Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-21.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 21Deuteronomy 21:1.
VAN DE DOODSLAG DOOR ONBEKENDEN; GEVANGEN VROUWEN; RECHT VAN DE EERSTGEBOORTE, ONGEHOORZAME ZONEN; OPHANGEN.
I. Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:23. Met de beveiliging van het menselijk leven staat eindelijk nog in verband het bevel ter verzoening van een door onbekenden gepleegde moord (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:9); vervolgens spreekt Mozes over een gevangen vrouw. die door een Israëliet ten huwelijk begeerd wordt (Deuteronomy 21:10-Deuteronomy 21:14); verder van het recht van de eerstgeboorte, dat de oudsten niet mag ontnomen worden ten behoeve van de zoon, van een meer beminde vrouw (Deuteronomy 21:15-Deuteronomy 21:17), over de bestraffing van een wederspannige zoon (Deuteronomy 21:18-Deuteronomy 21:21) en tenslotte over de begrafenis van een na de terechtstelling opgehangen moordenaar. Zo is hij van het burgerlijke tot het huiselijke leven overgegaan, maar zonder het eerste geheel uit het oog te verliezen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 21Deuteronomy 21:1.
VAN DE DOODSLAG DOOR ONBEKENDEN; GEVANGEN VROUWEN; RECHT VAN DE EERSTGEBOORTE, ONGEHOORZAME ZONEN; OPHANGEN.
I. Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:23. Met de beveiliging van het menselijk leven staat eindelijk nog in verband het bevel ter verzoening van een door onbekenden gepleegde moord (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:9); vervolgens spreekt Mozes over een gevangen vrouw. die door een Israëliet ten huwelijk begeerd wordt (Deuteronomy 21:10-Deuteronomy 21:14); verder van het recht van de eerstgeboorte, dat de oudsten niet mag ontnomen worden ten behoeve van de zoon, van een meer beminde vrouw (Deuteronomy 21:15-Deuteronomy 21:17), over de bestraffing van een wederspannige zoon (Deuteronomy 21:18-Deuteronomy 21:21) en tenslotte over de begrafenis van een na de terechtstelling opgehangen moordenaar. Zo is hij van het burgerlijke tot het huiselijke leven overgegaan, maar zonder het eerste geheel uit het oog te verliezen.
Vers 1
1. Wanneer1) ergens in het land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, om dat te erven, een verslagene zal gevonden worden, liggende in het veld, niet bekend zijnde, wie hem geslagen heeft.1) Door deze ceremonie leren wij hoe kostbaar bij God het leven van een mens is, omdat Hij, indien een moord had plaatsgehad, waarvan de bewerker onbekend was, een ontzondiging eist, waardoor de nabijgelegen steden zich van de besmetting van de misdaad moesten zuiveren. Waaruit blijkt, dat de aarde door het bloed van een mens zo bezoedeld wordt, dat wie door niet te straffen de moord voeden, zich aan hetzelfde vergrijp schuldig maken..
Deze plechtigheid werd ingesteld, ten einde het volk des te meer een afschrik mocht krijgen van het vergieten van onschuldig bloed, door hen te doen zien, hoe verontreinigend dit zij, niet alleen voor het geweten van hem, die het vergiet, waarom zij allen gestadig met David behoorden te bidden: Verlos mij van bloedschulden, maar ook voor het land, waarin onschuldig bloed is vergoten. Dit bloed roept tot de Overheid om rechtsoefening over de schuldige en indien dat geroep niet gehoord wordt, zo roept het tot de hemel, om rechtsoefening over het gehele land..
Vers 1
1. Wanneer1) ergens in het land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, om dat te erven, een verslagene zal gevonden worden, liggende in het veld, niet bekend zijnde, wie hem geslagen heeft.1) Door deze ceremonie leren wij hoe kostbaar bij God het leven van een mens is, omdat Hij, indien een moord had plaatsgehad, waarvan de bewerker onbekend was, een ontzondiging eist, waardoor de nabijgelegen steden zich van de besmetting van de misdaad moesten zuiveren. Waaruit blijkt, dat de aarde door het bloed van een mens zo bezoedeld wordt, dat wie door niet te straffen de moord voeden, zich aan hetzelfde vergrijp schuldig maken..
Deze plechtigheid werd ingesteld, ten einde het volk des te meer een afschrik mocht krijgen van het vergieten van onschuldig bloed, door hen te doen zien, hoe verontreinigend dit zij, niet alleen voor het geweten van hem, die het vergiet, waarom zij allen gestadig met David behoorden te bidden: Verlos mij van bloedschulden, maar ook voor het land, waarin onschuldig bloed is vergoten. Dit bloed roept tot de Overheid om rechtsoefening over de schuldige en indien dat geroep niet gehoord wordt, zo roept het tot de hemel, om rechtsoefening over het gehele land..
Vers 2
2. Zo zullen uw oudsten en uw rechters, uit de nabijgelegen plaatsen (Deuteronomy 16:18) uitgaan, naar de plaats waar hij ligt, en zij zullen de afstand meten naar de steden, die rondom de verslagene zijn.Vers 2
2. Zo zullen uw oudsten en uw rechters, uit de nabijgelegen plaatsen (Deuteronomy 16:18) uitgaan, naar de plaats waar hij ligt, en zij zullen de afstand meten naar de steden, die rondom de verslagene zijn.Vers 3
3. De stad nu, die de naaste zal zijn aan de verslagene, daar zullen de oudsten deze stad, als het meest aansprakelijk voor de misdaad, die in hun nabijheid geschied is, een jonge koe van de runderen nemen, waarmee nog niet gearbeid is, die aan het juk niet getrokken heeft, dus een tweejarige vaars, wier levenskracht nog niet in de dienst van mensen gebruikt is (Numeri. 19:2).Vers 3
3. De stad nu, die de naaste zal zijn aan de verslagene, daar zullen de oudsten deze stad, als het meest aansprakelijk voor de misdaad, die in hun nabijheid geschied is, een jonge koe van de runderen nemen, waarmee nog niet gearbeid is, die aan het juk niet getrokken heeft, dus een tweejarige vaars, wier levenskracht nog niet in de dienst van mensen gebruikt is (Numeri. 19:2).Vers 4
4. En de oudsten van deze stad zullen de jonge koe afbrengen in een ruw dal, 1) dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn, en dus ook nog niet door menselijkearbeid ontwijd is, en zij zullen deze jonge koe aldaar in het dal, met een bijl de nek doorhouwen. 2) 1) In het Hebreeuws Elnachal ethan. De "Zeventigen" vertalen dus ook in een ruw dal. Onze Statenvertaling geeft, in een ruw dal. Dezelfde uitdrukking komt ook voor in Amos 5:24, waar de Statenvertalers vertalen door "een sterke beek." Volgens de grondtekst beduidt het: in een dal, waardoor voortdurend water stroomt. Deze vertaling komt ook beter met de bedoeling van deze plechtige handeling overeen. Immers, indien de jonge koe in zo'n dal, dat dan ook niet bezaaid of bearbeid mocht worden, werd gedood, vloeide het bloed terstond met het water weg en was er geen gevaar, dat het land ermee bezoedeld werd. Integendeel, de bloedschuld werd dan weggedaan en het bloed kon dan niet weer boven komen, wat wel mogelijk was, indien de koe gedood werd op een stuk land, dat wel bearbeid of bezaaid werd..2) Vele uitleggers beschouwen het doden van de jonge koe als een offer, en wel als een zoenoffer, en houden dus de gehele handeling voor een eigenlijk zuiver godsdienstige. Dit is echter blijkbaar een dwaling. De zonde, waarvan hier gesproken wordt, is een moord, een bloedschuld, en voor deze hoeft de wet geen zoenoffer: de moordenaar moet sterven en zelfs de onopzettelijke brengt geen offer, maar wordt met een soort van ballingschap gestraft (Numbers 35:9). Wel verre dat de onbekende moordenaar door deze handeling gereinigd zou worden, werd integendeel de doodstraf op hem toegepast, indien men hem ontdekte. In de plechtigheid zelf is verder niet wat aan een zoenoffer doet denken, geen bloedsprenkeling voor Jehova's altaar, geen doding zoals bij het offerdier, de koe wordt niet geslacht maar de nek afgehouwen (Exodus 13:13; Exodus 34:23) en evenmin een gedeeltelijke verbranding, want het dier wordt terstond begraven; terwijl tenslotte niet de priester, als beambte van de godsdienst, maar de rechterlijke macht hier handelend optreedt. Merken wij verder op, dat reeds terstond (Deuteronomy 21:2) naast de oudsten de rechters werkzaam zijn, dan is het duidelijk, dat hier van een zuiver rechterlijke daad sprake is, die een zinnebeeldige betekenis heeft, nl. de voorstelling van het lot, dat de moordenaar treffen moest. Indien deze bekend was, zou men hem doden; nu echter wordt in zijn plaats op dezelfde wijze een koe gedood, zoals men gedurende de middeleeuwen de gevluchte misdadiger in effigie (in beeltenis) aan de galg hing, totdat men op zijn persoon deze straf kon toepassen.
Vers 4
4. En de oudsten van deze stad zullen de jonge koe afbrengen in een ruw dal, 1) dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn, en dus ook nog niet door menselijkearbeid ontwijd is, en zij zullen deze jonge koe aldaar in het dal, met een bijl de nek doorhouwen. 2) 1) In het Hebreeuws Elnachal ethan. De "Zeventigen" vertalen dus ook in een ruw dal. Onze Statenvertaling geeft, in een ruw dal. Dezelfde uitdrukking komt ook voor in Amos 5:24, waar de Statenvertalers vertalen door "een sterke beek." Volgens de grondtekst beduidt het: in een dal, waardoor voortdurend water stroomt. Deze vertaling komt ook beter met de bedoeling van deze plechtige handeling overeen. Immers, indien de jonge koe in zo'n dal, dat dan ook niet bezaaid of bearbeid mocht worden, werd gedood, vloeide het bloed terstond met het water weg en was er geen gevaar, dat het land ermee bezoedeld werd. Integendeel, de bloedschuld werd dan weggedaan en het bloed kon dan niet weer boven komen, wat wel mogelijk was, indien de koe gedood werd op een stuk land, dat wel bearbeid of bezaaid werd..2) Vele uitleggers beschouwen het doden van de jonge koe als een offer, en wel als een zoenoffer, en houden dus de gehele handeling voor een eigenlijk zuiver godsdienstige. Dit is echter blijkbaar een dwaling. De zonde, waarvan hier gesproken wordt, is een moord, een bloedschuld, en voor deze hoeft de wet geen zoenoffer: de moordenaar moet sterven en zelfs de onopzettelijke brengt geen offer, maar wordt met een soort van ballingschap gestraft (Numbers 35:9). Wel verre dat de onbekende moordenaar door deze handeling gereinigd zou worden, werd integendeel de doodstraf op hem toegepast, indien men hem ontdekte. In de plechtigheid zelf is verder niet wat aan een zoenoffer doet denken, geen bloedsprenkeling voor Jehova's altaar, geen doding zoals bij het offerdier, de koe wordt niet geslacht maar de nek afgehouwen (Exodus 13:13; Exodus 34:23) en evenmin een gedeeltelijke verbranding, want het dier wordt terstond begraven; terwijl tenslotte niet de priester, als beambte van de godsdienst, maar de rechterlijke macht hier handelend optreedt. Merken wij verder op, dat reeds terstond (Deuteronomy 21:2) naast de oudsten de rechters werkzaam zijn, dan is het duidelijk, dat hier van een zuiver rechterlijke daad sprake is, die een zinnebeeldige betekenis heeft, nl. de voorstelling van het lot, dat de moordenaar treffen moest. Indien deze bekend was, zou men hem doden; nu echter wordt in zijn plaats op dezelfde wijze een koe gedood, zoals men gedurende de middeleeuwen de gevluchte misdadiger in effigie (in beeltenis) aan de galg hing, totdat men op zijn persoon deze straf kon toepassen.
Vers 5
5. Dan, nadat aldus het eerste gedeelte van de handeling volbracht is, zullen de priesters, de kinderen van Levi, die in de dichtsbijzijnde priesterstad wonen (Deuteronomy 17:9), toetreden; want de HEERE, uw God, heeft hen verkoren, om Hem te dienen, en om in de Naam van de HEERE te zegenen, en naar hun mond zal alle twist en alle plaag, alle gevallen, waarin van schade aan het lichaam of zelfs aan het leven sprake is, afgedaan worden (Deuteronomy 16:18 vv.; 17:8; 18:5) daarom moeten zij de geroepen vertegenwoordigers van het goddelijk recht, bij de volgende handeling aanwezig zijn en de verklaring van de oudsten ontvangen (Deuteronomy 21:7,Deuteronomy 21:8).Vers 5
5. Dan, nadat aldus het eerste gedeelte van de handeling volbracht is, zullen de priesters, de kinderen van Levi, die in de dichtsbijzijnde priesterstad wonen (Deuteronomy 17:9), toetreden; want de HEERE, uw God, heeft hen verkoren, om Hem te dienen, en om in de Naam van de HEERE te zegenen, en naar hun mond zal alle twist en alle plaag, alle gevallen, waarin van schade aan het lichaam of zelfs aan het leven sprake is, afgedaan worden (Deuteronomy 16:18 vv.; 17:8; 18:5) daarom moeten zij de geroepen vertegenwoordigers van het goddelijk recht, bij de volgende handeling aanwezig zijn en de verklaring van de oudsten ontvangen (Deuteronomy 21:7,Deuteronomy 21:8).Vers 6
6. En alle oudsten van deze stad, die naast aan de verslagene zijn, zullen hun handen wassen 1) over deze jonge koe, die in dat dal de nek doorgehouwen is.1) De gewoonte, om als bewijs van onschuld de handen te wassen, vindt men Psalms 26:6; Psalms 73:13 Matthew 27:24. Zij was ook bij de Romeinen in zwang, die alzo aantoonden, dat zij hun handen niet met bloed bevlekt hadden.. 7. En zij zullen, gedurende het wassen, betuigen, en zich verdedigen tegen de verdenking, die op hen rust, alsof een uit hun stad die moord begaan zou hebben, en zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten, en onze ogen hebben het niet gezien, toen dit door anderen gedaan werd.
Vers 6
6. En alle oudsten van deze stad, die naast aan de verslagene zijn, zullen hun handen wassen 1) over deze jonge koe, die in dat dal de nek doorgehouwen is.1) De gewoonte, om als bewijs van onschuld de handen te wassen, vindt men Psalms 26:6; Psalms 73:13 Matthew 27:24. Zij was ook bij de Romeinen in zwang, die alzo aantoonden, dat zij hun handen niet met bloed bevlekt hadden.. 7. En zij zullen, gedurende het wassen, betuigen, en zich verdedigen tegen de verdenking, die op hen rust, alsof een uit hun stad die moord begaan zou hebben, en zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten, en onze ogen hebben het niet gezien, toen dit door anderen gedaan werd.
Vers 8
8. Wees genadig aan Uw volk Israël, dat Gij o HEERE, verlost hebt, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël, dat Gij het ons volk zou toerekenen en ons daarover bestraffen! En dat bloed zal voor hen verzoend zijn, zij zullen van alle verdenking omtrent aandeel of medeweten in die misdaad gezuiverd zijn.Vers 8
8. Wees genadig aan Uw volk Israël, dat Gij o HEERE, verlost hebt, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël, dat Gij het ons volk zou toerekenen en ons daarover bestraffen! En dat bloed zal voor hen verzoend zijn, zij zullen van alle verdenking omtrent aandeel of medeweten in die misdaad gezuiverd zijn.Vers 9
9. Alzo, op de voorgeschreven wijze, zult gij in alle (Deuteronomy 21:1) genoemde gevallen het onschuldig bloed uit het midden van u wegdoen, want gij zult doen wat recht is in de ogen van de HEERE, terwijl gij op de plechtigste wijze van alle schuld van medeplichtigheid aan dergelijke misdaden reinigt.De zonde en vooral de doodslag wordt reeds op zichzelf zozeer als een verstoring van de orde van God onder Zijn volk beschouwd, dat ook bij onbekendheid van de moordenaar een zekere schuld, die verzoend moest worden, op de bewoners van de stad ligt, waarin de moordenaar vermoedelijk woont..
Vers 9
9. Alzo, op de voorgeschreven wijze, zult gij in alle (Deuteronomy 21:1) genoemde gevallen het onschuldig bloed uit het midden van u wegdoen, want gij zult doen wat recht is in de ogen van de HEERE, terwijl gij op de plechtigste wijze van alle schuld van medeplichtigheid aan dergelijke misdaden reinigt.De zonde en vooral de doodslag wordt reeds op zichzelf zozeer als een verstoring van de orde van God onder Zijn volk beschouwd, dat ook bij onbekendheid van de moordenaar een zekere schuld, die verzoend moest worden, op de bewoners van de stad ligt, waarin de moordenaar vermoedelijk woont..
Vers 10
10. Wanneer gij zult uitgetrokken zijn tot de strijd tegen uw vijanden, die niet tot de Kananitische volken behoren, want deze moeten uitgeroeid worden, maar van de omliggende volken (Deuteronomy 20:1), en de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben in uw hand, dat gij hun gevangenen, de gevangenen van hen, als gevangene wegvoert.Vers 10
10. Wanneer gij zult uitgetrokken zijn tot de strijd tegen uw vijanden, die niet tot de Kananitische volken behoren, want deze moeten uitgeroeid worden, maar van de omliggende volken (Deuteronomy 20:1), en de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben in uw hand, dat gij hun gevangenen, de gevangenen van hen, als gevangene wegvoert.Vers 11
11. En gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij ze u tot vrouw neemt.Vers 11
11. En gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij ze u tot vrouw neemt.Vers 12
12. Zo zult gij haar binnen in uw huis brengen, en zij zal haar hoofd scheren, en haar nagels besnijden. 1)1) In de grondtekst staat eigenlijk maken. Nagels maken. Volgens sommigen, zo ook de Statenvertalers, besnijden, afsnijden. Volgens anderen o.a. Onkelos e.a. laten groeien. Besnijden zal het hier wel moeten betekenen, omdat zij ook het haar van hun hoofd moesten laten scheren, niet als bewijs van droefheid zo zeer, maar als bewijs, dat zij de besmettingen van het heidendom vaarwel zei en zich liet inlijven in het volk van God..
Van de afsnijdsels van de nagels wordt bij de Joden gezegd (Mikvaath): een heilige verbrandt ze, een rechtvaardige begraaft ze, een goddeloze strooit ze in het openbaar, d.w.z. op straat..
Vers 12
12. Zo zult gij haar binnen in uw huis brengen, en zij zal haar hoofd scheren, en haar nagels besnijden. 1)1) In de grondtekst staat eigenlijk maken. Nagels maken. Volgens sommigen, zo ook de Statenvertalers, besnijden, afsnijden. Volgens anderen o.a. Onkelos e.a. laten groeien. Besnijden zal het hier wel moeten betekenen, omdat zij ook het haar van hun hoofd moesten laten scheren, niet als bewijs van droefheid zo zeer, maar als bewijs, dat zij de besmettingen van het heidendom vaarwel zei en zich liet inlijven in het volk van God..
Van de afsnijdsels van de nagels wordt bij de Joden gezegd (Mikvaath): een heilige verbrandt ze, een rechtvaardige begraaft ze, een goddeloze strooit ze in het openbaar, d.w.z. op straat..
Vers 13
13. En zij zal het kleed van haar gevangenis van zich afleggen, en in uw huis zitten, en haar vader en haar moeder een maand lang bewenen; en daarna, wanneer zij zo uit de slavenstand verhoogd en tot de gemeenschap van Gods volk gekomen is, wanneer zij haar vaderlijk huis heeft vergeten, om geheel voor u te kunnen leven (Psalms 45:11) 2 Samuel 45:10, zult gij tot haar ingaan, en haar man zijn, en zij zal u tot vrouw zijn. 14. En het zal geschieden, indien gij geen behagen in haar hebt, haar later niet meer als vrouw wilt houden, dat gij haar zult laten gaan naar haar begeerte, waarheen zij wil, en haar dus de volle vrijheid geven, zoals ieder verplichtis, die een Israëlitische maagd gekocht heeft, om haar te huwen, maar dit niet doet, en haar ook niet aan zijn zoon geeft (Exodus 21:11); doch gij zult haar geenszins als slavin voor geld verkopen; gij zult met haar geen gewin drijven, 1) haar op geen enkele wijze meer tot eigen gebruik als slavin behandelen, daarom dat gij haar vernederd hebt, 2) waardoor zij minstens de rechten van een bijvrouw ontvangen heeft.1) In de hoofdzaak volgt Mozes na Deuteronomy 6:1 de volgorde van de 10 geboden. Tot Deuteronomy 16:17 behandelt hij de eerste vier geboden, Deuteronomy 18:22 het vijfde gebod; van nu aan spreekt hij over het zesde en regelt tot het einde van dit hoofdstuk de echtelijke en huiselijke betrekkingen. Bij Exodus 21:11 hebben wij reeds gezegd waarom de wet van Mozes de oorspronkelijke regel van God nog niet herstelt, volgens welke het huwelijk de onverbreekbare vereniging is van n man en n vrouw tot n vlees, maar de man toestaat n om in concubinaat met meer dan n vrouw te leven, n om een vrouw, die hem niet meer behaagt, te laten gaan (Deuteronomy 24:1). In het bovenvermelde geval, waar sprake is van het huwen of tot bijvrouw nemen van een krijgsgevangene, wordt alles aangewend, om de waardigheid van de vrouw en de heiligheid van het huwelijk op oudtestamentisch standpunt te eren. De Israëliet mag daarom een gevangen maagd niet terstond nemen, en zijn lusten bevredigen om haar daarna weer weg te zenden: hij moet haar eerst vrij laten, het natuurlijk gevoel eren, en haar tot vrouw nemen, terwijl zij bij verstoting niet weer aan de slavernij overgegeven mag worden. Zoals men de Bijbel ter hand moet nemen, om daarin niet te bladeren, maar te lezen, zo moet men ook niet lezen om de Bijbel te vervormen en te berispen, maar om door de Schrift hervormd te worden..
Uit dergelijke verordeningen leert men de wijsheid van de Goddelijke opvoeding bewonderen, die aan de ene kant zondige zwakheid toelaat, zolang er nog geen kracht is tot overwinning, en toch aan de andere kant het doel van de volkomenheid in het oog houdt en voorbereidt. "Niet de wet, maar slechts diep ingrijpende feiten kunnen de diep gewortelde beschouwingen en zeden van een volk veranderen; de wet moet zich accommoderen (naar de toestanden schikken), en zij brengt veel tot stand, wanneer zij ondanks deze schikking langzamerhand hervomt en verandert. De beschouwing, volgens welke men aan de vrouw niet behoefde te geven wat men van haar eist, de hele persoon, kon, door de lust van het vlees ontstaan en bestaande, pas uitgeroeid worden, toen een vrouw de Heiland van de wereld baarde, toen de vrouw in het deelgenootschap aan Gods heil op n lijn werd gesteld met de man..
2) Vernederd hebt. Onder dit vernederen moet verstaan worden niet verkrachten, maar haar smadelijk behandelen. Het was toch een smadelijke behandeling, zo'n vrouw aangedaan, door haar eerst hoop te geven, dat zij zijn echtgenote zou worden en haar toch, na haar een maand in zijn huis gehad te hebben, weg te zenden. De Heere wil hiermee het recht van de gevangengenomen slavinnen handhaven tegenover de willekeur van de man..
Vers 13
13. En zij zal het kleed van haar gevangenis van zich afleggen, en in uw huis zitten, en haar vader en haar moeder een maand lang bewenen; en daarna, wanneer zij zo uit de slavenstand verhoogd en tot de gemeenschap van Gods volk gekomen is, wanneer zij haar vaderlijk huis heeft vergeten, om geheel voor u te kunnen leven (Psalms 45:11) 2 Samuel 45:10, zult gij tot haar ingaan, en haar man zijn, en zij zal u tot vrouw zijn. 14. En het zal geschieden, indien gij geen behagen in haar hebt, haar later niet meer als vrouw wilt houden, dat gij haar zult laten gaan naar haar begeerte, waarheen zij wil, en haar dus de volle vrijheid geven, zoals ieder verplichtis, die een Israëlitische maagd gekocht heeft, om haar te huwen, maar dit niet doet, en haar ook niet aan zijn zoon geeft (Exodus 21:11); doch gij zult haar geenszins als slavin voor geld verkopen; gij zult met haar geen gewin drijven, 1) haar op geen enkele wijze meer tot eigen gebruik als slavin behandelen, daarom dat gij haar vernederd hebt, 2) waardoor zij minstens de rechten van een bijvrouw ontvangen heeft.1) In de hoofdzaak volgt Mozes na Deuteronomy 6:1 de volgorde van de 10 geboden. Tot Deuteronomy 16:17 behandelt hij de eerste vier geboden, Deuteronomy 18:22 het vijfde gebod; van nu aan spreekt hij over het zesde en regelt tot het einde van dit hoofdstuk de echtelijke en huiselijke betrekkingen. Bij Exodus 21:11 hebben wij reeds gezegd waarom de wet van Mozes de oorspronkelijke regel van God nog niet herstelt, volgens welke het huwelijk de onverbreekbare vereniging is van n man en n vrouw tot n vlees, maar de man toestaat n om in concubinaat met meer dan n vrouw te leven, n om een vrouw, die hem niet meer behaagt, te laten gaan (Deuteronomy 24:1). In het bovenvermelde geval, waar sprake is van het huwen of tot bijvrouw nemen van een krijgsgevangene, wordt alles aangewend, om de waardigheid van de vrouw en de heiligheid van het huwelijk op oudtestamentisch standpunt te eren. De Israëliet mag daarom een gevangen maagd niet terstond nemen, en zijn lusten bevredigen om haar daarna weer weg te zenden: hij moet haar eerst vrij laten, het natuurlijk gevoel eren, en haar tot vrouw nemen, terwijl zij bij verstoting niet weer aan de slavernij overgegeven mag worden. Zoals men de Bijbel ter hand moet nemen, om daarin niet te bladeren, maar te lezen, zo moet men ook niet lezen om de Bijbel te vervormen en te berispen, maar om door de Schrift hervormd te worden..
Uit dergelijke verordeningen leert men de wijsheid van de Goddelijke opvoeding bewonderen, die aan de ene kant zondige zwakheid toelaat, zolang er nog geen kracht is tot overwinning, en toch aan de andere kant het doel van de volkomenheid in het oog houdt en voorbereidt. "Niet de wet, maar slechts diep ingrijpende feiten kunnen de diep gewortelde beschouwingen en zeden van een volk veranderen; de wet moet zich accommoderen (naar de toestanden schikken), en zij brengt veel tot stand, wanneer zij ondanks deze schikking langzamerhand hervomt en verandert. De beschouwing, volgens welke men aan de vrouw niet behoefde te geven wat men van haar eist, de hele persoon, kon, door de lust van het vlees ontstaan en bestaande, pas uitgeroeid worden, toen een vrouw de Heiland van de wereld baarde, toen de vrouw in het deelgenootschap aan Gods heil op n lijn werd gesteld met de man..
2) Vernederd hebt. Onder dit vernederen moet verstaan worden niet verkrachten, maar haar smadelijk behandelen. Het was toch een smadelijke behandeling, zo'n vrouw aangedaan, door haar eerst hoop te geven, dat zij zijn echtgenote zou worden en haar toch, na haar een maand in zijn huis gehad te hebben, weg te zenden. De Heere wil hiermee het recht van de gevangengenomen slavinnen handhaven tegenover de willekeur van de man..
Vers 14
14. Want de HEERE, uw God, wandelt in het midden van uw leger, waarin de Verbondsark, het teken van Gods heilige aanwezigheid, meegenomen wordt (Deuteronomy 20:4 Numbers 10:35 vv. Numbers 14:44; Numbers 31:6; 1 Samuel 4:4; 1 Samuel 14:18; 1 Samuel 14:2 Samuël 11:11) om u te verlossen en om uw vijanden voor uw aangezicht in uw macht te geven; daarom zal uw leger heilig zijn en heilig gehouden worden, opdat Hij niets schandelijks, 1) waarvoor men zich in deaanwezigheid van de heilige Koning te schamen heeft, onder u zie, en achterwaarts van u afkeert. 2) 1) In het Hebreeuws Erwath dabar. Letterlijk: iets bloots van een zaak, dat is: iets, dat met het schaamtegevoel in strijd is. Gebeurde dit, dan was het met de heilighouding van het leger in strijd, en omdat de heilige God geen gemeenschap met het onheilige of met iets onheiligs kon hebben, zou daarvan het gevolg zijn, dat de Heere het leger verliet..2) V r het heengaan van Sinaï, toen Israël tot een krijgsleger gevormd was, moesten allen, die met langdurige onreinheid bezocht waren, uit de legerplaats verwijderd worden (Numeri. 5:1-4). Bij de toekomstige krijgstochten moeten ook allen, die in lichtere mate onrein waren, zich verwijderen. Zelfs de natuurlijke afgang mocht niet in het leger plaats vinden, want ofschoon deze als in onze natuur gegrond, niets schandelijks heeft, toch zou het een gebrek aan eerbied tegenover God openbaren, wanneer het volk niet verborg, wat zozeer aan dood en ontbinding herinnerde (zie Exodus 20:26 en zie Exodus 28:41)
15. Gij zult een knecht van een buitenlander aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn, 1) daar het recht van zo'n meester in uw land evenmin geldt als het recht van zijn volk.
1) Hier is bedoeld een knecht, een slaaf, die door zijn heidense meester verdrukt werd. Deze meester had in het joodse land geen recht. Wilde zo'n heiden de godsdienst van Israël aannemen, dan mocht hij blijven wonen waar hij verkoos. Kanan wordt hier door God gemaakt tot een vrijplaats voor mishandelde slaven, die aldaar behoud voor hun leven zoeken..
16. Hij zal bij u blijven in het midden van u, in de plaats, die hij u zal verkiezen, in n van uw poorten, waar het goed voor hem is, opdat hij niet aan eenonmenselijke behandeling door zijn heer blootgesteld wordt; gij zult hem niet verdrukken, maar naar het recht van de vreemdelingen behandelen (zie "Exodus 22:21" zie "Leviticus 7:9).
17. Er zal geen hoer 1) zijn onder de dochters van Israël, en er zal geen schandjongen, die tot eer van een god met mannen schandelijkheid bedrijft (Genesis 19:5) zijn onder de zonen van Israël (1 Kings 14:24; 1 Kings 15:12; 1 Kings 22:47; 2 Kings 23:7).
1) Bedoeld is hier niet, een gewone ontuchtige vrouw. Ook dit mocht niet. Maar iemand, die zich ter ere van een heidense afgod overgaf, zoals geschiedde bij de godsdienstplechtigheden ter ere van Astarte. In het Hebreeuws heet zij een Kedescha, d.i. een gewijde..
18. Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs, 1) wat hoeren en schandjongens zich laten betalen, in het huis van de HEERE, uw God, brengen tot enige gelofte, zoals de heidense prostitus aan de goden beloven wat zij met hun schandelijk bedrijf winnen; want ook die beiden, de gave en de gever, zijn de HEERE, uw God, een gruwel.
1)Hondengeld heet de beloning van een schandjongen, want slechts onder de honden vindt men een dergelijke onnatuurlijke beweging, vgl. het Griekse woord kinaidov en Revelation 2:15. Aphek op de Libanon Joshua 13:4) was wegens deze zonde berucht.. 19. Gij zult aan uw broeder, uw volksgenoot, niet a) woekeren, van hem geen rente, aannemen, wanneer gij hem leent, met woeker van geld, met woeker van spijze, opdat gij een grotere voorraad van hem terugeist, met woeker vanenig ding, waarmee men woekert (Exodus 22:25 Leviticus 25:36, ).
a) Nehemiah. 5:7, Luke 6:34,
Vers 14
14. Want de HEERE, uw God, wandelt in het midden van uw leger, waarin de Verbondsark, het teken van Gods heilige aanwezigheid, meegenomen wordt (Deuteronomy 20:4 Numbers 10:35 vv. Numbers 14:44; Numbers 31:6; 1 Samuel 4:4; 1 Samuel 14:18; 1 Samuel 14:2 Samuël 11:11) om u te verlossen en om uw vijanden voor uw aangezicht in uw macht te geven; daarom zal uw leger heilig zijn en heilig gehouden worden, opdat Hij niets schandelijks, 1) waarvoor men zich in deaanwezigheid van de heilige Koning te schamen heeft, onder u zie, en achterwaarts van u afkeert. 2) 1) In het Hebreeuws Erwath dabar. Letterlijk: iets bloots van een zaak, dat is: iets, dat met het schaamtegevoel in strijd is. Gebeurde dit, dan was het met de heilighouding van het leger in strijd, en omdat de heilige God geen gemeenschap met het onheilige of met iets onheiligs kon hebben, zou daarvan het gevolg zijn, dat de Heere het leger verliet..2) V r het heengaan van Sinaï, toen Israël tot een krijgsleger gevormd was, moesten allen, die met langdurige onreinheid bezocht waren, uit de legerplaats verwijderd worden (Numeri. 5:1-4). Bij de toekomstige krijgstochten moeten ook allen, die in lichtere mate onrein waren, zich verwijderen. Zelfs de natuurlijke afgang mocht niet in het leger plaats vinden, want ofschoon deze als in onze natuur gegrond, niets schandelijks heeft, toch zou het een gebrek aan eerbied tegenover God openbaren, wanneer het volk niet verborg, wat zozeer aan dood en ontbinding herinnerde (zie Exodus 20:26 en zie Exodus 28:41)
15. Gij zult een knecht van een buitenlander aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn, 1) daar het recht van zo'n meester in uw land evenmin geldt als het recht van zijn volk.
1) Hier is bedoeld een knecht, een slaaf, die door zijn heidense meester verdrukt werd. Deze meester had in het joodse land geen recht. Wilde zo'n heiden de godsdienst van Israël aannemen, dan mocht hij blijven wonen waar hij verkoos. Kanan wordt hier door God gemaakt tot een vrijplaats voor mishandelde slaven, die aldaar behoud voor hun leven zoeken..
16. Hij zal bij u blijven in het midden van u, in de plaats, die hij u zal verkiezen, in n van uw poorten, waar het goed voor hem is, opdat hij niet aan eenonmenselijke behandeling door zijn heer blootgesteld wordt; gij zult hem niet verdrukken, maar naar het recht van de vreemdelingen behandelen (zie "Exodus 22:21" zie "Leviticus 7:9).
17. Er zal geen hoer 1) zijn onder de dochters van Israël, en er zal geen schandjongen, die tot eer van een god met mannen schandelijkheid bedrijft (Genesis 19:5) zijn onder de zonen van Israël (1 Kings 14:24; 1 Kings 15:12; 1 Kings 22:47; 2 Kings 23:7).
1) Bedoeld is hier niet, een gewone ontuchtige vrouw. Ook dit mocht niet. Maar iemand, die zich ter ere van een heidense afgod overgaf, zoals geschiedde bij de godsdienstplechtigheden ter ere van Astarte. In het Hebreeuws heet zij een Kedescha, d.i. een gewijde..
18. Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs, 1) wat hoeren en schandjongens zich laten betalen, in het huis van de HEERE, uw God, brengen tot enige gelofte, zoals de heidense prostitus aan de goden beloven wat zij met hun schandelijk bedrijf winnen; want ook die beiden, de gave en de gever, zijn de HEERE, uw God, een gruwel.
1)Hondengeld heet de beloning van een schandjongen, want slechts onder de honden vindt men een dergelijke onnatuurlijke beweging, vgl. het Griekse woord kinaidov en Revelation 2:15. Aphek op de Libanon Joshua 13:4) was wegens deze zonde berucht.. 19. Gij zult aan uw broeder, uw volksgenoot, niet a) woekeren, van hem geen rente, aannemen, wanneer gij hem leent, met woeker van geld, met woeker van spijze, opdat gij een grotere voorraad van hem terugeist, met woeker vanenig ding, waarmee men woekert (Exodus 22:25 Leviticus 25:36, ).
a) Nehemiah. 5:7, Luke 6:34,
Vers 15
15. Wanneer een man twee vrouwen heeft, zoals de aartsvader Jakob in Rachel en Lea (Genesis 29:14), een beminde en een gehate, een die achteruitgezet wordt (Matthew 6:24 Luke 14:26 Malachi 1:2 ), en de beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, en wel zo, dat de eerstgeborenzoon van de gehate zal zijn.Vers 15
15. Wanneer een man twee vrouwen heeft, zoals de aartsvader Jakob in Rachel en Lea (Genesis 29:14), een beminde en een gehate, een die achteruitgezet wordt (Matthew 6:24 Luke 14:26 Malachi 1:2 ), en de beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, en wel zo, dat de eerstgeborenzoon van de gehate zal zijn.Vers 16
16. Zo zal het geschieden, ten dage dat hij zijn zonen zal doen erven wat hij heeft, dat hij niet zal vermogen het dubbel deel van de eerstgeboorte te geven aan de zoon van de beminde, voor het aangezicht 1) van de zoon van de gehate, die de eerstgeborene is.1) Voor het aangezicht van de zoon van de gehate wil zeggen, tegenover de zoon, met voorbijgang van de zoon van de gehate, terwijl deze in leven is..
Vers 16
16. Zo zal het geschieden, ten dage dat hij zijn zonen zal doen erven wat hij heeft, dat hij niet zal vermogen het dubbel deel van de eerstgeboorte te geven aan de zoon van de beminde, voor het aangezicht 1) van de zoon van de gehate, die de eerstgeborene is.1) Voor het aangezicht van de zoon van de gehate wil zeggen, tegenover de zoon, met voorbijgang van de zoon van de gehate, terwijl deze in leven is..
Vers 17
17. Maar de eerstgeborene, de zoon van de gehate, indien deze nog in leven is, zal hij erkennen en als zodanig behandelen, a) gevende hem het dubbele deel van alles, 1) wat bij hem zal worden gevonden (zie "Genesis 25:30); want hij is het beginsel van zijn kracht (Genesis 49:3), het recht van de eerstgeboorte is van hem, 2) door Goddelijke beschikking, en zal hem daarom niet door mensen ontnomen worden.a) 1 Chronicles 5:1
1) In het Hebreeuws Phi Schenaim. Eigenlijk: een mond voor twee, d.w.z. een aandeel voor twee, of een dubbel aandeel. Werd in de vorige pericoop het recht van de slavin verdedigd tegen de willekeur van de man, hier wordt het recht van de eerstgeborene gehandhaafd tegenover de mogelijke willekeur van de vader in de uitoefening van zijn macht, terwijl in de volgende de macht van de vader wordt beperkt, zijn zoverre, dat niet hij zelf het recht over leven en dood heeft ten opzichte van de kinderen, maar dat hij in deze onder de hoge Overheid staat..
2) De geschiedenis van de aartsvaders, ofschoon menigmaal overdracht van het eerstgeboorterecht (Genesis 27:27; Genesis 48:13; Genesis 49:3) vermeldende, is nimmer in strijd met deze wet, want de aartsvaders maken in dit opzicht geen verandering uit willekeur of liefde tot de moeders, maar op Gods bevel. Hetzelfde geldt later met betrekking tot Salamo (1 Kings 1:1)
Vers 17
17. Maar de eerstgeborene, de zoon van de gehate, indien deze nog in leven is, zal hij erkennen en als zodanig behandelen, a) gevende hem het dubbele deel van alles, 1) wat bij hem zal worden gevonden (zie "Genesis 25:30); want hij is het beginsel van zijn kracht (Genesis 49:3), het recht van de eerstgeboorte is van hem, 2) door Goddelijke beschikking, en zal hem daarom niet door mensen ontnomen worden.a) 1 Chronicles 5:1
1) In het Hebreeuws Phi Schenaim. Eigenlijk: een mond voor twee, d.w.z. een aandeel voor twee, of een dubbel aandeel. Werd in de vorige pericoop het recht van de slavin verdedigd tegen de willekeur van de man, hier wordt het recht van de eerstgeborene gehandhaafd tegenover de mogelijke willekeur van de vader in de uitoefening van zijn macht, terwijl in de volgende de macht van de vader wordt beperkt, zijn zoverre, dat niet hij zelf het recht over leven en dood heeft ten opzichte van de kinderen, maar dat hij in deze onder de hoge Overheid staat..
2) De geschiedenis van de aartsvaders, ofschoon menigmaal overdracht van het eerstgeboorterecht (Genesis 27:27; Genesis 48:13; Genesis 49:3) vermeldende, is nimmer in strijd met deze wet, want de aartsvaders maken in dit opzicht geen verandering uit willekeur of liefde tot de moeders, maar op Gods bevel. Hetzelfde geldt later met betrekking tot Salamo (1 Kings 1:1)
Vers 18
18. Wanneer1) iemand een moedwillige en weerspannnige zoon heeft, die de stem van zijn vader en de stem van zijn moeder niet gehoorzaam is, en zij hem gekastijd zullen hebben, en hij naar hen niet horen zal, maar zich ook dan nog blijft verzetten.1) Het is niet twijfelachtig, of met moedwillige zonen worden aangeduid, allen die hun vader en moeder beledigen en trotseren. Want indien het een hoofdmisdaad is de ouders niet te gehoorzamen, nog veel erger is hen te slaan en wonden toe te brengen en met smaadredenen te overladen. In hoofdzaak kondigt Mozes hier aan, dat zij de dood waardig zijn, die zo onbuigzaam en onhandelbaar van zinnen zijn, dat zij het gezag van vader en moeder verachten en voor niets houden. Waaruit ook kan worden opgemaakt, wat het is vader en moeder te eren, want geen straf wordt geëist, tenzij wanneer het voorschrift wordt overtreden. Omdat de wet daarom de dood eist voor allen, die de tucht van de ouders trots van zich schudden, daaruit volgt, dat zij de ouders de verschuldigde eer ontnemen. Doch een zeer goede beperking wordt voorgesteld, wanneer God wel toelaat, dat op het getuigenis van de vader en de moeder het vonnis wordt geveld, maar toch beveelt, dat de zaak publiek zal behandeld worden, opdat niemand op een private uitspraak ter dood zou worden gebracht. Volgens het Romeinse recht was aan de vader recht van leven en dood van zijn kinderen toegestaan, omdat het niet waarschijnlijk was, dat de vaders zo door een verschrikkelijke onmenselijkheid zouden verteerd worden, dat zij tegen hun eigen ingewanden zouden woeden. Maar omdat er vaders worden gevonden niet ongelijk aan de wilde dieren en de voorbeelden menigvuldig zijn, dat velen door haat of hebzucht verblind, hun kinderen niet hebben gespaard, is deze vrijheid, volgens het Romeinse recht, terecht te verwerpen..
Vers 18
18. Wanneer1) iemand een moedwillige en weerspannnige zoon heeft, die de stem van zijn vader en de stem van zijn moeder niet gehoorzaam is, en zij hem gekastijd zullen hebben, en hij naar hen niet horen zal, maar zich ook dan nog blijft verzetten.1) Het is niet twijfelachtig, of met moedwillige zonen worden aangeduid, allen die hun vader en moeder beledigen en trotseren. Want indien het een hoofdmisdaad is de ouders niet te gehoorzamen, nog veel erger is hen te slaan en wonden toe te brengen en met smaadredenen te overladen. In hoofdzaak kondigt Mozes hier aan, dat zij de dood waardig zijn, die zo onbuigzaam en onhandelbaar van zinnen zijn, dat zij het gezag van vader en moeder verachten en voor niets houden. Waaruit ook kan worden opgemaakt, wat het is vader en moeder te eren, want geen straf wordt geëist, tenzij wanneer het voorschrift wordt overtreden. Omdat de wet daarom de dood eist voor allen, die de tucht van de ouders trots van zich schudden, daaruit volgt, dat zij de ouders de verschuldigde eer ontnemen. Doch een zeer goede beperking wordt voorgesteld, wanneer God wel toelaat, dat op het getuigenis van de vader en de moeder het vonnis wordt geveld, maar toch beveelt, dat de zaak publiek zal behandeld worden, opdat niemand op een private uitspraak ter dood zou worden gebracht. Volgens het Romeinse recht was aan de vader recht van leven en dood van zijn kinderen toegestaan, omdat het niet waarschijnlijk was, dat de vaders zo door een verschrikkelijke onmenselijkheid zouden verteerd worden, dat zij tegen hun eigen ingewanden zouden woeden. Maar omdat er vaders worden gevonden niet ongelijk aan de wilde dieren en de voorbeelden menigvuldig zijn, dat velen door haat of hebzucht verblind, hun kinderen niet hebben gespaard, is deze vrijheid, volgens het Romeinse recht, terecht te verwerpen..
Vers 19
19. Zo zullen zijn vader en zijn moeder hem grijpen, en zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten van zijn stad, die de handhaving van de orde en ook van het ouderlijk gezag tot taak hebben, en tot de poort van zijn plaats, waar de openbare vergaderingen gehouden worden (zie "Genesis 19:1).Vers 19
19. Zo zullen zijn vader en zijn moeder hem grijpen, en zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten van zijn stad, die de handhaving van de orde en ook van het ouderlijk gezag tot taak hebben, en tot de poort van zijn plaats, waar de openbare vergaderingen gehouden worden (zie "Genesis 19:1).Vers 20
20. Aan de vreemde, aan iemand van een ander volk, zult gij woekeren, 1) want tegenover hem geldt het beginsel niet, waarom de Heere u verbiedt rente te nemen (Leviticus 25:38), maar aan uw broeder zult gij nietwoekeren, opdat u de HEERE, uw God, terwijl gij uw verarmde broeder ondersteunt, zegene in alles, waaraan gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.1) Het woord woeker wordt hier niet in de onedele zin van het woord gebruikt, maar betekent: rente. Deze mogen de kinderen van Israël van hun volksgenoten niet vorderen, want hun land is Gods eigendom en de opbrengst Gods zegen. Dit gebod wordt echter vooral gerechtvaardigd door de omstandigheid, dat men in Israël slechts leende, om in de nood te voorzien, en niet zoals bij ons om met het geleende geld handel te drijven. Wat bij ons op de woeker toepasselijk is: foenerari est hominem occidere (woekeren is een mens doden, Cato), geldt reeds van het eisen van de rente, indien in de uiterste nood geld te leen wordt gevraagd. Later week men echter van dit gebod af, zoals blijkt uit Psalms 15:5; Psalms 109:11 Proverbs 28:8 Ezekiel 18:8,Ezekiel 18:13,Ezekiel 18:17; Ezekiel 22:12 Nehemiah. 5:7,10, (in de laatste plaats wordt gesproken van een rentevoet van 1% zeker iedere maand). Het verlof om van vreemden rente te nemen, beschouwde men echter als een bevel om woeker te eisen en breidde het ook tot jodengenoten of proselieten van de poort (zie Leviticus 17:9) uit. Zo nauwkeurig werd dit gebod later, toen de joden bestuurders van de wereldhandel werden, volbracht, dat het joodse woekeren spreekwoordelijk geworden is..
21. Wanneer gij bij de een of andere gelegenheid, die daartoe aanleiding geeft, de HEERE, uw God, een gelofte zult beloofd hebben (Leviticus 27:9 Numbers 30:2, ), gij zult niet vertrekken, niet uitstellen, die te betalen, want de HEERE, uw God, zal ze zeker van ueisen, en indien gij uitstellen wilde, zonde zou in u zijn.
22. Maar als gij in zulke gevallen, waarin anderen het doen, nalaat te beloven, zo zal het nalaten van iets, dat God niet gebood, maar aan de vrije wil overliet, geen zonde in u zijn.
23. Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen, zoals gij de HEERE, uw God, een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt.
Vers 20
20. Aan de vreemde, aan iemand van een ander volk, zult gij woekeren, 1) want tegenover hem geldt het beginsel niet, waarom de Heere u verbiedt rente te nemen (Leviticus 25:38), maar aan uw broeder zult gij nietwoekeren, opdat u de HEERE, uw God, terwijl gij uw verarmde broeder ondersteunt, zegene in alles, waaraan gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.1) Het woord woeker wordt hier niet in de onedele zin van het woord gebruikt, maar betekent: rente. Deze mogen de kinderen van Israël van hun volksgenoten niet vorderen, want hun land is Gods eigendom en de opbrengst Gods zegen. Dit gebod wordt echter vooral gerechtvaardigd door de omstandigheid, dat men in Israël slechts leende, om in de nood te voorzien, en niet zoals bij ons om met het geleende geld handel te drijven. Wat bij ons op de woeker toepasselijk is: foenerari est hominem occidere (woekeren is een mens doden, Cato), geldt reeds van het eisen van de rente, indien in de uiterste nood geld te leen wordt gevraagd. Later week men echter van dit gebod af, zoals blijkt uit Psalms 15:5; Psalms 109:11 Proverbs 28:8 Ezekiel 18:8,Ezekiel 18:13,Ezekiel 18:17; Ezekiel 22:12 Nehemiah. 5:7,10, (in de laatste plaats wordt gesproken van een rentevoet van 1% zeker iedere maand). Het verlof om van vreemden rente te nemen, beschouwde men echter als een bevel om woeker te eisen en breidde het ook tot jodengenoten of proselieten van de poort (zie Leviticus 17:9) uit. Zo nauwkeurig werd dit gebod later, toen de joden bestuurders van de wereldhandel werden, volbracht, dat het joodse woekeren spreekwoordelijk geworden is..
21. Wanneer gij bij de een of andere gelegenheid, die daartoe aanleiding geeft, de HEERE, uw God, een gelofte zult beloofd hebben (Leviticus 27:9 Numbers 30:2, ), gij zult niet vertrekken, niet uitstellen, die te betalen, want de HEERE, uw God, zal ze zeker van ueisen, en indien gij uitstellen wilde, zonde zou in u zijn.
22. Maar als gij in zulke gevallen, waarin anderen het doen, nalaat te beloven, zo zal het nalaten van iets, dat God niet gebood, maar aan de vrije wil overliet, geen zonde in u zijn.
23. Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen, zoals gij de HEERE, uw God, een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt.
Vers 21
21. Dan zullen, nadat de oudsten het vonnis geveld, en zo'n zoon, die zich door zijn ouders niet laat leiden en terecht brengen, een doodschuldig misdadiger genoemd hebben, alle lieden van zijn stad hem met stenen overwerpen, dat hijsterft; 1) en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen, dat geheel Israël het hoort en vreest 2) (Deuteronomy 13:5,Deuteronomy 13:11; Deuteronomy 19:19).1) Twee dingen wekken in deze bepaling verwondering, allereerst de harde straf tegen het weerspannig kind, en vervolgens dat het oordeel zonder meer volgt op de aanklacht van de beide ouders (ook van de moeder). Wat het tweede punt aangaat, merkt Schnell terecht op: Hier was de aanklacht reeds een bewijs; wanneer het hart van een vader en een moeder in staat is, om hun kind in het openbaar aan de rechters over te geven, is het uiterste geschied, wat de rechter nodig heeft om vonnis te kunnen vellen. Wat het eerste aangaat waren de wetten van andere volken nog veel strenger. Volgens Drako, wetgever te Athene (604 jaar voor Christus geb.), moest reeds ieder die blijkbaar een luiaard was gedood worden, en bij de Perzen werd een zoon de dood schuldig, door driemaal ongehoorzaam te zijn. Bij Mozes staat deze straf in verband met de hoge waardigheid van de ouders (zie Exodus 20:12); hardnekkige ongehoorzaamheid tegenover hen is verachting van Gods majesteit en staat gelijk met godslastering (Leviticus 24:10). In het Nieuwe Testament moest tegenover de vermeerderde mogelijkheid van bekering de doodstraf voor kinderen afgeschaft worden, evenzeer als de verbannene door vernietiging en de vreselijk ernstige toon van de wraakpsalmen..
2) De straf had daarom een dubbel doel. Allereerst dat de aarde van gruwelen werd gezuiverd, en ten tweede, dat het volk door deze straf gewaarschuwd zou aflaten van de zonde en begeren God te dienen.
Vers 21
21. Dan zullen, nadat de oudsten het vonnis geveld, en zo'n zoon, die zich door zijn ouders niet laat leiden en terecht brengen, een doodschuldig misdadiger genoemd hebben, alle lieden van zijn stad hem met stenen overwerpen, dat hijsterft; 1) en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen, dat geheel Israël het hoort en vreest 2) (Deuteronomy 13:5,Deuteronomy 13:11; Deuteronomy 19:19).1) Twee dingen wekken in deze bepaling verwondering, allereerst de harde straf tegen het weerspannig kind, en vervolgens dat het oordeel zonder meer volgt op de aanklacht van de beide ouders (ook van de moeder). Wat het tweede punt aangaat, merkt Schnell terecht op: Hier was de aanklacht reeds een bewijs; wanneer het hart van een vader en een moeder in staat is, om hun kind in het openbaar aan de rechters over te geven, is het uiterste geschied, wat de rechter nodig heeft om vonnis te kunnen vellen. Wat het eerste aangaat waren de wetten van andere volken nog veel strenger. Volgens Drako, wetgever te Athene (604 jaar voor Christus geb.), moest reeds ieder die blijkbaar een luiaard was gedood worden, en bij de Perzen werd een zoon de dood schuldig, door driemaal ongehoorzaam te zijn. Bij Mozes staat deze straf in verband met de hoge waardigheid van de ouders (zie Exodus 20:12); hardnekkige ongehoorzaamheid tegenover hen is verachting van Gods majesteit en staat gelijk met godslastering (Leviticus 24:10). In het Nieuwe Testament moest tegenover de vermeerderde mogelijkheid van bekering de doodstraf voor kinderen afgeschaft worden, evenzeer als de verbannene door vernietiging en de vreselijk ernstige toon van de wraakpsalmen..
2) De straf had daarom een dubbel doel. Allereerst dat de aarde van gruwelen werd gezuiverd, en ten tweede, dat het volk door deze straf gewaarschuwd zou aflaten van de zonde en begeren God te dienen.
Vers 22
22. Voorts wanneer in iemand een zonde zal zijn, die het oordeel de dood waardig is, dat hij gedood zal worden, en gij hem, na de voltrekking van het vonnis, aan het hout zult opgehangen hebben, 1) tot vermeerdering van straf (zie "Leviticus 20:2" en zie "Leviticus 20:14"; Numeri. 25:4 ). 1) De doodstraf door ophanging wordt hier niet bedoeld. Deze was onder Israël, tenminste toen, niet bekend. Wel werd tot verzwaring van de straf het lijk van een ter dood gebrachte aan een boom opgehangen, n om daarmee aan te duiden, dat hij een eerlijke begrafenis onwaardig was, n om ook nog een tijd na zijn dood hem tot een schouwspel te doen strekken voor de mensen tot afschrik. Dat tentoonstellen moest echter ook zijn grenzen hebben, opdat het land niet werd verontreinigd door het dode lichaam van de misdadiger..Vers 22
22. Voorts wanneer in iemand een zonde zal zijn, die het oordeel de dood waardig is, dat hij gedood zal worden, en gij hem, na de voltrekking van het vonnis, aan het hout zult opgehangen hebben, 1) tot vermeerdering van straf (zie "Leviticus 20:2" en zie "Leviticus 20:14"; Numeri. 25:4 ). 1) De doodstraf door ophanging wordt hier niet bedoeld. Deze was onder Israël, tenminste toen, niet bekend. Wel werd tot verzwaring van de straf het lijk van een ter dood gebrachte aan een boom opgehangen, n om daarmee aan te duiden, dat hij een eerlijke begrafenis onwaardig was, n om ook nog een tijd na zijn dood hem tot een schouwspel te doen strekken voor de mensen tot afschrik. Dat tentoonstellen moest echter ook zijn grenzen hebben, opdat het land niet werd verontreinigd door het dode lichaam van de misdadiger..Vers 23
23. Zo zal zijn dood lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zeker op dezelfde dag, v r de ondergang van de zon, begraven; 1) want een opgehangene is a) God een vloek, 2) een misdadiger, die de vloek van God in de hoogste mate treft. Alzo zult gij, door het lijk langer tentoon te stellen, uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft.a) Galaten. 3:13
1) Het volk van God mag niet dulden, dat misdaden het land verontreinigen, waarin het woont, en waarin de Heere woont (Leviticus 18:24, Numbers 35:33, ), maar moet de misdadigers verbannen uit Gods volk en land. Het mag echter ook niet dulden, dat schandelijke daden gedurende aangeven tijd tentoongesteld worden in het lijk van de boosdoener. Zulke lijken moeten integendeel zo spoedig mogelijk aan het oog onttrokken worden, opdat men niet gewend raakt aan het zien van de voorbeelden van de Goddelijke rechtvaardigheid en zich daartegen verhardt. Dit bevel werd volbracht Joshua 8:29; Joshua 10:27); over de gevolgtrekking, die Paulus uit het woord: de opgehangene is God een vloek, afleidt met betrekking tot de kruisdood van Christus, vergelijkt men Galaten. 3:13.
Een opgehangene, als iemand zijnde, die wegens zijn misdaden voor God en voor de mensen vervloekt was, werd door zijn ophanging aan God voorgesteld en opgedragen tot een betoning en ter verheerlijking van de strafoefenende rechtvaardigheid van de Heere, aan zo'n misdadiger uitgevoerd, zoals ook tot afwending van de straffen over het volk, in wiens midden hij zijn misdaad of misdaden gepleegd had en dat daarom ook schuldig en strafbaar was, indien hij ongestraft gebleven was. Deze opvatting zal des te aannemelijker voorkomen, wanneer men aandachtig overweegt, de aanhaling en toepassing van de Apostel Paulus van dit aanmerkelijk gedeelte van Mozes' wet. (Galaten. 3:13)
2) Hij was niet vervloekt, omdat hij opgehangen was, maar hij werd gehangen, omdat hij vervloekt was.
Vers 23
23. Zo zal zijn dood lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zeker op dezelfde dag, v r de ondergang van de zon, begraven; 1) want een opgehangene is a) God een vloek, 2) een misdadiger, die de vloek van God in de hoogste mate treft. Alzo zult gij, door het lijk langer tentoon te stellen, uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft.a) Galaten. 3:13
1) Het volk van God mag niet dulden, dat misdaden het land verontreinigen, waarin het woont, en waarin de Heere woont (Leviticus 18:24, Numbers 35:33, ), maar moet de misdadigers verbannen uit Gods volk en land. Het mag echter ook niet dulden, dat schandelijke daden gedurende aangeven tijd tentoongesteld worden in het lijk van de boosdoener. Zulke lijken moeten integendeel zo spoedig mogelijk aan het oog onttrokken worden, opdat men niet gewend raakt aan het zien van de voorbeelden van de Goddelijke rechtvaardigheid en zich daartegen verhardt. Dit bevel werd volbracht Joshua 8:29; Joshua 10:27); over de gevolgtrekking, die Paulus uit het woord: de opgehangene is God een vloek, afleidt met betrekking tot de kruisdood van Christus, vergelijkt men Galaten. 3:13.
Een opgehangene, als iemand zijnde, die wegens zijn misdaden voor God en voor de mensen vervloekt was, werd door zijn ophanging aan God voorgesteld en opgedragen tot een betoning en ter verheerlijking van de strafoefenende rechtvaardigheid van de Heere, aan zo'n misdadiger uitgevoerd, zoals ook tot afwending van de straffen over het volk, in wiens midden hij zijn misdaad of misdaden gepleegd had en dat daarom ook schuldig en strafbaar was, indien hij ongestraft gebleven was. Deze opvatting zal des te aannemelijker voorkomen, wanneer men aandachtig overweegt, de aanhaling en toepassing van de Apostel Paulus van dit aanmerkelijk gedeelte van Mozes' wet. (Galaten. 3:13)
2) Hij was niet vervloekt, omdat hij opgehangen was, maar hij werd gehangen, omdat hij vervloekt was.
Vers 24
24. Wanneer1) gij op de weg die door deze heenleidt, gaan zult in de wijngaard van uw naaste, zo zult gij naar het recht, dat ieder behoeftige op de vrucht van het land heeft, druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging, maar in uw vat zult gij niets doen; iets mee te nemen naar uw woning zou diefstal zijn. 1) Op twee zaken wordt Israël gewezen. De eerste is, dat het niet gierig zij op enkele druiven, of enige korrels graan, dat het daarom de doortrekkende reiziger veroorlooft, zich te verkwikken en zich te versterken. De tweede is, dat het zich wachtte voor schraapzucht. Want schraapzucht zou het zijn bij de reiziger, indien hij meer nam, dan hij voor het ogenblik nodig had. Zo wil God aan de ene zijde tot mededeelzaamheid opwekken en aan de andere zijde voorkomen, dat van die mededeelzaamheid misbruik wordt gemaakt..Vers 24
24. Wanneer1) gij op de weg die door deze heenleidt, gaan zult in de wijngaard van uw naaste, zo zult gij naar het recht, dat ieder behoeftige op de vrucht van het land heeft, druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging, maar in uw vat zult gij niets doen; iets mee te nemen naar uw woning zou diefstal zijn. 1) Op twee zaken wordt Israël gewezen. De eerste is, dat het niet gierig zij op enkele druiven, of enige korrels graan, dat het daarom de doortrekkende reiziger veroorlooft, zich te verkwikken en zich te versterken. De tweede is, dat het zich wachtte voor schraapzucht. Want schraapzucht zou het zijn bij de reiziger, indien hij meer nam, dan hij voor het ogenblik nodig had. Zo wil God aan de ene zijde tot mededeelzaamheid opwekken en aan de andere zijde voorkomen, dat van die mededeelzaamheid misbruik wordt gemaakt..Vers 25
25. Wanneer gij zult gaan in het staandee en gerijpte koren van uw naaste, zo zult gij de aren met uw hand afplukken, om de uitgewreven korrels tot verzadiging te gebruiken (Matthew 12:1 Luke 6:1 ); maar de sikkel zult gij aan het staande koren van uw naaste niet bewegen, om handen vol voor u te nemen.Zoals wij verwachten, volgens hetgeen van Deuteronomy 21:14 en Deuteronomy 22:12 gezegd is, dat Mozes het tiende gebod vanaf Deuteronomy 23:1 zou behandelen, is het ook inderdaad het geval. Onder het "huis van de naaste" geeft hij dit te kennen: de theocratische gemeente beschermt haar burgerrecht tegen allen, die daarop geen aanspraak hebben (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:8), haar heiligheid tegen allen, die deze willen wegnemen door Levitische (Deuteronomy 21:9-Deuteronomy 21:14) en vleselijke (Deuteronomy 21:17,Deuteronomy 21:18) onreinheid, de ontvluchte slaaf tegen de hardheid van zijn heer (Deuteronomy 21:15,Deuteronomy 21:16), de armen tegenover hun schuldeisers (Deuteronomy 21:19,Deuteronomy 21:20), en toont dan verder hoe alles in Gods huis eerlijk en met orde geschieden moet (Deuteronomy 21:21-Deuteronomy 21:25). Dit vormt vervolgens de overgang tot Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 25:16, tot voorschriften, die in duidelijke samenhang met het tiende gebod staan..
Vers 25
25. Wanneer gij zult gaan in het staandee en gerijpte koren van uw naaste, zo zult gij de aren met uw hand afplukken, om de uitgewreven korrels tot verzadiging te gebruiken (Matthew 12:1 Luke 6:1 ); maar de sikkel zult gij aan het staande koren van uw naaste niet bewegen, om handen vol voor u te nemen.Zoals wij verwachten, volgens hetgeen van Deuteronomy 21:14 en Deuteronomy 22:12 gezegd is, dat Mozes het tiende gebod vanaf Deuteronomy 23:1 zou behandelen, is het ook inderdaad het geval. Onder het "huis van de naaste" geeft hij dit te kennen: de theocratische gemeente beschermt haar burgerrecht tegen allen, die daarop geen aanspraak hebben (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:8), haar heiligheid tegen allen, die deze willen wegnemen door Levitische (Deuteronomy 21:9-Deuteronomy 21:14) en vleselijke (Deuteronomy 21:17,Deuteronomy 21:18) onreinheid, de ontvluchte slaaf tegen de hardheid van zijn heer (Deuteronomy 21:15,Deuteronomy 21:16), de armen tegenover hun schuldeisers (Deuteronomy 21:19,Deuteronomy 21:20), en toont dan verder hoe alles in Gods huis eerlijk en met orde geschieden moet (Deuteronomy 21:21-Deuteronomy 21:25). Dit vormt vervolgens de overgang tot Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 25:16, tot voorschriften, die in duidelijke samenhang met het tiende gebod staan..