Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Esther 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/esther-8.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Esther 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, ESTHER 8Wij hebben de samenzweerder hangende aan de galg gelaten, en nu moeten wij zien hoe het met zijn komplot afliep.
I. Zijn plan was zich een grote bezitting te verwerven, en nu is zijn gehele bezitting wegens verraad verbeurd verklaard, en aan Esther en Mordechai gegeven, Esther 8:1, Esther 8:2.
II. Hij heeft het komplot beraamd om de Joden ten ondergang te brengen, en wat dat nu betreft:
1. Esther smeekt met ernst en aandrang om de herroeping van het edict tegen hen, Esther 8:3 Esther 8:6.
2. Het wordt feitelijk herroepen of teniet gedaan, door een ander edict, dat hier afgekondigd is, door hetwelk de Joden gemachtigd worden zich tegen hun vijanden te verdedigen, Esther 8:7.
III. Dit veroorzaakt grote blijdschap bij de Joden en bij al hun vrienden, Esther 8:15.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, ESTHER 8Wij hebben de samenzweerder hangende aan de galg gelaten, en nu moeten wij zien hoe het met zijn komplot afliep.
I. Zijn plan was zich een grote bezitting te verwerven, en nu is zijn gehele bezitting wegens verraad verbeurd verklaard, en aan Esther en Mordechai gegeven, Esther 8:1, Esther 8:2.
II. Hij heeft het komplot beraamd om de Joden ten ondergang te brengen, en wat dat nu betreft:
1. Esther smeekt met ernst en aandrang om de herroeping van het edict tegen hen, Esther 8:3 Esther 8:6.
2. Het wordt feitelijk herroepen of teniet gedaan, door een ander edict, dat hier afgekondigd is, door hetwelk de Joden gemachtigd worden zich tegen hun vijanden te verdedigen, Esther 8:7.
III. Dit veroorzaakt grote blijdschap bij de Joden en bij al hun vrienden, Esther 8:15.
Verzen 1-2
Esther 8:1-2Het was nog niet lang geleden, dat wij Esther en Mordechai in tranen en vrees hebben gezien maar vastende en biddende, laat ons nu zien hoe hun uit de duisternis licht is opgegaan.
1. Esther is verrijkt. Haman was als een verrader gehangen, daarom zijn zijn goederen verbeurd verklaard aan de kroon, en de koning schonk ze allen aan Esther, ter vergoeding van de schrik en de angst, waarin die boze man haar had doen komen, en de kwelling, die hij haar veroorzaakt had, Esther 8:1. Zijn huizen en landerijen, zijn have en goed, al het geld dat hij had opgehoopt terwijl hij eerste staatsminister was (en wij kunnen veronderstellen dat dit niet weinig is geweest), het wordt alles aan Esther gegeven, toegevoegd aan hetgeen haar reeds van de koning toekwam. Aldus is "het vermogen" "des zondaars voor de rechtvaardige weggelegd," Proverbs 13:22, en "de onschuldige zal het zilver delen," Job 27:17, Job 27:18. Waar Haman kwaad mee gedaan zou hebben, daar zal Esther goed mee doen, en bezittingen moeten geschat worden naar het gebruik, dat men ervan maakt.
2. Mordechai wordt bevorderd. Zijn pralende optocht op die morgen door de straten van de stad was slechts een plotselinge flikkering van de glans van de eer, maar hier hebben wij een duurzamer en voordeliger bevordering, waartoe hij verheven werd, waarvoor de andere slechts gelukkig de weg had bereid.
A. Hij is nu erkend als neef van de koningin, een verwantschap die, voorzoveel blijkt, de koning totnutoe onbekend was gebleven, hoewel Esther nu reeds vier jaren koningin was. Zo nederig en bescheiden een man was Mordechai, en zo weinig streefde hij er naar om een betrekking aan het hof te bekleden, dat hij zijn verwantschap aan de koningin verborgen hield evenals haar verplichting aan hem als haar voogd, en nooit maakte hij tot zijn eigen voordeel gebruik van haar invloed. Wie dan Mordechai zou zo weinig aandacht aan zo groot een eer hebben geschonken? Maar nu kwam hij voor het aangezicht van de koning, geïntroduceerd, zoals wij zeggen om des konings hand te kussen, want nu eindelijk had Esther te kennen gegeven wat hij haar was, haar niet slechts na verwant, maar de beste vriend, die zij in de wereld bezat, die voor haar gezorgd heeft toen zij een wees was, en die zij nog eerde en eerbiedigde als een vader. Nu vindt zich de koning om de wille van zijn vrouw meer verplicht dan hij dacht, om een welbehagen te hebben in de eer van Mordechai. Hoe groot waren de verdiensten van die man, aan wie beide de koning en de koningin feitelijk hun leven verschuldigd waren. Voor de koning gebracht zijnde, heeft hij zich ongetwijfeld voor hem wel nedergebogen en hem eerbied betoond, al wilde hij die ook niet aan Haman, een Amalekiet, betonen.
B. De koning stelt hem tot zegelbewaarder aan in de plaats van Haman. Al het vertrouwen dat hij in hem gesteld, en al de macht, die hij hem gegeven had, worden nu overgedragen op Mordechai, en zo heeft hij die betrouwenswaardige, nederige man evenzeer tot zijn gunsteling, zijn vertrouweling en agent gemaakt als ooit die trotse verraderlijke ellendeling het geweest is. Een gelukkige verandering in de keuze van zijn boezemvriend, en dat hebben hij en zijn volk ongetwijfeld spoedig bemerkt.
C. De koningin maakt hem tot haar rentmeester voor de besturing van Hamans goederen en om ze in bezit te nemen en te houden. Zij stelde Mordechai over het huis van Haman. Zie de ijdelheid van schatten op te leggen op aarde "men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar" "zich nemen zal" Psalms 39:7, niet alleen weet men niet "of hij wijs zal zijn of dwaas," Ecclesiastes 2:19, maar ook niet of hij een vriend of een vijand zal wezen. Met hoe weinig genoegen, ja met hoeveel voortdurende kwelling en ergernis, zou Haman op zijn goederen hebben gezien, als hij had kunnen voorzien dat Mordechai, de man die hij boven ieder ander in de wereld haatte zou heersen over al zijn arbeid, die hij bearbeid had, en dacht dat hij zich wijs had betoond! Het is dus in ons belang om ons die schatten te verzekeren, die niet achtergelaten worden, maar met ons naar een andere wereld zullen gaan.
Verzen 1-2
Esther 8:1-2Het was nog niet lang geleden, dat wij Esther en Mordechai in tranen en vrees hebben gezien maar vastende en biddende, laat ons nu zien hoe hun uit de duisternis licht is opgegaan.
1. Esther is verrijkt. Haman was als een verrader gehangen, daarom zijn zijn goederen verbeurd verklaard aan de kroon, en de koning schonk ze allen aan Esther, ter vergoeding van de schrik en de angst, waarin die boze man haar had doen komen, en de kwelling, die hij haar veroorzaakt had, Esther 8:1. Zijn huizen en landerijen, zijn have en goed, al het geld dat hij had opgehoopt terwijl hij eerste staatsminister was (en wij kunnen veronderstellen dat dit niet weinig is geweest), het wordt alles aan Esther gegeven, toegevoegd aan hetgeen haar reeds van de koning toekwam. Aldus is "het vermogen" "des zondaars voor de rechtvaardige weggelegd," Proverbs 13:22, en "de onschuldige zal het zilver delen," Job 27:17, Job 27:18. Waar Haman kwaad mee gedaan zou hebben, daar zal Esther goed mee doen, en bezittingen moeten geschat worden naar het gebruik, dat men ervan maakt.
2. Mordechai wordt bevorderd. Zijn pralende optocht op die morgen door de straten van de stad was slechts een plotselinge flikkering van de glans van de eer, maar hier hebben wij een duurzamer en voordeliger bevordering, waartoe hij verheven werd, waarvoor de andere slechts gelukkig de weg had bereid.
A. Hij is nu erkend als neef van de koningin, een verwantschap die, voorzoveel blijkt, de koning totnutoe onbekend was gebleven, hoewel Esther nu reeds vier jaren koningin was. Zo nederig en bescheiden een man was Mordechai, en zo weinig streefde hij er naar om een betrekking aan het hof te bekleden, dat hij zijn verwantschap aan de koningin verborgen hield evenals haar verplichting aan hem als haar voogd, en nooit maakte hij tot zijn eigen voordeel gebruik van haar invloed. Wie dan Mordechai zou zo weinig aandacht aan zo groot een eer hebben geschonken? Maar nu kwam hij voor het aangezicht van de koning, geïntroduceerd, zoals wij zeggen om des konings hand te kussen, want nu eindelijk had Esther te kennen gegeven wat hij haar was, haar niet slechts na verwant, maar de beste vriend, die zij in de wereld bezat, die voor haar gezorgd heeft toen zij een wees was, en die zij nog eerde en eerbiedigde als een vader. Nu vindt zich de koning om de wille van zijn vrouw meer verplicht dan hij dacht, om een welbehagen te hebben in de eer van Mordechai. Hoe groot waren de verdiensten van die man, aan wie beide de koning en de koningin feitelijk hun leven verschuldigd waren. Voor de koning gebracht zijnde, heeft hij zich ongetwijfeld voor hem wel nedergebogen en hem eerbied betoond, al wilde hij die ook niet aan Haman, een Amalekiet, betonen.
B. De koning stelt hem tot zegelbewaarder aan in de plaats van Haman. Al het vertrouwen dat hij in hem gesteld, en al de macht, die hij hem gegeven had, worden nu overgedragen op Mordechai, en zo heeft hij die betrouwenswaardige, nederige man evenzeer tot zijn gunsteling, zijn vertrouweling en agent gemaakt als ooit die trotse verraderlijke ellendeling het geweest is. Een gelukkige verandering in de keuze van zijn boezemvriend, en dat hebben hij en zijn volk ongetwijfeld spoedig bemerkt.
C. De koningin maakt hem tot haar rentmeester voor de besturing van Hamans goederen en om ze in bezit te nemen en te houden. Zij stelde Mordechai over het huis van Haman. Zie de ijdelheid van schatten op te leggen op aarde "men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar" "zich nemen zal" Psalms 39:7, niet alleen weet men niet "of hij wijs zal zijn of dwaas," Ecclesiastes 2:19, maar ook niet of hij een vriend of een vijand zal wezen. Met hoe weinig genoegen, ja met hoeveel voortdurende kwelling en ergernis, zou Haman op zijn goederen hebben gezien, als hij had kunnen voorzien dat Mordechai, de man die hij boven ieder ander in de wereld haatte zou heersen over al zijn arbeid, die hij bearbeid had, en dacht dat hij zich wijs had betoond! Het is dus in ons belang om ons die schatten te verzekeren, die niet achtergelaten worden, maar met ons naar een andere wereld zullen gaan.
Verzen 3-14
Esther 8:3-14Haman, de voornaamste vijand van de Joden was gehangen, Mordechai en Esther, hun voornaamste vrienden, waren genoegzaam beschermd maar in het gebied van de koning waren nog velen, die de Joden haatten en hun verderf wensten, en aan hun woede en boosaardigheid waren de overigen van het volk blootgesteld, want het edict tegen hen was nog geldig, en ingevolge daarvan zullen hun vijanden op de bepaalde dag hen aanvallen, en zij zullen als rebellen tegen de koning en de regering geacht worden, indien zij beproeven zich te verdedigen en daartoe de wapens op te vatten. Om dit te voorkomen:
I. Doet de koningin met liefde en aandrang voorbede voor hen. Voor de tweede maal kwam zij opgeroepen in de tegenwoordigheid van de koning, Esther 8:3, en evenals tevoren werd zij aangemoedigd om haar verzoek voor te dragen, doordat de koning haar de gouden scepter toereikte, Esther 8:4. Haar bede is dat de koning, Haman weggedaan hebbende, nu ook het kwaad zou wegdoen, dat Haman tegen de Joden beraamd had. Het kwaad van menig mens overleeft hem, en de slechtheid, die hij heeft beraamd, komt na zijn dood in werking. Wat de mensen beramen en schrijven kan na hun dood of zeer nuttig of zeer schadelijk zijn. Daarom was het nu in deze omstandigheden nodig, dat zij ter verijdeling van Hamans komplot zich tot de koning zou wenden om nog een daad van genade van hem te verkrijgen, dat hij door een nieuw edict de brieven zou teniet doen door Haman geschreven (zij zegt niet met toestemming van de koning en bekrachtigd door zijn zegel, zij laat het aan zijn consciëntie over om dat te zeggen) om de Joden om te brengen, die in alle de landschappen des konings zijn, Esther 8:5. Indien de koning er inderdaad verontrust over was, zoals hij scheen te zijn, dat zo'n decreet uitgevaardigd was dan kon hij niet minder doen dan het herroepen. Immers, wat is berouw anders dan naar ons uiterste vermogen ongedaan maken wat wij verkeerd hebben gedaan?
1. Met grote aandoening droeg Esther deze bede de koning voor. Zij viel voor zijn voeten en weende, Esther 8:3, elke traan even kostbaar als wlke van de paarlen ook, waarmee zij versierd was. Het was tijd om ernstig te wenen, nu de kerk Gods in gevaar is. Laat niemand zo groot wezen dat hij zich niet wil neerbuigen, niemand zo vrolijk zijn dat hij niet wil wenen, als hij er Gods kerk en volk dienst mee kan doen. Esther, hoewel zelf veilig, viel de koning te voet, en smeekte hem met tranen om de verlossing van haar volk.
2. Zij drukt zich uit met grote onderworpenheid en diepe eerbied voor de koning voor zijn wijsheid en zijn wil, Esther 8:5. Indien het de koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en opnieuw: "Indien de zaak zelf de koning recht en redelijk dunkt, en indien ik, die het vraag, in zijn ogen aangenaam ben, laat het edict dan vernietigd worden." Zelfs als rede en recht volkomen aan onze zijde zijn, en de zaak, die wij bepleiten, geheel duidelijk is, dan betaamt het ons toch om met nederigheid en bescheidenheid tot onze meerderen te spreken, en met alle mogelijke uitdrukkingen van eerbied, niet tot hen te spreken als eisers, als wij smekelingen zijn. Met betamelijkheid en welgemanierdheid verliest men niets. Evenals een zacht antwoord de grimmigheid afkeert, zo zal een zacht vragen gunst verkrijgen.
3. Zij zet aan haar bede kracht bij dooreen aandoenlijker pleitgrond. Want hoe zal ik vermogen dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? Weinig genot kan ik smaken in mijn eigen leven, als ik niet kan bereiken om het hunne te behouden, evengoed zou ik zelf in het kwaad willen delen, als het over hen te zien komen, want hoe zal ik vermogen dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht?" Esther, een koningin, erkent haar arme nabestaanden, en spreekt met tere zorg en belangstelling van hen. Nu was het, dat zij haar tranen mengde met haar woorden, dat zij weende en smeekte. Wij lezen van geen tranen, toen zij om haar eigen leven bad maar nu zij daar zeker van was, weende zij voor haar volk. Tranen van medelijden en tederheid zijn als de tranen van Christus. Zij, die waarlijk in zorg zijn voor het algemeen, zouden liever sterven dan leven om de verwoestingen te zien van Gods kerk of het verderf van hun land. Mensen van een teder gemoed kunnen het niet dragen, om te denken aan het verderf van hun volk en hun geslacht, en daarom durven zij geen gelegenheid verzuimen om hen te helpen en te redden.
II. De koning neemt nu maatregelen om het kwaad te voorkomen dat Haman beraamd had.
1. De koning wist en deelde het aan de koningin mede, dat volgens het Perzische staatsbestuur het vorige edict niet herroepen kon worden, Esther 8:8. Wat in de naam van de koning geschreven en met de ring van de koning verzegeld is, kan onder generlei voorwendsel teniet worden gedaan. Het was een fundamenteel artikel van hun magna charta, hun grondwet, dat geen wet, geen decreet, dat de toestemming van de koning had verkregen en door hem bekrachtigd was, herroepen kon worden, geen oordeel of onterend vonnis worden vernietigd. Daniel 6:16. Dit is zo weinig een blijk van de wijsheid en eer van de Meden en Perzen, dat het veeleer een bewijs is van hun hoogmoed en dwaasheid, en bijgevolg van hun schande. Het is voor iedere mens, iedere vereniging van mensen, bespottelijk om aanspraak te maken op zo'n onfeilbaarheid en wijsheid, waardoor zij alle gevolgen voorzien van wat zij decreteren, en daarom is het onrechtvaardig en schadelijk voor de mensheid om op zo'n hoogte van macht aanspraak te maken, als waardoor hun wetten onherroepelijk worden, hetzij de uitwerking ervan goed of slecht is. Het riekt naar die aloude aanmatiging, welke ons allen in het verderf heeft gestort: Wij zullen als God zijn. Veel voorzichtiger is het voorbehoud in onze constitutie, dat geen wet, door welk woord of bekrachtiging het ook zij, onherroepelijk gemaakt kan worden, evenmin als enigerlei goed onvervreemdbaar gemaakt kan worden Cujus est instruere, ejus est destruere-Het recht om vast te stellen sluit het recht in om te herroepen. Het is Gods kroonrecht om geen berouw behoeven te hebben, om te zeggen wat nooit veranderd of herroepen kan worden.
2. Toch vond hij een middel om de raadslagen van Haman ongedaan te maken en zijn aanslag te doen mislukken, en wel door een nieuw decreet te ondertekenen en af te kondigen, waarbij de Joden worden gemachtigd om zich te verdedigen, vim vi repellere, et invasorem occidere-geweld met geweld te keren, en de aanvaller neer te slaan. Dit zal hen krachtdadig en afdoend beveiligen. De koning toont hun dat hij reeds genoeg gedaan heeft om hun de overtuiging te geven, dat hij vriendelijke zorg had voor het Joodse volk, want hij had bevolen dat zijn gunsteling gehangen zou worden omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen heeft. Hij wilde dus alles doen wat hij kon om hen te beschermen, en geeft aan Esther en Mordechai even volkomen verlof om van zijn naam en zijn macht gebruik te maken tot hun verlossing, als hij tevoren aan Haman verlof heeft gegeven om gebruik te maken van zijn naam en gezag om hen te verderven. "Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw ogen, Esther 8:8, behouders de eer van onze constitutie. Laat het kwaad zo krachtig en afdoend mogelijk tenietgedaan worden, zonder de brieven te herroepen."
Op de drie en twintigste dag van de derde maand werd aan de staatssecretarissen bevolen om dit edict op te stellen, Esther 8:9, ongeveer twee maanden na de afkondiging van het vorige, maar negen maanden voor de vastgestelden tijd van de uitvoering ervan het werd opgesteld en afgekondigd in de diverse talen van al de provincies. Zullen de onderdanen van een aardse vorst zijn decreten ontvangen in een taal, die zij verstaan? En zullen dan Gods orakelen en wetten voor Zijn dienstknechten weggesloten worden in een vreemde taal? Het moest gericht worden aan de bevoegde beambten van iedere provincie, zowel aan de vrederechters als aan de stadhouders. Het moest zorgvuldig verspreid worden door het gehele gebied van de koning, en authentieke afschriften er van gezonden worden naar al de landschappen
De strekking van dit decreet was de Joden te machtigen om op de dag, vastgesteld voor hun verdediging, zich tot een lichaam te verenigen, teneinde zich te verdedigen, en:
A. Voor hun leven te staan opdat, wie hen aanviel, dit deed op zijn gevaar.
B. Zij mochten niet slechts verdedigender wijs te werk gaan, maar mochten verdelgen, doden en ombrengen alle macht van het volk en van het landschap die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, Esther 8:11, en om zich te wreken aan hun vijanden, Esther 8:13, en indien zij zich door hun vijanden wilden verrijken dan was het hun geoorloofd hun buit te roven. Dit nu toonde:
a. Zijn vriendelijkheid voor de Joden, en het heeft genoegzaam in hun veiligheid voorzien, want het laatste edict zal beschouwd worden als een stilzwijgende herroeping van het eerste. Maar
b. Het toont ook het ongerijmde van dat deel van hun staatsregeling, dat geen edict van de koning herroepen mocht worden: want het brengt de koning hier in de noodzakelijkheid om in zijn eigen rijk een burgeroorlog te verordenen tussen de Joden en hun vijanden, zodat aan beide zijden op zijn gezag de wapens opgevat werden en toch tegen zijn gezag. Niets beters kon er uit voortkomen, dat de mensen zich aanmatigen wijs te willen zijn boven hetgeen hun gegeven is. Er werd grote spoed gemaakt met de verspreiding van dit decreet, de koning zelf in angst zijnde dat het te laat zou komen, en krachtens het vorige decreet kwaad gedaan zou zijn aan de Joden, voordat het nieuwe te algemene kennis was gekomen. Het was dus op bevel van de koning zowel als van Mordechai, dat de boden tot grote spoed werden aangemaand, Esther 8:14, en dat hun snelvoetige rijdieren gegeven waren, Esther 8:10. Nu zoveel levens in gevaar zijn, is het geen tijd om te talmen of te beuzelen.
Verzen 3-14
Esther 8:3-14Haman, de voornaamste vijand van de Joden was gehangen, Mordechai en Esther, hun voornaamste vrienden, waren genoegzaam beschermd maar in het gebied van de koning waren nog velen, die de Joden haatten en hun verderf wensten, en aan hun woede en boosaardigheid waren de overigen van het volk blootgesteld, want het edict tegen hen was nog geldig, en ingevolge daarvan zullen hun vijanden op de bepaalde dag hen aanvallen, en zij zullen als rebellen tegen de koning en de regering geacht worden, indien zij beproeven zich te verdedigen en daartoe de wapens op te vatten. Om dit te voorkomen:
I. Doet de koningin met liefde en aandrang voorbede voor hen. Voor de tweede maal kwam zij opgeroepen in de tegenwoordigheid van de koning, Esther 8:3, en evenals tevoren werd zij aangemoedigd om haar verzoek voor te dragen, doordat de koning haar de gouden scepter toereikte, Esther 8:4. Haar bede is dat de koning, Haman weggedaan hebbende, nu ook het kwaad zou wegdoen, dat Haman tegen de Joden beraamd had. Het kwaad van menig mens overleeft hem, en de slechtheid, die hij heeft beraamd, komt na zijn dood in werking. Wat de mensen beramen en schrijven kan na hun dood of zeer nuttig of zeer schadelijk zijn. Daarom was het nu in deze omstandigheden nodig, dat zij ter verijdeling van Hamans komplot zich tot de koning zou wenden om nog een daad van genade van hem te verkrijgen, dat hij door een nieuw edict de brieven zou teniet doen door Haman geschreven (zij zegt niet met toestemming van de koning en bekrachtigd door zijn zegel, zij laat het aan zijn consciëntie over om dat te zeggen) om de Joden om te brengen, die in alle de landschappen des konings zijn, Esther 8:5. Indien de koning er inderdaad verontrust over was, zoals hij scheen te zijn, dat zo'n decreet uitgevaardigd was dan kon hij niet minder doen dan het herroepen. Immers, wat is berouw anders dan naar ons uiterste vermogen ongedaan maken wat wij verkeerd hebben gedaan?
1. Met grote aandoening droeg Esther deze bede de koning voor. Zij viel voor zijn voeten en weende, Esther 8:3, elke traan even kostbaar als wlke van de paarlen ook, waarmee zij versierd was. Het was tijd om ernstig te wenen, nu de kerk Gods in gevaar is. Laat niemand zo groot wezen dat hij zich niet wil neerbuigen, niemand zo vrolijk zijn dat hij niet wil wenen, als hij er Gods kerk en volk dienst mee kan doen. Esther, hoewel zelf veilig, viel de koning te voet, en smeekte hem met tranen om de verlossing van haar volk.
2. Zij drukt zich uit met grote onderworpenheid en diepe eerbied voor de koning voor zijn wijsheid en zijn wil, Esther 8:5. Indien het de koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en opnieuw: "Indien de zaak zelf de koning recht en redelijk dunkt, en indien ik, die het vraag, in zijn ogen aangenaam ben, laat het edict dan vernietigd worden." Zelfs als rede en recht volkomen aan onze zijde zijn, en de zaak, die wij bepleiten, geheel duidelijk is, dan betaamt het ons toch om met nederigheid en bescheidenheid tot onze meerderen te spreken, en met alle mogelijke uitdrukkingen van eerbied, niet tot hen te spreken als eisers, als wij smekelingen zijn. Met betamelijkheid en welgemanierdheid verliest men niets. Evenals een zacht antwoord de grimmigheid afkeert, zo zal een zacht vragen gunst verkrijgen.
3. Zij zet aan haar bede kracht bij dooreen aandoenlijker pleitgrond. Want hoe zal ik vermogen dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? Weinig genot kan ik smaken in mijn eigen leven, als ik niet kan bereiken om het hunne te behouden, evengoed zou ik zelf in het kwaad willen delen, als het over hen te zien komen, want hoe zal ik vermogen dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht?" Esther, een koningin, erkent haar arme nabestaanden, en spreekt met tere zorg en belangstelling van hen. Nu was het, dat zij haar tranen mengde met haar woorden, dat zij weende en smeekte. Wij lezen van geen tranen, toen zij om haar eigen leven bad maar nu zij daar zeker van was, weende zij voor haar volk. Tranen van medelijden en tederheid zijn als de tranen van Christus. Zij, die waarlijk in zorg zijn voor het algemeen, zouden liever sterven dan leven om de verwoestingen te zien van Gods kerk of het verderf van hun land. Mensen van een teder gemoed kunnen het niet dragen, om te denken aan het verderf van hun volk en hun geslacht, en daarom durven zij geen gelegenheid verzuimen om hen te helpen en te redden.
II. De koning neemt nu maatregelen om het kwaad te voorkomen dat Haman beraamd had.
1. De koning wist en deelde het aan de koningin mede, dat volgens het Perzische staatsbestuur het vorige edict niet herroepen kon worden, Esther 8:8. Wat in de naam van de koning geschreven en met de ring van de koning verzegeld is, kan onder generlei voorwendsel teniet worden gedaan. Het was een fundamenteel artikel van hun magna charta, hun grondwet, dat geen wet, geen decreet, dat de toestemming van de koning had verkregen en door hem bekrachtigd was, herroepen kon worden, geen oordeel of onterend vonnis worden vernietigd. Daniel 6:16. Dit is zo weinig een blijk van de wijsheid en eer van de Meden en Perzen, dat het veeleer een bewijs is van hun hoogmoed en dwaasheid, en bijgevolg van hun schande. Het is voor iedere mens, iedere vereniging van mensen, bespottelijk om aanspraak te maken op zo'n onfeilbaarheid en wijsheid, waardoor zij alle gevolgen voorzien van wat zij decreteren, en daarom is het onrechtvaardig en schadelijk voor de mensheid om op zo'n hoogte van macht aanspraak te maken, als waardoor hun wetten onherroepelijk worden, hetzij de uitwerking ervan goed of slecht is. Het riekt naar die aloude aanmatiging, welke ons allen in het verderf heeft gestort: Wij zullen als God zijn. Veel voorzichtiger is het voorbehoud in onze constitutie, dat geen wet, door welk woord of bekrachtiging het ook zij, onherroepelijk gemaakt kan worden, evenmin als enigerlei goed onvervreemdbaar gemaakt kan worden Cujus est instruere, ejus est destruere-Het recht om vast te stellen sluit het recht in om te herroepen. Het is Gods kroonrecht om geen berouw behoeven te hebben, om te zeggen wat nooit veranderd of herroepen kan worden.
2. Toch vond hij een middel om de raadslagen van Haman ongedaan te maken en zijn aanslag te doen mislukken, en wel door een nieuw decreet te ondertekenen en af te kondigen, waarbij de Joden worden gemachtigd om zich te verdedigen, vim vi repellere, et invasorem occidere-geweld met geweld te keren, en de aanvaller neer te slaan. Dit zal hen krachtdadig en afdoend beveiligen. De koning toont hun dat hij reeds genoeg gedaan heeft om hun de overtuiging te geven, dat hij vriendelijke zorg had voor het Joodse volk, want hij had bevolen dat zijn gunsteling gehangen zou worden omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen heeft. Hij wilde dus alles doen wat hij kon om hen te beschermen, en geeft aan Esther en Mordechai even volkomen verlof om van zijn naam en zijn macht gebruik te maken tot hun verlossing, als hij tevoren aan Haman verlof heeft gegeven om gebruik te maken van zijn naam en gezag om hen te verderven. "Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw ogen, Esther 8:8, behouders de eer van onze constitutie. Laat het kwaad zo krachtig en afdoend mogelijk tenietgedaan worden, zonder de brieven te herroepen."
Op de drie en twintigste dag van de derde maand werd aan de staatssecretarissen bevolen om dit edict op te stellen, Esther 8:9, ongeveer twee maanden na de afkondiging van het vorige, maar negen maanden voor de vastgestelden tijd van de uitvoering ervan het werd opgesteld en afgekondigd in de diverse talen van al de provincies. Zullen de onderdanen van een aardse vorst zijn decreten ontvangen in een taal, die zij verstaan? En zullen dan Gods orakelen en wetten voor Zijn dienstknechten weggesloten worden in een vreemde taal? Het moest gericht worden aan de bevoegde beambten van iedere provincie, zowel aan de vrederechters als aan de stadhouders. Het moest zorgvuldig verspreid worden door het gehele gebied van de koning, en authentieke afschriften er van gezonden worden naar al de landschappen
De strekking van dit decreet was de Joden te machtigen om op de dag, vastgesteld voor hun verdediging, zich tot een lichaam te verenigen, teneinde zich te verdedigen, en:
A. Voor hun leven te staan opdat, wie hen aanviel, dit deed op zijn gevaar.
B. Zij mochten niet slechts verdedigender wijs te werk gaan, maar mochten verdelgen, doden en ombrengen alle macht van het volk en van het landschap die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, Esther 8:11, en om zich te wreken aan hun vijanden, Esther 8:13, en indien zij zich door hun vijanden wilden verrijken dan was het hun geoorloofd hun buit te roven. Dit nu toonde:
a. Zijn vriendelijkheid voor de Joden, en het heeft genoegzaam in hun veiligheid voorzien, want het laatste edict zal beschouwd worden als een stilzwijgende herroeping van het eerste. Maar
b. Het toont ook het ongerijmde van dat deel van hun staatsregeling, dat geen edict van de koning herroepen mocht worden: want het brengt de koning hier in de noodzakelijkheid om in zijn eigen rijk een burgeroorlog te verordenen tussen de Joden en hun vijanden, zodat aan beide zijden op zijn gezag de wapens opgevat werden en toch tegen zijn gezag. Niets beters kon er uit voortkomen, dat de mensen zich aanmatigen wijs te willen zijn boven hetgeen hun gegeven is. Er werd grote spoed gemaakt met de verspreiding van dit decreet, de koning zelf in angst zijnde dat het te laat zou komen, en krachtens het vorige decreet kwaad gedaan zou zijn aan de Joden, voordat het nieuwe te algemene kennis was gekomen. Het was dus op bevel van de koning zowel als van Mordechai, dat de boden tot grote spoed werden aangemaand, Esther 8:14, en dat hun snelvoetige rijdieren gegeven waren, Esther 8:10. Nu zoveel levens in gevaar zijn, is het geen tijd om te talmen of te beuzelen.
Verzen 15-17
Esther 8:15-17Het is slechts weinige dagen geleden, dat wij Mordechai met een zak bekleed zagen, en al de Joden in rouw waren gedompeld, maar hier is nu een gezegende verandering, Mordechai is in purper gekleed, en de Joden hebben blijdschap. Zie Psalms 30:6, Psalms 30:12, Psalms 30:13.
1. Mordechai in purper gekleed, Esther 8:15. Een order verkregen hebbende voor de verlossing van de Joden, was hij blij en gerust, legde zijn rouwgewaad af, en bekleedde zich met een koninklijk gewaad, dat of bij zijn ambtsbetrekking behoorde, of de koning hem als zijn gunsteling had toegestaan. Zijn kleding was rijk, hemelsblauw en wit, fijn linnen en purper, en dat was ook zijn kroon. want zij was van goud. Dat zijn dingen, niet van de moeite waard om opgemerkt te worden, behalve als tekenen van de gunst van de koning, en die was de vrucht van Gods gunst jegens Zijn kerk. Het staat goed met een land, waarin de onderscheidingstekenen van waardigheid en macht tot versierselen worden gemaakt van ernstige Godsvrucht. De stad Susan was zich bewust van haar voorrecht en voordeel door de bevordering van Mordechai en daarom juichte zij en was vrolijk, niet slechts blij in het algemeen met de bevordering van deugd, maar voor zich in het bijzonder betere tijden tegemoet ziende, nu aan zo'n goed man macht was gegeven. Haman was gehangen, en "als de goddelozen vergaan," "is er gejuich," Proverbs 11:10. Mordechai was verhoogd en "als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk."
2. De Joden in blijdschap, Esther 8:16, Esther 8:17, die zich, een poosje geleden, onder een donkere wolk bevonden, terneergeslagen en gesmaad, en nu was er licht bij hen en blijdschap, en vreugde en eer, maaltijden en vrolijke dagen. Indien zij niet bedreigd en benauwd waren geworden, zij zouden geen reden hebben gehad voor die buitengewone vreugde. Gods kinderen moeten soms met tranen zaaien opdat zij met des te meer gejuich zullen maaien. Het plotselinge en verrassende in die voor hen zo gunstige verandering van zaken, heeft zeer veel bijgedragen tot hun vreugde, zij waren "gelijk" "degenen die dromen, hun mond werd vervuld met lachen en hun tong" "met gejuich," Psalms 126:1,Psalms 126:2.
En goede uitwerking van deze verlossing was, dat velen uit de volkeren van het land Joden werden. De heilige blijdschap van hen, die de Godsdienst belijden, is een groot sieraad voor hun belijdenis, en zal anderen nodigen en aanmoedigen om Godsdienstig te zijn. De reden, hier opgegeven, waarom toen zovelen Joden zijn geworden, is, dat de vrees van de Joden op hen was gevallen. Toen zij bemerkten hoe wonderbaarlijk de voorzienigheid Gods hen in dit moeilijk tijdsgewricht had erkend, gezegend en beschermd:
a. Achtten zij hen groot, en diegenen gelukkig, die zich onder hen bevonden, en daarom gingen zij tot hen over, gelijk voorzegd was, Zacheria 8:23, Wij "zullen met ulieden gaan," want wij "hebben gehoord," wij hebben gezien, "dat God met ulieden is, het" "schild van uw hulp, en die een zwaard is van uw hoogheid," Deuteronomy 33:29. Als de kerk voorspoedig en in gunst is, dan zullen er velen toe inkomen, die zich op een afstand houden als zij in moeilijkheid is.
b. Zij achtten hen geducht en diegenen rampzalig, die tegen hen waren. In Hamans lot zagen zij duidelijk, dat het op hun gevaar was, zo de lieden de Joden kwaad wilden berokkenen, en daarom hebben zij zich tot hun eigen veiligheid bij hen gevoegd. Het is dwaasheid om met de God Israëls te willen strijden, en daarom is het wijsheid om zich aan Hem te onderwerpen.
Verzen 15-17
Esther 8:15-17Het is slechts weinige dagen geleden, dat wij Mordechai met een zak bekleed zagen, en al de Joden in rouw waren gedompeld, maar hier is nu een gezegende verandering, Mordechai is in purper gekleed, en de Joden hebben blijdschap. Zie Psalms 30:6, Psalms 30:12, Psalms 30:13.
1. Mordechai in purper gekleed, Esther 8:15. Een order verkregen hebbende voor de verlossing van de Joden, was hij blij en gerust, legde zijn rouwgewaad af, en bekleedde zich met een koninklijk gewaad, dat of bij zijn ambtsbetrekking behoorde, of de koning hem als zijn gunsteling had toegestaan. Zijn kleding was rijk, hemelsblauw en wit, fijn linnen en purper, en dat was ook zijn kroon. want zij was van goud. Dat zijn dingen, niet van de moeite waard om opgemerkt te worden, behalve als tekenen van de gunst van de koning, en die was de vrucht van Gods gunst jegens Zijn kerk. Het staat goed met een land, waarin de onderscheidingstekenen van waardigheid en macht tot versierselen worden gemaakt van ernstige Godsvrucht. De stad Susan was zich bewust van haar voorrecht en voordeel door de bevordering van Mordechai en daarom juichte zij en was vrolijk, niet slechts blij in het algemeen met de bevordering van deugd, maar voor zich in het bijzonder betere tijden tegemoet ziende, nu aan zo'n goed man macht was gegeven. Haman was gehangen, en "als de goddelozen vergaan," "is er gejuich," Proverbs 11:10. Mordechai was verhoogd en "als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk."
2. De Joden in blijdschap, Esther 8:16, Esther 8:17, die zich, een poosje geleden, onder een donkere wolk bevonden, terneergeslagen en gesmaad, en nu was er licht bij hen en blijdschap, en vreugde en eer, maaltijden en vrolijke dagen. Indien zij niet bedreigd en benauwd waren geworden, zij zouden geen reden hebben gehad voor die buitengewone vreugde. Gods kinderen moeten soms met tranen zaaien opdat zij met des te meer gejuich zullen maaien. Het plotselinge en verrassende in die voor hen zo gunstige verandering van zaken, heeft zeer veel bijgedragen tot hun vreugde, zij waren "gelijk" "degenen die dromen, hun mond werd vervuld met lachen en hun tong" "met gejuich," Psalms 126:1,Psalms 126:2.
En goede uitwerking van deze verlossing was, dat velen uit de volkeren van het land Joden werden. De heilige blijdschap van hen, die de Godsdienst belijden, is een groot sieraad voor hun belijdenis, en zal anderen nodigen en aanmoedigen om Godsdienstig te zijn. De reden, hier opgegeven, waarom toen zovelen Joden zijn geworden, is, dat de vrees van de Joden op hen was gevallen. Toen zij bemerkten hoe wonderbaarlijk de voorzienigheid Gods hen in dit moeilijk tijdsgewricht had erkend, gezegend en beschermd:
a. Achtten zij hen groot, en diegenen gelukkig, die zich onder hen bevonden, en daarom gingen zij tot hen over, gelijk voorzegd was, Zacheria 8:23, Wij "zullen met ulieden gaan," want wij "hebben gehoord," wij hebben gezien, "dat God met ulieden is, het" "schild van uw hulp, en die een zwaard is van uw hoogheid," Deuteronomy 33:29. Als de kerk voorspoedig en in gunst is, dan zullen er velen toe inkomen, die zich op een afstand houden als zij in moeilijkheid is.
b. Zij achtten hen geducht en diegenen rampzalig, die tegen hen waren. In Hamans lot zagen zij duidelijk, dat het op hun gevaar was, zo de lieden de Joden kwaad wilden berokkenen, en daarom hebben zij zich tot hun eigen veiligheid bij hen gevoegd. Het is dwaasheid om met de God Israëls te willen strijden, en daarom is het wijsheid om zich aan Hem te onderwerpen.