Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Esther 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 8

Esther 8:1.

DE JODEN HEBBEN VERLOF, ZICH OP HUN VIJANDEN TE WREKEN.

I. Esther 8:1-Esther 8:17. De koning schenkt aan Esther het huis van Haman, en verheft haren neef Mordechai tot zijnen minister. Als daarna Esther den koning smeekt, het bevel om de Joden te doden, hetwelk Haman had uitgevaardigd, weer in te trekken, zo kan hij haar hare bede niet toestaan, maar hij staat Mordechai toe naar zijn goeddunken eveneens ene wet uit te vaardigen ter bescherming van zijn volk. Nu wordt door ene koninklijke wet in alle provincies bekend gemaakt, dat de Joden op den 13den Adar gereed mochten zijn, om zich tegen allen, die hen zonden aanvallen te verdedigen, met de toestemming om hun vijanden uit te roeien en hun vermogen te roven. Over dat bevel ontstaat bij de Joden zulk ene vreugde, dat zij den dag, op welken zij het vernemen, met groot gejuich vieren; en op de heidenen heeft het zoveel invloed, dat velen Joden worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 8

Esther 8:1.

DE JODEN HEBBEN VERLOF, ZICH OP HUN VIJANDEN TE WREKEN.

I. Esther 8:1-Esther 8:17. De koning schenkt aan Esther het huis van Haman, en verheft haren neef Mordechai tot zijnen minister. Als daarna Esther den koning smeekt, het bevel om de Joden te doden, hetwelk Haman had uitgevaardigd, weer in te trekken, zo kan hij haar hare bede niet toestaan, maar hij staat Mordechai toe naar zijn goeddunken eveneens ene wet uit te vaardigen ter bescherming van zijn volk. Nu wordt door ene koninklijke wet in alle provincies bekend gemaakt, dat de Joden op den 13den Adar gereed mochten zijn, om zich tegen allen, die hen zonden aanvallen te verdedigen, met de toestemming om hun vijanden uit te roeien en hun vermogen te roven. Over dat bevel ontstaat bij de Joden zulk ene vreugde, dat zij den dag, op welken zij het vernemen, met groot gejuich vieren; en op de heidenen heeft het zoveel invloed, dat velen Joden worden.

Vers 1

1. Te dienzelven dage (Esther 7:1), gaf de koning Ahasveros, wie volgens Perzische wetten het vermogen der omgebrachten toekwam, aan de koningin Esther het huis van Haman, den vijand der Joden, met zijn geheel groot vermogen (zie 2 Samuel 16:4); en Mordechai kwam voor het aangezicht des konings, werd tot staatsraad aangesteld (Esther 1:14) want Esther had te kennen gegeven, wat hij voor haar was, hoe hij haar als een pleegvader dierbaar was.

Vers 1

1. Te dienzelven dage (Esther 7:1), gaf de koning Ahasveros, wie volgens Perzische wetten het vermogen der omgebrachten toekwam, aan de koningin Esther het huis van Haman, den vijand der Joden, met zijn geheel groot vermogen (zie 2 Samuel 16:4); en Mordechai kwam voor het aangezicht des konings, werd tot staatsraad aangesteld (Esther 1:14) want Esther had te kennen gegeven, wat hij voor haar was, hoe hij haar als een pleegvader dierbaar was.

Vers 2

2. En de koning deed zijnen ring 1) met het koninklijke staatszegel af, dien hij van Haman genomen had (Esther 3:10), en gaf hem aan Mordechai, waardoor hij hem tot zijnen eersten minister maakte; en Esther stelde Mordechai tot bestuurder over het huis en het vermogen van Haman, zodat hij niet alleen grote eer, maar ook een rijk inkomen ontving.

1) De ring was de zegelring, waarmee alle staatsstukken werden gezegeld, in plaats dat zij, zoals bij ons, werden ondertekend. Het zegel had dezelfde kracht als bij ons de naamtekening van de Overheid. Daaruit blijkt, dat nu Mordechai tot eerste Minister of Groot-vizier werd benoemd in de plaats van zijn doodsvijand Haman. Zo vernedert den Heere den een en verhoogt den ander.

Vers 2

2. En de koning deed zijnen ring 1) met het koninklijke staatszegel af, dien hij van Haman genomen had (Esther 3:10), en gaf hem aan Mordechai, waardoor hij hem tot zijnen eersten minister maakte; en Esther stelde Mordechai tot bestuurder over het huis en het vermogen van Haman, zodat hij niet alleen grote eer, maar ook een rijk inkomen ontving.

1) De ring was de zegelring, waarmee alle staatsstukken werden gezegeld, in plaats dat zij, zoals bij ons, werden ondertekend. Het zegel had dezelfde kracht als bij ons de naamtekening van de Overheid. Daaruit blijkt, dat nu Mordechai tot eerste Minister of Groot-vizier werd benoemd in de plaats van zijn doodsvijand Haman. Zo vernedert den Heere den een en verhoogt den ander.

Vers 3

3. En Esther sprak verder voor het aangezicht des konings, want het was haar niet genoeg, dat zij en Mordechai met aardse eer overladen en voor ieder levensgevaar beveiligd waren, en zij viel voor zijne voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman, den Agagiet, en zijne gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen.

De ziel der gehele geschiedenis van ons Boek is de vaste en sterke liefde, met welke beide, Mordechai en Esther, van het begin tot het einde, zowel in de beslissende ogenblikken, als in de rust van hun vorstelijke eer en macht hun volk aanhangen..

Vers 3

3. En Esther sprak verder voor het aangezicht des konings, want het was haar niet genoeg, dat zij en Mordechai met aardse eer overladen en voor ieder levensgevaar beveiligd waren, en zij viel voor zijne voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman, den Agagiet, en zijne gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen.

De ziel der gehele geschiedenis van ons Boek is de vaste en sterke liefde, met welke beide, Mordechai en Esther, van het begin tot het einde, zowel in de beslissende ogenblikken, als in de rust van hun vorstelijke eer en macht hun volk aanhangen..

Vers 4

4. De koning nu reikte den gouden scepter (Esther 4:11; Esther 5:2) Esther toe, als zij weer in den voorhof gekomen was met die bede. Toen rees Esther op, en zij stond voor het aangezicht des konings. 5. En zij zei, omdat het om iets groots, het intrekken van een koninklijk gebod te doen was, vrezende en dikwijls op nieuw beginnende: Indien het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en deze zaak voor den koning recht is, en ik in zijne ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde in alle provincies, dat de brieven en de gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, die brieven, die toch niet anders zijn dan een werk van den vijand der Joden, teruggenomen en daarmee de bevelen tot moord wederroepen worden, welke hij geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al de landschappen des konings zijn.

Vers 4

4. De koning nu reikte den gouden scepter (Esther 4:11; Esther 5:2) Esther toe, als zij weer in den voorhof gekomen was met die bede. Toen rees Esther op, en zij stond voor het aangezicht des konings. 5. En zij zei, omdat het om iets groots, het intrekken van een koninklijk gebod te doen was, vrezende en dikwijls op nieuw beginnende: Indien het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en deze zaak voor den koning recht is, en ik in zijne ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde in alle provincies, dat de brieven en de gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, die brieven, die toch niet anders zijn dan een werk van den vijand der Joden, teruggenomen en daarmee de bevelen tot moord wederroepen worden, welke hij geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al de landschappen des konings zijn.

Vers 6

6. Want hoe zal Ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? hoe zal ik die smart kunnen dragen? en hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht 1), mijn vlees en bloed?

1) Esther pleit hier niet voor haar eigen leven, maar voor dat van haar volk. Zich zelve ziet zij op dit ogenblik voorbij en al haar smeken geldt haar volk en geslacht. In de hand Gods, als instrument in Zijnen dienst, treedt zij op voor het behoud van dat volk, waaruit, zoveel het vlees aangaat, de Messias zou voortkomen, en daarom was haar pleiten tevens een smeken om het behoud der Kerk.

Van wraakzucht of bloeddorst, zoals haar wel eens verweten is, is bij haar geen spoor te ontdekken. Wat zij straks, of liever Mordechai in naam des konings, schrijft, is geen wraak nemen, maar een vrijheid geven tot zelfverdediging.

Vers 6

6. Want hoe zal Ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? hoe zal ik die smart kunnen dragen? en hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht 1), mijn vlees en bloed?

1) Esther pleit hier niet voor haar eigen leven, maar voor dat van haar volk. Zich zelve ziet zij op dit ogenblik voorbij en al haar smeken geldt haar volk en geslacht. In de hand Gods, als instrument in Zijnen dienst, treedt zij op voor het behoud van dat volk, waaruit, zoveel het vlees aangaat, de Messias zou voortkomen, en daarom was haar pleiten tevens een smeken om het behoud der Kerk.

Van wraakzucht of bloeddorst, zoals haar wel eens verweten is, is bij haar geen spoor te ontdekken. Wat zij straks, of liever Mordechai in naam des konings, schrijft, is geen wraak nemen, maar een vrijheid geven tot zelfverdediging.

Vers 7

7. Toen zei de koning Ahasveros, niet in staat de bede toe te staan, tot de koningin Esther en tot Mordechai den Jood, die ontboden was om des konings antwoord te vernemen: Ziet, ik heb u getoond, hoe wel gezind ik uw volk ben; want het huis van Haman met al zijn goed heb ik Esther gegeven, en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij zijne hand aan de Joden geslagen had; gij kunt er dus niet aan denken, dat ik het verderf van dat volk zou willen.

Vers 7

7. Toen zei de koning Ahasveros, niet in staat de bede toe te staan, tot de koningin Esther en tot Mordechai den Jood, die ontboden was om des konings antwoord te vernemen: Ziet, ik heb u getoond, hoe wel gezind ik uw volk ben; want het huis van Haman met al zijn goed heb ik Esther gegeven, en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij zijne hand aan de Joden geslagen had; gij kunt er dus niet aan denken, dat ik het verderf van dat volk zou willen.

Vers 8

8. Ik wil u dezelfde volmacht geven, die ik eens aan Haman gaf. Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zo als het goed is in uwe ogen 1), ene onveranderlijke wet, in des konings naam, en verzegelt het geschrift met des konings ring; maar de brieven van Haman in te trekken is onmogelijk, want het schrift, dat in des konings naam geschreven en met des konings ring verzegeld is, is niet te wederroepen.

1) De wet, die Haman uitgevaardigd had in `s konings naam, kon niet worden herroepen, maar nu geeft de koning verlof, om een andere wet uit te vaardigen, -dat ligt toch in dit: zoals het goed is in uwe ogen, welke die van Haman onschadelijk maakt.

Vers 8

8. Ik wil u dezelfde volmacht geven, die ik eens aan Haman gaf. Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zo als het goed is in uwe ogen 1), ene onveranderlijke wet, in des konings naam, en verzegelt het geschrift met des konings ring; maar de brieven van Haman in te trekken is onmogelijk, want het schrift, dat in des konings naam geschreven en met des konings ring verzegeld is, is niet te wederroepen.

1) De wet, die Haman uitgevaardigd had in `s konings naam, kon niet worden herroepen, maar nu geeft de koning verlof, om een andere wet uit te vaardigen, -dat ligt toch in dit: zoals het goed is in uwe ogen, welke die van Haman onschadelijk maakt.

Vers 9

9. Toen werden des konings schrijvers door Mordechai geroepen ter zelver tijd, in de derde maand (zij is volgens de Hebreeën, de maand Sivan) op den drie en twintigsten daarvan, dus 70 dagen nadat het eerste bevel was uitgegaan (Esther 3:12), en er werd geschreven naar alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden in `t bijzonder, opdat geen vijandig beambte hen onkundig zou kunnen houden, en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten (Esther 3:12),der landschappen, die van Indië af tot aan Morenland strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift, een ieder volk naar zijne spraak: ook aan de Joden, die in het gehele land verstrooid waren, naar hun schrift en naar hun spraak (Esther 1:1,Esther 1:22).

Vers 9

9. Toen werden des konings schrijvers door Mordechai geroepen ter zelver tijd, in de derde maand (zij is volgens de Hebreeën, de maand Sivan) op den drie en twintigsten daarvan, dus 70 dagen nadat het eerste bevel was uitgegaan (Esther 3:12), en er werd geschreven naar alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden in `t bijzonder, opdat geen vijandig beambte hen onkundig zou kunnen houden, en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten (Esther 3:12),der landschappen, die van Indië af tot aan Morenland strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift, een ieder volk naar zijne spraak: ook aan de Joden, die in het gehele land verstrooid waren, naar hun schrift en naar hun spraak (Esther 1:1,Esther 1:22).

Vers 10

10. En men schreef in den naam van den koning Ahasveros en men verzegelde het met des konings ring, zodat het een wet was, die niet mocht herroepen worden, en men zond de brieven door de hand der lopers te paard, rijdende op snelle kamelen, op muilen, van merries geteeld 1)

1) Rijdende op snelle kamelen, op muilen, van merries geteeld. Zo heeft de Staten-Vertaling in navolging van de Vulgata. Beter is de vertaling, dewijl hier alleen van paarden sprake is: rijdende op renners, op edele zonen der stoeterij. In `t Hebreeuws staat er toch: Rokebee harkesch hachaschteranim benee haramakim. woord, hier door snelle kamelen vertaald, is in Micah 1:13 overgezet door, snelle dieren. Er worden paarden mede bedoeld, die zeer snel kunnen lopen en daarom geschikt zijn, om spoedige boodschappen over te brengen. Het andere woord, hier door muilezels overgezet, is van oorsprong een Arabisch woord en betekent, koninklijk, terwijl eindelijk de laatste woorden letterlijk betekenen, zonen der stoeterij, in verband met het Arabisch en Syrisch. De bedoeling is derhalve dit, dat er, opdat de boodschap spoedig naar alle plaatsen bekend zou zijn, gebruik gemaakt werd van de snelst lopende paarden uit de koninklijke stoeterij.

Vers 10

10. En men schreef in den naam van den koning Ahasveros en men verzegelde het met des konings ring, zodat het een wet was, die niet mocht herroepen worden, en men zond de brieven door de hand der lopers te paard, rijdende op snelle kamelen, op muilen, van merries geteeld 1)

1) Rijdende op snelle kamelen, op muilen, van merries geteeld. Zo heeft de Staten-Vertaling in navolging van de Vulgata. Beter is de vertaling, dewijl hier alleen van paarden sprake is: rijdende op renners, op edele zonen der stoeterij. In `t Hebreeuws staat er toch: Rokebee harkesch hachaschteranim benee haramakim. woord, hier door snelle kamelen vertaald, is in Micah 1:13 overgezet door, snelle dieren. Er worden paarden mede bedoeld, die zeer snel kunnen lopen en daarom geschikt zijn, om spoedige boodschappen over te brengen. Het andere woord, hier door muilezels overgezet, is van oorsprong een Arabisch woord en betekent, koninklijk, terwijl eindelijk de laatste woorden letterlijk betekenen, zonen der stoeterij, in verband met het Arabisch en Syrisch. De bedoeling is derhalve dit, dat er, opdat de boodschap spoedig naar alle plaatsen bekend zou zijn, gebruik gemaakt werd van de snelst lopende paarden uit de koninklijke stoeterij.

Vers 11

11. Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan te strijden, om, wanneer zij volgens het eerste bevel door de aanhangers van Haman werden aangevallen, te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hunnen buit, hun have, te roven, even als van hen, die volgens koninklijk bevel waren omgebracht.

Vers 11

11. Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan te strijden, om, wanneer zij volgens het eerste bevel door de aanhangers van Haman werden aangevallen, te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hunnen buit, hun have, te roven, even als van hen, die volgens koninklijk bevel waren omgebracht.

Vers 12

12. Op een dag in al de landschappen van den koning Ahasveros, op den dertienden der twaalfde maand, deze is de maand Adar 1), den dag, op welken het vermoorden der Joden bevolen was.

1) Het koninklijk gebod is dikwijls misverstaan, alsof de Joden plotseling toestemming verkregen hadden, om zo vele Perzen, als zij wilden, te doden. Men heeft zich zeer gestoten aan de onwaarschijnlijkheid, dat een koning van Perzië aan een toch altijd gehaat en vreemd volk dit zou hebben toegestaan. Terwijl echter het vroegere edict van Haman de Joden geheel en al aan het goedvinden hunner haters overgaf, moest dit hun slechts de wapenen ter verdediging in de hand geven..

Mordechai kon niets anders tot behoud der Joden uitdenken, dan de toestemming om zich te verdedigen, daar het edict, door hetwelk den volkeren, die aan Ahasveros gehoorzaamden, bevolen werd hen aan te vallen, niet kon herroepen worden. Toch was dit middel, om zijn volk te beschermen, een zeer gevaarlijk middel; want het was tegen de andere volkeren, onder welke het leefde, geenszins opgewassen, en zeer gemakkelijk konden de Joden bezwijken voor de zo veel talrijkere vijanden. Maar wel konden deze volken, wanneer zij vernamen, dat het den Joden door den koning was toegestaan zich en het hun met het zwaard te beschermen, hieruit gemakkelijk besluiten, dat de koning geenszins behagen had in het vermoorden der Joden, hoewel hij het hun vroeger geboden had. Zo was het zo goed als waarschijnlijk, dat er geen hevigen aanval op de Joden zou geschieden. Zonder twijfel is onder de Joden ook bekend geworden, wat aan `t koninklijke hof ten hunnen gunste geschied was, en allen was het duidelijk, dat Ahasveros, wanneer het hem volgens de gewoonte ware geoorloofd geweest, hij het eerste edict zou herroepen hebben; nu dit echter niet kon geschieden, was voor de Joden ten minste zo veel mogelijk gezorgd. Zo is het niet te verwonderen, dat de andere volken zich niet met alle krachten op de Joden stortten, terwijl zij hen anders gemakkelijk zouden neergeworpen hebben.

God verschuift dikwijls de hulp, niet omdat Hij die niet betonen wil, maar om het geloof te oefenen en des te meer op te wekken om Hem aan te roepen; vervolgens ook, opdat Hij ons de redding des te aangenamer make en na groten nood ook grote vreugde schenke.

Het onveranderlijk stellen van een uitgevaardigd gebod is als ene oude vermetelheid, die ons allen ten ondergang bracht: "Wij willen als God zijn." Het komt Gode alleen toe geen berouw te hebben en te zeggen, wat nooit kan veranderd of herroepen worden..

Vers 12

12. Op een dag in al de landschappen van den koning Ahasveros, op den dertienden der twaalfde maand, deze is de maand Adar 1), den dag, op welken het vermoorden der Joden bevolen was.

1) Het koninklijk gebod is dikwijls misverstaan, alsof de Joden plotseling toestemming verkregen hadden, om zo vele Perzen, als zij wilden, te doden. Men heeft zich zeer gestoten aan de onwaarschijnlijkheid, dat een koning van Perzië aan een toch altijd gehaat en vreemd volk dit zou hebben toegestaan. Terwijl echter het vroegere edict van Haman de Joden geheel en al aan het goedvinden hunner haters overgaf, moest dit hun slechts de wapenen ter verdediging in de hand geven..

Mordechai kon niets anders tot behoud der Joden uitdenken, dan de toestemming om zich te verdedigen, daar het edict, door hetwelk den volkeren, die aan Ahasveros gehoorzaamden, bevolen werd hen aan te vallen, niet kon herroepen worden. Toch was dit middel, om zijn volk te beschermen, een zeer gevaarlijk middel; want het was tegen de andere volkeren, onder welke het leefde, geenszins opgewassen, en zeer gemakkelijk konden de Joden bezwijken voor de zo veel talrijkere vijanden. Maar wel konden deze volken, wanneer zij vernamen, dat het den Joden door den koning was toegestaan zich en het hun met het zwaard te beschermen, hieruit gemakkelijk besluiten, dat de koning geenszins behagen had in het vermoorden der Joden, hoewel hij het hun vroeger geboden had. Zo was het zo goed als waarschijnlijk, dat er geen hevigen aanval op de Joden zou geschieden. Zonder twijfel is onder de Joden ook bekend geworden, wat aan `t koninklijke hof ten hunnen gunste geschied was, en allen was het duidelijk, dat Ahasveros, wanneer het hem volgens de gewoonte ware geoorloofd geweest, hij het eerste edict zou herroepen hebben; nu dit echter niet kon geschieden, was voor de Joden ten minste zo veel mogelijk gezorgd. Zo is het niet te verwonderen, dat de andere volken zich niet met alle krachten op de Joden stortten, terwijl zij hen anders gemakkelijk zouden neergeworpen hebben.

God verschuift dikwijls de hulp, niet omdat Hij die niet betonen wil, maar om het geloof te oefenen en des te meer op te wekken om Hem aan te roepen; vervolgens ook, opdat Hij ons de redding des te aangenamer make en na groten nood ook grote vreugde schenke.

Het onveranderlijk stellen van een uitgevaardigd gebod is als ene oude vermetelheid, die ons allen ten ondergang bracht: "Wij willen als God zijn." Het komt Gode alleen toe geen berouw te hebben en te zeggen, wat nooit kan veranderd of herroepen worden..

Vers 13

13. De inhoud van dit zo even genoemde schrift was: dat ene wet door de beambten zou gegeven worden in alle landschappen, openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken aan hun vijanden, die hen mochten aanvallen (Esther 3:14).

Ook hier, even als Esther 3:1 voegt de Griekse overzetting het zogenaamde afschrift van dit koninklijk bevel in, een apocrief stuk van zeer gezwollen stijl en met velerlei onnauwkeurigheden, (vgl. Aanhangsel op Esther Esther 6:1)..

Vers 13

13. De inhoud van dit zo even genoemde schrift was: dat ene wet door de beambten zou gegeven worden in alle landschappen, openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken aan hun vijanden, die hen mochten aanvallen (Esther 3:14).

Ook hier, even als Esther 3:1 voegt de Griekse overzetting het zogenaamde afschrift van dit koninklijk bevel in, een apocrief stuk van zeer gezwollen stijl en met velerlei onnauwkeurigheden, (vgl. Aanhangsel op Esther Esther 6:1)..

Vers 14

14. De lopers, die op snelle kamelen reden en op muilen 1), togen snellijk uit, aangedreven zijnde door het woord, het bevel des konings. Deze wet nu werd gegeven op den burcht Susan (zie Esther 3:15).

1) Zie Esther 8:10

Vers 14

14. De lopers, die op snelle kamelen reden en op muilen 1), togen snellijk uit, aangedreven zijnde door het woord, het bevel des konings. Deze wet nu werd gegeven op den burcht Susan (zie Esther 3:15).

1) Zie Esther 8:10

Vers 15

15. En Mordechai ging na zo gunstigen uitslag uit van voor het aangezicht des konings, gekleed in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed 1), overeenkomstig zijnen stand als eerste minister, en met ene grote gouden kroon, gelijk die de Perzische vorsten droegen, onderscheiden van de koninklijke, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan, waar vele tegenstanders van Haman en vrienden van de Joden leefden, juichte en was vrolijk 2) over de voor de Joden zo gelukkige wending.

1) Dit was niet een feestkleed, zoals sommigen menen, maar de gewone kleding van den grootvizier van Perzië, en de mededeling dient ongetwijfeld, om te doen uitkomen, dat de boodschap, die door de snelle lopers werd gebracht, van kracht was, dewijl Mordechai zich ook in het openbaar als eerste Minister van den koning deed kennen door zijne kleding. 2) Het was Gods wil, dat Mordechai zo verhoogd werd, opdat de gevangene en verbannene Joden, gelijk eens in Jozef en onlangs in Daniël, nu ook in Mordechai ene vertroosting zouden hebben, wanneer zij zagen, dat een uit hun volk nu eens over de Egyptenaren, dan over de Chaldeeën, dan over de Perzen heerser was.

Vers 15

15. En Mordechai ging na zo gunstigen uitslag uit van voor het aangezicht des konings, gekleed in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed 1), overeenkomstig zijnen stand als eerste minister, en met ene grote gouden kroon, gelijk die de Perzische vorsten droegen, onderscheiden van de koninklijke, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan, waar vele tegenstanders van Haman en vrienden van de Joden leefden, juichte en was vrolijk 2) over de voor de Joden zo gelukkige wending.

1) Dit was niet een feestkleed, zoals sommigen menen, maar de gewone kleding van den grootvizier van Perzië, en de mededeling dient ongetwijfeld, om te doen uitkomen, dat de boodschap, die door de snelle lopers werd gebracht, van kracht was, dewijl Mordechai zich ook in het openbaar als eerste Minister van den koning deed kennen door zijne kleding. 2) Het was Gods wil, dat Mordechai zo verhoogd werd, opdat de gevangene en verbannene Joden, gelijk eens in Jozef en onlangs in Daniël, nu ook in Mordechai ene vertroosting zouden hebben, wanneer zij zagen, dat een uit hun volk nu eens over de Egyptenaren, dan over de Chaldeeën, dan over de Perzen heerser was.

Vers 16

16. Bij de Joden in Susan was, na lange duisternis en zwaren druk, licht, en blijdschap, en vreugde, en eer 1), want men haastte zich `s konings gunstelingen eer te bewijzen.

1) De Joden nog kort geleden onder een duistere wolk van veroordeling, als geringe en verachte schepselen, van elk versmaad, te zuchten, te kermen liggende, worden nu met licht en vreugde, met eer en blijdschap omschenen, en hebben reden, om elkaar vrolijk te begroeten, te onthalen en onderling feest te houden. Laat Gods volk meermalen in tranen moeten zaaien, de tijd zal wel eens komen, dat ze in des te groter en bestendiger vreugde zullen maaien. De schielijkheid, de bijzonderheid en het vreemd beloop van zaken in dezen onvoorzienen en onverwachten omzwaai van dezelve ten hunnen voordele, maakte hun vreugd des te sterker en te luidruchtiger. Zij waren als degenen, die droomden, daarom was hun mond met lachen, hun tong met gejuich vervuld (Psalms 126:1, Psalms 126:2)..

Vers 16

16. Bij de Joden in Susan was, na lange duisternis en zwaren druk, licht, en blijdschap, en vreugde, en eer 1), want men haastte zich `s konings gunstelingen eer te bewijzen.

1) De Joden nog kort geleden onder een duistere wolk van veroordeling, als geringe en verachte schepselen, van elk versmaad, te zuchten, te kermen liggende, worden nu met licht en vreugde, met eer en blijdschap omschenen, en hebben reden, om elkaar vrolijk te begroeten, te onthalen en onderling feest te houden. Laat Gods volk meermalen in tranen moeten zaaien, de tijd zal wel eens komen, dat ze in des te groter en bestendiger vreugde zullen maaien. De schielijkheid, de bijzonderheid en het vreemd beloop van zaken in dezen onvoorzienen en onverwachten omzwaai van dezelve ten hunnen voordele, maakte hun vreugd des te sterker en te luidruchtiger. Zij waren als degenen, die droomden, daarom was hun mond met lachen, hun tong met gejuich vervuld (Psalms 126:1, Psalms 126:2)..

Vers 17

17. Ook in alle en een ieder landschap, en in alle en ene ieders stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijne wet aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen over zulk een wonderbaar bewijs van de zorg des Almachtigen Gods voor Zijn volk; en velen uit de volken des lands werden Joden 1), daar zij hierin duidelijk de hand van den levenden God erkenden; want de vreze der Joden was op hen gevallen 2).

1) Dit betekent niet, dat zij enkel de zijde der Joden kozen dit komt niet overeen met het volgende. Maar dat zij den dienst der afgoden vaarwel zegden en den dienst des Heren leerden kiezen, den dienst van Hem, die op zo zichtbare wijze de Joden had beschermd, terwijl omgekeerd de ijdelheid van de afgoden was gebleken in den val van Haman.

Zo werd ook hier het woord vervuld van den profeet Zacharia. (Hoofdstuk .8:23).

2) Niets is begrijpelijker dan deze vrees voor de Joden. Niet slechts de grote macht en het hoge aanzien, welke Mordechai bij den koning had, hield zelfs de sterkste vijanden der Joden in toom, maar alles, wat over de geschiedenis en de zegeningen der Joden van oude tijden af van mond tot mond ging, werd door de hoge eerbewijzen, die Esther en Mordechai ondervonden, zonder twijfel vernieuwd, en begon het gemoed van alle Perzen met vrees te vervullen..

Zo als toen in een voorbeeld, zo zullen in den laatsten tijd, wanneer Israël van den Antichrist gered, en door groten strijd tot zijnen Jehova Christus bekeerd zal zijn, scharen van heidense volken zich tot het Christusgeloof van het ware Israël wenden (Romans 11:1)..

Vers 17

17. Ook in alle en een ieder landschap, en in alle en ene ieders stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijne wet aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen over zulk een wonderbaar bewijs van de zorg des Almachtigen Gods voor Zijn volk; en velen uit de volken des lands werden Joden 1), daar zij hierin duidelijk de hand van den levenden God erkenden; want de vreze der Joden was op hen gevallen 2).

1) Dit betekent niet, dat zij enkel de zijde der Joden kozen dit komt niet overeen met het volgende. Maar dat zij den dienst der afgoden vaarwel zegden en den dienst des Heren leerden kiezen, den dienst van Hem, die op zo zichtbare wijze de Joden had beschermd, terwijl omgekeerd de ijdelheid van de afgoden was gebleken in den val van Haman.

Zo werd ook hier het woord vervuld van den profeet Zacharia. (Hoofdstuk .8:23).

2) Niets is begrijpelijker dan deze vrees voor de Joden. Niet slechts de grote macht en het hoge aanzien, welke Mordechai bij den koning had, hield zelfs de sterkste vijanden der Joden in toom, maar alles, wat over de geschiedenis en de zegeningen der Joden van oude tijden af van mond tot mond ging, werd door de hoge eerbewijzen, die Esther en Mordechai ondervonden, zonder twijfel vernieuwd, en begon het gemoed van alle Perzen met vrees te vervullen..

Zo als toen in een voorbeeld, zo zullen in den laatsten tijd, wanneer Israël van den Antichrist gered, en door groten strijd tot zijnen Jehova Christus bekeerd zal zijn, scharen van heidense volken zich tot het Christusgeloof van het ware Israël wenden (Romans 11:1)..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Esther 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/esther-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile