wat Hij steeds indachtig zal zijn, waarin Hij roemt, en dat Hij wil dat wij nooit zullen vergeten, maar er Hem de eer van zullen toebrengen. Indien Hij wil dat dit van geslacht tot geslacht Zijn gedachtenis is, dan is er alle reden voor ons om het ook tot onze gedachtenis te maken, wat zij is heerlijk en kostelijk.

Verzen 16-22

Exodus 3:16-22

Mozes ontvangt meer hier bijzondere instructies omtrent zijn werk, en hem wordt van tevoren de goede uitslag ervan meegedeeld.

1. Hij moet handelen met de oudsten van Israël en de verwachting van een spoedig vertrek naar Kanan bij hen opwekken, Exodus 3:16,Exodus 3:17, Hij moet hun als een trouw gezant meedelen wat God tot hem gezegd heeft. Wat de leraren van God hebben ontvangen, moeten zij aan de gemeente overleveren, en niets van wat nuttig is terughouden. Leg daar de nadruk op, Exodus 3:17, "Daarom heb Ik heb gezegd: Ik zal ulieden uit de verdrukking van Egypte opvoeren", dat is genoeg om hen te overtuigen: Ik heb het gezegd, en: Zou Hij het zeggen en niet doen? Voor ons zijn zeggen en doen twee, maar niet voor God, want Hij is n van zin, wie zal Hem dan af keren? "Ik heb het gezegd en geheel de wereld kan het niet tegenspreken", Zijn raad zal bestaan.

Bij de oudsten van Israël zal hij welslagen, wordt hem gezegd, Exodus 3:18. "zij zullen uw stem horen", en u niet verstoten, zoals zij veertig jaren geleden gedaan hebben. Hij, die door Zijn genade het hart neigt en het oor opent, kon van tevoren zeggen: Zij zullen uw stem horen, daar Hij besloten had hen gewillig te maken in de dag van Zijn heirkracht.

2. Hij moet handelen met de koning van Egypte, Exodus 3:18.

a. Zij moeten niet beginnen met een eis, maar met een nederig verzoek die zachte en onderdanige methode moet eerst beproefd worden, zelfs bij iemand, op wie-dit was zeker-zij geen uitwerking zou hebben: "Wij smeken u, laat ons gaan".

b. Zij moeten Farao slechts verlof vragen om naar de berg Sinaï te gaan ter aanbidding van God, en hem niet zeggen dat zij voor goed weggaan naar Kanan, dat zou direct afgewezen zijn, maar dit was een bescheiden en redelijk verzoek, en zijn weigering ervan was volstrekt niet goed te keuren maar rechtvaardigde hen in hun geheel verlaten van zijn koninkrijk. Indien hij hun geen verlof wilde geven om te gaan offeren bij de berg Sinaï, dan gaan zij met recht zonder verlof heen om zich te vestigen in Kanan. De roepingen en bevelen, die God aan de zondaren doet toekomen, zijn in zichzelf zo volkomen redelijk en zij worden op zo zachtmoedige, vriendelijke wijze tot hen gebracht, dat de ongehoorzame wel voor altijd de mond gestopt moet zijn.

Wat betreft zijn welslagen bij Farao, wordt hem hier gezegd:

a. Dat noch nederig verzoek noch overreding of nederig vertoog iets bij hem zal vermogen, nee, ook zelfs geen machtige uitgestrekte hand van tekenen en wonderen, Exodus 3:19. "Ik weet dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan." God zendt Zijn boden tot hen, wier hardheid en hardnekkigheid Hij kent en voorziet, opdat het blijke dat Hij wil, dat zij zich zullen bekeren en leven

b. Dat plagen hem er toe zullen dwingen Exodus 3:20, "Ik zal Egypte slaan en daarna zal hij u laten vertrekken." Diegenen zullen voorzeker gebroken worden door de kracht van Gods hand, die zich niet willen buigen voor de kracht van Zijn Woord, wij kunnen er zeker van wezen dat als God oordeelt Hij zal overwinnen. c. Dat zijn volk vriendelijker voor hen zal wezen, en hen bij hun vertrek voorzien zal van overvloed van zilveren en gouden vaten en klederen, tot hun grote verrijking, Exodus 3:21, Exodus 3:22. "Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren".

Ten eerste: God maakt soms niet alleen dat de vijanden van Zijn volk met hen bevredigd worden, maar dat zij hun vriendelijkheid betonen.

Ten tweede: God heeft veel middelen om de rekeningen te vereffenen tussen hen, die onrecht lijden, en hen, die hun onrecht doen, de verdrukte recht te doen, en hen, die onrecht gedaan hebben, te noodzaken om vergoeding te doen, want Hij is gezeten op de rechterstoel en oordeelt in rechtmatigheid.

Verzen 16-22

Exodus 3:16-22

Mozes ontvangt meer hier bijzondere instructies omtrent zijn werk, en hem wordt van tevoren de goede uitslag ervan meegedeeld.

1. Hij moet handelen met de oudsten van Israël en de verwachting van een spoedig vertrek naar Kanan bij hen opwekken, Exodus 3:16,Exodus 3:17, Hij moet hun als een trouw gezant meedelen wat God tot hem gezegd heeft. Wat de leraren van God hebben ontvangen, moeten zij aan de gemeente overleveren, en niets van wat nuttig is terughouden. Leg daar de nadruk op, Exodus 3:17, "Daarom heb Ik heb gezegd: Ik zal ulieden uit de verdrukking van Egypte opvoeren", dat is genoeg om hen te overtuigen: Ik heb het gezegd, en: Zou Hij het zeggen en niet doen? Voor ons zijn zeggen en doen twee, maar niet voor God, want Hij is n van zin, wie zal Hem dan af keren? "Ik heb het gezegd en geheel de wereld kan het niet tegenspreken", Zijn raad zal bestaan.

Bij de oudsten van Israël zal hij welslagen, wordt hem gezegd, Exodus 3:18. "zij zullen uw stem horen", en u niet verstoten, zoals zij veertig jaren geleden gedaan hebben. Hij, die door Zijn genade het hart neigt en het oor opent, kon van tevoren zeggen: Zij zullen uw stem horen, daar Hij besloten had hen gewillig te maken in de dag van Zijn heirkracht.

2. Hij moet handelen met de koning van Egypte, Exodus 3:18.

a. Zij moeten niet beginnen met een eis, maar met een nederig verzoek die zachte en onderdanige methode moet eerst beproefd worden, zelfs bij iemand, op wie-dit was zeker-zij geen uitwerking zou hebben: "Wij smeken u, laat ons gaan".

b. Zij moeten Farao slechts verlof vragen om naar de berg Sinaï te gaan ter aanbidding van God, en hem niet zeggen dat zij voor goed weggaan naar Kanan, dat zou direct afgewezen zijn, maar dit was een bescheiden en redelijk verzoek, en zijn weigering ervan was volstrekt niet goed te keuren maar rechtvaardigde hen in hun geheel verlaten van zijn koninkrijk. Indien hij hun geen verlof wilde geven om te gaan offeren bij de berg Sinaï, dan gaan zij met recht zonder verlof heen om zich te vestigen in Kanan. De roepingen en bevelen, die God aan de zondaren doet toekomen, zijn in zichzelf zo volkomen redelijk en zij worden op zo zachtmoedige, vriendelijke wijze tot hen gebracht, dat de ongehoorzame wel voor altijd de mond gestopt moet zijn.

Wat betreft zijn welslagen bij Farao, wordt hem hier gezegd:

a. Dat noch nederig verzoek noch overreding of nederig vertoog iets bij hem zal vermogen, nee, ook zelfs geen machtige uitgestrekte hand van tekenen en wonderen, Exodus 3:19. "Ik weet dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan." God zendt Zijn boden tot hen, wier hardheid en hardnekkigheid Hij kent en voorziet, opdat het blijke dat Hij wil, dat zij zich zullen bekeren en leven

b. Dat plagen hem er toe zullen dwingen Exodus 3:20, "Ik zal Egypte slaan en daarna zal hij u laten vertrekken." Diegenen zullen voorzeker gebroken worden door de kracht van Gods hand, die zich niet willen buigen voor de kracht van Zijn Woord, wij kunnen er zeker van wezen dat als God oordeelt Hij zal overwinnen. c. Dat zijn volk vriendelijker voor hen zal wezen, en hen bij hun vertrek voorzien zal van overvloed van zilveren en gouden vaten en klederen, tot hun grote verrijking, Exodus 3:21, Exodus 3:22. "Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren".

Ten eerste: God maakt soms niet alleen dat de vijanden van Zijn volk met hen bevredigd worden, maar dat zij hun vriendelijkheid betonen.

Ten tweede: God heeft veel middelen om de rekeningen te vereffenen tussen hen, die onrecht lijden, en hen, die hun onrecht doen, de verdrukte recht te doen, en hen, die onrecht gedaan hebben, te noodzaken om vergoeding te doen, want Hij is gezeten op de rechterstoel en oordeelt in rechtmatigheid.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile