Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 5

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Recherche de…
Enter query below:

Verzen 1-3

Eerste ontmoeting met de farao


In hun eerste ontmoeting met de farao spreken Mozes en Aäron tot hem in de Naam van “de HEERE, de God van Israël”. Deze naam voor God wordt hier voor de eerste keer in de Schrift genoemd in verbinding met Zijn volk. In die Naam spreken zij en brengen zonder omhaal van woorden de eis van God naar voren. Het is geen verzoek, maar een bevel om het volk te laten gaan. Ze staan als Gods ambassadeurs voor de farao. Het is “Mijn volk”, zegt de HEERE. De farao heeft er geen recht op. Hij zal zeven keer te horen krijgen “laat Mijn volk gaan”. Hij krijgt als reden te horen dat het volk een feest ter ere van God moet vieren in de woestijn. In Egypte kan dat niet.

De farao antwoordt hooghartig: “Wie is de HEERE?” Dit duidt zijn karakter ten volle aan. Er is bij hem geen enkel respect voor God. Verachtelijk spreekt hij over de onzin naar de HEERE te luisteren. Voor hem bestaat de HEERE niet. Dit is de hoogmoed ten top. Het vlees onderwerpt zich niet aan God (Rm 8:7). Het bepaalt ook zijn reactie dat hij het volk niet zal laten gaan.

Mozes en Aäron noemen daarop God “de God van de Hebreeën”. Hebreeër betekent ‘iemand van de overzijde’, dat wil zeggen van een ander land dan Egypte. God heeft bepaald dat Zijn volk Hem zal offeren. Elke tegenstand is dwaasheid, zowel van de farao als van het volk zelf. Als ze niet luisteren, zullen ze Gods straf ervaren.

Om voor de HEERE het feest te vieren moeten ze drie dagreizen de woestijn in. Het getal drie spreekt van de dood en opstanding van de Heer Jezus. Dat vormt de scheiding met de wereld. Een feest wordt gekenmerkt door vreugde. Blijdschap hoort bij het zijn in Gods tegenwoordigheid. Een hart dat vrij is om Gods tegenwoordigheid te genieten, staat op de grondslag van het offer. Het offer wendt het oordeel af en stelt het hart in staat zonder vrees in Gods nabijheid te zijn.

Mozes en Aäron spreken er niet over dat ze na het feest in de woestijn zullen doortrekken naar het beloofde land. Dat is geen misleiding. Wie eenmaal uit Egypte bevrijd is, zal er nooit meer naar terugkeren. De woestijn is niet het doel van de verlossing. Dat is een gebied waar we doorheen trekken. Het doel van de verlossing is ons te brengen in het genot van de gemeenschap met de Vader en de Zoon. Die kan wel in de woestijn worden genoten. Daartoe heeft God er de tabernakel als Zijn woning.

Verzen 1-3

Eerste ontmoeting met de farao


In hun eerste ontmoeting met de farao spreken Mozes en Aäron tot hem in de Naam van “de HEERE, de God van Israël”. Deze naam voor God wordt hier voor de eerste keer in de Schrift genoemd in verbinding met Zijn volk. In die Naam spreken zij en brengen zonder omhaal van woorden de eis van God naar voren. Het is geen verzoek, maar een bevel om het volk te laten gaan. Ze staan als Gods ambassadeurs voor de farao. Het is “Mijn volk”, zegt de HEERE. De farao heeft er geen recht op. Hij zal zeven keer te horen krijgen “laat Mijn volk gaan”. Hij krijgt als reden te horen dat het volk een feest ter ere van God moet vieren in de woestijn. In Egypte kan dat niet.

De farao antwoordt hooghartig: “Wie is de HEERE?” Dit duidt zijn karakter ten volle aan. Er is bij hem geen enkel respect voor God. Verachtelijk spreekt hij over de onzin naar de HEERE te luisteren. Voor hem bestaat de HEERE niet. Dit is de hoogmoed ten top. Het vlees onderwerpt zich niet aan God (Rm 8:7). Het bepaalt ook zijn reactie dat hij het volk niet zal laten gaan.

Mozes en Aäron noemen daarop God “de God van de Hebreeën”. Hebreeër betekent ‘iemand van de overzijde’, dat wil zeggen van een ander land dan Egypte. God heeft bepaald dat Zijn volk Hem zal offeren. Elke tegenstand is dwaasheid, zowel van de farao als van het volk zelf. Als ze niet luisteren, zullen ze Gods straf ervaren.

Om voor de HEERE het feest te vieren moeten ze drie dagreizen de woestijn in. Het getal drie spreekt van de dood en opstanding van de Heer Jezus. Dat vormt de scheiding met de wereld. Een feest wordt gekenmerkt door vreugde. Blijdschap hoort bij het zijn in Gods tegenwoordigheid. Een hart dat vrij is om Gods tegenwoordigheid te genieten, staat op de grondslag van het offer. Het offer wendt het oordeel af en stelt het hart in staat zonder vrees in Gods nabijheid te zijn.

Mozes en Aäron spreken er niet over dat ze na het feest in de woestijn zullen doortrekken naar het beloofde land. Dat is geen misleiding. Wie eenmaal uit Egypte bevrijd is, zal er nooit meer naar terugkeren. De woestijn is niet het doel van de verlossing. Dat is een gebied waar we doorheen trekken. Het doel van de verlossing is ons te brengen in het genot van de gemeenschap met de Vader en de Zoon. Die kan wel in de woestijn worden genoten. Daartoe heeft God er de tabernakel als Zijn woning.

Verzen 4-14

Verzwaring van de dwangarbeid


De farao wijst Mozes en Aäron de deur met de beschuldiging dat zij zich aan de dwangarbeid onttrekken en ook het volk ermee willen laten ophouden. Zijn reactie is dat hij het volk nog harder laat werken. Hij geeft daartoe zelfs “op diezelfde dag” (Ex 5:6) nog het bevel. Wat de Israëlieten eerst nog krijgen, stro, wordt hun nu onthouden. Ze moeten er zelf voor gaan zorgen. De farao vraagt het onmogelijke.

Op dezelfde wijze gaat de satan te werk. Hij neemt steeds meer. Als hij iets geeft, is dat om het later weer terug te nemen en nog veel meer te nemen. Elk spoortje van liefdadigheid ontbreekt. Hij komt alleen “om te stelen en te slachten en te verderven” (Jh 10:10a). Hij is “een mensenmoordenaar van [het] begin af” (Jh 8:44a). Hij vindt het grootste plezier in de ellende van zijn slaven.

De farao noemt wat Mozes en Aäron zeggen “leugenachtige woorden”. Ook daarin zien we hoe de satan te werk gaat. Hij verdraait altijd de waarheid van God, hij keert het om. Hij “staat niet in de waarheid, omdat geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij uit het zijne, omdat hij een leugenaar is en de vader ervan” (Jh 8:44b).

Verzen 4-14

Verzwaring van de dwangarbeid


De farao wijst Mozes en Aäron de deur met de beschuldiging dat zij zich aan de dwangarbeid onttrekken en ook het volk ermee willen laten ophouden. Zijn reactie is dat hij het volk nog harder laat werken. Hij geeft daartoe zelfs “op diezelfde dag” (Ex 5:6) nog het bevel. Wat de Israëlieten eerst nog krijgen, stro, wordt hun nu onthouden. Ze moeten er zelf voor gaan zorgen. De farao vraagt het onmogelijke.

Op dezelfde wijze gaat de satan te werk. Hij neemt steeds meer. Als hij iets geeft, is dat om het later weer terug te nemen en nog veel meer te nemen. Elk spoortje van liefdadigheid ontbreekt. Hij komt alleen “om te stelen en te slachten en te verderven” (Jh 10:10a). Hij is “een mensenmoordenaar van [het] begin af” (Jh 8:44a). Hij vindt het grootste plezier in de ellende van zijn slaven.

De farao noemt wat Mozes en Aäron zeggen “leugenachtige woorden”. Ook daarin zien we hoe de satan te werk gaat. Hij verdraait altijd de waarheid van God, hij keert het om. Hij “staat niet in de waarheid, omdat geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij uit het zijne, omdat hij een leugenaar is en de vader ervan” (Jh 8:44b).

Verzen 15-19

De vraag om verlichting afgewezen


In hun nood roepen de Israëlieten tot de farao, maar dat is niet het juiste adres. Ze moeten bij de HEERE zijn. Daaraan denken ze nog niet. Ze noemen zich tegenover de farao onderdanig meerdere keren “uw dienaren”. Maar alle pogingen van het volk om verlichting van de slavernij te krijgen, beantwoordt hij met meedogenloze hardheid. Hij maakt hun de zwaarste verwijten. Hij toont zijn ware aard.

Het volk begint te begrijpen hoe hopeloos hun situatie is. Een mens moet eerst tot het dieptepunt van zijn ellende komen, wil hij de verlossing aangrijpen. Een zondaar wordt niet gediend als hij bij de eerste zucht om uitredding door God wordt verlost. God wil ons leren wat echte verlossing is, wat Zijn grote macht is en hoe groot de verlossing is. Als de farao hen direct had laten gaan, hadden ze hem moeten bedanken. Waar was dan de eer van God geweest?

Het is met het volk als met de man in Romeinen 7. Daar wordt de ervaring beschreven van een man van wie de ziel ontwaakt is door het evangelie. Dan ontdekt hij de kracht van de zonde in zich en de onmogelijkheid om de in hem wonende zonde te overwinnen. Het evangelie, dat eerst een blijde boodschap heeft geleken (en het ook is!), lijkt een kwelling voor hem te worden.

Als hij tot de erkenning komt dat zijn strijd tegen de zonde in hem een hopeloze strijd is, roept hij het uit: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen” (Rm 7:24)? Dan is hij waar hij moet zijn, want direct daarna komt de dank: “God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer” (Rm 7:25). Hij is zover, dat hij het evangelie in zijn volheid gelooft. Nu is hij vrij. Romeinen 8 beschrijft de toestand waarin hij is terechtgekomen.

Het volk moet eerst ontdekken dat het geen kracht heeft om de eigen bevrijding te bewerken. Hetzelfde geldt voor de zondaar, die moet leren dat hij in het vlees is en onder de heerschappij van de satan. God laat het toe om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen en hen te laten wennen aan Zijn manier van handelen. Hij laat het ook toe om een luisterrijke openbaring van Zijn macht te geven op het gebied waar de satan zijn regering heeft gevestigd.

De slavernij van Israël in Egypte is een passend type van onze slavernij van de zonde (Rm 6:17; Tt 3:3). Door de zonde overheerst te worden is dodelijk vermoeiend. Hoe we ook smeken om verlichting, die komt niet, eerder verzwaring. In het evangelie komt de verlichting, de bevrijding. Die heeft de Heer Jezus gebracht. Van Hem staat geschreven: “[De] Geest van [de] Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen; Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te prediken en aan blinden [het] gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijlating, om te prediken [het] aangename jaar van [de] Heer” (Lk 4:18-19).

Verzen 15-19

De vraag om verlichting afgewezen


In hun nood roepen de Israëlieten tot de farao, maar dat is niet het juiste adres. Ze moeten bij de HEERE zijn. Daaraan denken ze nog niet. Ze noemen zich tegenover de farao onderdanig meerdere keren “uw dienaren”. Maar alle pogingen van het volk om verlichting van de slavernij te krijgen, beantwoordt hij met meedogenloze hardheid. Hij maakt hun de zwaarste verwijten. Hij toont zijn ware aard.

Het volk begint te begrijpen hoe hopeloos hun situatie is. Een mens moet eerst tot het dieptepunt van zijn ellende komen, wil hij de verlossing aangrijpen. Een zondaar wordt niet gediend als hij bij de eerste zucht om uitredding door God wordt verlost. God wil ons leren wat echte verlossing is, wat Zijn grote macht is en hoe groot de verlossing is. Als de farao hen direct had laten gaan, hadden ze hem moeten bedanken. Waar was dan de eer van God geweest?

Het is met het volk als met de man in Romeinen 7. Daar wordt de ervaring beschreven van een man van wie de ziel ontwaakt is door het evangelie. Dan ontdekt hij de kracht van de zonde in zich en de onmogelijkheid om de in hem wonende zonde te overwinnen. Het evangelie, dat eerst een blijde boodschap heeft geleken (en het ook is!), lijkt een kwelling voor hem te worden.

Als hij tot de erkenning komt dat zijn strijd tegen de zonde in hem een hopeloze strijd is, roept hij het uit: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen” (Rm 7:24)? Dan is hij waar hij moet zijn, want direct daarna komt de dank: “God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer” (Rm 7:25). Hij is zover, dat hij het evangelie in zijn volheid gelooft. Nu is hij vrij. Romeinen 8 beschrijft de toestand waarin hij is terechtgekomen.

Het volk moet eerst ontdekken dat het geen kracht heeft om de eigen bevrijding te bewerken. Hetzelfde geldt voor de zondaar, die moet leren dat hij in het vlees is en onder de heerschappij van de satan. God laat het toe om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen en hen te laten wennen aan Zijn manier van handelen. Hij laat het ook toe om een luisterrijke openbaring van Zijn macht te geven op het gebied waar de satan zijn regering heeft gevestigd.

De slavernij van Israël in Egypte is een passend type van onze slavernij van de zonde (Rm 6:17; Tt 3:3). Door de zonde overheerst te worden is dodelijk vermoeiend. Hoe we ook smeken om verlichting, die komt niet, eerder verzwaring. In het evangelie komt de verlichting, de bevrijding. Die heeft de Heer Jezus gebracht. Van Hem staat geschreven: “[De] Geest van [de] Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen; Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te prediken en aan blinden [het] gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijlating, om te prediken [het] aangename jaar van [de] Heer” (Lk 4:18-19).

Verzen 20-21

Mozes en Aäron krijgen de schuld


Mozes en Aäron krijgen verwijten naar hun hoofd. Dienaren van de Heer moeten er rekening mee houden dat zij verkeerd worden begrepen, beschuldigd, ja zelfs met verwijten worden overladen. Mozes en Aäron schijnen zich zwijgend te hebben afgewend om het enig juiste in deze situatie te doen: zich tot God wenden.

Verzen 20-21

Mozes en Aäron krijgen de schuld


Mozes en Aäron krijgen verwijten naar hun hoofd. Dienaren van de Heer moeten er rekening mee houden dat zij verkeerd worden begrepen, beschuldigd, ja zelfs met verwijten worden overladen. Mozes en Aäron schijnen zich zwijgend te hebben afgewend om het enig juiste in deze situatie te doen: zich tot God wenden.

Nederlandse verzen (22-5:24)

Mozes klaagt bij de HEERE


Het volk moppert op de farao, maar ook op Mozes en Aäron. Als Mozes de zaak voor de HEERE brengt, spreekt hij zijn moeite met het verloop van zijn zending uit. Er klinkt ongeloof in zijn stem. Er is geen enkel resultaat bereikt. Integendeel, het is allemaal nog erger geworden. Mozes’ oog is niet meer gericht op de HEERE, maar op het volk. Hij meent dat het volk zijn dienst zal waarderen, maar dat valt tegen. De dienaar moet echter niet zien op zijn werkterrein, maar op zijn Zender.

De Heer Jezus raakt ook niet ontmoedigd als de steden waar Zijn meeste krachten zijn gebeurd, zich niet bekeren. Hij prijst Zijn Vader (Mt 11:20; 25). Hij ziet niet op het succes of de tegenstand, maar op de Vader. Wij mogen Hem volgen en ons oog op Hem gericht houden.

De HEERE maakt Mozes geen verwijt. Hij wijst Mozes op wat Hij zal gaan doen. In het volgende hoofdstuk gaat Hij nog meer bemoedigingen geven.

Nederlandse verzen (22-5:24)

Mozes klaagt bij de HEERE


Het volk moppert op de farao, maar ook op Mozes en Aäron. Als Mozes de zaak voor de HEERE brengt, spreekt hij zijn moeite met het verloop van zijn zending uit. Er klinkt ongeloof in zijn stem. Er is geen enkel resultaat bereikt. Integendeel, het is allemaal nog erger geworden. Mozes’ oog is niet meer gericht op de HEERE, maar op het volk. Hij meent dat het volk zijn dienst zal waarderen, maar dat valt tegen. De dienaar moet echter niet zien op zijn werkterrein, maar op zijn Zender.

De Heer Jezus raakt ook niet ontmoedigd als de steden waar Zijn meeste krachten zijn gebeurd, zich niet bekeren. Hij prijst Zijn Vader (Mt 11:20; 25). Hij ziet niet op het succes of de tegenstand, maar op de Vader. Wij mogen Hem volgen en ons oog op Hem gericht houden.

De HEERE maakt Mozes geen verwijt. Hij wijst Mozes op wat Hij zal gaan doen. In het volgende hoofdstuk gaat Hij nog meer bemoedigingen geven.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Exodus 5". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/exodus-5.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile