Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Esther 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 3

Esther 3:1.

HAMAN'S EERGIERIGHED EN BLOEDDORST.

I. Esther 3:1-Esther 3:15. Nadat in alle stilte een band tussen de hoogste plaats der wereld en het volk Gods geknoopt was, blijkt het plotseling, hoe Mordechai den stand van zaken beoordeeld heeft. Haman, de Agagiet, wordt de lieveling des konings, en als zodanig met de hoogste waardigheid des rijks bekleed. Ieder moet hem, als den plaatsbekleder des konings, goddelijke eer bewijzen. Mordechai weigert dit uit vreze voor God. Vol toorn besluit nu Haman, niet alleen Mordechai, maar zijn gehele volk te verdelgen. Door het lot doet hij onderzoek naar het gunstige tijdstip voor het bloedbad. Vervolgens stelt hij met huichelachtige gebaren de schadelijkheid van het gehate volk den koning voor, en zoekt hij hem, door de belofte zijnen schat daardoor aanzienlijk te vergroten, tot instemming te bewegen. Deze schenkt zijnen gunsteling niet alleen de aangebodene som, maar geeft hem ook volle macht over zijne onderdanen. Spoedig wordt het bevel, om alle Joden op den 13den Adar van het jaar 473 om te brengen, door staatsboden in alle provincies gebracht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ESTHER 3

Esther 3:1.

HAMAN'S EERGIERIGHED EN BLOEDDORST.

I. Esther 3:1-Esther 3:15. Nadat in alle stilte een band tussen de hoogste plaats der wereld en het volk Gods geknoopt was, blijkt het plotseling, hoe Mordechai den stand van zaken beoordeeld heeft. Haman, de Agagiet, wordt de lieveling des konings, en als zodanig met de hoogste waardigheid des rijks bekleed. Ieder moet hem, als den plaatsbekleder des konings, goddelijke eer bewijzen. Mordechai weigert dit uit vreze voor God. Vol toorn besluit nu Haman, niet alleen Mordechai, maar zijn gehele volk te verdelgen. Door het lot doet hij onderzoek naar het gunstige tijdstip voor het bloedbad. Vervolgens stelt hij met huichelachtige gebaren de schadelijkheid van het gehate volk den koning voor, en zoekt hij hem, door de belofte zijnen schat daardoor aanzienlijk te vergroten, tot instemming te bewegen. Deze schenkt zijnen gunsteling niet alleen de aangebodene som, maar geeft hem ook volle macht over zijne onderdanen. Spoedig wordt het bevel, om alle Joden op den 13den Adar van het jaar 473 om te brengen, door staatsboden in alle provincies gebracht.

Vers 1

1. Een onbepaalden tijd, zeker enkele jaren, na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman (= alleen) groot 1), den zoon van Hammedatha (= een van een tweeling), den Agagiet 2), en hij verhoogde hem, en hij zette zijnen stoel boven al de zeven vorsten, dieals hoogste staatsraden bij hem waren, zo dat Haman als grootvizier de onmiddellijke plaatsbekleder des konings werd.

1) De ontstemming, die Xerxes gevoelde over den mislukten veldtocht tegen de Grieken, doet ons begrijpen, dat hij na zijn terugkeer de regeringswerkzaamheden aan anderen, zo als aan enen Haman overliet, en tot zulke onzinnige en goddeloze daden zijne toestemming kon geven. Maar gelijk altijd zo heeft ook nu de Heere reeds het redmiddel gereed, v rdat Hij den Zijnen enig leed laat wedervaren..

2) Even als zorgvuldig opgemerkt is, dat Mordechai door Simeï uit het huis van Kis afstamde, en dus met het huis van koning Saul verwant was, zo wordt aan de andere zijde gedurig herhaald, dat Haman, de grote vijand der Joden, een Agagiet was (zie Esther 3:10. Esther 8:3,Esther 8:5; Esther 9:24), zonder twijfel opdat wij in hem enen nakomeling van dien Amalekietischen koning, dien Saul moest bestrijden, maar dien hij verschoond had (1 Samuel 15:20,1 Samuel 15:32), zouden zien. Haman behoorde dus tot een volk, aan hetwelk Jehova enen eeuwigen krijg had aangekondigd (Exodus 17:15,Exodus 17:10. Numbers 24:20); hij was een Edomiet (Genesis 36:12,Genesis 36:16) dus een aartsvijand van den Israëlietischen naam. De geschiedenis van ons Boek is alzo zowel ene vernieuwing van de oude vijandschap van Amalek tegen Israël als ene vervulling van de belofte Gods (Exodus 17:8), ook aan Zijn volk in de verbanning. Deze betekenis, welke dit Boek voor het Godsrijk heeft, springt nog te meer in het oog, wanneer wij in Mordechai enen nakomeling van Israëls eersten koning zien en daarbij achtgeven op Numbers 24:7..

Vers 1

1. Een onbepaalden tijd, zeker enkele jaren, na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman (= alleen) groot 1), den zoon van Hammedatha (= een van een tweeling), den Agagiet 2), en hij verhoogde hem, en hij zette zijnen stoel boven al de zeven vorsten, dieals hoogste staatsraden bij hem waren, zo dat Haman als grootvizier de onmiddellijke plaatsbekleder des konings werd.

1) De ontstemming, die Xerxes gevoelde over den mislukten veldtocht tegen de Grieken, doet ons begrijpen, dat hij na zijn terugkeer de regeringswerkzaamheden aan anderen, zo als aan enen Haman overliet, en tot zulke onzinnige en goddeloze daden zijne toestemming kon geven. Maar gelijk altijd zo heeft ook nu de Heere reeds het redmiddel gereed, v rdat Hij den Zijnen enig leed laat wedervaren..

2) Even als zorgvuldig opgemerkt is, dat Mordechai door Simeï uit het huis van Kis afstamde, en dus met het huis van koning Saul verwant was, zo wordt aan de andere zijde gedurig herhaald, dat Haman, de grote vijand der Joden, een Agagiet was (zie Esther 3:10. Esther 8:3,Esther 8:5; Esther 9:24), zonder twijfel opdat wij in hem enen nakomeling van dien Amalekietischen koning, dien Saul moest bestrijden, maar dien hij verschoond had (1 Samuel 15:20,1 Samuel 15:32), zouden zien. Haman behoorde dus tot een volk, aan hetwelk Jehova enen eeuwigen krijg had aangekondigd (Exodus 17:15,Exodus 17:10. Numbers 24:20); hij was een Edomiet (Genesis 36:12,Genesis 36:16) dus een aartsvijand van den Israëlietischen naam. De geschiedenis van ons Boek is alzo zowel ene vernieuwing van de oude vijandschap van Amalek tegen Israël als ene vervulling van de belofte Gods (Exodus 17:8), ook aan Zijn volk in de verbanning. Deze betekenis, welke dit Boek voor het Godsrijk heeft, springt nog te meer in het oog, wanneer wij in Mordechai enen nakomeling van Israëls eersten koning zien en daarbij achtgeven op Numbers 24:7..

Vers 2

2. En al de knechten des konings, die in de poort des konings waren, alle regerings- en hofbeambten, neigden en bogen zich neer voor Haman, als voor den plaatsbekleder des konings, die Ormuzd, den god van het licht en leven openbaarde, want de koning had alzo van hem bevolen, dat het niet slechts de gewone, Oosterse, eerbiedige groet moest zijn, maar ene betoning der aan den koning toekomende aanbidding; maar Mordechai, die wel wist, dat Gode alleen de ere toekwam en die van allen afgodendienst een afkeer had (Deuteronomy 27:15), neigde zich niet, en boog zich niet neer 1).

1) Niet slechts het gewone, Oosterse eerbewijs door het buigen op ene knie, zo als wij dit door het gehele Oude Testament vinden en ook door de vroomste mannen verricht wordt, wordt voor Haman en den koning gevraagd, maar eigenlijke afgodische verering, als voor enen zichtbaren god, zo als het dan ook door vele getuigenissen der oudheid voldoende bewezen is, dat de oude Perzen den koning als god vereerden. Niet alleen de christenen der eerste eeuwen weigerden, als het van hen geëist werd, de beeldtenissen des keizers goddelijk te vereren en voor hen wierook te offeren, en gingen daarvoor met vreugde in den dood; niet alleen Daniëls vrienden in Babel weigerden de afgodische verering van het gouden beeld en lieten zich in den oven werpen (Daniel 3:5), maar zelfs ook Heidenen meenden, de voor den koning van Perzië gevraagde aanbidding niet te mogen geven. Zo is het bekend, dat de Atheners eens over Timagoras het doodvonnis uitspraken, omdat hij aan Darius ene zo diepe betuiging van eer bewezen had: dat de Spartanen weigerden zich voor den Perzischen koning neer te werpen, omdat het niet bij de Grieken in gebruik was, mensen alzo te eren, en dat, toen Alexander de Grote, later van zijne Macedoniërs dezelfde goddelijke verering vroeg, als de Perzen aan de vorige koningen bewezen hadden, zich deze met de grootste beslistheid daartegen stelden. Dat Mordechai, ook op gevaar af van zelf in `t verderf te storten, zonder mensenvrees zijnen God belijdt, en de zware verzoeking, om de vleespotten van Egypte en de gunst van enen machtigen grote en van enen sterken beheerser boven de smaadheid van het volk Gods te stellen, is iets groots en bewonderingswaardigs. Daaruit blijkt, dat de tijd der Goddelijke strafoefeningen over Zijn volk ware godsvrucht heeft gewerkt en waar geloof, dat de wereld overwint. Waar zulk ene trouw is, daar is ook de Almachtige hulp van God zeker. In het weigeren van de afgodische aanbidding ligt daarom, gelijk von Gerlach terecht zegt, het middelpunt van onze gehele geschiedenis..

Vers 2

2. En al de knechten des konings, die in de poort des konings waren, alle regerings- en hofbeambten, neigden en bogen zich neer voor Haman, als voor den plaatsbekleder des konings, die Ormuzd, den god van het licht en leven openbaarde, want de koning had alzo van hem bevolen, dat het niet slechts de gewone, Oosterse, eerbiedige groet moest zijn, maar ene betoning der aan den koning toekomende aanbidding; maar Mordechai, die wel wist, dat Gode alleen de ere toekwam en die van allen afgodendienst een afkeer had (Deuteronomy 27:15), neigde zich niet, en boog zich niet neer 1).

1) Niet slechts het gewone, Oosterse eerbewijs door het buigen op ene knie, zo als wij dit door het gehele Oude Testament vinden en ook door de vroomste mannen verricht wordt, wordt voor Haman en den koning gevraagd, maar eigenlijke afgodische verering, als voor enen zichtbaren god, zo als het dan ook door vele getuigenissen der oudheid voldoende bewezen is, dat de oude Perzen den koning als god vereerden. Niet alleen de christenen der eerste eeuwen weigerden, als het van hen geëist werd, de beeldtenissen des keizers goddelijk te vereren en voor hen wierook te offeren, en gingen daarvoor met vreugde in den dood; niet alleen Daniëls vrienden in Babel weigerden de afgodische verering van het gouden beeld en lieten zich in den oven werpen (Daniel 3:5), maar zelfs ook Heidenen meenden, de voor den koning van Perzië gevraagde aanbidding niet te mogen geven. Zo is het bekend, dat de Atheners eens over Timagoras het doodvonnis uitspraken, omdat hij aan Darius ene zo diepe betuiging van eer bewezen had: dat de Spartanen weigerden zich voor den Perzischen koning neer te werpen, omdat het niet bij de Grieken in gebruik was, mensen alzo te eren, en dat, toen Alexander de Grote, later van zijne Macedoniërs dezelfde goddelijke verering vroeg, als de Perzen aan de vorige koningen bewezen hadden, zich deze met de grootste beslistheid daartegen stelden. Dat Mordechai, ook op gevaar af van zelf in `t verderf te storten, zonder mensenvrees zijnen God belijdt, en de zware verzoeking, om de vleespotten van Egypte en de gunst van enen machtigen grote en van enen sterken beheerser boven de smaadheid van het volk Gods te stellen, is iets groots en bewonderingswaardigs. Daaruit blijkt, dat de tijd der Goddelijke strafoefeningen over Zijn volk ware godsvrucht heeft gewerkt en waar geloof, dat de wereld overwint. Waar zulk ene trouw is, daar is ook de Almachtige hulp van God zeker. In het weigeren van de afgodische aanbidding ligt daarom, gelijk von Gerlach terecht zegt, het middelpunt van onze gehele geschiedenis..

Vers 3

3. Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt gij des konings gebod?

Vers 3

3. Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt gij des konings gebod?

Vers 4

4. Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, maar aan zijn plicht getrouw bleef, zo gaven zij het, half uit vleierij, half uit afgodischen ijver en duivelsen haat tegen de belijdenis van den waren God, Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai bestaan zouden, of de hun door Mordechai gegevene rechtvaardiging zijner handelwijze voor Haman en den koning van kracht zou zijn en het ongestraft zou blijven; want hij, Mordechai, had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was 1), die voor de afgoden niet vreesde, maar God alleen eerde en liefhad.

1) Tot nog toe had Mordechai dit verzwegen, om Esther's wille. De tijd om zich te openbaren was tot nog toe niet gekomen. Nu brak echter de tijd aan, waarop hij niet langer zwijgen mocht. Nu moest hij zich verklaren, om te doen verstaan, waarom hij de afgodische verering van Haman en in Haman van den koning moest weigeren. Zo werd zijn bekendmaken van zijne nationaliteit tevens een belijden van zijn, door de ballingschap, geoefend geloof.

Vers 4

4. Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, maar aan zijn plicht getrouw bleef, zo gaven zij het, half uit vleierij, half uit afgodischen ijver en duivelsen haat tegen de belijdenis van den waren God, Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai bestaan zouden, of de hun door Mordechai gegevene rechtvaardiging zijner handelwijze voor Haman en den koning van kracht zou zijn en het ongestraft zou blijven; want hij, Mordechai, had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was 1), die voor de afgoden niet vreesde, maar God alleen eerde en liefhad.

1) Tot nog toe had Mordechai dit verzwegen, om Esther's wille. De tijd om zich te openbaren was tot nog toe niet gekomen. Nu brak echter de tijd aan, waarop hij niet langer zwijgen mocht. Nu moest hij zich verklaren, om te doen verstaan, waarom hij de afgodische verering van Haman en in Haman van den koning moest weigeren. Zo werd zijn bekendmaken van zijne nationaliteit tevens een belijden van zijn, door de ballingschap, geoefend geloof.

Vers 5

5. Toen Haman na die mededeling er bepaald op lette en zag, dat Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, noch knielde, noch zich ter aarde nederwierp, zo werd Haman vervuld met grimmigheid 1).

1) Tot nog toe scheen Haman er niet op gelet te hebben, of het zich niet hebben aangetrokken. Mordechai was hem er wellicht te gering voor. Hij hield hem voor een Pers. Maar nu hij hoort, dat hij behoort tot het verachte volk der Joden, nu wordt zijn toorn in hevige mate opgewekt. Van een Pers zou hij het geduld hebben, van den balling Mordechai, den overwonneling van zijn vorst, duldt hij de in zijne ogen grote belediging niet. En in Mordechai zal hij geheel het volk der Joden treffen.

De strijd tussen het vrouwen- en slangenzaad openbaart zich nu in hevige mate.

Vers 5

5. Toen Haman na die mededeling er bepaald op lette en zag, dat Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, noch knielde, noch zich ter aarde nederwierp, zo werd Haman vervuld met grimmigheid 1).

1) Tot nog toe scheen Haman er niet op gelet te hebben, of het zich niet hebben aangetrokken. Mordechai was hem er wellicht te gering voor. Hij hield hem voor een Pers. Maar nu hij hoort, dat hij behoort tot het verachte volk der Joden, nu wordt zijn toorn in hevige mate opgewekt. Van een Pers zou hij het geduld hebben, van den balling Mordechai, den overwonneling van zijn vorst, duldt hij de in zijne ogen grote belediging niet. En in Mordechai zal hij geheel het volk der Joden treffen.

De strijd tussen het vrouwen- en slangenzaad openbaart zich nu in hevige mate.

Vers 6

6. Doch hij, de hoogmoedige, verachtte in zijne ogen, achtte het te gering dat hij aan Mordechai, dien hij als overtreder van het koninklijk gebod had kunnen laten ombrengen, alleen de hand zou slaan; (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen, zodat hij wist, dat hetgeen persoonlijke haat en verachting tegen hem was); maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk van Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai, dat verstrooid was, en ook dat in Palestina woonde, te verdelgen 1), daar zijn toorn was tegen den gehelen geest, dien Mordechai geopenbaard had.

1) En offer was voor dezen bloedhond niet genoeg; er moest een bloedbad voor hem zijn, zo als er in Frankrijk onder de Protestanten werd aangericht. Hoe is het mogelijk? zegt gij, dat Haman aan zulk ene zaak zulk een gewicht kon hechten; het was toch maar een vorm? Ja, maar de wereld hangt van vormen aan elkaar, en zonder deze valt zij ook in elkaar. De vorm is ene zeer grote macht bij de wereld, voor welke zij gaarne het wezen achterstelt. Haman wil geëerbiedigd zijn op de eenmaal vastgestelde wijze en eerbiedigt gene gewetensbezwaren bij anderen; trouwens hoe zal een geweten bij anderen erkennen, die zelf geen geweten heeft? De wraakgierige begeert wraak, enkel wraak, de hoogst mogelijke wraak. Haman, de Amalekiet, wil het vonnis Gods aan Israël tegen zijn volk gegeven, omkeren tegen Israël zelf; maar het zal hem niet gelukken. De tegenpartijder der Joden is de tegenpartijder van God. Dat zal hij ondervinden. Frederik de Grote zelfs, die toch anders God niet vreesde, heeft het moeten verklaren: "Ik heb nooit gezien, dat het hun, die de Joden kwaad gedaan hebben, goed gegaan is..

Wij moeten aannemen, dat dit ingegeven was door dien geest, die een moordenaar was van den beginne, wiens vijandschap tegen het zaad der vrouw, tegen Christus en Zijne kerk gemeen is aan al Zijne kinderen..

Vers 6

6. Doch hij, de hoogmoedige, verachtte in zijne ogen, achtte het te gering dat hij aan Mordechai, dien hij als overtreder van het koninklijk gebod had kunnen laten ombrengen, alleen de hand zou slaan; (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen, zodat hij wist, dat hetgeen persoonlijke haat en verachting tegen hem was); maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk van Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai, dat verstrooid was, en ook dat in Palestina woonde, te verdelgen 1), daar zijn toorn was tegen den gehelen geest, dien Mordechai geopenbaard had.

1) En offer was voor dezen bloedhond niet genoeg; er moest een bloedbad voor hem zijn, zo als er in Frankrijk onder de Protestanten werd aangericht. Hoe is het mogelijk? zegt gij, dat Haman aan zulk ene zaak zulk een gewicht kon hechten; het was toch maar een vorm? Ja, maar de wereld hangt van vormen aan elkaar, en zonder deze valt zij ook in elkaar. De vorm is ene zeer grote macht bij de wereld, voor welke zij gaarne het wezen achterstelt. Haman wil geëerbiedigd zijn op de eenmaal vastgestelde wijze en eerbiedigt gene gewetensbezwaren bij anderen; trouwens hoe zal een geweten bij anderen erkennen, die zelf geen geweten heeft? De wraakgierige begeert wraak, enkel wraak, de hoogst mogelijke wraak. Haman, de Amalekiet, wil het vonnis Gods aan Israël tegen zijn volk gegeven, omkeren tegen Israël zelf; maar het zal hem niet gelukken. De tegenpartijder der Joden is de tegenpartijder van God. Dat zal hij ondervinden. Frederik de Grote zelfs, die toch anders God niet vreesde, heeft het moeten verklaren: "Ik heb nooit gezien, dat het hun, die de Joden kwaad gedaan hebben, goed gegaan is..

Wij moeten aannemen, dat dit ingegeven was door dien geest, die een moordenaar was van den beginne, wiens vijandschap tegen het zaad der vrouw, tegen Christus en Zijne kerk gemeen is aan al Zijne kinderen..

Vers 7

7. In de eerste maand, en wel in de eerste dagen der maand (zie Esther 3:12), (deze is de maand Nisan, van de nieuwe maand in April, tot die in Mei), in het twaalfde jaar van den koning Ahasveros (473 v. Chr.), wierp men het Pur, dat is het lot 1), waarnaar ook later het feest, dat de Joden, wegens de wonderbare redding vierden, Purim genoemd is (vgl. Esther 9:26. 2 Makk. 15:36). Dit deden de Magiërs voor Hamans aangezicht, om van de afgoden te vernemen, welke het gunstigste tijdstip was ter uitvoering van het moordplan, van dag tot dag, en van maand tot maand, totdat het lot eindelijk viel op de twaalfde maand, en wel op den dertienden dag; deze is de maand Adar 2), van Maart tot April.

1) Het gebruik van het lot was in de oudheid zeer algemeen en hooggeschat. (Over het lot bij Israël en onder Christenen zie Joshua 7:18 ). Bij de Heidense volken der Oudheid, zo als ook nog heden, werd het lot, meestal door dobbelstenen, bijna bij elke gewichtige onderneming geworpen, als bijv. bij de keus tot een gewichtig ambt, in `t bijzonder echter bij gevaarvolle dingen, als middelen ter openbaring van den wil der goden. Hier bij Haman werd duidelijk de waarheid bewezen van het woord in Spreuken 16:33: "het lot wordt in den schoot geworpen, maar het gehele beleid daarvan is van den Heere." "Werd niet de ellendige knecht van den duivel door zijn eigen lot ontzettend bedrogen, omdat God het zo wilde hebben?" In de eerste maand wordt het lot geworpen en het valt op de laatste. Door dit uitstel van ene zo onmenselijke executie verkreeg het gehele volk uitstel en daardoor ene geschikte gelegenheid, om zich zoveel mogelijk daartegen te stellen en gezantschappen in de verte te zenden tot Zijnen Protector en Bondgenoot in de Hoogte.

Moeilijk is het te geloven, dat Haman zonder het lot dit lang uitstel aan de Joden vrijwillig zou gegeven hebben, daar hun nu tijd over bleef, om hun personen en eigendommen, door naar `t buitenland te vluchten, te verzekeren..

Onder alle bijgelovigheden der Heidenen was ook dit, dat zij sommige dagen als gelukkig, andere als ongelukkig beschouwden. Hetgeen op de eerstgenoemde ondernomen werd was, volgens het bijgeloof, van een goeden uitslag, en hetgeen men deed op de andere dagen was van een slecht gevolg. Zo hadden de Grieken en Romeinen hun gelukkige en ongelukkige dagen. Dat dit bijgeloof ook oudtijds bij de Perzen bestond, blijkt genoegzaam uit hetgeen men nog ten huidigen dage bij dit volk waarneemt. Als de koning op reis is doen zij hem soms des nachts opstaan en zijne reis in het slechtste weer en langs ongebaande wegen voortzetten, om de kwade sterren, gelijk zij het noemen, en de ongelukkige uren te ontwijken. Volgens deze bijgelovige begrippen was het geenszins om het even, wanneer Haman zijn ontwerp tegen de Joden ter uitvoering bracht. Met de daartoe gebruikelijke plechtigheden deed men onderzoek naar den tijd, welken men daartoe moest waarnemen; om gelukkig te slagen. Op welk ene wijze werd het lot oudtijds bij de Perzen geworpen? Sommigen menen, dat dit geschied is door middel van kruiken, in welke de loten geworpen werden. Deze leiden de benaming Pur af van het Hebreeuwse woord hetwelk een pot of kruik betekent. Anderen denken, dat het gemelde woord Perziaans is en "stoel" betekent, zodat de loten zou geschied van stalen staven of pijlen, op welke men de namen van personen of iets anders stelde, in den pijlkoker omschudde, en zo den enen na den anderen uittrok. Wat de latere Perzen aangaat, bij deze is niet alleen de sterrenwichelarij zeer in zwang, maar ook het waarzeggen. Zij geloven, dat de invloed der sterren de oorzaak is van elk voorval, en dat de godheid hun hetgeen gebeuren zal, door het lot, het werpen van den teerling, het opgooien van een stuk geld, of iets dergelijks wil bekend maken, wanneer dit met de behoorlijke plechtigheid en ene godsdienstige zedigheid geschiedt. Ook bedienen zij zich van den Alkoran tot het lot. Zo iemand begerig is te weten, of ene zekere onderneming wl of kwalijk slagen zal, begeeft hij zich naar enen priester, die, na zich gewassen, verschoond en gebeden te hebben, den Alkoran in zijne hand neemt en laat openvallen. Zo nu de plaats, waar het oog van den priester het eerst op valt, een gebod behelst, is het een gelukkig voorteken, maar behelst zij een verbod, zo zou de zaak zeer slecht uitvallen. Op soortgelijke wijze bedienden zich ook de Romeinen ten zelfde einde van de schriften van Virgilius, en deze loterij noemden zij Sortes Virgilianae, in navolging der Grieken, die daartoe de schriften van Homerus gebruikten. Welk ene wijze van loten in geval van Haman heeft plaats gehad, kunnen wij niet bepalen. Dit loten geschiedde van dag tot dag en van maand tot maand. Dit moet naar onze mening zo begrepen worden, dat de waarzeggers het lot geworpen hebben over alle dagen der achtereenvolgende maanden. Het lot, hetwelk de waarzeggers in de maand Nisan over de onderscheidene dagen der bijzondere maanden wierpen, wees hun den 13den van de laatste maand aan als enen gelukkigen dag, op welken men de uitroeiing der Joden met goed gevolg kon ondernemen..

2) D.w.z. Men wierp op den eersten der maand voor alle dagen van het jaar het lot, om den voor dezen moord gunstigen dag te vernemen. Het lot wees nu aan de twaalfde maand. De dag wordt hier niet gemeld.

Vers 7

7. In de eerste maand, en wel in de eerste dagen der maand (zie Esther 3:12), (deze is de maand Nisan, van de nieuwe maand in April, tot die in Mei), in het twaalfde jaar van den koning Ahasveros (473 v. Chr.), wierp men het Pur, dat is het lot 1), waarnaar ook later het feest, dat de Joden, wegens de wonderbare redding vierden, Purim genoemd is (vgl. Esther 9:26. 2 Makk. 15:36). Dit deden de Magiërs voor Hamans aangezicht, om van de afgoden te vernemen, welke het gunstigste tijdstip was ter uitvoering van het moordplan, van dag tot dag, en van maand tot maand, totdat het lot eindelijk viel op de twaalfde maand, en wel op den dertienden dag; deze is de maand Adar 2), van Maart tot April.

1) Het gebruik van het lot was in de oudheid zeer algemeen en hooggeschat. (Over het lot bij Israël en onder Christenen zie Joshua 7:18 ). Bij de Heidense volken der Oudheid, zo als ook nog heden, werd het lot, meestal door dobbelstenen, bijna bij elke gewichtige onderneming geworpen, als bijv. bij de keus tot een gewichtig ambt, in `t bijzonder echter bij gevaarvolle dingen, als middelen ter openbaring van den wil der goden. Hier bij Haman werd duidelijk de waarheid bewezen van het woord in Spreuken 16:33: "het lot wordt in den schoot geworpen, maar het gehele beleid daarvan is van den Heere." "Werd niet de ellendige knecht van den duivel door zijn eigen lot ontzettend bedrogen, omdat God het zo wilde hebben?" In de eerste maand wordt het lot geworpen en het valt op de laatste. Door dit uitstel van ene zo onmenselijke executie verkreeg het gehele volk uitstel en daardoor ene geschikte gelegenheid, om zich zoveel mogelijk daartegen te stellen en gezantschappen in de verte te zenden tot Zijnen Protector en Bondgenoot in de Hoogte.

Moeilijk is het te geloven, dat Haman zonder het lot dit lang uitstel aan de Joden vrijwillig zou gegeven hebben, daar hun nu tijd over bleef, om hun personen en eigendommen, door naar `t buitenland te vluchten, te verzekeren..

Onder alle bijgelovigheden der Heidenen was ook dit, dat zij sommige dagen als gelukkig, andere als ongelukkig beschouwden. Hetgeen op de eerstgenoemde ondernomen werd was, volgens het bijgeloof, van een goeden uitslag, en hetgeen men deed op de andere dagen was van een slecht gevolg. Zo hadden de Grieken en Romeinen hun gelukkige en ongelukkige dagen. Dat dit bijgeloof ook oudtijds bij de Perzen bestond, blijkt genoegzaam uit hetgeen men nog ten huidigen dage bij dit volk waarneemt. Als de koning op reis is doen zij hem soms des nachts opstaan en zijne reis in het slechtste weer en langs ongebaande wegen voortzetten, om de kwade sterren, gelijk zij het noemen, en de ongelukkige uren te ontwijken. Volgens deze bijgelovige begrippen was het geenszins om het even, wanneer Haman zijn ontwerp tegen de Joden ter uitvoering bracht. Met de daartoe gebruikelijke plechtigheden deed men onderzoek naar den tijd, welken men daartoe moest waarnemen; om gelukkig te slagen. Op welk ene wijze werd het lot oudtijds bij de Perzen geworpen? Sommigen menen, dat dit geschied is door middel van kruiken, in welke de loten geworpen werden. Deze leiden de benaming Pur af van het Hebreeuwse woord hetwelk een pot of kruik betekent. Anderen denken, dat het gemelde woord Perziaans is en "stoel" betekent, zodat de loten zou geschied van stalen staven of pijlen, op welke men de namen van personen of iets anders stelde, in den pijlkoker omschudde, en zo den enen na den anderen uittrok. Wat de latere Perzen aangaat, bij deze is niet alleen de sterrenwichelarij zeer in zwang, maar ook het waarzeggen. Zij geloven, dat de invloed der sterren de oorzaak is van elk voorval, en dat de godheid hun hetgeen gebeuren zal, door het lot, het werpen van den teerling, het opgooien van een stuk geld, of iets dergelijks wil bekend maken, wanneer dit met de behoorlijke plechtigheid en ene godsdienstige zedigheid geschiedt. Ook bedienen zij zich van den Alkoran tot het lot. Zo iemand begerig is te weten, of ene zekere onderneming wl of kwalijk slagen zal, begeeft hij zich naar enen priester, die, na zich gewassen, verschoond en gebeden te hebben, den Alkoran in zijne hand neemt en laat openvallen. Zo nu de plaats, waar het oog van den priester het eerst op valt, een gebod behelst, is het een gelukkig voorteken, maar behelst zij een verbod, zo zou de zaak zeer slecht uitvallen. Op soortgelijke wijze bedienden zich ook de Romeinen ten zelfde einde van de schriften van Virgilius, en deze loterij noemden zij Sortes Virgilianae, in navolging der Grieken, die daartoe de schriften van Homerus gebruikten. Welk ene wijze van loten in geval van Haman heeft plaats gehad, kunnen wij niet bepalen. Dit loten geschiedde van dag tot dag en van maand tot maand. Dit moet naar onze mening zo begrepen worden, dat de waarzeggers het lot geworpen hebben over alle dagen der achtereenvolgende maanden. Het lot, hetwelk de waarzeggers in de maand Nisan over de onderscheidene dagen der bijzondere maanden wierpen, wees hun den 13den van de laatste maand aan als enen gelukkigen dag, op welken men de uitroeiing der Joden met goed gevolg kon ondernemen..

2) D.w.z. Men wierp op den eersten der maand voor alle dagen van het jaar het lot, om den voor dezen moord gunstigen dag te vernemen. Het lot wees nu aan de twaalfde maand. De dag wordt hier niet gemeld.

Vers 8

8. Want Haman had, toen het gehele plan op de toestemming des konings na gereed was, tot den koning Ahasveros gezegd, daar hij huichelachtig het belang van den staat voorgaf, sluw de leugen met waarheid vermengde en op de ijdelheid en eergierigheid des konings listig rekende: Er is een volk, zo nietswaardig, dat ik zijn naam niet noemen wil, verstrooid en verdeeld onder de volken in al de landschappen uws koninkrijks, en hun wetten, die zij voor alleen geldend houden, en gestreng waarnemen, zijn verscheiden, verschillende van de wetten aller volken; zij zijn dus een vreemdsoortig bestanddeel in het rijk, dat de orde verstoort; ook doen zij des konings wetten niet, zij zijn rebellen; daarom is het den koning niet oorbaar, niet overeenkomstig zijne waardigheid, hen te laten blijven.

Vers 8

8. Want Haman had, toen het gehele plan op de toestemming des konings na gereed was, tot den koning Ahasveros gezegd, daar hij huichelachtig het belang van den staat voorgaf, sluw de leugen met waarheid vermengde en op de ijdelheid en eergierigheid des konings listig rekende: Er is een volk, zo nietswaardig, dat ik zijn naam niet noemen wil, verstrooid en verdeeld onder de volken in al de landschappen uws koninkrijks, en hun wetten, die zij voor alleen geldend houden, en gestreng waarnemen, zijn verscheiden, verschillende van de wetten aller volken; zij zijn dus een vreemdsoortig bestanddeel in het rijk, dat de orde verstoort; ook doen zij des konings wetten niet, zij zijn rebellen; daarom is het den koning niet oorbaar, niet overeenkomstig zijne waardigheid, hen te laten blijven.

Vers 9

9. Indien het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, een koninklijk edict worden uitgevaardigd, dat men hen verdoe, hen ombrenge, zo zal ik, ter vergoeding van het van belastingen uit het eigendom van dat volk, tien duizend talenten zilvers, opwegen in de handen dergenen, die het werk doen, om in des konings schatten te brengen 1).

1) Wat Haman tegen het Joodse volk aanvoert is grotendeels waar, maar bevat zijne bijzondere roeping, zijne voorrechten, waardoor het het ware volk van God was. Haman haat als een echt werktuig des duivels in hen het goddelijke, hij haat hen als kinderen van God. Daarom is het natuurlijk, dat zijne verwijten en lasteringen evenzo ten tijde tegen de gelovigen verheven zijn. Het is der wereld een doorn in het oog, dat de gelovigen, hoewel heinde en ver verstrooid, toch ene nauw samenhangende gemeente van heiligen zijn, werkelijk een volk; dat zij zich van haar willen onderscheiden door hun gehele denken, spreken en handelen, dat zij, zo als de wereld zegt, beter willen zijn, dan andere mensen. "Dat de gelovigen niet naar des konings wetten doen, is steeds de hoofdaanklacht geweest bij de anti-christelijke menigte, waarvan Haman een afbeeldsel is; de kinderen Gods moeten zijn oproermakers, vrede-verstoorders, die zich aan gene orde onderwerpen, waardoor het gemene volk slechts opgezet wordt. Daarvoor moesten ook Christus en Zijne Apostelen zich laten houden (Luke 23:2,Luke 23:5). Het is echter ene onwaarheid boven alle onwaarheden. Want het voornaamste in zulke zielen is de gehoorzaamheid en de onderwerping onder de geboden Gods, waardoor zij alles, zowel het goede als het kwade, dat hun overkomt, gewillig aannemen. Hun gelatenheid onder den gehelen wil van God is het grootste teken van hun gehoorzaamheid. En toch beschuldigt men hen van ongehoorzaamheid. Want de mensen willen, dat zij hun gehoorzaam zijn in dingen, waarin men onmogelijk iemand anders dan God gehoorzaam kan zijn.

Nevens den diabolischen haat tegen God en Zijn volk en zijn moordlust, openbaart zich hier ene nederige grootspraak in Haman. Hij belooft ene zo enorme som te geven, om den koning te bewegen, wiens schatkist ten gevolge der Griekse oorlogen uitgeput is (zie Esther 10:1). Zeker niet in de mening, de som uit eigen zak te betalen; en toch van waar meende hij, zoveel als buit te zamen te zullen brengen, vooral bij de roofzucht der Satrapen? Hij rekende er wel aanstonds op, dat de koning de aanbieding niet zou aannemen, en wilde hem slechts aanleiding geven, om den gehelen buit aan hem over te laten..

Vers 9

9. Indien het den koning goeddunkt, laat er geschreven worden, een koninklijk edict worden uitgevaardigd, dat men hen verdoe, hen ombrenge, zo zal ik, ter vergoeding van het van belastingen uit het eigendom van dat volk, tien duizend talenten zilvers, opwegen in de handen dergenen, die het werk doen, om in des konings schatten te brengen 1).

1) Wat Haman tegen het Joodse volk aanvoert is grotendeels waar, maar bevat zijne bijzondere roeping, zijne voorrechten, waardoor het het ware volk van God was. Haman haat als een echt werktuig des duivels in hen het goddelijke, hij haat hen als kinderen van God. Daarom is het natuurlijk, dat zijne verwijten en lasteringen evenzo ten tijde tegen de gelovigen verheven zijn. Het is der wereld een doorn in het oog, dat de gelovigen, hoewel heinde en ver verstrooid, toch ene nauw samenhangende gemeente van heiligen zijn, werkelijk een volk; dat zij zich van haar willen onderscheiden door hun gehele denken, spreken en handelen, dat zij, zo als de wereld zegt, beter willen zijn, dan andere mensen. "Dat de gelovigen niet naar des konings wetten doen, is steeds de hoofdaanklacht geweest bij de anti-christelijke menigte, waarvan Haman een afbeeldsel is; de kinderen Gods moeten zijn oproermakers, vrede-verstoorders, die zich aan gene orde onderwerpen, waardoor het gemene volk slechts opgezet wordt. Daarvoor moesten ook Christus en Zijne Apostelen zich laten houden (Luke 23:2,Luke 23:5). Het is echter ene onwaarheid boven alle onwaarheden. Want het voornaamste in zulke zielen is de gehoorzaamheid en de onderwerping onder de geboden Gods, waardoor zij alles, zowel het goede als het kwade, dat hun overkomt, gewillig aannemen. Hun gelatenheid onder den gehelen wil van God is het grootste teken van hun gehoorzaamheid. En toch beschuldigt men hen van ongehoorzaamheid. Want de mensen willen, dat zij hun gehoorzaam zijn in dingen, waarin men onmogelijk iemand anders dan God gehoorzaam kan zijn.

Nevens den diabolischen haat tegen God en Zijn volk en zijn moordlust, openbaart zich hier ene nederige grootspraak in Haman. Hij belooft ene zo enorme som te geven, om den koning te bewegen, wiens schatkist ten gevolge der Griekse oorlogen uitgeput is (zie Esther 10:1). Zeker niet in de mening, de som uit eigen zak te betalen; en toch van waar meende hij, zoveel als buit te zamen te zullen brengen, vooral bij de roofzucht der Satrapen? Hij rekende er wel aanstonds op, dat de koning de aanbieding niet zou aannemen, en wilde hem slechts aanleiding geven, om den gehelen buit aan hem over te laten..

Vers 10

10. Toen trok de koning zijnen ring 1), door welks zegel Haman deze en andere bevelen als onherroepelijke wetten kon uitvaardigen, van zijne hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartij.

1) Zulke zegelringen behoorden ook tot de sieraden der koningen van Egypte en van Israël (Genesis 41:42. 1 Kings 21:8). De Perzische koningen hadden ze ook. Thueydides spreekt van Xerxes' zegel, dat Artabasus aan Pausanias moest vertonen. Op dien ring meent men, dat het beeld van Xerxes gesneden was, of van Cyrus, den eersten koning van Perzië, of het paard van Darius Hystaspes. Volgens Curtius gebruikte Alexander de Grote ook het zegel van Darius Codomannus..

Vers 10

10. Toen trok de koning zijnen ring 1), door welks zegel Haman deze en andere bevelen als onherroepelijke wetten kon uitvaardigen, van zijne hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartij.

1) Zulke zegelringen behoorden ook tot de sieraden der koningen van Egypte en van Israël (Genesis 41:42. 1 Kings 21:8). De Perzische koningen hadden ze ook. Thueydides spreekt van Xerxes' zegel, dat Artabasus aan Pausanias moest vertonen. Op dien ring meent men, dat het beeld van Xerxes gesneden was, of van Cyrus, den eersten koning van Perzië, of het paard van Darius Hystaspes. Volgens Curtius gebruikte Alexander de Grote ook het zegel van Darius Codomannus..

Vers 11

11. En de koning zei tot Haman: Dat zilver zij u geschonken van wege uwe verdienste voor de rust en veiligheid van den Staat, ook dat volk, om daarmee te doen, naar dat het goed is in uwe ogen 1).

1) Wie zulk een bloedbad of zulk een moordplan onmogelijk voorkomt, die denke slechts aan de bloedbruiloft te Parijs.

Ook Lodewijk XIV gaf door terugroeping van het edict van Nantes zijne toestemming tot verdelging van ene bijna evenzo grote menigte van mensen, die wel zijne beste onderdanen waren..

Degenen, die de geloofwaardigheid van dit Boek ontkennen en er op wijzen, dat zulk een daad van een vorst ongerijmd is, die zonder nader onderzoek een deel zijner onderdanen, ja, een geheel volk ten dode overgeeft, vergeten, dat ook ongewijde Schrijvers, zoals Herodotus, ons dezen Perzischen monarch schetsen als een man, die hoegenaamd niets gaf om het leven zijner onderdanen en geheel handelde naar zijne luimen en driften. (Herod. L. VII. C. 35. 37. Lib. VIII C. 109). 12. Toen werden de schrijvers des konings (Ezra 7:6 ) geroepen in de eerste maand, op den dertienden dag van deze, en er werd geschreven naar alles, wat Haman beval, aan de stadhouders, de satrapen des konings (Daniel 6:1), en aan de landvoogden, die, onder de satrapen staande over elk landschap waren, vooral om de belastingen te innen (Nehemiah 2:8), en aan de vorsten, de krijgsoversten van elk volk, elk landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijne spraak (Esther 1:22); er werd geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld.

Het Boek van Esther was wegens zijn inhoud bijzonder aantrekkelijk voor de fantasie en zifterij der Egyptische Joden; deze hebben daarom vele omwerkingen en versieringen ondernomen, zodat er nu ene menigte van apocriefe bijvoegsels is, die de vermeende leemte van het Boek aanvullen en de daad vermelden, maar niet medegedeelde actenstukken willen geven, die echter met de opgaven meermalen in tegenspraak komen, en ook onder elkaar in geen juisten samenhang staan. Onder den titel: Aanhangsel van Esther, zijn zij met recht onder de Apocriefen gerangschikt. Het eerste uit vier verzen bestaande Hoofdstuk van dit aanhangsel, dat wij hier ter lezing aanbevelen, deelt in enigermate opgeblazen stijl het bevel van den koning (hier, even als in de Septuaginta, Vulgata en dien ten gevolge ook in de Katholieke kerk, voor Artaxerxes Longimanus gehouden) aan de 127 Satrapen van zijn rijk mede. Dat bevel houdt in, het onder de volken vermengd levende en met zijne eigenaardige meningen voor het land nadelig geworden volk der Joden op den 14den dag der 12de maand (volgens het canonieke Boek Esther, Esther 3:12; Esther 8:12; Esther 9:1,Esther 9:17 was de 13de dag daartoe bestemd) zonder erbarmen met het zwaard om te brengen. Deze brief is in tegenspraak met de gehele voorstelling in onze afdeling, volgens welke niet de koning onmiddellijk, maar Haman in `s konings naam het edict uitvaardigde..

Vers 11

11. En de koning zei tot Haman: Dat zilver zij u geschonken van wege uwe verdienste voor de rust en veiligheid van den Staat, ook dat volk, om daarmee te doen, naar dat het goed is in uwe ogen 1).

1) Wie zulk een bloedbad of zulk een moordplan onmogelijk voorkomt, die denke slechts aan de bloedbruiloft te Parijs.

Ook Lodewijk XIV gaf door terugroeping van het edict van Nantes zijne toestemming tot verdelging van ene bijna evenzo grote menigte van mensen, die wel zijne beste onderdanen waren..

Degenen, die de geloofwaardigheid van dit Boek ontkennen en er op wijzen, dat zulk een daad van een vorst ongerijmd is, die zonder nader onderzoek een deel zijner onderdanen, ja, een geheel volk ten dode overgeeft, vergeten, dat ook ongewijde Schrijvers, zoals Herodotus, ons dezen Perzischen monarch schetsen als een man, die hoegenaamd niets gaf om het leven zijner onderdanen en geheel handelde naar zijne luimen en driften. (Herod. L. VII. C. 35. 37. Lib. VIII C. 109). 12. Toen werden de schrijvers des konings (Ezra 7:6 ) geroepen in de eerste maand, op den dertienden dag van deze, en er werd geschreven naar alles, wat Haman beval, aan de stadhouders, de satrapen des konings (Daniel 6:1), en aan de landvoogden, die, onder de satrapen staande over elk landschap waren, vooral om de belastingen te innen (Nehemiah 2:8), en aan de vorsten, de krijgsoversten van elk volk, elk landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijne spraak (Esther 1:22); er werd geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld.

Het Boek van Esther was wegens zijn inhoud bijzonder aantrekkelijk voor de fantasie en zifterij der Egyptische Joden; deze hebben daarom vele omwerkingen en versieringen ondernomen, zodat er nu ene menigte van apocriefe bijvoegsels is, die de vermeende leemte van het Boek aanvullen en de daad vermelden, maar niet medegedeelde actenstukken willen geven, die echter met de opgaven meermalen in tegenspraak komen, en ook onder elkaar in geen juisten samenhang staan. Onder den titel: Aanhangsel van Esther, zijn zij met recht onder de Apocriefen gerangschikt. Het eerste uit vier verzen bestaande Hoofdstuk van dit aanhangsel, dat wij hier ter lezing aanbevelen, deelt in enigermate opgeblazen stijl het bevel van den koning (hier, even als in de Septuaginta, Vulgata en dien ten gevolge ook in de Katholieke kerk, voor Artaxerxes Longimanus gehouden) aan de 127 Satrapen van zijn rijk mede. Dat bevel houdt in, het onder de volken vermengd levende en met zijne eigenaardige meningen voor het land nadelig geworden volk der Joden op den 14den dag der 12de maand (volgens het canonieke Boek Esther, Esther 3:12; Esther 8:12; Esther 9:1,Esther 9:17 was de 13de dag daartoe bestemd) zonder erbarmen met het zwaard om te brengen. Deze brief is in tegenspraak met de gehele voorstelling in onze afdeling, volgens welke niet de koning onmiddellijk, maar Haman in `s konings naam het edict uitvaardigde..

Vers 13

13. De brieven nu werden gezonden door de hand der lopers 1) tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde maand (deze is de maand Adar), en dat men hunnen buit hun have zou roven.

1) Herodotus (V: 14; VIII: 98) zegt van deze lopers of Aggaren: "onder de mensen is niets vlugger dan deze boden, welke door sneeuw, door regen, door hitte, noch door nacht belet kunnen worden in het spoedig volbrengen van hunnen tocht."

Vers 13

13. De brieven nu werden gezonden door de hand der lopers 1) tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde maand (deze is de maand Adar), en dat men hunnen buit hun have zou roven.

1) Herodotus (V: 14; VIII: 98) zegt van deze lopers of Aggaren: "onder de mensen is niets vlugger dan deze boden, welke door sneeuw, door regen, door hitte, noch door nacht belet kunnen worden in het spoedig volbrengen van hunnen tocht."

Vers 14

14. De inhoud 1) van het Esther 3:12 genoemde en aan alle beambten gezondene schrift was, dat er door de beambten ene wet zou gegeven worden in alle landschappen, openbaar aan alle volken 2), dat zij tegen dien dag, den 13den Adar, zouden gereed zijn tot een algemeen neder houwen der Joden.

1) De bijzondere inhoud wordt ons niet nader gemeld. Alleen de algemene inhoud en deze behelsde het besluit, dat alle Joden op den dertienden van Adar, van de twaalfde maand, moesten worden gedood.

2) Het afschrift werd open verzonden, opdat ieder het kon lezen en alle volken tegen den vastgestelden dag gereed zouden zijn. 15. De lopers gingen uit, voortgedrongen 1) zijnde door het woord des konings, en de wet werd of was uitgegeven in den burcht Susan 2). En de koning en Haman zaten intussen en dronken 3); doch de stad Susan, in welke bijzonder veel Joden woonden (zie Esther 4:16), was verward 4), op het bericht ontsteld, omdat men met recht voor den uitersten tegenstand der Joden en dien ten gevolge voor een algemeen bloedbad bevreesd was.

1) In het Hebreeën Dechoefim bidbar hamlek. Beter: ijlend, snel op het woord des konings. Dewijl het een woord, een bevel was van den koning zelven, met zijn zegel voorzien, liepen de boden zo snel mogelijk, opdat wel zo spoedig als het kon het bevel bekend zou zijn.

2) Dit wil niet zeggen, dat een gelijk gebod in den burcht Susan was gegeven, dit spreekt van zelf, maar is slechts ophelderend er bijgevoegd, om nogmaals de aandacht er op te vestigen, dat het koninklijke kracht bezat.

3) Welk een tegenstelling! maar is die enkele mededeling niet genoeg, om Ahasveros te doen kennen als iemand, die speelt met het leven zijner onderdanen. Terwijl het bevel onrust en vrees verwekt, doodsangst en rouw, zit hij met zijn gunsteling te eten en te dranken, zich om niets bekommerende, dan om zijn leven in wellust door te brengen. Dit is niet zwakheid, dit is niet toegeven aan den luim van een enkel ogenblik, dit is de openbaring van een wellustig en bloeddorstig karakter, dat, als het moet, tot de grootste gruwelen in staat is.

4) Laat uwen moed niet zakken, o gij gelovige, die als vreemdeling, hier en ginds verstrooid zijt. Er is ene hope op weg, die weinigen kennen. Maar gij moet eerst daarom nog strijden met gebed, hopen, geloven en onder alle beproevingen vlijtig en zonder ophouden het aangezicht van den Heere zoeken.

Wellicht heeft Haman den koning onthaald, om hem te danken voor de grote gunst, hem in het vergunnen van dit verzoek bewezen..

Zo Haman zijn wens had verkregen en de Joodse natie uitgeroeid ware geworden, wat zou er gekomen zijn van al de beloften? Hoe zouden de profetieën ten opzichte van den groten Verlosser der wereld vervuld zijn geworden? Eerder zou dus het eeuwig Besluit hebben moeten falen, v rdat dit duivels voornemen had kunnen volbracht worden..

Waartoe deze lange tijdruimte? Had hij voor de uitvoering zo lange voorbereiding nodig? Zeker niet. Even zo min kon de bedoeling zijn, om de Joden nu eens lang in angst te doen verkeren, maar veel meer de Joden gelegenheid te geven, met achterlating van al hun goederen, naar andere landen te vlieden, om hun leven te redden. Daarmee had Haman zijn doel bereikt. De Joden waren verdwenen uit zijn aangezicht en hij kon door het riskeren van hun goederen zich verrijken.

Aan de andere zijde echter laat zich, door dat Haman met de zaak zulk een spoed maakte, de zorg der Goddelijke Voorzienigheid over het Joodse volk niet ontkennen. Juist daardoor, dat er zo lange tijdruimte tussen de openbaarmaking van het bevel en den door het lot bestemden dag der uitvoering lag, werd het den Joden mogelijk gemaakt, middelen te beramen tot afwending van den gedreigden ondergang..

Op het laatste moet o.i. al de nadruk vallen. Door de verborgen gangen der Goddelijke Voorzienigheid komt Haman er toe, om zo vroeg het vonnis openbaar te maken. Het kan zijn, dat hij het deed, om de Joden weg te krijgen, maar het komt ons voor, dat daardoor veel meer zijn verregaande hoogmoed openbaar wordt. Nu hij eenmaal dit besluit zo gemakkelijk heeft verkregen, gunt hij zich geen tijd van bedaard overleg, maar ijlings moet ook de gehele wereld weten, welk een macht hij ten toon kan spreiden, welk een ongeschokt vertrouwen hij bij Ahasveros heeft. Maar daardoor zal hij zijn eigen graf delven en de verlossing der Joden tot stand brengen.

Vers 14

14. De inhoud 1) van het Esther 3:12 genoemde en aan alle beambten gezondene schrift was, dat er door de beambten ene wet zou gegeven worden in alle landschappen, openbaar aan alle volken 2), dat zij tegen dien dag, den 13den Adar, zouden gereed zijn tot een algemeen neder houwen der Joden.

1) De bijzondere inhoud wordt ons niet nader gemeld. Alleen de algemene inhoud en deze behelsde het besluit, dat alle Joden op den dertienden van Adar, van de twaalfde maand, moesten worden gedood.

2) Het afschrift werd open verzonden, opdat ieder het kon lezen en alle volken tegen den vastgestelden dag gereed zouden zijn. 15. De lopers gingen uit, voortgedrongen 1) zijnde door het woord des konings, en de wet werd of was uitgegeven in den burcht Susan 2). En de koning en Haman zaten intussen en dronken 3); doch de stad Susan, in welke bijzonder veel Joden woonden (zie Esther 4:16), was verward 4), op het bericht ontsteld, omdat men met recht voor den uitersten tegenstand der Joden en dien ten gevolge voor een algemeen bloedbad bevreesd was.

1) In het Hebreeën Dechoefim bidbar hamlek. Beter: ijlend, snel op het woord des konings. Dewijl het een woord, een bevel was van den koning zelven, met zijn zegel voorzien, liepen de boden zo snel mogelijk, opdat wel zo spoedig als het kon het bevel bekend zou zijn.

2) Dit wil niet zeggen, dat een gelijk gebod in den burcht Susan was gegeven, dit spreekt van zelf, maar is slechts ophelderend er bijgevoegd, om nogmaals de aandacht er op te vestigen, dat het koninklijke kracht bezat.

3) Welk een tegenstelling! maar is die enkele mededeling niet genoeg, om Ahasveros te doen kennen als iemand, die speelt met het leven zijner onderdanen. Terwijl het bevel onrust en vrees verwekt, doodsangst en rouw, zit hij met zijn gunsteling te eten en te dranken, zich om niets bekommerende, dan om zijn leven in wellust door te brengen. Dit is niet zwakheid, dit is niet toegeven aan den luim van een enkel ogenblik, dit is de openbaring van een wellustig en bloeddorstig karakter, dat, als het moet, tot de grootste gruwelen in staat is.

4) Laat uwen moed niet zakken, o gij gelovige, die als vreemdeling, hier en ginds verstrooid zijt. Er is ene hope op weg, die weinigen kennen. Maar gij moet eerst daarom nog strijden met gebed, hopen, geloven en onder alle beproevingen vlijtig en zonder ophouden het aangezicht van den Heere zoeken.

Wellicht heeft Haman den koning onthaald, om hem te danken voor de grote gunst, hem in het vergunnen van dit verzoek bewezen..

Zo Haman zijn wens had verkregen en de Joodse natie uitgeroeid ware geworden, wat zou er gekomen zijn van al de beloften? Hoe zouden de profetieën ten opzichte van den groten Verlosser der wereld vervuld zijn geworden? Eerder zou dus het eeuwig Besluit hebben moeten falen, v rdat dit duivels voornemen had kunnen volbracht worden..

Waartoe deze lange tijdruimte? Had hij voor de uitvoering zo lange voorbereiding nodig? Zeker niet. Even zo min kon de bedoeling zijn, om de Joden nu eens lang in angst te doen verkeren, maar veel meer de Joden gelegenheid te geven, met achterlating van al hun goederen, naar andere landen te vlieden, om hun leven te redden. Daarmee had Haman zijn doel bereikt. De Joden waren verdwenen uit zijn aangezicht en hij kon door het riskeren van hun goederen zich verrijken.

Aan de andere zijde echter laat zich, door dat Haman met de zaak zulk een spoed maakte, de zorg der Goddelijke Voorzienigheid over het Joodse volk niet ontkennen. Juist daardoor, dat er zo lange tijdruimte tussen de openbaarmaking van het bevel en den door het lot bestemden dag der uitvoering lag, werd het den Joden mogelijk gemaakt, middelen te beramen tot afwending van den gedreigden ondergang..

Op het laatste moet o.i. al de nadruk vallen. Door de verborgen gangen der Goddelijke Voorzienigheid komt Haman er toe, om zo vroeg het vonnis openbaar te maken. Het kan zijn, dat hij het deed, om de Joden weg te krijgen, maar het komt ons voor, dat daardoor veel meer zijn verregaande hoogmoed openbaar wordt. Nu hij eenmaal dit besluit zo gemakkelijk heeft verkregen, gunt hij zich geen tijd van bedaard overleg, maar ijlings moet ook de gehele wereld weten, welk een macht hij ten toon kan spreiden, welk een ongeschokt vertrouwen hij bij Ahasveros heeft. Maar daardoor zal hij zijn eigen graf delven en de verlossing der Joden tot stand brengen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Esther 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/esther-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile