Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Esther 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 7

Esther 7:1.

HAMAN WORDT AAN ENE GALG GEHANGEN.

IV. Esther 7:1-Esther 7:10. Als de koning en Haman wederom bij Esther eten, en de eerste weer naar hare begeerte vraagt, openbaart zij hem hare Joodse afkomst en verzoekt hem, zich zelf met het gehele volk samenvattende, dat hij haar en haar volk het leven wilde schenken, dat Haman besloten had te verderven. Terwijl de koning, die over dit plan van Haman op `t hevigst in toorn ontstoken is, in den tuin gaat, werpt zich Haman aan de voeten der koningin en smeekt hij om zijn leven. De koning, die daarbij komt, ziet hierin boze bedoelingen, en beveelt dadelijk hem te vonnissen; waarop hij volgens het voorstel van enen kamerdienaar, aan de galg gehangen wordt, die hij voor Mordechai had opgericht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 7

Esther 7:1.

HAMAN WORDT AAN ENE GALG GEHANGEN.

IV. Esther 7:1-Esther 7:10. Als de koning en Haman wederom bij Esther eten, en de eerste weer naar hare begeerte vraagt, openbaart zij hem hare Joodse afkomst en verzoekt hem, zich zelf met het gehele volk samenvattende, dat hij haar en haar volk het leven wilde schenken, dat Haman besloten had te verderven. Terwijl de koning, die over dit plan van Haman op `t hevigst in toorn ontstoken is, in den tuin gaat, werpt zich Haman aan de voeten der koningin en smeekt hij om zijn leven. De koning, die daarbij komt, ziet hierin boze bedoelingen, en beveelt dadelijk hem te vonnissen; waarop hij volgens het voorstel van enen kamerdienaar, aan de galg gehangen wordt, die hij voor Mordechai had opgericht.

Vers 1

1. Toen de koning met Haman gekomen was, om te drinken met de koningin Esther;

Vers 1

1. Toen de koning met Haman gekomen was, om te drinken met de koningin Esther;

Vers 2

2. Zo zei de koning tot Esther ook op den tweeden dag, op den maaltijd des wijns (Esther 5:6): Wat is uwe bede, koningin Esther! en zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks.

Even als Mordechai ook na de hem wedervarene koninklijke onderscheiding bescheiden naar zijne plaats terugtreedt, zo is ook aan Esther niets op te merken van ene verheffing wegens het tot hiertoe gelukken van haar plan; zij weet dat zij nog altijd voor de hoofdbeslissing staat..

Vers 2

2. Zo zei de koning tot Esther ook op den tweeden dag, op den maaltijd des wijns (Esther 5:6): Wat is uwe bede, koningin Esther! en zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks.

Even als Mordechai ook na de hem wedervarene koninklijke onderscheiding bescheiden naar zijne plaats terugtreedt, zo is ook aan Esther niets op te merken van ene verheffing wegens het tot hiertoe gelukken van haar plan; zij weet dat zij nog altijd voor de hoofdbeslissing staat..

Vers 3

3. Toen antwoordde 1) de koningin Esther, en zei, op dit tijdstip hare afkomst aan den koning openbarende (Esther 2:20 ): Indien ik, o koning! genade in uwe ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve mij mijn leven om mijner bede wil, en het leven van mijn volk, om mijns verzoeks wil.

1) Den vorigen dag had Esther niet durven vragen, wat haar op het harte lag. Dat was de beschikking Gods. Een slapeloze nacht moest eerst nog komen, de herinnering aan Mordechai's daad gewekt worden, maar ook reeds een aanvankelijk vallen in ongenade van Haman, in elk geval een minder gunstig gestemd worden van den koning voor zijn groot-vizier.

Niet Esther moest de eer hebben, maar God en God alleen, al wil Hij Esther ook gebruiken tot redding des volks.

Esther moest het na deze goed gevoelen, dat het de Heere was, die alles z had geleid, dat haar verzoek en haar bede een gunstig onthaal vond.

Wij mogen ook veronderstellen, dat zij dien nacht als ene vrouwelijke Jakob met God zal geworsteld hebben, om verhoring harer bede.

Vers 3

3. Toen antwoordde 1) de koningin Esther, en zei, op dit tijdstip hare afkomst aan den koning openbarende (Esther 2:20 ): Indien ik, o koning! genade in uwe ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve mij mijn leven om mijner bede wil, en het leven van mijn volk, om mijns verzoeks wil.

1) Den vorigen dag had Esther niet durven vragen, wat haar op het harte lag. Dat was de beschikking Gods. Een slapeloze nacht moest eerst nog komen, de herinnering aan Mordechai's daad gewekt worden, maar ook reeds een aanvankelijk vallen in ongenade van Haman, in elk geval een minder gunstig gestemd worden van den koning voor zijn groot-vizier.

Niet Esther moest de eer hebben, maar God en God alleen, al wil Hij Esther ook gebruiken tot redding des volks.

Esther moest het na deze goed gevoelen, dat het de Heere was, die alles z had geleid, dat haar verzoek en haar bede een gunstig onthaal vond.

Wij mogen ook veronderstellen, dat zij dien nacht als ene vrouwelijke Jakob met God zal geworsteld hebben, om verhoring harer bede.

Vers 4

4. Tot zulk ene bede ben ik door een groot levensgevaar gedwongen; want wij zijn voor ene som gelds (Esther 3:9) verkocht 1), ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade des konings, die hij door gemis van opbrengsten lijden zou, geenszins zou kunnen vergoeden 2).

1) Het neemt de waarheid van Esther's gezegde niet weg, dat de som door den koning aan Haman geschonken was, want nevens den haat tegen het volk van God was de begerigheid naar het geld der Joden in Haman de hoofddrijfveer..

2) In het Hebreeën Ki een hatsar schowh benezek hamlek. Beter: Want niet is de vijand het waard, om den koning te verontrusten. Zij wil dus zeggen, indien het niet het leven van mij en mijn volk gold, indien wij nog tot slaven en slavinnen waren verkocht, ik zou gezwegen hebben, ik zou den koning niet lastig hebben gevallen, niet in onrust en moeilijkheid hebben gebracht, maar nu de vijand het op ons leven toelegt, nu ons leven er mee gemoeid is, nu moet, nu kan, nu mag ik niet anders handelen. Juist dit is in alle eenvoudigheid er op berekend, om alle gedachten des konings bij die ene zaak te bepalen, om hem te doen begrijpen, dat het niet een lichte zaak was. En door Gods gunst vermag zij het hart des konings te treffen en wel zo, dat hij in zijn ziele diep verontwaardigd wordt over zulk een snode daad en hij terstond vraagt naar den persoon, naar den vijand.

Vers 4

4. Tot zulk ene bede ben ik door een groot levensgevaar gedwongen; want wij zijn voor ene som gelds (Esther 3:9) verkocht 1), ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade des konings, die hij door gemis van opbrengsten lijden zou, geenszins zou kunnen vergoeden 2).

1) Het neemt de waarheid van Esther's gezegde niet weg, dat de som door den koning aan Haman geschonken was, want nevens den haat tegen het volk van God was de begerigheid naar het geld der Joden in Haman de hoofddrijfveer..

2) In het Hebreeën Ki een hatsar schowh benezek hamlek. Beter: Want niet is de vijand het waard, om den koning te verontrusten. Zij wil dus zeggen, indien het niet het leven van mij en mijn volk gold, indien wij nog tot slaven en slavinnen waren verkocht, ik zou gezwegen hebben, ik zou den koning niet lastig hebben gevallen, niet in onrust en moeilijkheid hebben gebracht, maar nu de vijand het op ons leven toelegt, nu ons leven er mee gemoeid is, nu moet, nu kan, nu mag ik niet anders handelen. Juist dit is in alle eenvoudigheid er op berekend, om alle gedachten des konings bij die ene zaak te bepalen, om hem te doen begrijpen, dat het niet een lichte zaak was. En door Gods gunst vermag zij het hart des konings te treffen en wel zo, dat hij in zijn ziele diep verontwaardigd wordt over zulk een snode daad en hij terstond vraagt naar den persoon, naar den vijand.

Vers 5

5. Toen sprak de koning Ahasveros, en zei, hevig vertoornd,tot de koningin Esther: Wie is die? en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft 1), om alzo te doen, die het durfde wagen het leven mijner geliefde te bedreigen?

1) De boze gedachten komen uit het hart van den mens en vervullen het zo, dat het ten slotte komt tot boze daden. Een echt Oosterse uitdrukking hebben wij hier, om oorsprong en voleindiging van boze handelingen aan te geven.

De koning heeft het niet geweten, dat Esther ene Jodin was. Hij heeft het pas gehoord, dat de redder van zijn leven een Jood was. Dit doet zijn toorn klimmen.

Vers 5

5. Toen sprak de koning Ahasveros, en zei, hevig vertoornd,tot de koningin Esther: Wie is die? en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft 1), om alzo te doen, die het durfde wagen het leven mijner geliefde te bedreigen?

1) De boze gedachten komen uit het hart van den mens en vervullen het zo, dat het ten slotte komt tot boze daden. Een echt Oosterse uitdrukking hebben wij hier, om oorsprong en voleindiging van boze handelingen aan te geven.

De koning heeft het niet geweten, dat Esther ene Jodin was. Hij heeft het pas gehoord, dat de redder van zijn leven een Jood was. Dit doet zijn toorn klimmen.

Vers 6

6. En Esther zei: De man, de onderdrukker en vijand van mijn volk, die dat moordplan heeft verzonnen, is deze boze Haman! Toen verschrikte Haman voor het aangezicht des konings en der koningin.

De koning moet er wel iets van geweten hebben, dat het volk, hetwelk hij door een koninklijk edict ter uitroeiing had overgegeven, het Joodse was; evenzo moest de herinnering aan de redding zijns levens door enen Jood hem vertoornd doen worden tegen dien, die zulk een misbruik van zijne koninklijke gunst en van zijne zwakheid gemaakt had. Wat hem nu bekend werd, dat niet alleen de redder van zijn leven, maar zelfs zijne liefste gemalin tot dat volk behoorde, hetwelk hij op overreding van Haman aan het verderf had prijsgegeven, moest natuurlijk zijnen vollen toorn tegen dezen listigen en boosaardigen raadgever doen losbarsten. Hoe minder een Xerxes geneigd was, de schuld aan het bevel tot moord boven alles in zich zelven te zoeken, des te meer moest hij nu het gehele plan aanzien, als bijzonder tegen de koningin gericht, die hij zeker z zeer beminde, dat daardoor zijn afkeer tegen het Joodse volk geheel verdween.. 7. En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns (Esther 5:6), en ging naar den hof van het paleis 1) (Esther 1:5 ), om in de vrije lucht zich zelven weer meester te worden. En Haman bleef staan, om van de koningin Esther, aangaande zijn leven, verzoek te doen, want hij zag, dat het kwaad, de doodstraf, van den koning over hem ten volle besloten was, en er dus buiten Esther's voorspraak voor hem niets te wachten was.

1) In zijn grimmigheid stond hij op. Hij was zich zelven niet meer meester en voelde dat hij behoefte had aan beweging in de vrije lucht. Wellicht ook, om daar zich te beraden over wat hij zou doen. Spoedig keert hij weer en nu is Haman's lot beslist. Mocht de koning nog geweifeld hebben in den hof, nu hij meent, dat Haman Esther geweld wil aandoen, nu is er voor zijn vorigen gunsteling geen genade meer. In een enkel ogenblik wordt het doodvonnis over hem uitgesproken.

Hier hebt ge geheel den Xerxes der ongewijde geschiedenis.

Vers 6

6. En Esther zei: De man, de onderdrukker en vijand van mijn volk, die dat moordplan heeft verzonnen, is deze boze Haman! Toen verschrikte Haman voor het aangezicht des konings en der koningin.

De koning moet er wel iets van geweten hebben, dat het volk, hetwelk hij door een koninklijk edict ter uitroeiing had overgegeven, het Joodse was; evenzo moest de herinnering aan de redding zijns levens door enen Jood hem vertoornd doen worden tegen dien, die zulk een misbruik van zijne koninklijke gunst en van zijne zwakheid gemaakt had. Wat hem nu bekend werd, dat niet alleen de redder van zijn leven, maar zelfs zijne liefste gemalin tot dat volk behoorde, hetwelk hij op overreding van Haman aan het verderf had prijsgegeven, moest natuurlijk zijnen vollen toorn tegen dezen listigen en boosaardigen raadgever doen losbarsten. Hoe minder een Xerxes geneigd was, de schuld aan het bevel tot moord boven alles in zich zelven te zoeken, des te meer moest hij nu het gehele plan aanzien, als bijzonder tegen de koningin gericht, die hij zeker z zeer beminde, dat daardoor zijn afkeer tegen het Joodse volk geheel verdween.. 7. En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns (Esther 5:6), en ging naar den hof van het paleis 1) (Esther 1:5 ), om in de vrije lucht zich zelven weer meester te worden. En Haman bleef staan, om van de koningin Esther, aangaande zijn leven, verzoek te doen, want hij zag, dat het kwaad, de doodstraf, van den koning over hem ten volle besloten was, en er dus buiten Esther's voorspraak voor hem niets te wachten was.

1) In zijn grimmigheid stond hij op. Hij was zich zelven niet meer meester en voelde dat hij behoefte had aan beweging in de vrije lucht. Wellicht ook, om daar zich te beraden over wat hij zou doen. Spoedig keert hij weer en nu is Haman's lot beslist. Mocht de koning nog geweifeld hebben in den hof, nu hij meent, dat Haman Esther geweld wil aandoen, nu is er voor zijn vorigen gunsteling geen genade meer. In een enkel ogenblik wordt het doodvonnis over hem uitgesproken.

Hier hebt ge geheel den Xerxes der ongewijde geschiedenis.

Vers 8

8. Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zo was Haman gevallen op zijne knieën voor het bed 1), waarop Esther was en hief zo zijne armen smekend naar haar uit. Toen zei de koning in den hoogsten toorn, die blind is ook voor het duidelijkste, en zonder de koningin zelfs tijd te laten om Haman te verontschuldigen: zou hij ook wel bij zijne misdadige onderneming nog die misdaad toevoegen en de koningin verkrachten of, geweld aan doen, bij mij in het huis? Het woord 2) het bevel, om Haman te doden ging uit des konings mond, en zij, de dienaars, bedekten Hamans aangezicht, volgens de gewoonte in oude tijden, als enen ter dood veroordeelde.

1) In het Oosten zat men, of liever lag men op bedden, om te eten en te drinken..

V.d.Palm tekent hierbij aan: "Niet: was gevallen, maar viel hij. Den koning namelijk terug ziende komen, en gene genade nog bij Esther hebbende kunnen verwerven, viel hij in zijnen angst neer op het bed, waarop Esther lag, `t geen, strijdig tegen alle betamelijkheid, den koning nog woedender maakte en hem de straks volgende bittere, doch niet in den eigenlijken zin gemeende woorden deed uitspreken."

2) Het woord moet hier opgevat worden in den zin van, het doodvonnis. Dit blijkt uit het volgende. Want wie in het Oosten ter dood veroordeeld werd, diens hoofd werd terstond omhuld, als teken, dat hij niet meer waardig was het licht te aanschouwen noch den aanblik der rechters.

Vers 8

8. Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zo was Haman gevallen op zijne knieën voor het bed 1), waarop Esther was en hief zo zijne armen smekend naar haar uit. Toen zei de koning in den hoogsten toorn, die blind is ook voor het duidelijkste, en zonder de koningin zelfs tijd te laten om Haman te verontschuldigen: zou hij ook wel bij zijne misdadige onderneming nog die misdaad toevoegen en de koningin verkrachten of, geweld aan doen, bij mij in het huis? Het woord 2) het bevel, om Haman te doden ging uit des konings mond, en zij, de dienaars, bedekten Hamans aangezicht, volgens de gewoonte in oude tijden, als enen ter dood veroordeelde.

1) In het Oosten zat men, of liever lag men op bedden, om te eten en te drinken..

V.d.Palm tekent hierbij aan: "Niet: was gevallen, maar viel hij. Den koning namelijk terug ziende komen, en gene genade nog bij Esther hebbende kunnen verwerven, viel hij in zijnen angst neer op het bed, waarop Esther lag, `t geen, strijdig tegen alle betamelijkheid, den koning nog woedender maakte en hem de straks volgende bittere, doch niet in den eigenlijken zin gemeende woorden deed uitspreken."

2) Het woord moet hier opgevat worden in den zin van, het doodvonnis. Dit blijkt uit het volgende. Want wie in het Oosten ter dood veroordeeld werd, diens hoofd werd terstond omhuld, als teken, dat hij niet meer waardig was het licht te aanschouwen noch den aanblik der rechters.

Vers 9

9. En a) Charbona (= oorlogszuchtig), een van de kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, die pas medegezonden was naar Hamans huis, om hem tot den maaltijd te brengen, en daar die galg gezien had, zei: Ook 1) zie, de galg, welke Haman gemaakt heeft voor Mordechai, die goed voor den koning gesproken heeft, hem het leven heeft gered, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen zei de koning: Hang hem daaraan 2).

a) Esther 7:10. 1) Uit dit ook blijkt, dat andere kamerlingen ook al kwaad van Haman tot den koning spraken. Nu zij van hem niets meer hadden te vrezen, wil de een den ander voorkomen, om zijne boze stukken den koning mede te delen, en nadat de anderen zijn uitgesproken, deelt Charbona mede, dat hij reeds een galg voor Mordechai heeft opgericht.

2) De kamerlingen mogen wel veel van den overmoed van Haman te lijden hebben gehad, zodat zij bij deze gelegenheid gaarne hun aanklacht tegen hem inbrachten, en als voorbeeld van zijn zelf bedistelenden overmoed de van het kruis aan zijn huis meldden..

Vers 9

9. En a) Charbona (= oorlogszuchtig), een van de kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, die pas medegezonden was naar Hamans huis, om hem tot den maaltijd te brengen, en daar die galg gezien had, zei: Ook 1) zie, de galg, welke Haman gemaakt heeft voor Mordechai, die goed voor den koning gesproken heeft, hem het leven heeft gered, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen zei de koning: Hang hem daaraan 2).

a) Esther 7:10. 1) Uit dit ook blijkt, dat andere kamerlingen ook al kwaad van Haman tot den koning spraken. Nu zij van hem niets meer hadden te vrezen, wil de een den ander voorkomen, om zijne boze stukken den koning mede te delen, en nadat de anderen zijn uitgesproken, deelt Charbona mede, dat hij reeds een galg voor Mordechai heeft opgericht.

2) De kamerlingen mogen wel veel van den overmoed van Haman te lijden hebben gehad, zodat zij bij deze gelegenheid gaarne hun aanklacht tegen hem inbrachten, en als voorbeeld van zijn zelf bedistelenden overmoed de van het kruis aan zijn huis meldden..

Vers 10

10. Alzo 1) hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild 2) (Psalms 7:15; Psalms 9:16; Psalms 34:22; Psalms 37:12; Psalms 35:26. 5:22; 11:8,28; 15:25; 24:16; 26:27

1) Esther werpt zich niet op als voorspraak voor Haman. Dit kon zij niet, dewijl het hier niet een persoonlijke zaak gold, maar de zaak des volks en daarom de zaak Gods.

Haman had er niet tegen opgezien, om den moord te vragen op al de Joden. Hij had zich dus in beginsel gesteld tegen de Wet Gods. Ware hij in het leven gelaten, dan zou hij spoedig op wraak hebben gezonnen en het rijk Gods onberekenbare schade hebben aangedaan.

Verre was zij van wraak, maar zij liet het recht zijn loop, opdat deze goddeloze vervolger en hardnekkige tegenstander van Gods volk viel in den kuil, dien hij voor anderen had gegraven.

2) De vijanden van Gods kerk zijn dikwijls hun eigene strikken gevallen. De Heere is bekend door zodanige oordelen; zie Proverbs 11:8; Proverbs 21:18..

Toen was de koning tevreden gesteld, en niet voordat dit geschied was. God zegt van de goddelozen (Ezekiel 5:15): "Ik zal Mijne grimmigheid op hen doen rusten en Mij troosten." Op den dag des oordeels, als de gehele goddeloosheid dergenen, die den Heere niet dienden, zal openbaar worden, en de rechtvaardigheid Gods zal voldaan worden door hun eeuwige straf, dan zullen alle rechtvaardigen vol vreugde uitroepen: "Alzo moeten omkomen al Uwe vijanden o Heere! Die Hem daarentegen liefhebben moeten zijn als wanneer de zon opgaat in haar kracht." Wie heeft er medelijden mede, dat Haman aan zijne eigene galg is gehangen? Wie verheugt zich niet liever in de Goddelijke rechtvaardigheid, die voldaan is door den ondergang, welke zijne eigene list op hem gebracht heeft. Laten de werkers der onrechtvaardigheid beven, tot den Heere zich keren en vergeving zoeken door het bloed van Jezus. Saulus van Tarsen was een vervolger, die den gehelen ondergang van het Israël van God zocht; maar hij ontving genade en onze Heere was overvloedig in genade voor hem. Maar de Heere zal het hoofd van den goddeloze wonden, den harigen schedel van hen, die voortgaat in het zondigen..

Vers 10

10. Alzo 1) hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild 2) (Psalms 7:15; Psalms 9:16; Psalms 34:22; Psalms 37:12; Psalms 35:26. 5:22; 11:8,28; 15:25; 24:16; 26:27

1) Esther werpt zich niet op als voorspraak voor Haman. Dit kon zij niet, dewijl het hier niet een persoonlijke zaak gold, maar de zaak des volks en daarom de zaak Gods.

Haman had er niet tegen opgezien, om den moord te vragen op al de Joden. Hij had zich dus in beginsel gesteld tegen de Wet Gods. Ware hij in het leven gelaten, dan zou hij spoedig op wraak hebben gezonnen en het rijk Gods onberekenbare schade hebben aangedaan.

Verre was zij van wraak, maar zij liet het recht zijn loop, opdat deze goddeloze vervolger en hardnekkige tegenstander van Gods volk viel in den kuil, dien hij voor anderen had gegraven.

2) De vijanden van Gods kerk zijn dikwijls hun eigene strikken gevallen. De Heere is bekend door zodanige oordelen; zie Proverbs 11:8; Proverbs 21:18..

Toen was de koning tevreden gesteld, en niet voordat dit geschied was. God zegt van de goddelozen (Ezekiel 5:15): "Ik zal Mijne grimmigheid op hen doen rusten en Mij troosten." Op den dag des oordeels, als de gehele goddeloosheid dergenen, die den Heere niet dienden, zal openbaar worden, en de rechtvaardigheid Gods zal voldaan worden door hun eeuwige straf, dan zullen alle rechtvaardigen vol vreugde uitroepen: "Alzo moeten omkomen al Uwe vijanden o Heere! Die Hem daarentegen liefhebben moeten zijn als wanneer de zon opgaat in haar kracht." Wie heeft er medelijden mede, dat Haman aan zijne eigene galg is gehangen? Wie verheugt zich niet liever in de Goddelijke rechtvaardigheid, die voldaan is door den ondergang, welke zijne eigene list op hem gebracht heeft. Laten de werkers der onrechtvaardigheid beven, tot den Heere zich keren en vergeving zoeken door het bloed van Jezus. Saulus van Tarsen was een vervolger, die den gehelen ondergang van het Israël van God zocht; maar hij ontving genade en onze Heere was overvloedig in genade voor hem. Maar de Heere zal het hoofd van den goddeloze wonden, den harigen schedel van hen, die voortgaat in het zondigen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Esther 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/esther-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile