Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Esther 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ESTHER 4

Wij lieten Gods Izak gebonden op het altaar, gereed om geofferd te worden, en de vijanden juichende in het vooruitzicht ervan, maar de dingen beginnen te werken voor een verlossing, en zij beginnen aan de rechte zijde.

I. De vrienden van de Joden nemen het gevaar ter harte, waarin zij verkeren, en betreuren het, Esther 4:1..

II. Er worden maatregelen beraamd door Mordechai en Esther om het te voorkomen.

1. Esther vraagt naar de zaak, en ontvangt er een nauwkeurig bericht van, Esther 4:5 Esther 4:7..

2. Mordechai dringt haar om bij de koning tussenbeiden te treden en de herroeping van het edict van hem te verkrijgen, Esther 4:8, Esther 4:9,

III. Esther maakt bezwaar vanwege het gevaar om opgeroepen tot de koning te gaan, Esther 4:10.

IV. Mordechai dringt haar om het te wagen, Esther 4:13, Esther 4:14..

V. Esther belooft dat zij het na een Godsdienstig vasten van drie dagen doen zal, Esther 4:15, en wij zullen bevinden dat zij voorspoedig was.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ESTHER 4

Wij lieten Gods Izak gebonden op het altaar, gereed om geofferd te worden, en de vijanden juichende in het vooruitzicht ervan, maar de dingen beginnen te werken voor een verlossing, en zij beginnen aan de rechte zijde.

I. De vrienden van de Joden nemen het gevaar ter harte, waarin zij verkeren, en betreuren het, Esther 4:1..

II. Er worden maatregelen beraamd door Mordechai en Esther om het te voorkomen.

1. Esther vraagt naar de zaak, en ontvangt er een nauwkeurig bericht van, Esther 4:5 Esther 4:7..

2. Mordechai dringt haar om bij de koning tussenbeiden te treden en de herroeping van het edict van hem te verkrijgen, Esther 4:8, Esther 4:9,

III. Esther maakt bezwaar vanwege het gevaar om opgeroepen tot de koning te gaan, Esther 4:10.

IV. Mordechai dringt haar om het te wagen, Esther 4:13, Esther 4:14..

V. Esther belooft dat zij het na een Godsdienstig vasten van drie dagen doen zal, Esther 4:15, en wij zullen bevinden dat zij voorspoedig was.

Verzen 1-4

Esther 4:1-4

Hier hebben wij een bericht van de algemene rouw onder de Joden na de afkondiging van Hamans bloedig edict tegen hen. Het was een treurige tijd voor de kerk.

1. Mordechai hief een bitter klaaggeschrei aan, scheurde zijn klederen en trok een zak aan, Esther 4:1, Esther 4:2. Hij gaf aldus niet slechts lucht aan zijn smart, maar maakte haar bekend, opdat allen konden opmerken dat hij zich niet schaamde zich als een vriend van de Joden te bekennen en een medelijder van hen was, hun broeder en medegenoot in de verdrukking, hoe verachtelijk en hatelijk zij nu ook door Hamans partij voorgesteld werden. Het was kloekmoedig gehandeld om aldus openlijk een zaak te omhelzen, die hij wist rechtvaardig te zijn, de zaak van God te zijn, zelfs toen zij een wanhopige geheel verloren zaak scheen te zijn. Mordechai nam meer dan iemand anders de zaak ter harte, omdat hij wist dat Hamans toorn in de eerste plaats hem gold, en dat om zijnentwil de slag tegen de overige Joden gericht was, en hoewel hij geen berouw had van hetgeen sommigen zijn stijfkoppigheid zouden noemen, want hij volhardde er in, Hoofdst. 5:9, heeft het hem toch zeer gesmart dat zijn volk om zijn gewetensbezwaren zal moeten lijden, hetgeen maakte dat sommigen het in hem als al te angstvallige nauwgezetheid afkeurden. Daar hij echter God tot getuige kon aanroepen, dat hij naar de beginselen van plicht en geweten heeft gehandeld, kon hij met een gerust hart zijn zaak en die van zijn volk overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. God zal diegenen bewaren, die door hun nauwgezetheid van geweten aan gevaar zijn blootgesteld. Er wordt hier nota genomen van een wet, dat niemand mocht in des konings poort inkomen bekleed met een zak, hoewel de willekeurige macht van hun koningen dikwijls, zoals nu, velen in rouw dompelde, mocht toch niemand in de nabijheid van de koning komen, gekleed in rouwgewaad omdat hij hun klachten niet wilde aanhoren. Niets dan hetgeen vrolijk en aangenaam was mocht aan het hof verschijnen, alles wat treurig was moest er van gebannen blijven, in de huizen van de koningen dragen allen zachte klederen, Matthew 11:8, geen zak. Maar de tekenen van de smart buiten te houden, was, tenzij zij ook de oorzaken van smart konden buiten houden, een zak verbieden binnen te komen, als zij niet tevens ziekte, smart en dood konden verbieden binnen te komen, niets dan een bespotting. Maar dit verplichtte Mordechai nu echter om op een afstand te blijven alleen voor de poort te komen, en zijn plaats in de poort niet in te nemen.

2. Al de Joden in elke provincie namen het zeer ter harte, Esther 4:3. Zij ontzegden zich het genot van hun tafel (want zij vastten en mengden hun tranen met hun spijs en drank), en het genot van hun legerstede des nachts, want zij lagen in zak en as. Zij, die uit gebrek aan vertrouwen op God en liefde voor hun land in het land van hun gevangenschap waren gebleven, toen Cyrus hun vrijheid gaf om heen te gaan hadden nu wellicht berouw van hun dwaasheid en wensten, toen het te laat was, dat zij gehoor hadden gegeven aan de roeping Gods.

Toen aan Esther in het algemeen te kennen werd gegeven, dat Mordechai zich in droefheid bevond, deed het haar zeer wee, Esther 4:4. Mordechai's droefheid was haar droefheid, zo groot was de achting, die zij nog voor hem koesterde, en het gevaar van de Joden was haar verdriet, want hoewel zij koningin was, vergat zij haar betrekking tot hen niet. Laat ook de grootsten, de voornaamsten, het niet beneden zich achten "zich te bekommeren over de verbreking" "Jozefs" hoewel zij "zich zalven met de voortreffelijkste olie," Amos 6:6. Esther zond klederen aan Mordechai vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest, omdat hij haar echter de grootheid van zijn smart wilde doen beseffen, nam hij ze niet aan, maar was als iemand, die weigerde vertroost te worden.

Verzen 1-4

Esther 4:1-4

Hier hebben wij een bericht van de algemene rouw onder de Joden na de afkondiging van Hamans bloedig edict tegen hen. Het was een treurige tijd voor de kerk.

1. Mordechai hief een bitter klaaggeschrei aan, scheurde zijn klederen en trok een zak aan, Esther 4:1, Esther 4:2. Hij gaf aldus niet slechts lucht aan zijn smart, maar maakte haar bekend, opdat allen konden opmerken dat hij zich niet schaamde zich als een vriend van de Joden te bekennen en een medelijder van hen was, hun broeder en medegenoot in de verdrukking, hoe verachtelijk en hatelijk zij nu ook door Hamans partij voorgesteld werden. Het was kloekmoedig gehandeld om aldus openlijk een zaak te omhelzen, die hij wist rechtvaardig te zijn, de zaak van God te zijn, zelfs toen zij een wanhopige geheel verloren zaak scheen te zijn. Mordechai nam meer dan iemand anders de zaak ter harte, omdat hij wist dat Hamans toorn in de eerste plaats hem gold, en dat om zijnentwil de slag tegen de overige Joden gericht was, en hoewel hij geen berouw had van hetgeen sommigen zijn stijfkoppigheid zouden noemen, want hij volhardde er in, Hoofdst. 5:9, heeft het hem toch zeer gesmart dat zijn volk om zijn gewetensbezwaren zal moeten lijden, hetgeen maakte dat sommigen het in hem als al te angstvallige nauwgezetheid afkeurden. Daar hij echter God tot getuige kon aanroepen, dat hij naar de beginselen van plicht en geweten heeft gehandeld, kon hij met een gerust hart zijn zaak en die van zijn volk overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. God zal diegenen bewaren, die door hun nauwgezetheid van geweten aan gevaar zijn blootgesteld. Er wordt hier nota genomen van een wet, dat niemand mocht in des konings poort inkomen bekleed met een zak, hoewel de willekeurige macht van hun koningen dikwijls, zoals nu, velen in rouw dompelde, mocht toch niemand in de nabijheid van de koning komen, gekleed in rouwgewaad omdat hij hun klachten niet wilde aanhoren. Niets dan hetgeen vrolijk en aangenaam was mocht aan het hof verschijnen, alles wat treurig was moest er van gebannen blijven, in de huizen van de koningen dragen allen zachte klederen, Matthew 11:8, geen zak. Maar de tekenen van de smart buiten te houden, was, tenzij zij ook de oorzaken van smart konden buiten houden, een zak verbieden binnen te komen, als zij niet tevens ziekte, smart en dood konden verbieden binnen te komen, niets dan een bespotting. Maar dit verplichtte Mordechai nu echter om op een afstand te blijven alleen voor de poort te komen, en zijn plaats in de poort niet in te nemen.

2. Al de Joden in elke provincie namen het zeer ter harte, Esther 4:3. Zij ontzegden zich het genot van hun tafel (want zij vastten en mengden hun tranen met hun spijs en drank), en het genot van hun legerstede des nachts, want zij lagen in zak en as. Zij, die uit gebrek aan vertrouwen op God en liefde voor hun land in het land van hun gevangenschap waren gebleven, toen Cyrus hun vrijheid gaf om heen te gaan hadden nu wellicht berouw van hun dwaasheid en wensten, toen het te laat was, dat zij gehoor hadden gegeven aan de roeping Gods.

Toen aan Esther in het algemeen te kennen werd gegeven, dat Mordechai zich in droefheid bevond, deed het haar zeer wee, Esther 4:4. Mordechai's droefheid was haar droefheid, zo groot was de achting, die zij nog voor hem koesterde, en het gevaar van de Joden was haar verdriet, want hoewel zij koningin was, vergat zij haar betrekking tot hen niet. Laat ook de grootsten, de voornaamsten, het niet beneden zich achten "zich te bekommeren over de verbreking" "Jozefs" hoewel zij "zich zalven met de voortreffelijkste olie," Amos 6:6. Esther zond klederen aan Mordechai vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest, omdat hij haar echter de grootheid van zijn smart wilde doen beseffen, nam hij ze niet aan, maar was als iemand, die weigerde vertroost te worden.

Verzen 5-17

Esther 4:5-17

Zo zorgvuldig werden door de wetten in Perzië de vrouwen, inzonderheid de vrouwen van de koning, in afzondering gehouden, dat het Mordechai niet mogelijk was een gesprek met Esther te hebben over deze gewichtige zaak maar zij zenden elkaar boodschappen door Hatach, die de koning haar ten dienste had gesteld, en hij schijnt iemand geweest te zijn, in wie zij vertrouwen kon stellen.

I. Zij zond hem tot Mordechai om van hem te weten te komen, nauwkeurig en volledig, wat het was, dat hem in zo grote treurigheid had gebracht, Esther 4:5, en waarom hij zijn zak niet wilde afleggen. Aldus naar tijding te vragen, teneinde zoveel beter te weten waarvoor zij hebben te bidden of te danken, betaamt allen, die Zion beminnen. Als wij moeten wenen met de wenenden, dan moeten wij weten waarom zij wenen.

II. Mordechai zond haar een authentiek bericht van de gehele zaak met het bevel aan haar om bij de koning voor deze zaak tussenbeiden te treden. Mordechai gaf hem te kennen al wat hem wedervaren was, Esther 4:7, welk een wrok Haman jegens hem koesterde, omdat hij zich niet voor hem had neergebogen, en door welke kunstgrepen hij dit edict had verkregen, hij zond haar ook een nauwkeurig afschrift van het edict, opdat zij zou zien in welk een dreigend gevaar zij en haar volk zich bevonden, en gelastte haar zo zij eerbied en achting voor hem had en liefde koesterde voor het Joodse volk, dat zij dan nu voor hen zou optreden de verkeerde inlichtingen omtrent hen, waarmee de koning bedrogen was geworden, zou rectificeren, en de zaak in het rechte licht zou stellen, niet twijfelende of hij zou het decreet alsdan vernietigen.

III. Zij liet Mordechai weten dat zij niet zonder levensgevaar tot de koning kon gaan en dat hij haar dus in grote moeilijkheid bracht door haar er toe te dringen, zeer gaarne zou zij zich willen nederbuigen om de Joden vriendelijkheid te bewijzen, maar als zij gevaar moest lopen om als een misdadigster ter dood gebracht te worden, dan kon zij wel zeggen: ik bid u, houd mij voor verontschuldigd, en zie een andere voorspraak te krijgen.

1. De wet was duidelijk en nadrukkelijk, allen kenden haar, dat wie ook, die opgeroepen voor de koning verscheen, ter dood gebracht moest worden, tenzij het hem mocht behagen hem de gouden scepter toe te reiken, en het was wel zeer te betwijfelen of zij hem in zo'n goede stemming zou vinden, Esther 4:11. Deze wet was gemaakt, niet zozeer als maatregel van voorzichtigheid, ter beveiliging van de persoon van de koning, als wel uit hoogmoed, opdat hij, zelden gezien wordende en dan nog niet zonder veel moeite, als een godheidje aangebeden zou worden. Het was een dwaze wet, want:

a. Het maakte de koningen zelf ongelukkig, hen in afzondering houdende, uit vrees dat zij gezien zouden worden. Hierdoor werd het koninklijk paleis tot weinig beter dan een koninklijke gevangenis gemaakt, en de koningen zelf moeten er wel gemelijk en misschien droefgeestig door geworden zijn, en aldus een schrik voor anderen en een last voor zichzelf. Velen hebben door hun hoogmoed en boosaardigheid hun eigen leven vergald.

b. Het was slecht voor zijn onderdanen, immers wat hadden zij aan een koning, tot wie zij zich nooit konden wenden om herstel van onrecht te krijgen, of op wie zij zich niet van de mindere rechters konden beroepen? Aan het hof van de Koning van de koningen is het niet aldus, aan de voetbank van Zijn troon van de genade mogen wij te allen tijde met vrijmoedigheid komen, en zeker zijn van op het gebed des geloofs een antwoord des vredes te zullen ontvangen. Wij zijn welkom, niet alleen in het binnenste voorhof, maar zelfs in het heiligdom door het bloed van Jezus.

c. Het was inzonderheid zeer onaangenaam voor hun vrouwen, dat er in de wet geen beding was gemaakt voor een uitzondering voor haar, die toch been waren van hun been en vlees van hun vlees. Maar misschien was de wet boosaardiglijk evenzeer tegen haar bedoeld als tegen ieder ander, opdat de koningen zich zoveel vrijer met hun bijvrouwen konden vermaken, en Esther wist dit. Ongelukkig was het rijk, als de vorsten de wetten ontwierpen om hun lusten te kunnen dienen.

2. Haar zaak stond voor het ogenblik zeer slecht. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat zij juist op dat tijdstip als onder een wolk was, die de zon van haar geluk verduisterde, des konings genegenheid voor haar scheen verkoeld te zijn, want sedert dertig dagen was zij niet geroepen om tot de koning in te komen, opdat haar geloof en haar moed des te meer beproefd zouden worden en Gods goedheid in de gunst, die zij desniettemin verkreeg, zoveel helderder zou uitkomen. Het is waarschijnlijk dat Haman de koning door vrouwen zowel als door wijn, zocht af te leiden van de gedachte aan hetgeen hij gedaan had, en zo werd Esther dan veronachtzaamd, van wie hij ongetwijfeld de koning zoveel mogelijk trachtte te vervreemden, daar hij wist dat zij hem niet genegen was.

IV. Mordechai bleef er op aandringen dat zij, welk gevaar er voor haar ook aan verbonden was, zich voor deze grote en gewichtige zaak tot de koning zou wenden, Esther 4:13, Esther 4:14. Geen verontschuldiging zal baten, zij moet als voorspraak in deze zaak optreden. Hij geeft haar in overweging:

1. Dat het haar eigen zaak en belang is, want dat het decreet, om al de Joden te verdelgen, haar niet uitzonderde. "Beeld u dus niet in in uw ziel, dat gij zult ontkomen in het huls des konings, dat het paleis uw bescherming zal zijn en de kroon uw hoofd zal behoeden, neen, gij zijt een Joodse vrouw, en als de overigen omgebracht worden, zult ook gij worden gedood." Het was voorzeker haar wijsheid zich veeleer bloot te stellen aan een waarschijnlijke dood door haar echtgenoot, dan aan een zekere dood van haar vijand.

2. Dat het een zaak was, die voorzeker op de een of andere wijze zou zegevieren, en waarin zij dus veilig optreden kon. "Indien gij deze dienst weigert, zo zal de Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan." Dit was de taal van een krachtig geloof, dat aan de beloftenis Gods niet getwijfeld heeft, toen het gevaar het dreigendst was, maar tegen hoop op hoop geloofd heeft. De werktuigen kunnen falen, maar Gods verbond faalt niet.

3. Dat, indien zij thans uit lafhartigheid en ongeloof haar vrienden verliet, zij reden zou hebben te vrezen dat een oordeel des hemels over haar en haar geslacht zou komen om het te verderven. "Gij en uws vaders huis zult omkomen, terwijl de andere geslachten van de Joden gespaard zullen blijven." Hij, die door zondige middelen zijn leven zal willen behouden, en het niet van zich kan verkrijgen om er in de weg van de plicht op God voor te bebouwen, zal het in de weg van de zonde verliezen. 4. Dat God in Zijn voorzienigheid het oog hierop gehad heeft met haar tot koningin te maken. " Wie weet of gij niet om zulken tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt." En daarom,

A. Zijt gij uit dankbaarheid verplicht om deze dienst te doen voor God en Zijn kerk want anders beantwoordt gij niet aan het doel van uw verheffing.

B. "Gij behoeft niet te vrezen, dat uw onderneming mislukken zal, indien God er u voor bestemde, zal Hij er u in doorhelpen en u doen welslagen." Nu is het tenslotte gebleken, dat zij werkelijk tot het koninkrijk was geraakt teneinde in Gods hand het middel te wezen voor de verlossing van de Joden, zodat Mordechai's gissing juist is geweest. Omdat de Heere Zijn volk liefhad, heeft Hij Esther koningin gemaakt. Er is in al de leidingen van Gods voorzienigheid wijze raad en bedoeling, die ons onbekend blijven totdat zij volbracht zijn, maar in de uitkomst zal het blijken dat zij allen bedoeld zijn voor en zich concentreren in het welzijn van de kerk.

Het waarschijnlijke hiervan was een goede reden, waarom zij zich nu moet inspannen om het uiterste wat zij kon voor haar volk te doen. Wij moeten, een ieder van ons, bedenken en nagaan met welk doel God ons op de plaats gesteld heeft, die wij innemen, en er ons op toeleggen om aan dat doel te beantwoorden, en als er zich een bijzondere gelegenheid aan ons voordoet om God en ons geslacht te dienen, dat moeten wij zorgdragen om haar niet te laten voorbijgaan, want zij werd ons gegeven opdat wij haar zouden gebruiken.

Deze dingen heeft Mordechai bij Esther aangevoerd, en sommigen van de Joodse schrijvers, die een rijke verbeeldingskracht hebben en vruchtbaar zijn in bedenkselen, voegen nog iets bij hetgeen hem wedervaren was, Esther 4:7, en dat hij haar wenste mee te delen, namelijk "dat hij de avond tevoren, na kennis verkregen te hebben van Hamans komplot, in grote bedruktheid naar huis gaande, drie Joodse kinderen ontmoette, die van school kwamen, aan wie hij vroeg wat zij die dag geleerd hadden waarop een hunner hem zei dat zijn les was, Proverbs 3:25, Proverbs 3:26, "Vrees niet voor" "plotselinge schrik" De tweede zei hem, dat zijn les was: "Beraamt een plan" "maar het wordt verbroken, spreek een woord maar het zal niet tot stand komen" Isaiah 8:10. De derde zei dat zijn les was, Isaiah 46:4, Ik heb het gedaan, en Ik zal dragen, Ik zal torsen en redden" 0 hoe groot is de goedheid van God", zegt Mordechai, "die uit de mond van de kinderkens en zuigelingen sterkte grondvest!"

Hierop besluit Esther om, wat het haar ook moge kosten, zich tot de koning te wenden, maar niet voordat zij en haar vrienden zich eerst tot God hebben gewend. Laat hen eerst door vasten en bidden Gods gunst verkrijgen en dan kan zij hopen gunst van de koning te verwerven, Esther 4:15, Esther 4:16. Zij spreekt hier:

1. Met de vroomheid en Godsvrucht, die van een Israëlietische vrouw betamen. Zij had het oog op God, in wiens hand de harten van de koningen zijn, en op wie zij betrouwde om het hart van deze koning tot haar te neigen. Zij ging met levensgevaar tot hem maar zal zich veilig achten en gerust zijn als zij Gode de bewaring van haar ziel heeft toevertrouwd, en zich onder Zijn hoede en bescherming heeft gesteld. Zij geloofde dat Gods gunst verkregen kan worden op het gebed, dat Zijn volk een biddend volk is, en Hij is een God, die het gebed hoort en verhoort. Zij wist dat het de gewoonte was van Godvruchtige mensen om in buitengewone omstandigheden het bidden gepaard te doen gaan met vasten, en dat velen van hen er zich tezamen voor verenigen. Daarom: A. Verlangt zij van Mordechai dat hij de Joden, die te Susan zijn, zal zeggen dat zij een vasten moeten heiligen, een plechtige vergadering bijeen zullen roepen, om samen te komen in de onderscheidene synagogen, waartoe zij behoorden, en God voor haar zouden bidden dat zij een plechtig vasten moeten houden, gedurende drie dagen aan geen gezette maaltijden moeten aanzitten, geen aangenaam voedsel moeten nuttigen, ja zich zoveel mogelijk van alle voedsel moeten onthouden, ten teken van hun verootmoediging om de zonde, en in het besef van Gods genade onwaardig te zijn. Diegenen weten de gunst van God niet te waarderen die er deze moeite en zelfverloochening niet voor overhebben om haar te verkrijgen.

B. Zij beloofde dat zij en haar gezin dit vasten zullen heiligen in haar vertrekken van het paleis, want in hun vergaderingen mocht zij niet komen. Haar jonge dochters waren of Jodinnen, of tot de Joodse Godsdienst bekeerd, daar zij zich met haar verenigden in vasten en bidden. Hier is een goed voorbeeld van een meesteres, die met haar dienstmaagden bidt, en het is waardig om nagevolgd te worden. Merk ook op: Zij, die tot eenzaamheid genoodzaakt zijn, kunnen hun gebeden verenigen met die van de plechtige vergaderingen van Gods volk, zij, die naar het lichaam afwezig zijn, kunnen in de geest tegenwoordig wezen. Zij, die de gebeden van anderen voor zich begeren en ook verkrijgen, moeten niet denken dat zij het niet nodig hebben om ook zelf te bidden.

2. Met de moed en de vastberadenheid, die van een koningin voegen. "Als wij in deze zaak God gezocht hebben, dan zal ik tot de koning ingaan om tussenbeiden te treden voor mijn volk. Ik weet dat het niet naar de wet des konings is, maar het is naar Gods wet, en daarom: wat er ook van kome, ik zal het wegen en mijn leven niet dierbaar achten, zo ik slechts God en Zijn kerk kan dienen, en wanneer ik dan omkom, zo kom ik om. Ik kan mijn leven in geen betere zaak verliezen. Het is beter mijn plicht te doen en te sterven voor mijn volk, dan voor mijn plicht terug te deinzen, en zo met hen te sterven." Zij redeneert zoals de melaatsen, 2 Kings 7:4 K."als ik stil blijf" "zitten, zal ik sterven," indien ik mij waag, kan ik misschien in het leven blijven en dan het leven zijn van mijn volk, komt het op zijn ergst, welnu "ik zal maar sterven." Die niet waagt, die niet wint. Dit zei zij niet in wanhoop, of hartstocht, maar in een heilig, vast voornemen, om haar plicht te doen, en aan God de uitkomst over te laten. Zijn heilige wil geschiede! In het apocriefe deel van dit boek hebben wij in Hoofdst. 13 en 14, Mordechai's en Esthers gebed bij deze gelegenheid, en beide zijn zeer uitvoerig en ter zake. In het vervolg van de geschiedenis zullen wij bevinden, dat God tot dit zaad van Jakob niet gezegd heeft: Zoekt mij tevergeefs.

Verzen 5-17

Esther 4:5-17

Zo zorgvuldig werden door de wetten in Perzië de vrouwen, inzonderheid de vrouwen van de koning, in afzondering gehouden, dat het Mordechai niet mogelijk was een gesprek met Esther te hebben over deze gewichtige zaak maar zij zenden elkaar boodschappen door Hatach, die de koning haar ten dienste had gesteld, en hij schijnt iemand geweest te zijn, in wie zij vertrouwen kon stellen.

I. Zij zond hem tot Mordechai om van hem te weten te komen, nauwkeurig en volledig, wat het was, dat hem in zo grote treurigheid had gebracht, Esther 4:5, en waarom hij zijn zak niet wilde afleggen. Aldus naar tijding te vragen, teneinde zoveel beter te weten waarvoor zij hebben te bidden of te danken, betaamt allen, die Zion beminnen. Als wij moeten wenen met de wenenden, dan moeten wij weten waarom zij wenen.

II. Mordechai zond haar een authentiek bericht van de gehele zaak met het bevel aan haar om bij de koning voor deze zaak tussenbeiden te treden. Mordechai gaf hem te kennen al wat hem wedervaren was, Esther 4:7, welk een wrok Haman jegens hem koesterde, omdat hij zich niet voor hem had neergebogen, en door welke kunstgrepen hij dit edict had verkregen, hij zond haar ook een nauwkeurig afschrift van het edict, opdat zij zou zien in welk een dreigend gevaar zij en haar volk zich bevonden, en gelastte haar zo zij eerbied en achting voor hem had en liefde koesterde voor het Joodse volk, dat zij dan nu voor hen zou optreden de verkeerde inlichtingen omtrent hen, waarmee de koning bedrogen was geworden, zou rectificeren, en de zaak in het rechte licht zou stellen, niet twijfelende of hij zou het decreet alsdan vernietigen.

III. Zij liet Mordechai weten dat zij niet zonder levensgevaar tot de koning kon gaan en dat hij haar dus in grote moeilijkheid bracht door haar er toe te dringen, zeer gaarne zou zij zich willen nederbuigen om de Joden vriendelijkheid te bewijzen, maar als zij gevaar moest lopen om als een misdadigster ter dood gebracht te worden, dan kon zij wel zeggen: ik bid u, houd mij voor verontschuldigd, en zie een andere voorspraak te krijgen.

1. De wet was duidelijk en nadrukkelijk, allen kenden haar, dat wie ook, die opgeroepen voor de koning verscheen, ter dood gebracht moest worden, tenzij het hem mocht behagen hem de gouden scepter toe te reiken, en het was wel zeer te betwijfelen of zij hem in zo'n goede stemming zou vinden, Esther 4:11. Deze wet was gemaakt, niet zozeer als maatregel van voorzichtigheid, ter beveiliging van de persoon van de koning, als wel uit hoogmoed, opdat hij, zelden gezien wordende en dan nog niet zonder veel moeite, als een godheidje aangebeden zou worden. Het was een dwaze wet, want:

a. Het maakte de koningen zelf ongelukkig, hen in afzondering houdende, uit vrees dat zij gezien zouden worden. Hierdoor werd het koninklijk paleis tot weinig beter dan een koninklijke gevangenis gemaakt, en de koningen zelf moeten er wel gemelijk en misschien droefgeestig door geworden zijn, en aldus een schrik voor anderen en een last voor zichzelf. Velen hebben door hun hoogmoed en boosaardigheid hun eigen leven vergald.

b. Het was slecht voor zijn onderdanen, immers wat hadden zij aan een koning, tot wie zij zich nooit konden wenden om herstel van onrecht te krijgen, of op wie zij zich niet van de mindere rechters konden beroepen? Aan het hof van de Koning van de koningen is het niet aldus, aan de voetbank van Zijn troon van de genade mogen wij te allen tijde met vrijmoedigheid komen, en zeker zijn van op het gebed des geloofs een antwoord des vredes te zullen ontvangen. Wij zijn welkom, niet alleen in het binnenste voorhof, maar zelfs in het heiligdom door het bloed van Jezus.

c. Het was inzonderheid zeer onaangenaam voor hun vrouwen, dat er in de wet geen beding was gemaakt voor een uitzondering voor haar, die toch been waren van hun been en vlees van hun vlees. Maar misschien was de wet boosaardiglijk evenzeer tegen haar bedoeld als tegen ieder ander, opdat de koningen zich zoveel vrijer met hun bijvrouwen konden vermaken, en Esther wist dit. Ongelukkig was het rijk, als de vorsten de wetten ontwierpen om hun lusten te kunnen dienen.

2. Haar zaak stond voor het ogenblik zeer slecht. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat zij juist op dat tijdstip als onder een wolk was, die de zon van haar geluk verduisterde, des konings genegenheid voor haar scheen verkoeld te zijn, want sedert dertig dagen was zij niet geroepen om tot de koning in te komen, opdat haar geloof en haar moed des te meer beproefd zouden worden en Gods goedheid in de gunst, die zij desniettemin verkreeg, zoveel helderder zou uitkomen. Het is waarschijnlijk dat Haman de koning door vrouwen zowel als door wijn, zocht af te leiden van de gedachte aan hetgeen hij gedaan had, en zo werd Esther dan veronachtzaamd, van wie hij ongetwijfeld de koning zoveel mogelijk trachtte te vervreemden, daar hij wist dat zij hem niet genegen was.

IV. Mordechai bleef er op aandringen dat zij, welk gevaar er voor haar ook aan verbonden was, zich voor deze grote en gewichtige zaak tot de koning zou wenden, Esther 4:13, Esther 4:14. Geen verontschuldiging zal baten, zij moet als voorspraak in deze zaak optreden. Hij geeft haar in overweging:

1. Dat het haar eigen zaak en belang is, want dat het decreet, om al de Joden te verdelgen, haar niet uitzonderde. "Beeld u dus niet in in uw ziel, dat gij zult ontkomen in het huls des konings, dat het paleis uw bescherming zal zijn en de kroon uw hoofd zal behoeden, neen, gij zijt een Joodse vrouw, en als de overigen omgebracht worden, zult ook gij worden gedood." Het was voorzeker haar wijsheid zich veeleer bloot te stellen aan een waarschijnlijke dood door haar echtgenoot, dan aan een zekere dood van haar vijand.

2. Dat het een zaak was, die voorzeker op de een of andere wijze zou zegevieren, en waarin zij dus veilig optreden kon. "Indien gij deze dienst weigert, zo zal de Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan." Dit was de taal van een krachtig geloof, dat aan de beloftenis Gods niet getwijfeld heeft, toen het gevaar het dreigendst was, maar tegen hoop op hoop geloofd heeft. De werktuigen kunnen falen, maar Gods verbond faalt niet.

3. Dat, indien zij thans uit lafhartigheid en ongeloof haar vrienden verliet, zij reden zou hebben te vrezen dat een oordeel des hemels over haar en haar geslacht zou komen om het te verderven. "Gij en uws vaders huis zult omkomen, terwijl de andere geslachten van de Joden gespaard zullen blijven." Hij, die door zondige middelen zijn leven zal willen behouden, en het niet van zich kan verkrijgen om er in de weg van de plicht op God voor te bebouwen, zal het in de weg van de zonde verliezen. 4. Dat God in Zijn voorzienigheid het oog hierop gehad heeft met haar tot koningin te maken. " Wie weet of gij niet om zulken tijd als deze is, tot dit koninkrijk geraakt zijt." En daarom,

A. Zijt gij uit dankbaarheid verplicht om deze dienst te doen voor God en Zijn kerk want anders beantwoordt gij niet aan het doel van uw verheffing.

B. "Gij behoeft niet te vrezen, dat uw onderneming mislukken zal, indien God er u voor bestemde, zal Hij er u in doorhelpen en u doen welslagen." Nu is het tenslotte gebleken, dat zij werkelijk tot het koninkrijk was geraakt teneinde in Gods hand het middel te wezen voor de verlossing van de Joden, zodat Mordechai's gissing juist is geweest. Omdat de Heere Zijn volk liefhad, heeft Hij Esther koningin gemaakt. Er is in al de leidingen van Gods voorzienigheid wijze raad en bedoeling, die ons onbekend blijven totdat zij volbracht zijn, maar in de uitkomst zal het blijken dat zij allen bedoeld zijn voor en zich concentreren in het welzijn van de kerk.

Het waarschijnlijke hiervan was een goede reden, waarom zij zich nu moet inspannen om het uiterste wat zij kon voor haar volk te doen. Wij moeten, een ieder van ons, bedenken en nagaan met welk doel God ons op de plaats gesteld heeft, die wij innemen, en er ons op toeleggen om aan dat doel te beantwoorden, en als er zich een bijzondere gelegenheid aan ons voordoet om God en ons geslacht te dienen, dat moeten wij zorgdragen om haar niet te laten voorbijgaan, want zij werd ons gegeven opdat wij haar zouden gebruiken.

Deze dingen heeft Mordechai bij Esther aangevoerd, en sommigen van de Joodse schrijvers, die een rijke verbeeldingskracht hebben en vruchtbaar zijn in bedenkselen, voegen nog iets bij hetgeen hem wedervaren was, Esther 4:7, en dat hij haar wenste mee te delen, namelijk "dat hij de avond tevoren, na kennis verkregen te hebben van Hamans komplot, in grote bedruktheid naar huis gaande, drie Joodse kinderen ontmoette, die van school kwamen, aan wie hij vroeg wat zij die dag geleerd hadden waarop een hunner hem zei dat zijn les was, Proverbs 3:25, Proverbs 3:26, "Vrees niet voor" "plotselinge schrik" De tweede zei hem, dat zijn les was: "Beraamt een plan" "maar het wordt verbroken, spreek een woord maar het zal niet tot stand komen" Isaiah 8:10. De derde zei dat zijn les was, Isaiah 46:4, Ik heb het gedaan, en Ik zal dragen, Ik zal torsen en redden" 0 hoe groot is de goedheid van God", zegt Mordechai, "die uit de mond van de kinderkens en zuigelingen sterkte grondvest!"

Hierop besluit Esther om, wat het haar ook moge kosten, zich tot de koning te wenden, maar niet voordat zij en haar vrienden zich eerst tot God hebben gewend. Laat hen eerst door vasten en bidden Gods gunst verkrijgen en dan kan zij hopen gunst van de koning te verwerven, Esther 4:15, Esther 4:16. Zij spreekt hier:

1. Met de vroomheid en Godsvrucht, die van een Israëlietische vrouw betamen. Zij had het oog op God, in wiens hand de harten van de koningen zijn, en op wie zij betrouwde om het hart van deze koning tot haar te neigen. Zij ging met levensgevaar tot hem maar zal zich veilig achten en gerust zijn als zij Gode de bewaring van haar ziel heeft toevertrouwd, en zich onder Zijn hoede en bescherming heeft gesteld. Zij geloofde dat Gods gunst verkregen kan worden op het gebed, dat Zijn volk een biddend volk is, en Hij is een God, die het gebed hoort en verhoort. Zij wist dat het de gewoonte was van Godvruchtige mensen om in buitengewone omstandigheden het bidden gepaard te doen gaan met vasten, en dat velen van hen er zich tezamen voor verenigen. Daarom: A. Verlangt zij van Mordechai dat hij de Joden, die te Susan zijn, zal zeggen dat zij een vasten moeten heiligen, een plechtige vergadering bijeen zullen roepen, om samen te komen in de onderscheidene synagogen, waartoe zij behoorden, en God voor haar zouden bidden dat zij een plechtig vasten moeten houden, gedurende drie dagen aan geen gezette maaltijden moeten aanzitten, geen aangenaam voedsel moeten nuttigen, ja zich zoveel mogelijk van alle voedsel moeten onthouden, ten teken van hun verootmoediging om de zonde, en in het besef van Gods genade onwaardig te zijn. Diegenen weten de gunst van God niet te waarderen die er deze moeite en zelfverloochening niet voor overhebben om haar te verkrijgen.

B. Zij beloofde dat zij en haar gezin dit vasten zullen heiligen in haar vertrekken van het paleis, want in hun vergaderingen mocht zij niet komen. Haar jonge dochters waren of Jodinnen, of tot de Joodse Godsdienst bekeerd, daar zij zich met haar verenigden in vasten en bidden. Hier is een goed voorbeeld van een meesteres, die met haar dienstmaagden bidt, en het is waardig om nagevolgd te worden. Merk ook op: Zij, die tot eenzaamheid genoodzaakt zijn, kunnen hun gebeden verenigen met die van de plechtige vergaderingen van Gods volk, zij, die naar het lichaam afwezig zijn, kunnen in de geest tegenwoordig wezen. Zij, die de gebeden van anderen voor zich begeren en ook verkrijgen, moeten niet denken dat zij het niet nodig hebben om ook zelf te bidden.

2. Met de moed en de vastberadenheid, die van een koningin voegen. "Als wij in deze zaak God gezocht hebben, dan zal ik tot de koning ingaan om tussenbeiden te treden voor mijn volk. Ik weet dat het niet naar de wet des konings is, maar het is naar Gods wet, en daarom: wat er ook van kome, ik zal het wegen en mijn leven niet dierbaar achten, zo ik slechts God en Zijn kerk kan dienen, en wanneer ik dan omkom, zo kom ik om. Ik kan mijn leven in geen betere zaak verliezen. Het is beter mijn plicht te doen en te sterven voor mijn volk, dan voor mijn plicht terug te deinzen, en zo met hen te sterven." Zij redeneert zoals de melaatsen, 2 Kings 7:4 K."als ik stil blijf" "zitten, zal ik sterven," indien ik mij waag, kan ik misschien in het leven blijven en dan het leven zijn van mijn volk, komt het op zijn ergst, welnu "ik zal maar sterven." Die niet waagt, die niet wint. Dit zei zij niet in wanhoop, of hartstocht, maar in een heilig, vast voornemen, om haar plicht te doen, en aan God de uitkomst over te laten. Zijn heilige wil geschiede! In het apocriefe deel van dit boek hebben wij in Hoofdst. 13 en 14, Mordechai's en Esthers gebed bij deze gelegenheid, en beide zijn zeer uitvoerig en ter zake. In het vervolg van de geschiedenis zullen wij bevinden, dat God tot dit zaad van Jakob niet gezegd heeft: Zoekt mij tevergeefs.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Esther 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/esther-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile