Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Esther 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 4

Esther 4:1.

TREUREN EN VASTEN VAN MORDECHAI EN VAN DE JODEN.

II. Esther 4:1-Esther 4:8. In diepe treurigheid en met luide klachten over dit bevel tot moord, komt Mordechai door de stad, tot in de nabijheid van het koninklijk paleis. De klederen, die Esther hem zendt, em hem in staat te stellen tot haar in het paleis te kunnen komen, en haar de oorzaak zijner klachten mede te delen neemt hij niet aan. Door enen kamerdienaar deelt hij haar alles mede, wat geschied is, en eist dringend aan haar, dat zij bij den koning voor haar volk om ontferming smeke.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 4

Esther 4:1.

TREUREN EN VASTEN VAN MORDECHAI EN VAN DE JODEN.

II. Esther 4:1-Esther 4:8. In diepe treurigheid en met luide klachten over dit bevel tot moord, komt Mordechai door de stad, tot in de nabijheid van het koninklijk paleis. De klederen, die Esther hem zendt, em hem in staat te stellen tot haar in het paleis te kunnen komen, en haar de oorzaak zijner klachten mede te delen neemt hij niet aan. Door enen kamerdienaar deelt hij haar alles mede, wat geschied is, en eist dringend aan haar, dat zij bij den koning voor haar volk om ontferming smeke.

Vers 1

1. Als Mordechai, die zich dagelijks in de poort des konings ophield, en daar gemakkelijk gelegenheid vond om kennis te verkrijgen van hetgeen in het paleis voorviel (Esther 2:19,Esther 2:21),wist al wat er geschied was, niet alleen wat openlijk bekend gemaakt, maar ook wat tussen den koning en Haman voorgevallen was (Esther 3:8), zo verscheurde Mordechai zijne klederen, voor aan de borst, en hij trok enen zak, een grof, haren boetgewaad, aan, terwijl hij zijn hoofd met as bestrooide (Genesis 37:34. Deuteronomy 14:2 ), en hij ging uit door het midden der stad, en hij riep net een groot en bitter geroep 1).

1) Het was ene grootmoedige daad, dus openlijk uit te komen voor ene zaak, welke hij wist rechtvaardig en de zaak van God zelf te zijn, schoon ze nu naar den mens in een hopelozen toestand scheen. Mordechai nam het gevaar zijner medegeloofsgenoten meer ter harte, dan iemand anders buiten hem, omdat hij wist, dat de spijt en de gramschap van den nijdigen en trotsen Haman hem zelven in de eerste plaats en voornamelijk bedoelde, en dat het daarom om zijnent wille was, dat alle de overige Joden in het lijden zouden geraken. Weshalve dat hij zich zeer bedroefde, dat zijn volk, om de nauwgezetheid van zijn geweten zo grotelijks stond gedrukt, vervolgd en gedood te worden, hetgeen hem bij sommigen der zijnen zelfs, als al te nauwgezet en stipt deed aanzien, ofschoon hij met dit alles in zijn stijfheid en nauwgezetheid, uit kracht van Gods Wet en zijn eigen gemoed onveranderlijk bleef voortgaan, gelijk blijkt uit Esther 5:9. Hij wist toch dat hij wl deed en zijn roeping betrachtte en meer God dan den mens zocht te behagen. Zodat hij, ter zijner inwendige vertroosting en bemoediging, zijn zaak en die zijns volks gerustelijk bevelen kon aan Hem, die vaardig oordeelt..

Vers 1

1. Als Mordechai, die zich dagelijks in de poort des konings ophield, en daar gemakkelijk gelegenheid vond om kennis te verkrijgen van hetgeen in het paleis voorviel (Esther 2:19,Esther 2:21),wist al wat er geschied was, niet alleen wat openlijk bekend gemaakt, maar ook wat tussen den koning en Haman voorgevallen was (Esther 3:8), zo verscheurde Mordechai zijne klederen, voor aan de borst, en hij trok enen zak, een grof, haren boetgewaad, aan, terwijl hij zijn hoofd met as bestrooide (Genesis 37:34. Deuteronomy 14:2 ), en hij ging uit door het midden der stad, en hij riep net een groot en bitter geroep 1).

1) Het was ene grootmoedige daad, dus openlijk uit te komen voor ene zaak, welke hij wist rechtvaardig en de zaak van God zelf te zijn, schoon ze nu naar den mens in een hopelozen toestand scheen. Mordechai nam het gevaar zijner medegeloofsgenoten meer ter harte, dan iemand anders buiten hem, omdat hij wist, dat de spijt en de gramschap van den nijdigen en trotsen Haman hem zelven in de eerste plaats en voornamelijk bedoelde, en dat het daarom om zijnent wille was, dat alle de overige Joden in het lijden zouden geraken. Weshalve dat hij zich zeer bedroefde, dat zijn volk, om de nauwgezetheid van zijn geweten zo grotelijks stond gedrukt, vervolgd en gedood te worden, hetgeen hem bij sommigen der zijnen zelfs, als al te nauwgezet en stipt deed aanzien, ofschoon hij met dit alles in zijn stijfheid en nauwgezetheid, uit kracht van Gods Wet en zijn eigen gemoed onveranderlijk bleef voortgaan, gelijk blijkt uit Esther 5:9. Hij wist toch dat hij wl deed en zijn roeping betrachtte en meer God dan den mens zocht te behagen. Zodat hij, ter zijner inwendige vertroosting en bemoediging, zijn zaak en die zijns volks gerustelijk bevelen kon aan Hem, die vaardig oordeelt..

Vers 2

2. In deze allerdiepste droefheid was hij niet zonder hoop; hij zag nu des Heren hand in de verhoging van Esther tot koningin, en hij kwam tot voor de poort des konings; hij verwachtte daar opgemerkt te worden, en verder durfde hij niet gaan, want niemand mocht in des konings poort inkomen, bekleed met enen zak, daar volgens de mening der Perzen, van den heiligen persoon des konings, die ene openbaring van den hoogsten god was, elke droefheid als een teken van den verontreinigenden dood verre moest gehouden worden (Leviticus 10:6; Leviticus 21:1 vv.).

Vers 2

2. In deze allerdiepste droefheid was hij niet zonder hoop; hij zag nu des Heren hand in de verhoging van Esther tot koningin, en hij kwam tot voor de poort des konings; hij verwachtte daar opgemerkt te worden, en verder durfde hij niet gaan, want niemand mocht in des konings poort inkomen, bekleed met enen zak, daar volgens de mening der Perzen, van den heiligen persoon des konings, die ene openbaring van den hoogsten god was, elke droefheid als een teken van den verontreinigenden dood verre moest gehouden worden (Leviticus 10:6; Leviticus 21:1 vv.).

Vers 3

3. En in alle en een ieder landschap en plaats, waar het woord des konings en zijne wet aankwam, was een grote rouw onder de Joden, met vasten, en geween, en misbaar: velen lagen, zaten, in zakken gekleed en met as op het hoofd, op den grond. 4. Toen kwamen Esthers jonge dochters (Esther 2:9), en hare kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen, daar zij, zo ze al niet bekend waren met de Joodse afkomst der koningin, toch wisten, dat zij met Mordechai in betrekking stond; en het deed de koningin zeer wee; want zij begreep, dat hier een groot ongeluk moest geschied zijn,en zij zond klederen om die Mordechai aan te doen, en zijnen zak van hem af te doen, om in het paleis te komen en haar nadere mededelingen te doen; maar hij wilde zijn treurgewaad niet afleggen, zolang het verderf, dat zijn volk dreigde, niet afgewend was, en nam ze niet aan.

Vers 3

3. En in alle en een ieder landschap en plaats, waar het woord des konings en zijne wet aankwam, was een grote rouw onder de Joden, met vasten, en geween, en misbaar: velen lagen, zaten, in zakken gekleed en met as op het hoofd, op den grond. 4. Toen kwamen Esthers jonge dochters (Esther 2:9), en hare kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen, daar zij, zo ze al niet bekend waren met de Joodse afkomst der koningin, toch wisten, dat zij met Mordechai in betrekking stond; en het deed de koningin zeer wee; want zij begreep, dat hier een groot ongeluk moest geschied zijn,en zij zond klederen om die Mordechai aan te doen, en zijnen zak van hem af te doen, om in het paleis te komen en haar nadere mededelingen te doen; maar hij wilde zijn treurgewaad niet afleggen, zolang het verderf, dat zijn volk dreigde, niet afgewend was, en nam ze niet aan.

Vers 5

5. Toen riep Esther Hatach, een van de kamerlingen des konings, welke hij voor haar gesteld had, om haar te bedienen, en zij gaf hem bevel aan Mordechai, om te weten, te onderzoeken, wat dit zijn treuren betekende, en waarom dit ware?

Vers 5

5. Toen riep Esther Hatach, een van de kamerlingen des konings, welke hij voor haar gesteld had, om haar te bedienen, en zij gaf hem bevel aan Mordechai, om te weten, te onderzoeken, wat dit zijn treuren betekende, en waarom dit ware?

Vers 6

6. Als Hatach uitging tot Mordechai, op de straat der stad, op de vrije plaats, die voor de poort des konings was.

Vers 6

6. Als Hatach uitging tot Mordechai, op de straat der stad, op de vrije plaats, die voor de poort des konings was.

Vers 7

7. Zo gaf Mordechai hem te kennen al wat hem wedervaren was, waarom hij die tekenen van treurigheid droeg, en de verklaring van het zilver, hetwelk Haman gezegd had te zullen wegen in de schatten des konings, voor de Joden, om deze om te brengen 1), hij gaf een nauwkeurig verslag van de grote som gelds, welke Haman beloofd had als een koopprijs voor de koninklijke toestemming, om de Joden uit te roeien, hetgeen de krenkendste en schandelijkste zijde van de gehele zaak was.

1) Mordechai deelt dit niet mede, om den toorn van Esther tegen Haman op te wekken, maar n om haar te doen zien, dat het een complot was tussen den koning en zijn groot-vizier, of liever, dat de koning door Haman is opgezet, n om haar daarom reeds nu een zijdelingsen wenk te geven, bij den koning al haar invloed te gebruiken, om deze schrikkelijke zaak te voorkomen.

Daarom doet hij haar ook een afschrift van de wet toekomen met het bevel, om tot den koning te gaan, om ten behoeve van haar volk ten gunste werkzaam te zijn.

Vers 7

7. Zo gaf Mordechai hem te kennen al wat hem wedervaren was, waarom hij die tekenen van treurigheid droeg, en de verklaring van het zilver, hetwelk Haman gezegd had te zullen wegen in de schatten des konings, voor de Joden, om deze om te brengen 1), hij gaf een nauwkeurig verslag van de grote som gelds, welke Haman beloofd had als een koopprijs voor de koninklijke toestemming, om de Joden uit te roeien, hetgeen de krenkendste en schandelijkste zijde van de gehele zaak was.

1) Mordechai deelt dit niet mede, om den toorn van Esther tegen Haman op te wekken, maar n om haar te doen zien, dat het een complot was tussen den koning en zijn groot-vizier, of liever, dat de koning door Haman is opgezet, n om haar daarom reeds nu een zijdelingsen wenk te geven, bij den koning al haar invloed te gebruiken, om deze schrikkelijke zaak te voorkomen.

Daarom doet hij haar ook een afschrift van de wet toekomen met het bevel, om tot den koning te gaan, om ten behoeve van haar volk ten gunste werkzaam te zijn.

Vers 8

8. En hij gaf hem het afschrift der geschrevene wet, die te Susan gegeven was, om hen te verdelgen, dat hij het Esther liet zien, en haar te kennen gaf, en haar gebood, dat zij, zich niet bekommerende of iemand haar mocht afwijzen, tot den koning ging, om hem te smeken, en van hem te verzoeken voor ten behoeve van haar volk; want dat het nu de tijd was, dat zij niet langer haar volk en hare maagschap mocht verborgen houden (Esther 2:10).

De Griekse overzetting voegt er de volgende woorden bij, die Mordechai aan Esther zou hebben laten zeggen: "Denk aan den dag van uwe geringheid, hoe gij toen door mijne hand zijt opgevoed; want Haman, de naaste aan den koning heeft tegen ons gesproken om ons te doden. Roep den Heere aan en spreek bij den koning voor ons; red ons van den dood!"

Vers 8

8. En hij gaf hem het afschrift der geschrevene wet, die te Susan gegeven was, om hen te verdelgen, dat hij het Esther liet zien, en haar te kennen gaf, en haar gebood, dat zij, zich niet bekommerende of iemand haar mocht afwijzen, tot den koning ging, om hem te smeken, en van hem te verzoeken voor ten behoeve van haar volk; want dat het nu de tijd was, dat zij niet langer haar volk en hare maagschap mocht verborgen houden (Esther 2:10).

De Griekse overzetting voegt er de volgende woorden bij, die Mordechai aan Esther zou hebben laten zeggen: "Denk aan den dag van uwe geringheid, hoe gij toen door mijne hand zijt opgevoed; want Haman, de naaste aan den koning heeft tegen ons gesproken om ons te doden. Roep den Heere aan en spreek bij den koning voor ons; red ons van den dood!"

Vers 9

9. II. Esther 4:9-Esther 4:17. Esther weigert eerst haar leven bij den koning op het spel te zetten, daar op straffe des doods iedereen verboden is hem opgeroepen te naderen. Zij wordt echter overwonnen door de nadrukkelijke bewering van Mordechai, dat, wanneer zij zweeg, Gods volk van ene andere zijde redding zou verkrijgen, maar over haar er haar huis de straf Gods zou komen; nu besluit zij, na een voorafgegaan vasten van drie dagen, den koning te gaan smeken.

9. Hatach nu kwam, en gaf Esther de woorden van Mordechai te kennen.

Vers 9

9. II. Esther 4:9-Esther 4:17. Esther weigert eerst haar leven bij den koning op het spel te zetten, daar op straffe des doods iedereen verboden is hem opgeroepen te naderen. Zij wordt echter overwonnen door de nadrukkelijke bewering van Mordechai, dat, wanneer zij zweeg, Gods volk van ene andere zijde redding zou verkrijgen, maar over haar er haar huis de straf Gods zou komen; nu besluit zij, na een voorafgegaan vasten van drie dagen, den koning te gaan smeken.

9. Hatach nu kwam, en gaf Esther de woorden van Mordechai te kennen.

Vers 10

10. Toen zei Esther, terugschrikkende bij de gedachte, dat zij hare Joodse afkomst den koning zou moeten openbaren, en bevangen door mensenvrees, tot Hatach, en gaf hem bevel die woorden aan Mordechai over te brengen:

Vers 10

10. Toen zei Esther, terugschrikkende bij de gedachte, dat zij hare Joodse afkomst den koning zou moeten openbaren, en bevangen door mensenvrees, tot Hatach, en gaf hem bevel die woorden aan Mordechai over te brengen:

Vers 11

11. Alle knechten, beambten des konings, en het volk der landschappen des konings, weten wel, dat al wie tot den koning ingaat in het binnenste voorhof, waar de koning op den troon zit en gewoon is met zijne hoogste staatsdienaars, raad te houden (zie Esther 5:1),die niet geroepen is door den koning, of te voren bij hem is aangediend,hij zij man of vrouw, ook zijne eigene gemalin, zijn enig vonnis zij, volgens de bestaande wet, dat men hem dode 1), tenzij dat de koning den gouden scepter, het teken zijner macht over leven en dood, hem toereike, opdat hij levend blijve: ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen, om tot den koning in te komen, en heb dus ook geen uitzicht, dat de koning aan mij denkt, en ik in den eersten tijd tot hem zal geroepen worden;

1) Zulk ene wet was er, volgens het bericht van Herodotus, reeds onder de Meden geweest, sedert de regering van Dejoces. Het oogmerk dezer wet was niet zozeer om `s konings hogen persoon te beveiligen als wel om des te meer eerbied voor den vorst bij de onderdanen te veroorzaken, en hem te doen beschouwen als een meer dan menselijk wezen, dat zelden of ooit door andere mensen mocht gezien worden. Deze wet was zeer zwaar. Zo bleef de koning onkundig van de wezenlijke belangen zijner onderdanen en hing alles van de staatsdienaars af..

Die wet maakte het koninklijk paleis weinig beter dan ene koninklijke gevangenis, en de koningen tot een schrik voor anderen en een last voor zich zelven. Zo is het niet bij het hof van den Koning der koningen. Tot den voetbank van Zijnen genadetroon mogen wij ten allen tijde vrijmoedig komen; wij kunnen zeker zijn een antwoord des vrede te verkrijgen op het gebed des geloofs. Wij zijn welkom, zelfs in het heilige der heiligen, door het bloed van Jezus. Wij kunnen nooit ongeroepen in Gods tegenwoordigheid komen, wanneer wij pleiten in den naam des Verlossers; ons gevaar bestaat daarin, dat wij te groten afstand nemen, niet dat wij te nabij komen. Het is onze eigene schuld, indien wij geen dagelijksen toegang tot Hem, gene dagelijkse gemeenschap met Hem hebben..

Het was voor Esther gene geringe beproeving van geloof en van belijdenis harer betrekking op het volk van God en op den God der belofte, juist op dit ogenblik den koning te openbaren, dat ook zij tot het verachte, gehate volk behoorde, hetwelk hij aan enen gehelen ondergang had overgegeven, en van hem de intrekking of verhindering van de uitgevaardigde onverbreekbare wet te verlangen; daarmee stond zijne koninklijke eer en de val van zijnen grootvizier en gunsteling in verband. Het is daarom niet te verwonderen, wanneer het vrouwelijk gemoed een geweldigen schrik verkrijgt over zulk een eis, en vreest voor zulk ene onderneming. Esthers bede zou ook alleen Haman niet hebben doen vallen; integendeel moest God de eer ontvangen, als die voor Zijn volk waakte, dat de koning moest herinnerd worden aan Mordechai's verdienste ten opzichte van zijn leven (Esther 6:1)..

Het spreekt van zelf, dat Esther zich had kunnen laten aandienen en audiëntie had kunnen aanvragen. Waarom spreekt zij hier niet van? De reden daarvan ligt voor de hand. Zij was in geen dertig dagen bij den koning geroepen, wellicht ook al door invloed van Haman, en vermoedt, dat de genegenheid des konings voor haar aan het verkoelen is. Immers, het klinkt als een klacht als zij daarop wijst. Daarom heeft zij er geen hoop op, dat een audiëntie bij den koning enig gunstig gevolg zal hebben, en nog minder dat zij zal teweeg brengen, dat een besluit van de Perzen en Meden zal herroepen worden.

Vers 11

11. Alle knechten, beambten des konings, en het volk der landschappen des konings, weten wel, dat al wie tot den koning ingaat in het binnenste voorhof, waar de koning op den troon zit en gewoon is met zijne hoogste staatsdienaars, raad te houden (zie Esther 5:1),die niet geroepen is door den koning, of te voren bij hem is aangediend,hij zij man of vrouw, ook zijne eigene gemalin, zijn enig vonnis zij, volgens de bestaande wet, dat men hem dode 1), tenzij dat de koning den gouden scepter, het teken zijner macht over leven en dood, hem toereike, opdat hij levend blijve: ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen, om tot den koning in te komen, en heb dus ook geen uitzicht, dat de koning aan mij denkt, en ik in den eersten tijd tot hem zal geroepen worden;

1) Zulk ene wet was er, volgens het bericht van Herodotus, reeds onder de Meden geweest, sedert de regering van Dejoces. Het oogmerk dezer wet was niet zozeer om `s konings hogen persoon te beveiligen als wel om des te meer eerbied voor den vorst bij de onderdanen te veroorzaken, en hem te doen beschouwen als een meer dan menselijk wezen, dat zelden of ooit door andere mensen mocht gezien worden. Deze wet was zeer zwaar. Zo bleef de koning onkundig van de wezenlijke belangen zijner onderdanen en hing alles van de staatsdienaars af..

Die wet maakte het koninklijk paleis weinig beter dan ene koninklijke gevangenis, en de koningen tot een schrik voor anderen en een last voor zich zelven. Zo is het niet bij het hof van den Koning der koningen. Tot den voetbank van Zijnen genadetroon mogen wij ten allen tijde vrijmoedig komen; wij kunnen zeker zijn een antwoord des vrede te verkrijgen op het gebed des geloofs. Wij zijn welkom, zelfs in het heilige der heiligen, door het bloed van Jezus. Wij kunnen nooit ongeroepen in Gods tegenwoordigheid komen, wanneer wij pleiten in den naam des Verlossers; ons gevaar bestaat daarin, dat wij te groten afstand nemen, niet dat wij te nabij komen. Het is onze eigene schuld, indien wij geen dagelijksen toegang tot Hem, gene dagelijkse gemeenschap met Hem hebben..

Het was voor Esther gene geringe beproeving van geloof en van belijdenis harer betrekking op het volk van God en op den God der belofte, juist op dit ogenblik den koning te openbaren, dat ook zij tot het verachte, gehate volk behoorde, hetwelk hij aan enen gehelen ondergang had overgegeven, en van hem de intrekking of verhindering van de uitgevaardigde onverbreekbare wet te verlangen; daarmee stond zijne koninklijke eer en de val van zijnen grootvizier en gunsteling in verband. Het is daarom niet te verwonderen, wanneer het vrouwelijk gemoed een geweldigen schrik verkrijgt over zulk een eis, en vreest voor zulk ene onderneming. Esthers bede zou ook alleen Haman niet hebben doen vallen; integendeel moest God de eer ontvangen, als die voor Zijn volk waakte, dat de koning moest herinnerd worden aan Mordechai's verdienste ten opzichte van zijn leven (Esther 6:1)..

Het spreekt van zelf, dat Esther zich had kunnen laten aandienen en audiëntie had kunnen aanvragen. Waarom spreekt zij hier niet van? De reden daarvan ligt voor de hand. Zij was in geen dertig dagen bij den koning geroepen, wellicht ook al door invloed van Haman, en vermoedt, dat de genegenheid des konings voor haar aan het verkoelen is. Immers, het klinkt als een klacht als zij daarop wijst. Daarom heeft zij er geen hoop op, dat een audiëntie bij den koning enig gunstig gevolg zal hebben, en nog minder dat zij zal teweeg brengen, dat een besluit van de Perzen en Meden zal herroepen worden.

Vers 12

12. En zij gaven de woorden van Esther aan Mordechai te kennen.

Vers 12

12. En zij gaven de woorden van Esther aan Mordechai te kennen.

Vers 13

13. Zo zei de Mordechai den kamerdienaar Hatach, dat men Esther wederom zeggen zou: Beeld u niet in in uwe ziel bij u zelf, dat gij alleen zult ontkomen in het huis des konings, meer dan al de andere Joden; ook uwe koninklijke waardigheid zal u gene zekere bescherming tegen den haat van Haman verstrekken, wie uwe Joodse afkomst tijdig genoeg zal worden bekend gemaakt, noch tegen het bevel, dat inhoudt alle Joden om te brengen.

Vers 13

13. Zo zei de Mordechai den kamerdienaar Hatach, dat men Esther wederom zeggen zou: Beeld u niet in in uwe ziel bij u zelf, dat gij alleen zult ontkomen in het huis des konings, meer dan al de andere Joden; ook uwe koninklijke waardigheid zal u gene zekere bescherming tegen den haat van Haman verstrekken, wie uwe Joodse afkomst tijdig genoeg zal worden bekend gemaakt, noch tegen het bevel, dat inhoudt alle Joden om te brengen.

Vers 14

14. Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezer tijd, nu `s Heren volk in de ballingschap met een algemenen ondergang bedreigd wordt, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit ene anders plaats, van een anderen kant, al zie ik ook nog geen uitzicht, ontstaan 1); want de Heere zal Zijne belofte niet vergeten, maar Zijn volk van den dood redden; ondanks al de vijandschap der wereld zal een heilig zaad door het bloedbad heen gered worden; maar gij en uws vaders huis zult omkomen, daar gij uit ongeloof en mensenvrees geweigerd hebt uw leven voor uw volk te wagen en ter rechter tijd te spreken: en wie weet, -ik houd het er zeker voor-of gij niet om zulke tijd als deze is, nu de vijandschap der wereld tegen Godsvolk zo hoog gestegen is, tot dit koninkrijk tot deze koninklijke eer geraakt 2) zijt, en dus van God verhoogd zijt, om de redster der uwen te worden?

1) Hoe wondervol en sterk was dit geloof van Mordechai, dat door alle donkere wolken heen zag en midden in het hevigste onweder een vrolijken straal der verlossing zag. Hij zag den dag van hunnen algemenen ondergang bestemd, hij wist, dat de geboden der Perzen onherroepelijk waren, maar hij wist ook dat er een Messias moest komen, en hij was zo bekend met de samenhangende beloften, die Hij aan Zijne kerk gedaan had, dat hij in vast vertrouwen daarop, zonder de dreigingen der mensen te vrezen, midden door al deze wrede aanslagen heen, reeds Israël's redding zag. De overwinning, die alle vrees en al het woeden der wereld overwint, is ons geloof..

Ieder moet weten wat op zijn post te doen valt voor den Heere, en niemand weet, waartoe hij soms juist op die plaats staat, alvorens God hem dit door de gelegenheden, die Hij tot Zijnen dienst opent, laat zien. Zo was Obadja, Achab's hofmeester, om de profeten des Heren te spijzigen. Verzuimen wij dan niet, om vooral van de buitengewone gelegenheden, die God ons tot Zijne dienst geeft, gebruik te maken; zij zijn voorbijgaande, en voorbij gegaan keren zij misschien nimmer terug.

Hier hebben wij het uitblinkende en volkomen heroïsch geloof van een Mordechai, waardoor hij in het zeer nabij zijnde en zeer gevaarlijke onheil de bevrijding ziet als zullen de plaats hebben.

Al staat hier de naam des Heren niet uitgedrukt, toch wordt hier de Verbondstrouw Gods door Mordechai groot gemaakt. Hij spreekt het hier uit, dat de Heere Zijne beloften niet zal verbreken. Het voortbestaan van het Joodse volk is, dat gelooft hij met al de kracht zijner ziel, gewaarborgd door de trouwe Gods. Als dan niet van de zijde van Esther, door middel van haar, verlossing wordt teweeg gebracht, zal God Almachtig op een andere wijze redding beschikken.

2) Hiermede wijst Mordechai op de mogelijkheid, dat Esther juist nu tot koningin zou verheven zijn in den weg der aanbiddelijke Voorzienigheid Gods, opdat zij daardoor de redding des volks zou bevorderen.

Vers 14

14. Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezer tijd, nu `s Heren volk in de ballingschap met een algemenen ondergang bedreigd wordt, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit ene anders plaats, van een anderen kant, al zie ik ook nog geen uitzicht, ontstaan 1); want de Heere zal Zijne belofte niet vergeten, maar Zijn volk van den dood redden; ondanks al de vijandschap der wereld zal een heilig zaad door het bloedbad heen gered worden; maar gij en uws vaders huis zult omkomen, daar gij uit ongeloof en mensenvrees geweigerd hebt uw leven voor uw volk te wagen en ter rechter tijd te spreken: en wie weet, -ik houd het er zeker voor-of gij niet om zulke tijd als deze is, nu de vijandschap der wereld tegen Godsvolk zo hoog gestegen is, tot dit koninkrijk tot deze koninklijke eer geraakt 2) zijt, en dus van God verhoogd zijt, om de redster der uwen te worden?

1) Hoe wondervol en sterk was dit geloof van Mordechai, dat door alle donkere wolken heen zag en midden in het hevigste onweder een vrolijken straal der verlossing zag. Hij zag den dag van hunnen algemenen ondergang bestemd, hij wist, dat de geboden der Perzen onherroepelijk waren, maar hij wist ook dat er een Messias moest komen, en hij was zo bekend met de samenhangende beloften, die Hij aan Zijne kerk gedaan had, dat hij in vast vertrouwen daarop, zonder de dreigingen der mensen te vrezen, midden door al deze wrede aanslagen heen, reeds Israël's redding zag. De overwinning, die alle vrees en al het woeden der wereld overwint, is ons geloof..

Ieder moet weten wat op zijn post te doen valt voor den Heere, en niemand weet, waartoe hij soms juist op die plaats staat, alvorens God hem dit door de gelegenheden, die Hij tot Zijnen dienst opent, laat zien. Zo was Obadja, Achab's hofmeester, om de profeten des Heren te spijzigen. Verzuimen wij dan niet, om vooral van de buitengewone gelegenheden, die God ons tot Zijne dienst geeft, gebruik te maken; zij zijn voorbijgaande, en voorbij gegaan keren zij misschien nimmer terug.

Hier hebben wij het uitblinkende en volkomen heroïsch geloof van een Mordechai, waardoor hij in het zeer nabij zijnde en zeer gevaarlijke onheil de bevrijding ziet als zullen de plaats hebben.

Al staat hier de naam des Heren niet uitgedrukt, toch wordt hier de Verbondstrouw Gods door Mordechai groot gemaakt. Hij spreekt het hier uit, dat de Heere Zijne beloften niet zal verbreken. Het voortbestaan van het Joodse volk is, dat gelooft hij met al de kracht zijner ziel, gewaarborgd door de trouwe Gods. Als dan niet van de zijde van Esther, door middel van haar, verlossing wordt teweeg gebracht, zal God Almachtig op een andere wijze redding beschikken.

2) Hiermede wijst Mordechai op de mogelijkheid, dat Esther juist nu tot koningin zou verheven zijn in den weg der aanbiddelijke Voorzienigheid Gods, opdat zij daardoor de redding des volks zou bevorderen.

Vers 15

15. Dit sterke woord van Mordechai werkte krachtig. Toen zei Esther, dat men Mordechai weer aanzeggen zou:

Vers 15

15. Dit sterke woord van Mordechai werkte krachtig. Toen zei Esther, dat men Mordechai weer aanzeggen zou:

Vers 16

16. Ga, vergader al de Joden, die te Susan gevonden worden, en vast voor mij, en eet of drinkt niet, in drie dagen 1), nacht noch dag; verootmoedigt u en heft heilige handen in onafgebroken gebed op tot den driemaal heiligen God voor mij en voor het ganse volk, opdat Hij ons redde, zonder Wie noch mijne voorspraak, noch de gunst van den hoogste der vorsten iets baat; ik en mijne jonge dochters (zie Esther 2:9), zullen ook alzo vasten 2); en alzo, met gelovig gebed en met heiligen moed toegerust, zal ik, in vertrouwen op mijnen hemelsen Koning, tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om 3); ik wil mijn leven ten dienste van mijnen God en van Zijn volk geven.

1) Drie dagen, dit wil niet zeggen, volle drie dagen, want in Esther 5:1 wordt ons gemeld, dat Esther op den derden dag tot den koning ging. Maar dit wil zeggen, dat het vasten moest gehouden worden tot op den derden dag, tot de derde dag was ingegaan. De Oosterse tijdrekening brengt mede, dat ook een gedeelte van 24 uren voor een vollen dag gerekend wordt.

Al staat ook hier weer niet de naam van God, toch was het Esthers bedoeling, om door vasten en bidden de toevlucht tot Israël's Verbonds-God te nemen en te pleiten op Zijne Verbonds-belofte.

2) De Griekse overzetting, de Septuaginta voegt hier twee zeer goede gebeden in, die Mordechai en Esther gedurende de drie grote boete-, bede- en vasten-dagen tot den Heere opgezonden hebben. Men deze die in het Apocrieve "aanhangsel van Esther," Esther 2:1 en 3..

Zij die de gebeden van anderen begeren en bezitten moeten niet denken, dat dit hen zelven van bidden vrijstelt..

Op zulk een koninklijk bevel van Esther hebben de Joden in Susan in de maand Nisan, de feestmaand van het Pascha, drie dagen gevast, even als eens Daniël in diezelfde maand, de maand der heilige vreugde drie weken lang in Babel gevast heeft (Daniel 10:1-Daniel 10:4). Daniël nu ondervond het, dat zijn godzoekend vasten in den hemel was aangezien (Daniel 10:12), en de Joden in Susan, Mordechai en Esther ervoeren dat hun vasten, voortgekomen uit het gevoel van nood en gevaar, ene heilzame omkering ten gevolge had..

3) De bevende zondaar is dikwijls evenzo bevreesd, om zich zelven zonder voorbehoud op `s Heren vrije genade te werpen, als Esther het was om voor den koning te komen. Laat het hem wagen, zo als zij deed, met ernstige gebeden en smekingen..

Dit was gene uitdrukking van vertwijfeling, maar van een zich aan God overgeven en van een zich in Zijne hand stellen. Zij spreekt het daarmee uit, dat zij op dit ogenblik zich geroepen gevoelt, om haar leven te stellen ten behoeve van haar volk, om haar leven feil te hebben, opdat zo mogelijk haar volk zou kunnen behouden worden.

Zij weet, dat een aardse wet het haar verbiedt, wat zij gaat doen, maar zij gevoelt het ook, dat de wet, om haar leven voor dat der broeders te stellen boven de wetten staat der Perzische koningen.

Esther sprak en handelde hier als ene koningin, zij handelde koninklijk.

Vers 16

16. Ga, vergader al de Joden, die te Susan gevonden worden, en vast voor mij, en eet of drinkt niet, in drie dagen 1), nacht noch dag; verootmoedigt u en heft heilige handen in onafgebroken gebed op tot den driemaal heiligen God voor mij en voor het ganse volk, opdat Hij ons redde, zonder Wie noch mijne voorspraak, noch de gunst van den hoogste der vorsten iets baat; ik en mijne jonge dochters (zie Esther 2:9), zullen ook alzo vasten 2); en alzo, met gelovig gebed en met heiligen moed toegerust, zal ik, in vertrouwen op mijnen hemelsen Koning, tot den koning ingaan, hetwelk niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkome, zo kom ik om 3); ik wil mijn leven ten dienste van mijnen God en van Zijn volk geven.

1) Drie dagen, dit wil niet zeggen, volle drie dagen, want in Esther 5:1 wordt ons gemeld, dat Esther op den derden dag tot den koning ging. Maar dit wil zeggen, dat het vasten moest gehouden worden tot op den derden dag, tot de derde dag was ingegaan. De Oosterse tijdrekening brengt mede, dat ook een gedeelte van 24 uren voor een vollen dag gerekend wordt.

Al staat ook hier weer niet de naam van God, toch was het Esthers bedoeling, om door vasten en bidden de toevlucht tot Israël's Verbonds-God te nemen en te pleiten op Zijne Verbonds-belofte.

2) De Griekse overzetting, de Septuaginta voegt hier twee zeer goede gebeden in, die Mordechai en Esther gedurende de drie grote boete-, bede- en vasten-dagen tot den Heere opgezonden hebben. Men deze die in het Apocrieve "aanhangsel van Esther," Esther 2:1 en 3..

Zij die de gebeden van anderen begeren en bezitten moeten niet denken, dat dit hen zelven van bidden vrijstelt..

Op zulk een koninklijk bevel van Esther hebben de Joden in Susan in de maand Nisan, de feestmaand van het Pascha, drie dagen gevast, even als eens Daniël in diezelfde maand, de maand der heilige vreugde drie weken lang in Babel gevast heeft (Daniel 10:1-Daniel 10:4). Daniël nu ondervond het, dat zijn godzoekend vasten in den hemel was aangezien (Daniel 10:12), en de Joden in Susan, Mordechai en Esther ervoeren dat hun vasten, voortgekomen uit het gevoel van nood en gevaar, ene heilzame omkering ten gevolge had..

3) De bevende zondaar is dikwijls evenzo bevreesd, om zich zelven zonder voorbehoud op `s Heren vrije genade te werpen, als Esther het was om voor den koning te komen. Laat het hem wagen, zo als zij deed, met ernstige gebeden en smekingen..

Dit was gene uitdrukking van vertwijfeling, maar van een zich aan God overgeven en van een zich in Zijne hand stellen. Zij spreekt het daarmee uit, dat zij op dit ogenblik zich geroepen gevoelt, om haar leven te stellen ten behoeve van haar volk, om haar leven feil te hebben, opdat zo mogelijk haar volk zou kunnen behouden worden.

Zij weet, dat een aardse wet het haar verbiedt, wat zij gaat doen, maar zij gevoelt het ook, dat de wet, om haar leven voor dat der broeders te stellen boven de wetten staat der Perzische koningen.

Esther sprak en handelde hier als ene koningin, zij handelde koninklijk.

Vers 17

17. Toen ging Mordechai henen, van de vrije plaats voor het paleis, en hij deed naar alles, wat Esther aan hem geboden had: hij vastte met de Joden in Susan den bestemden tijd.

Weinigen zouden zo langen tijd geheel zonder spijzen kunnen blijven. Hierom is de mening geweest, dat in de huisgezinnen gene gezette maaltijden moesten worden bereid, noch des middags, noch des avonds, maar dat men slechts zo veel zou nemen als nodig was, om gesterkt te worden in het gebed tot God (vgl. Acts 27:33). Drusius wil, dat die tijd slechts geduurd heeft een dag en twee gehele nachten, op dezelfde wijze als de Zaligmaker drie dagen en drie nachten in het graf heeft gelegen..

Deze laatste mening is juist. Zie Esther 4:16 Esther 4:1.

Vers 17

17. Toen ging Mordechai henen, van de vrije plaats voor het paleis, en hij deed naar alles, wat Esther aan hem geboden had: hij vastte met de Joden in Susan den bestemden tijd.

Weinigen zouden zo langen tijd geheel zonder spijzen kunnen blijven. Hierom is de mening geweest, dat in de huisgezinnen gene gezette maaltijden moesten worden bereid, noch des middags, noch des avonds, maar dat men slechts zo veel zou nemen als nodig was, om gesterkt te worden in het gebed tot God (vgl. Acts 27:33). Drusius wil, dat die tijd slechts geduurd heeft een dag en twee gehele nachten, op dezelfde wijze als de Zaligmaker drie dagen en drie nachten in het graf heeft gelegen..

Deze laatste mening is juist. Zie Esther 4:16 Esther 4:1.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Esther 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/esther-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile