Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-24.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 24Deuteronomy 24:1.
WETTEN VOORNAMELIJK DE HUISELIJKE STAND BETREFFENDE.
I. Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 24:22. Verdere voorschriften, hoe met de echtscheiding (Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 24:4), met een pas gehuwde (Deuteronomy 24:5), met het nemen van panden voor het geleende (Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:10-Deuteronomy 24:13), met hem die mensenroof begaat (Deuteronomy 24:7), met de gehoorzaamheid aan de dragers van het Goddelijke woord (Deuteronomy 24:8,Deuteronomy 24:9), met het loon van armen en nooddruftigen (Deuteronomy 24:14,Deuteronomy 24:15), en met andere gevallen in Israël moet gehandeld worden. Deels geven zij iets nieuws, deels herhalen ze wat reeds bestond, en dit alles met het doel om de juiste verhouding van de Israëliet tot de van hem afhankelijke personen volgens de Goddelijke wil te bepalen en hem voor het belust zijn naar dat wat van de andere is in die gevallen te bewaren, waarin hij de macht heeft, zijn lust ook maar enigszins te bevredigen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 24Deuteronomy 24:1.
WETTEN VOORNAMELIJK DE HUISELIJKE STAND BETREFFENDE.
I. Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 24:22. Verdere voorschriften, hoe met de echtscheiding (Deuteronomy 24:1-Deuteronomy 24:4), met een pas gehuwde (Deuteronomy 24:5), met het nemen van panden voor het geleende (Deuteronomy 24:6,Deuteronomy 24:10-Deuteronomy 24:13), met hem die mensenroof begaat (Deuteronomy 24:7), met de gehoorzaamheid aan de dragers van het Goddelijke woord (Deuteronomy 24:8,Deuteronomy 24:9), met het loon van armen en nooddruftigen (Deuteronomy 24:14,Deuteronomy 24:15), en met andere gevallen in Israël moet gehandeld worden. Deels geven zij iets nieuws, deels herhalen ze wat reeds bestond, en dit alles met het doel om de juiste verhouding van de Israëliet tot de van hem afhankelijke personen volgens de Goddelijke wil te bepalen en hem voor het belust zijn naar dat wat van de andere is in die gevallen te bewaren, waarin hij de macht heeft, zijn lust ook maar enigszins te bevredigen.
Vers 1
1. Wanneer1) een man een vrouw zal genomen, zal ondertrouwd, en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij daarna, geen genade zal vinden in zijn ogen, zodat hij begeert de echt met haar te verbreken en van haar te scheiden, omdat hij iets schandelijks 2) aan haargevonden heeft, iets waargenomen heeft, waarover hij zich met reden schaamt en waarom hij afkeer tegen haar voedt, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven, waarin hij zich formeel los van haar verklaart en die in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis.1) Wat nu de echtscheiding aangaat, ofschoon deze aan de Joden bij toelating was vergund, heeft Christus echter verklaard, dat zij nooit wettig geoorloofd is geweest, omdat zij met de eerste instelling van God, waarin een eeuwigdurende en onverbrekelijke regel is te zoeken, in openbare strijd is. In het algemeen wordt gezegd, dat de rechten van de natuur niet los te maken zijn. Maar God heeft eenmaal afgekondigd, dat de band van vereniging tussen man en vrouw hechter zijn, dan die van de zoon met de vader. Want indien een zoon het vaderlijk juk niet kan afschudden, dan duldt Hij geen enkele reden om de gemeenschap, welke men met de vrouw heeft, te verbreken. Hieruit blijkt, hoe groot de hardnekkigheid van dit volk is geweest, welke niet heeft kunnen vertederd worden, om die onschendbare en onverbrekelijke band niet te verscheuren. Ondertussen hebben de joden het ten onrechte gemeend, dat hun straffeloos geoorloofd was, wat God wegens de hardheid van hun hart niet heeft willen straffen, omdat zij veeleer het antwoord van Christus hadden moeten tegenspreken, dat het niet in de macht van de mens staat te scheiden, wat God verenigd heeft (Matthew 19:6). Ondertussen heeft God ervoor willen zorgen, dat, wanneer de vrouw onbillijk verdrukt wordt, het voor haar verkieselijker was, vrij weg gezonden te worden, dan een geheel leven lang te moeten zuchten onder de macht van een wrede tiran..
2)Schandelijk f naar het lichaam f naar de geest. In latere tijd, ten tijde van Christus is hier zeer veel over getwist tussen Hillel en Schammai, die ieder aan het hoofd van een school stonden. Hillel uit Babylonië afkomstig en uit het geslacht van David, die omstreeks 70 v. Chr. naar Jeruzalem kwam, om hier de wetten onder de leiding van de schriftgeleerden, Schemaja en Abtaljon, te bestuderen, die zich overdag als lastdrager verhuurde, om het geld voor het onderricht, dat gewoonlijk `s avonds of `s nachts gegeven werd, mee te kunnen brengen, totdat men hem later vrije toegang verschafte, en die door buitengewone ijver en vlijt een van de voornaamste schriftgeleerden van zijn tijd werd, verkreeg op zijn tachtigste levensjaar (circa 30 v.Chr.) de waardigheid van voorzitter in de hoge Raad en had eerst Menahem, toen Schammai als vice-praeses naast zich. Beide mannen waren geheel uiteenlopend in geestes- en gemoedsrichting. Schammai was onverschrokken en streng, onbuigzaam en steil, terwijl Hillel als vriendelijk en zacht wordt afgeschilderd en zijn uitlegging van de wet regelde naar de verhouding van de tijden. Dikwijls genoeg ontstond er daarom tussen hen verschil van mening, dat zich tenslotte in openbare vijandschap oploste, terwijl het zelfs tussen de scholieren van weerskanten tot handtastelijkheden kwam, totdat eindelijk de strijd (volgens de sage door ene Bath-Kol d.i. dochter van de stem (Malachi 4:6 John 12:28 ), eindigde ten gunste van de Hilelianen. Schammai vatte de Hebreeuwse woorden in deze tekst (Ervat dabr) op als betrekking hebbende op onkuise daden en een schaamteloos ontuchtig gedrag, waartoe hij ook rekende het dragen van kleren, die het lichaam niet voegzaam bedekten enz. Hillel daarentegen schoof er een "of" tussen, dus: "om iets schandelijks of enige andere zaak." Daartoe werd dus tot Halacha-grondregel gesteld, dat de man om welke reden dan ook, van zijn vrouw mocht scheiden (Matthew 19:3), al was die rede ook zo nietig; wanneer b.v. een vrouw de soep had laten aanbranden f (volgens rabbi Akiba *) als een andere vrouw hem beter beviel..
*) Akiba omstreeks het jaar 100 v.Chr. Hij was het hoofd van de school te Bani-Brak Joshua 19:45) nam deel aan de opstand tegen Hadrianus, werd daarin op de gruwelijkste wijze om het leven gebracht en behoort daarom tot de 10 martelaars, die door de Joden tussen nieuwjaar en grote Verzoendag in het gebed herdacht worden.
Het geven van een scheidbrief was overigens tot voordeel van de vrouw; het stond nu de man niet vrij zijn vrouw willekeurig te verstoten zonder reden op te geven. Het gebod komt dus hierop neer, dat geen vrouw zonder scheidbrief mocht verstoten worden en was dus werkelijk voor man en vrouw beide een tegemoetkoming. "V r Jesaja wordt niet van een scheidbrief gesproken Isaiah 50:1) dus 700 jaar na het maken van deze wet, en na die tijd slechts zeer zelden.".
Door de juistheid van deze wet, stelt God de rijkdom van Zijn genade in een helder licht, daar Hij zo graag weer verzoend wilde zijn met Zijn volk, dat van Hem afgeweken was (Jeremia. 3:1): "want Zijn gedachten en wegen zijn boven de onze."
In het Hebreeuws weer evenals in hoofdstuk 23:14: rbd twre (Erwath dabar), letterlijk, de schande van de zaak. Ongetwijfeld mag dit niet gezocht worden in overspel, want dan was zij de dood schuldig. Ook niet in vermoeden van overspel, want dan was daar "het water van de zuivering". Het moet dus gezocht worden in iets, wat wel echtbreuk nabij komt, maar het nog niet is, zoals oneerbare kleding, ongepaste scherts, of schandelijke bewegingen, waarvan de Apostel spreekt. De man moest echter dit bedenken, dat voor God de vereniging bleef, en evenzeer dat, wanneer zij een ander man tot vrouw was geworden, zij nooit weer zijn vrouw kon worden. God heeft de scheiding van man en vrouw zo moeilijk mogelijk gemaakt, opdat zij zo weinig mogelijk zou plaatshebben. De tijdgeest van onze dagen, die de echtscheiding zo gemakkelijk mogelijk wil maken, gaat regelrecht tegen Gods verordeningen in.. 4. Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen terugnemen, dat zij hem tot vrouw zij, nadat zij is verontreinigd geworden, 1) door de vleselijke gemeenschap met de tweede man (Deuteronomy 24:2); want dat terugnemen van een vrouw, die gescheiden is en intussen een andere man heeft toebehoord, is een gruwel voor het aangezicht van de HEERE, en gij mag die gruwel niet begaan; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft. 2)
1)Verontreinigd geworden. Hier wordt hetzelfde woord gebruikt, dat gebezigd wordt voor echtbreuk en daarmee feitelijk het huwen met een gescheiden vrouw op n lijn gesteld met overspel..
2) Deze eerste vier verzen behoren geheel en al bij elkaar. Zij regelen op een uitstekende wijze het huwelijk. In twee opzichten kon de Mozaïsche wet, omdat zij geen middel bezat, de natuurlijke hardheid van het hart te overwinnen, het stenen hart weg te nemen en een van vlees daarvoor in de plaats te stellen, maar dat voor de heilsopenbaring in de toekomst moest overlaten (Jeremia. 31:31, Ezekiel 36:25, Matthew 19:8 ). De Goddelijke instelling van de echt in de oorspronkelijke vorm, die aan het wezen van de zaak alleen beantwoordde, niet van kracht doen zijn; maar zag zich veeleer genoodzaakt tot toegevingen of inwilligingen (concessie's) aan de bestaande volksgebruiken. Deels is dit het dulden van polygamie (zie Ex 21:11 en zie Deuteronomy 21:14); deels het toegeven van echtscheiding. Mozes stelt noch het eerste, noch het laatste tot een eigenlijk recht en laat ze veeleer als iets, dat nu toch eenmaal bestaat en door uitwendige, wettelijke dwang niet kan opgeheven worden, onmiddellijk aan het geduld van God over. Bovendien is in zijn boeken het huwelijk niet slechts in volkomen toestand voorgesteld, zoals het was voordat het door de zonde geschonden werd (Genesis 2:18-Genesis 2:24); maar ook wordt er door geschiedenissen en leringen gewezen op de monogamie (huwelijk met n vrouw) als de alleen God welgevallige vorm van het huwelijk, en door wettelijke beperkingen wordt de echtscheiding tegengewerkt. Wat betreft het eerste moet van grote invloed geweest zijn: zowel de schildering van de wrange vruchten, die de Patriarchen gesmaakt hadden door het nemen van meerdere vrouwen, als ook voornamelijk de godsdienstige opvatting, die later de profeten hadden over de monogamische echt, als een afschaduwing van Jehova's Verbond met Israël (zie Exodus 34:16). Wat het tweede punt betreft, het tegengaan van echtscheiding, deze wordt juist aan diegenen ontzegd, die de vrouw willen verlagen tot een bloot werktuig van hun zinnelijke lusten (Deuteronomy 22:19,Deuteronomy 22:29). Deels is hier ook reeds de nieuwtestamentische uitdrukking van kracht: "wat God tezamen gevoegd heeft, scheidt de mens niet," daar een gescheiden noch een priester, noch haar eerste man mocht trouwen voor de tweede maal, als zij intussen een andere had toebehoord. Zij werd voor verontreinigd beschouwd. Hierdoor is zo duidelijk mogelijk uitgesproken, dat door de echt die twee n vlees worden, en dat zij, die reeds een man heeft toebehoord, niet van een ander worden mag. Haar vroegere echtelijke band is wl door de mensen, niet door God opgeheven, en bestaat in de grond van de zaak nog; haar huidig echtelijk samenleven met een ander is echter streng genomen als echtbreuk te beschouwen. Vergelijk hierbij Leviticus 18:20 en Numbers 5:13, waar de uitdrukking "onrein, zich verontreinigen" gebezigd wordt voor het samenleven na echtbreuk; en dan ook de uitspraak van onze Heere Mattheus 15:9: "Die de verlatene trouwt, doet overspel". Opmerkingswaardig is de benaming van de eerste man Bal (Heer) terwijl de volgende altijd isch (man) genaamd worden. Bij de heidenen o.a. de Egyptenaren (volgens Abar banel) bestond nergens de wet tegen echtscheiding. "Lycurgus, Solon en Numa veroorloofden volgens Plutarchus om de vrouwen te verruilen"
Vers 1
1. Wanneer1) een man een vrouw zal genomen, zal ondertrouwd, en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij daarna, geen genade zal vinden in zijn ogen, zodat hij begeert de echt met haar te verbreken en van haar te scheiden, omdat hij iets schandelijks 2) aan haargevonden heeft, iets waargenomen heeft, waarover hij zich met reden schaamt en waarom hij afkeer tegen haar voedt, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven, waarin hij zich formeel los van haar verklaart en die in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis.1) Wat nu de echtscheiding aangaat, ofschoon deze aan de Joden bij toelating was vergund, heeft Christus echter verklaard, dat zij nooit wettig geoorloofd is geweest, omdat zij met de eerste instelling van God, waarin een eeuwigdurende en onverbrekelijke regel is te zoeken, in openbare strijd is. In het algemeen wordt gezegd, dat de rechten van de natuur niet los te maken zijn. Maar God heeft eenmaal afgekondigd, dat de band van vereniging tussen man en vrouw hechter zijn, dan die van de zoon met de vader. Want indien een zoon het vaderlijk juk niet kan afschudden, dan duldt Hij geen enkele reden om de gemeenschap, welke men met de vrouw heeft, te verbreken. Hieruit blijkt, hoe groot de hardnekkigheid van dit volk is geweest, welke niet heeft kunnen vertederd worden, om die onschendbare en onverbrekelijke band niet te verscheuren. Ondertussen hebben de joden het ten onrechte gemeend, dat hun straffeloos geoorloofd was, wat God wegens de hardheid van hun hart niet heeft willen straffen, omdat zij veeleer het antwoord van Christus hadden moeten tegenspreken, dat het niet in de macht van de mens staat te scheiden, wat God verenigd heeft (Matthew 19:6). Ondertussen heeft God ervoor willen zorgen, dat, wanneer de vrouw onbillijk verdrukt wordt, het voor haar verkieselijker was, vrij weg gezonden te worden, dan een geheel leven lang te moeten zuchten onder de macht van een wrede tiran..
2)Schandelijk f naar het lichaam f naar de geest. In latere tijd, ten tijde van Christus is hier zeer veel over getwist tussen Hillel en Schammai, die ieder aan het hoofd van een school stonden. Hillel uit Babylonië afkomstig en uit het geslacht van David, die omstreeks 70 v. Chr. naar Jeruzalem kwam, om hier de wetten onder de leiding van de schriftgeleerden, Schemaja en Abtaljon, te bestuderen, die zich overdag als lastdrager verhuurde, om het geld voor het onderricht, dat gewoonlijk `s avonds of `s nachts gegeven werd, mee te kunnen brengen, totdat men hem later vrije toegang verschafte, en die door buitengewone ijver en vlijt een van de voornaamste schriftgeleerden van zijn tijd werd, verkreeg op zijn tachtigste levensjaar (circa 30 v.Chr.) de waardigheid van voorzitter in de hoge Raad en had eerst Menahem, toen Schammai als vice-praeses naast zich. Beide mannen waren geheel uiteenlopend in geestes- en gemoedsrichting. Schammai was onverschrokken en streng, onbuigzaam en steil, terwijl Hillel als vriendelijk en zacht wordt afgeschilderd en zijn uitlegging van de wet regelde naar de verhouding van de tijden. Dikwijls genoeg ontstond er daarom tussen hen verschil van mening, dat zich tenslotte in openbare vijandschap oploste, terwijl het zelfs tussen de scholieren van weerskanten tot handtastelijkheden kwam, totdat eindelijk de strijd (volgens de sage door ene Bath-Kol d.i. dochter van de stem (Malachi 4:6 John 12:28 ), eindigde ten gunste van de Hilelianen. Schammai vatte de Hebreeuwse woorden in deze tekst (Ervat dabr) op als betrekking hebbende op onkuise daden en een schaamteloos ontuchtig gedrag, waartoe hij ook rekende het dragen van kleren, die het lichaam niet voegzaam bedekten enz. Hillel daarentegen schoof er een "of" tussen, dus: "om iets schandelijks of enige andere zaak." Daartoe werd dus tot Halacha-grondregel gesteld, dat de man om welke reden dan ook, van zijn vrouw mocht scheiden (Matthew 19:3), al was die rede ook zo nietig; wanneer b.v. een vrouw de soep had laten aanbranden f (volgens rabbi Akiba *) als een andere vrouw hem beter beviel..
*) Akiba omstreeks het jaar 100 v.Chr. Hij was het hoofd van de school te Bani-Brak Joshua 19:45) nam deel aan de opstand tegen Hadrianus, werd daarin op de gruwelijkste wijze om het leven gebracht en behoort daarom tot de 10 martelaars, die door de Joden tussen nieuwjaar en grote Verzoendag in het gebed herdacht worden.
Het geven van een scheidbrief was overigens tot voordeel van de vrouw; het stond nu de man niet vrij zijn vrouw willekeurig te verstoten zonder reden op te geven. Het gebod komt dus hierop neer, dat geen vrouw zonder scheidbrief mocht verstoten worden en was dus werkelijk voor man en vrouw beide een tegemoetkoming. "V r Jesaja wordt niet van een scheidbrief gesproken Isaiah 50:1) dus 700 jaar na het maken van deze wet, en na die tijd slechts zeer zelden.".
Door de juistheid van deze wet, stelt God de rijkdom van Zijn genade in een helder licht, daar Hij zo graag weer verzoend wilde zijn met Zijn volk, dat van Hem afgeweken was (Jeremia. 3:1): "want Zijn gedachten en wegen zijn boven de onze."
In het Hebreeuws weer evenals in hoofdstuk 23:14: rbd twre (Erwath dabar), letterlijk, de schande van de zaak. Ongetwijfeld mag dit niet gezocht worden in overspel, want dan was zij de dood schuldig. Ook niet in vermoeden van overspel, want dan was daar "het water van de zuivering". Het moet dus gezocht worden in iets, wat wel echtbreuk nabij komt, maar het nog niet is, zoals oneerbare kleding, ongepaste scherts, of schandelijke bewegingen, waarvan de Apostel spreekt. De man moest echter dit bedenken, dat voor God de vereniging bleef, en evenzeer dat, wanneer zij een ander man tot vrouw was geworden, zij nooit weer zijn vrouw kon worden. God heeft de scheiding van man en vrouw zo moeilijk mogelijk gemaakt, opdat zij zo weinig mogelijk zou plaatshebben. De tijdgeest van onze dagen, die de echtscheiding zo gemakkelijk mogelijk wil maken, gaat regelrecht tegen Gods verordeningen in.. 4. Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen terugnemen, dat zij hem tot vrouw zij, nadat zij is verontreinigd geworden, 1) door de vleselijke gemeenschap met de tweede man (Deuteronomy 24:2); want dat terugnemen van een vrouw, die gescheiden is en intussen een andere man heeft toebehoord, is een gruwel voor het aangezicht van de HEERE, en gij mag die gruwel niet begaan; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft. 2)
1)Verontreinigd geworden. Hier wordt hetzelfde woord gebruikt, dat gebezigd wordt voor echtbreuk en daarmee feitelijk het huwen met een gescheiden vrouw op n lijn gesteld met overspel..
2) Deze eerste vier verzen behoren geheel en al bij elkaar. Zij regelen op een uitstekende wijze het huwelijk. In twee opzichten kon de Mozaïsche wet, omdat zij geen middel bezat, de natuurlijke hardheid van het hart te overwinnen, het stenen hart weg te nemen en een van vlees daarvoor in de plaats te stellen, maar dat voor de heilsopenbaring in de toekomst moest overlaten (Jeremia. 31:31, Ezekiel 36:25, Matthew 19:8 ). De Goddelijke instelling van de echt in de oorspronkelijke vorm, die aan het wezen van de zaak alleen beantwoordde, niet van kracht doen zijn; maar zag zich veeleer genoodzaakt tot toegevingen of inwilligingen (concessie's) aan de bestaande volksgebruiken. Deels is dit het dulden van polygamie (zie Ex 21:11 en zie Deuteronomy 21:14); deels het toegeven van echtscheiding. Mozes stelt noch het eerste, noch het laatste tot een eigenlijk recht en laat ze veeleer als iets, dat nu toch eenmaal bestaat en door uitwendige, wettelijke dwang niet kan opgeheven worden, onmiddellijk aan het geduld van God over. Bovendien is in zijn boeken het huwelijk niet slechts in volkomen toestand voorgesteld, zoals het was voordat het door de zonde geschonden werd (Genesis 2:18-Genesis 2:24); maar ook wordt er door geschiedenissen en leringen gewezen op de monogamie (huwelijk met n vrouw) als de alleen God welgevallige vorm van het huwelijk, en door wettelijke beperkingen wordt de echtscheiding tegengewerkt. Wat betreft het eerste moet van grote invloed geweest zijn: zowel de schildering van de wrange vruchten, die de Patriarchen gesmaakt hadden door het nemen van meerdere vrouwen, als ook voornamelijk de godsdienstige opvatting, die later de profeten hadden over de monogamische echt, als een afschaduwing van Jehova's Verbond met Israël (zie Exodus 34:16). Wat het tweede punt betreft, het tegengaan van echtscheiding, deze wordt juist aan diegenen ontzegd, die de vrouw willen verlagen tot een bloot werktuig van hun zinnelijke lusten (Deuteronomy 22:19,Deuteronomy 22:29). Deels is hier ook reeds de nieuwtestamentische uitdrukking van kracht: "wat God tezamen gevoegd heeft, scheidt de mens niet," daar een gescheiden noch een priester, noch haar eerste man mocht trouwen voor de tweede maal, als zij intussen een andere had toebehoord. Zij werd voor verontreinigd beschouwd. Hierdoor is zo duidelijk mogelijk uitgesproken, dat door de echt die twee n vlees worden, en dat zij, die reeds een man heeft toebehoord, niet van een ander worden mag. Haar vroegere echtelijke band is wl door de mensen, niet door God opgeheven, en bestaat in de grond van de zaak nog; haar huidig echtelijk samenleven met een ander is echter streng genomen als echtbreuk te beschouwen. Vergelijk hierbij Leviticus 18:20 en Numbers 5:13, waar de uitdrukking "onrein, zich verontreinigen" gebezigd wordt voor het samenleven na echtbreuk; en dan ook de uitspraak van onze Heere Mattheus 15:9: "Die de verlatene trouwt, doet overspel". Opmerkingswaardig is de benaming van de eerste man Bal (Heer) terwijl de volgende altijd isch (man) genaamd worden. Bij de heidenen o.a. de Egyptenaren (volgens Abar banel) bestond nergens de wet tegen echtscheiding. "Lycurgus, Solon en Numa veroorloofden volgens Plutarchus om de vrouwen te verruilen"
Vers 4
4. Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen terugnemen, dat zij hem tot vrouw zij, nadat zij is verontreinigd geworden, 1) door de vleselijke gemeenschap met de tweede man (Deuteronomy 24:2); want dat terugnemen van een vrouw, die gescheiden is en intussen een andere man heeft toebehoord, is een gruwel voor het aangezicht van de HEERE, en gij mag die gruwel niet begaan; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft. 2)1)Verontreinigd geworden. Hier wordt hetzelfde woord gebruikt, dat gebezigd wordt voor echtbreuk en daarmee feitelijk het huwen met een gescheiden vrouw op n lijn gesteld met overspel..
2) Deze eerste vier verzen behoren geheel en al bij elkaar. Zij regelen op een uitstekende wijze het huwelijk. In twee opzichten kon de Mozaïsche wet, omdat zij geen middel bezat, de natuurlijke hardheid van het hart te overwinnen, het stenen hart weg te nemen en een van vlees daarvoor in de plaats te stellen, maar dat voor de heilsopenbaring in de toekomst moest overlaten (Jeremia. 31:31, Ezekiel 36:25, Matthew 19:8 ). De Goddelijke instelling van de echt in de oorspronkelijke vorm, die aan het wezen van de zaak alleen beantwoordde, niet van kracht doen zijn; maar zag zich veeleer genoodzaakt tot toegevingen of inwilligingen (concessie's) aan de bestaande volksgebruiken. Deels is dit het dulden van polygamie (zie Ex 21:11 en zie Deuteronomy 21:14); deels het toegeven van echtscheiding. Mozes stelt noch het eerste, noch het laatste tot een eigenlijk recht en laat ze veeleer als iets, dat nu toch eenmaal bestaat en door uitwendige, wettelijke dwang niet kan opgeheven worden, onmiddellijk aan het geduld van God over. Bovendien is in zijn boeken het huwelijk niet slechts in volkomen toestand voorgesteld, zoals het was voordat het door de zonde geschonden werd (Genesis 2:18-Genesis 2:24); maar ook wordt er door geschiedenissen en leringen gewezen op de monogamie (huwelijk met n vrouw) als de alleen God welgevallige vorm van het huwelijk, en door wettelijke beperkingen wordt de echtscheiding tegengewerkt. Wat betreft het eerste moet van grote invloed geweest zijn: zowel de schildering van de wrange vruchten, die de Patriarchen gesmaakt hadden door het nemen van meerdere vrouwen, als ook voornamelijk de godsdienstige opvatting, die later de profeten hadden over de monogamische echt, als een afschaduwing van Jehova's Verbond met Israël (zie Exodus 34:16). Wat het tweede punt betreft, het tegengaan van echtscheiding, deze wordt juist aan diegenen ontzegd, die de vrouw willen verlagen tot een bloot werktuig van hun zinnelijke lusten (Deuteronomy 22:19,Deuteronomy 22:29). Deels is hier ook reeds de nieuwtestamentische uitdrukking van kracht: "wat God tezamen gevoegd heeft, scheidt de mens niet," daar een gescheiden noch een priester, noch haar eerste man mocht trouwen voor de tweede maal, als zij intussen een andere had toebehoord. Zij werd voor verontreinigd beschouwd. Hierdoor is zo duidelijk mogelijk uitgesproken, dat door de echt die twee n vlees worden, en dat zij, die reeds een man heeft toebehoord, niet van een ander worden mag. Haar vroegere echtelijke band is wl door de mensen, niet door God opgeheven, en bestaat in de grond van de zaak nog; haar huidig echtelijk samenleven met een ander is echter streng genomen als echtbreuk te beschouwen. Vergelijk hierbij Leviticus 18:20 en Numbers 5:13, waar de uitdrukking "onrein, zich verontreinigen" gebezigd wordt voor het samenleven na echtbreuk; en dan ook de uitspraak van onze Heere Mattheus 15:9: "Die de verlatene trouwt, doet overspel". Opmerkingswaardig is de benaming van de eerste man Bal (Heer) terwijl de volgende altijd isch (man) genaamd worden.
Bij de heidenen o.a. de Egyptenaren (volgens Abar banel) bestond nergens de wet tegen echtscheiding. "Lycurgus, Solon en Numa veroorloofden volgens Plutarchus om de vrouwen te verruilen"
Vers 4
4. Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen terugnemen, dat zij hem tot vrouw zij, nadat zij is verontreinigd geworden, 1) door de vleselijke gemeenschap met de tweede man (Deuteronomy 24:2); want dat terugnemen van een vrouw, die gescheiden is en intussen een andere man heeft toebehoord, is een gruwel voor het aangezicht van de HEERE, en gij mag die gruwel niet begaan; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft. 2)1)Verontreinigd geworden. Hier wordt hetzelfde woord gebruikt, dat gebezigd wordt voor echtbreuk en daarmee feitelijk het huwen met een gescheiden vrouw op n lijn gesteld met overspel..
2) Deze eerste vier verzen behoren geheel en al bij elkaar. Zij regelen op een uitstekende wijze het huwelijk. In twee opzichten kon de Mozaïsche wet, omdat zij geen middel bezat, de natuurlijke hardheid van het hart te overwinnen, het stenen hart weg te nemen en een van vlees daarvoor in de plaats te stellen, maar dat voor de heilsopenbaring in de toekomst moest overlaten (Jeremia. 31:31, Ezekiel 36:25, Matthew 19:8 ). De Goddelijke instelling van de echt in de oorspronkelijke vorm, die aan het wezen van de zaak alleen beantwoordde, niet van kracht doen zijn; maar zag zich veeleer genoodzaakt tot toegevingen of inwilligingen (concessie's) aan de bestaande volksgebruiken. Deels is dit het dulden van polygamie (zie Ex 21:11 en zie Deuteronomy 21:14); deels het toegeven van echtscheiding. Mozes stelt noch het eerste, noch het laatste tot een eigenlijk recht en laat ze veeleer als iets, dat nu toch eenmaal bestaat en door uitwendige, wettelijke dwang niet kan opgeheven worden, onmiddellijk aan het geduld van God over. Bovendien is in zijn boeken het huwelijk niet slechts in volkomen toestand voorgesteld, zoals het was voordat het door de zonde geschonden werd (Genesis 2:18-Genesis 2:24); maar ook wordt er door geschiedenissen en leringen gewezen op de monogamie (huwelijk met n vrouw) als de alleen God welgevallige vorm van het huwelijk, en door wettelijke beperkingen wordt de echtscheiding tegengewerkt. Wat betreft het eerste moet van grote invloed geweest zijn: zowel de schildering van de wrange vruchten, die de Patriarchen gesmaakt hadden door het nemen van meerdere vrouwen, als ook voornamelijk de godsdienstige opvatting, die later de profeten hadden over de monogamische echt, als een afschaduwing van Jehova's Verbond met Israël (zie Exodus 34:16). Wat het tweede punt betreft, het tegengaan van echtscheiding, deze wordt juist aan diegenen ontzegd, die de vrouw willen verlagen tot een bloot werktuig van hun zinnelijke lusten (Deuteronomy 22:19,Deuteronomy 22:29). Deels is hier ook reeds de nieuwtestamentische uitdrukking van kracht: "wat God tezamen gevoegd heeft, scheidt de mens niet," daar een gescheiden noch een priester, noch haar eerste man mocht trouwen voor de tweede maal, als zij intussen een andere had toebehoord. Zij werd voor verontreinigd beschouwd. Hierdoor is zo duidelijk mogelijk uitgesproken, dat door de echt die twee n vlees worden, en dat zij, die reeds een man heeft toebehoord, niet van een ander worden mag. Haar vroegere echtelijke band is wl door de mensen, niet door God opgeheven, en bestaat in de grond van de zaak nog; haar huidig echtelijk samenleven met een ander is echter streng genomen als echtbreuk te beschouwen. Vergelijk hierbij Leviticus 18:20 en Numbers 5:13, waar de uitdrukking "onrein, zich verontreinigen" gebezigd wordt voor het samenleven na echtbreuk; en dan ook de uitspraak van onze Heere Mattheus 15:9: "Die de verlatene trouwt, doet overspel". Opmerkingswaardig is de benaming van de eerste man Bal (Heer) terwijl de volgende altijd isch (man) genaamd worden.
Bij de heidenen o.a. de Egyptenaren (volgens Abar banel) bestond nergens de wet tegen echtscheiding. "Lycurgus, Solon en Numa veroorloofden volgens Plutarchus om de vrouwen te verruilen"
Vers 5
5. Wanneer een man een nieuwe a) vrouw 1) zal genomen hebben, die zal in het leger, ten oorlog niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een jaar lang zal hij van dit alles vrij zijn in zijn huis, opdat hij dit zijn nieuw gevormd huiselijk leven bevestigt, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, verheugt, eerst geregeld met haar samenwoont, voordat het burgerlijk leven met alle plichten en bezwaren hem in beslag neemt, en opdat zij elkaar door en door leren kennen en vertrouwen.a) Deuteronomy 20:7
1) Deze verordening staat met de vorige in nauw verband. Heeft God in de voorgaande de echtscheiding zo moeilijk willen maken, hier met deze verordening wil God de huwelijksband bevestigen, zodat aan jonggehuwden niets mag worden opgelegd, wat de man van de vrouw zou kunnen scheiden. Een jaar lang moest hij van elke last ontheven zijn (zie Deuteronomy 20:7)
Vers 5
5. Wanneer een man een nieuwe a) vrouw 1) zal genomen hebben, die zal in het leger, ten oorlog niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een jaar lang zal hij van dit alles vrij zijn in zijn huis, opdat hij dit zijn nieuw gevormd huiselijk leven bevestigt, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, verheugt, eerst geregeld met haar samenwoont, voordat het burgerlijk leven met alle plichten en bezwaren hem in beslag neemt, en opdat zij elkaar door en door leren kennen en vertrouwen.a) Deuteronomy 20:7
1) Deze verordening staat met de vorige in nauw verband. Heeft God in de voorgaande de echtscheiding zo moeilijk willen maken, hier met deze verordening wil God de huwelijksband bevestigen, zodat aan jonggehuwden niets mag worden opgelegd, wat de man van de vrouw zou kunnen scheiden. Een jaar lang moest hij van elke last ontheven zijn (zie Deuteronomy 20:7)
Vers 6
6. Men zal, wanneer men zijn broeder iets leent, van hem, beide molenstenen, immers de bovenste molensteen niet te pand nemen, f de gehele molen f de maalsteen, zonder welke de onderste tot niets nut is; a) want hij neemtde ziel te pand, 1) hij kan die niet ontberen voor de bereiding van zijn dagelijks brood; hij neemt een pand tot zich, dat aan het leven raakt, waarmee men in zijn levensonderhoud moet voorzien.a) Zie Exodus 16:24; Exodus 11:5 Numbers 11:8
1) In de eerste plaats verbiedt Hij te pand te nemen, wat de armen nodig hebben, om hun leven te onderhouden. Want met de woorden handmolen en steen, of de bovenste en onderste steen van de molen, wijst Hij, bij wijze van gevolgtrekking, ook andere instrumenten aan, welke de werklieden niet kunnen ontberen tot het zoeken van hun levensonderhoud. Op dezelfde wijze als indien iemand van een boer de ploeg, de hark, het tweetandig houweel en andere dingen ontweldigt, of de werkplaats leeg maakt van een schoenmaker, of van een pottenbakker, of van iemand anders, die dan zijn vak niet kan uitoefenen, als hij van werkkrachten beroofd is, wat genoeg uit het verband kan worden opgemaakt. Waarbij wordt gevoegd, dat tegelijk met de molen de ziel te pand wordt genomen. Wreed is daarom hij, die tot pand neemt, wat met het leven van de arme in verband staat, alsof hij de hongerlijder het voedsel onthoudt, en daarom het leven zelf, dat evenals het door de arbeid wordt onderhouden, evenzo wordt uitgeblust als de middelen tot onderhoud worden weggenomen.. 7. Wanneer iemand gevonden zal worden, die een ziel, een persoon, steelt uit zijn broeders, uit de kinderen van Israël, een van de kinderen van Israël wegvoert naar eenander land, en drijft gewin met hem en verkoopt hem, gebruikt geweld tegen hem met het verkopen, a) zo zal deze dief sterven, b)en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen. c)
a)Deuteronomy 21:14 b) Exodus 21:16 c) Deuteronomy 13:5
Op dezelfde wijze sprak ook de wet van Athene ean tiv fanerov genetai andropodiz omenov indien het duidelijk is, dat iemand een mensendief is..
Vers 6
6. Men zal, wanneer men zijn broeder iets leent, van hem, beide molenstenen, immers de bovenste molensteen niet te pand nemen, f de gehele molen f de maalsteen, zonder welke de onderste tot niets nut is; a) want hij neemtde ziel te pand, 1) hij kan die niet ontberen voor de bereiding van zijn dagelijks brood; hij neemt een pand tot zich, dat aan het leven raakt, waarmee men in zijn levensonderhoud moet voorzien.a) Zie Exodus 16:24; Exodus 11:5 Numbers 11:8
1) In de eerste plaats verbiedt Hij te pand te nemen, wat de armen nodig hebben, om hun leven te onderhouden. Want met de woorden handmolen en steen, of de bovenste en onderste steen van de molen, wijst Hij, bij wijze van gevolgtrekking, ook andere instrumenten aan, welke de werklieden niet kunnen ontberen tot het zoeken van hun levensonderhoud. Op dezelfde wijze als indien iemand van een boer de ploeg, de hark, het tweetandig houweel en andere dingen ontweldigt, of de werkplaats leeg maakt van een schoenmaker, of van een pottenbakker, of van iemand anders, die dan zijn vak niet kan uitoefenen, als hij van werkkrachten beroofd is, wat genoeg uit het verband kan worden opgemaakt. Waarbij wordt gevoegd, dat tegelijk met de molen de ziel te pand wordt genomen. Wreed is daarom hij, die tot pand neemt, wat met het leven van de arme in verband staat, alsof hij de hongerlijder het voedsel onthoudt, en daarom het leven zelf, dat evenals het door de arbeid wordt onderhouden, evenzo wordt uitgeblust als de middelen tot onderhoud worden weggenomen.. 7. Wanneer iemand gevonden zal worden, die een ziel, een persoon, steelt uit zijn broeders, uit de kinderen van Israël, een van de kinderen van Israël wegvoert naar eenander land, en drijft gewin met hem en verkoopt hem, gebruikt geweld tegen hem met het verkopen, a) zo zal deze dief sterven, b)en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen. c)
a)Deuteronomy 21:14 b) Exodus 21:16 c) Deuteronomy 13:5
Op dezelfde wijze sprak ook de wet van Athene ean tiv fanerov genetai andropodiz omenov indien het duidelijk is, dat iemand een mensendief is..
Vers 8
8. Wacht u in de plaag van de melaatsheid, de straf van God voor hen, die tegen Zijn dienaars en de dragers van Zijn Woord opstaan, dat gij naarstig waarneemt en doet naar alles, wat de Levitische a) priesters u zullen leren, zoals ik hun geboden heb, zult gij waarnemen te doen, op grond van Gods wet, waarvan zij uitleggers en wachters zijn. b)a) Zie Deuteronomy 17:9 b) Malachi 2:7
Vers 8
8. Wacht u in de plaag van de melaatsheid, de straf van God voor hen, die tegen Zijn dienaars en de dragers van Zijn Woord opstaan, dat gij naarstig waarneemt en doet naar alles, wat de Levitische a) priesters u zullen leren, zoals ik hun geboden heb, zult gij waarnemen te doen, op grond van Gods wet, waarvan zij uitleggers en wachters zijn. b)a) Zie Deuteronomy 17:9 b) Malachi 2:7
Vers 9
9. Gedenkt wat de HEERE, uw God, gedaan heeft aan Mirjam, 1) mijn eigen zuster, op de weg, als gij uit Egypte waas vertrokken, hoe de Heere haar, om haar verzet tegen mij, Zijn knecht, de straf van de melaatsheid oplegde.a) Een dergelijk lot zou u kunnen treffen, daar de Heere mijn eigen zuster niet gespaard heeft.a) Numbers 12:10
1) Dat de Heere hier wijst op het voorbeeld van Mirjam, bewijst dat Hij hier niet zozeer het oog op de plaag van de melaatsheid heeft, in zover daarbij de verordeningen moesten worden opgevolgd, maar op de straf zelf, als gevolg van opstand tegen de verordeningen van God. Toen Mirjam met die plaag gestraft werd, was de verordening er nog niet, om zich voor de priester te vertonen. De Levitische priesters worden hier genoemd, omdat het hun taak is, in de wetten van God te onderwijzen..
Vers 9
9. Gedenkt wat de HEERE, uw God, gedaan heeft aan Mirjam, 1) mijn eigen zuster, op de weg, als gij uit Egypte waas vertrokken, hoe de Heere haar, om haar verzet tegen mij, Zijn knecht, de straf van de melaatsheid oplegde.a) Een dergelijk lot zou u kunnen treffen, daar de Heere mijn eigen zuster niet gespaard heeft.a) Numbers 12:10
1) Dat de Heere hier wijst op het voorbeeld van Mirjam, bewijst dat Hij hier niet zozeer het oog op de plaag van de melaatsheid heeft, in zover daarbij de verordeningen moesten worden opgevolgd, maar op de straf zelf, als gevolg van opstand tegen de verordeningen van God. Toen Mirjam met die plaag gestraft werd, was de verordening er nog niet, om zich voor de priester te vertonen. De Levitische priesters worden hier genoemd, omdat het hun taak is, in de wetten van God te onderwijzen..
Vers 10
10. Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij, alsof gij heer en meester was van alles wat hij bezit, en daarvan kon uitzoeken, wat u aanstond, tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen, om iets van het zijne te pand te nemen.Vers 10
10. Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij, alsof gij heer en meester was van alles wat hij bezit, en daarvan kon uitzoeken, wat u aanstond, tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen, om iets van het zijne te pand te nemen.Vers 11
11. Buiten zult gij staan, en de man, die gij geleend hebt, zal het pand, zoals hij het naar eigen goedvinden uitgekozen heeft, naar buiten tot u brengen; 1) wantimmers, als het u niet voldoet, kunt gij meer vragen.1) Deze wet wordt bij sommige volkeren van latere tijd teruggevonden b.v. bij Duitsers en Engelsen. Zij verdedigt het recht van de arme, wiens huis nu evenzeer bewaard is door de wet, als een kasteel door zijn torens en verschansingen. "Het is alsof de wetgever zei: dring niet door in het verblijf van de arme, als hij niet geneigd is voor de vreemdeling de vernederende behoeftige omstandigheden bloot te leggen, die op zijn verlaten toestand betrekking hebben. Of misschien is er nog een klein overblijfsel van betere dagen, dat hij bewaart, om zijn ellende te verzoeten, en dat hij voor de blikken wil verbergen van hem, wiens hulp hij afsmeekt, uit vrees, dat hij dit als pand zal vragen en bij weigering hiervan, f die hulp weigeren, f door dit gedenkstuk weg te slepen, waaraan de liefelijkste en heiligste herinneringen verbonden zijn, en waaraan hij met zijn gehele hart hangt, nog meer alsem in de beker van zijn smart zal mengen. Nee, zegt de wet, de schamele hut van de arme moet even onschendbaar zijn als een heilige vrijplaats. Geen spottend oog, geen trotse haat mag hier onverwacht en ongevraagd binnendringen zonder te rade te gaan met het gevoel van de bewoner."
De wijste der koningen zei: die ontleent is de knecht van de lener; en daarom, opdat de lener geen misbruik zou maken van het voordeel, dat hij over de ontlener heeft, zo is zorg gedragen, dat hij te pand mocht nemen, niet hetgeen hij wilde, maar hetgeen de ontlener het best kon missen. Het huis van een man is zijn kasteel, ja zelfs dat van een arm man, en het wordt daarom hier onder de bescherming van de wet gesteld..
Vers 11
11. Buiten zult gij staan, en de man, die gij geleend hebt, zal het pand, zoals hij het naar eigen goedvinden uitgekozen heeft, naar buiten tot u brengen; 1) wantimmers, als het u niet voldoet, kunt gij meer vragen.1) Deze wet wordt bij sommige volkeren van latere tijd teruggevonden b.v. bij Duitsers en Engelsen. Zij verdedigt het recht van de arme, wiens huis nu evenzeer bewaard is door de wet, als een kasteel door zijn torens en verschansingen. "Het is alsof de wetgever zei: dring niet door in het verblijf van de arme, als hij niet geneigd is voor de vreemdeling de vernederende behoeftige omstandigheden bloot te leggen, die op zijn verlaten toestand betrekking hebben. Of misschien is er nog een klein overblijfsel van betere dagen, dat hij bewaart, om zijn ellende te verzoeten, en dat hij voor de blikken wil verbergen van hem, wiens hulp hij afsmeekt, uit vrees, dat hij dit als pand zal vragen en bij weigering hiervan, f die hulp weigeren, f door dit gedenkstuk weg te slepen, waaraan de liefelijkste en heiligste herinneringen verbonden zijn, en waaraan hij met zijn gehele hart hangt, nog meer alsem in de beker van zijn smart zal mengen. Nee, zegt de wet, de schamele hut van de arme moet even onschendbaar zijn als een heilige vrijplaats. Geen spottend oog, geen trotse haat mag hier onverwacht en ongevraagd binnendringen zonder te rade te gaan met het gevoel van de bewoner."
De wijste der koningen zei: die ontleent is de knecht van de lener; en daarom, opdat de lener geen misbruik zou maken van het voordeel, dat hij over de ontlener heeft, zo is zorg gedragen, dat hij te pand mocht nemen, niet hetgeen hij wilde, maar hetgeen de ontlener het best kon missen. Het huis van een man is zijn kasteel, ja zelfs dat van een arm man, en het wordt daarom hier onder de bescherming van de wet gesteld..
Vers 12
12. Doch indien hij zo'n arm man is, dat hij niets heeft om te pand te geven dan zijn kleed of mantel, die hem tevens dienen moet tot een bedekking in de slaap, a)zo zult gij met zijn pand niet neerliggen, b) gij zult nietgaan slapen terwijl gij, hetgeen hij zozeer nodig heeft, nog in bewaring hebt.a) Zie Exodus 12:34 b) Exodus 22:25,
Vers 12
12. Doch indien hij zo'n arm man is, dat hij niets heeft om te pand te geven dan zijn kleed of mantel, die hem tevens dienen moet tot een bedekking in de slaap, a)zo zult gij met zijn pand niet neerliggen, b) gij zult nietgaan slapen terwijl gij, hetgeen hij zozeer nodig heeft, nog in bewaring hebt.a) Zie Exodus 12:34 b) Exodus 22:25,
Vers 13
13. Gij zult hem dat pand zeker teruggeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed neerligt, 1) en u zegene voor de aan hem bewezene barmhartigheid; en het zal u gerechtigheid 2) zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God; Hij zal u als een gerechtige erkennen en de zegeningen, door de lippen van uw schuldenaar over u afgebeden, vervullen.1) Op zichzelf kon Mozes de uitlener het recht niet ontzeggen, om zelfs van de behoeftigsten een pand te nemen, maar om dit pand gedurig `s morgens te halen en `s avonds weer te brengen was zo lastig, dat het pand nemen toch indirect achterwege bleef..
2) Zoals zo vele andere voortreffelijke geboden werd ook dit door de meerderheid van het volk niet gehouden (Proverbs 22:27 Amos 2:8 ); daardoor is ook zoveel goeds, dat Mozes het volk beloofd had, niet verwerkelijkt. Hardheid tegen schuldenaars was dikwijls een heersende karaktertrek onder de Israëlieten (Job 22:6; Job 24:3; 2 Kings 4:1 Nehemiah. 5:1 vv. Isaiah 50:1 Matthew 18:25 zie Exodus 21:2), en hoe weinig het doel van schulduitdelging in het Sabbatsjaar bereikt werd, blijkt daaruit op het duidelijkst, dat Hillel (zie Deuteronomy 24:1), omdat in zijn tijd het openbaar krediet geheel en al ondermijnd was, en niemand meer aan een arme wilde borgen, de zogenaamden "Presbool" (toevoegsel) de gerechtelijke schuldbekentenis, invoerde, die het doel van Mozes zo goed als verloren deed gaan. Wellicht heeft Jezus hieraan gedacht (Matthew 5:7)
Dit teruggeven zelf wordt volgens Maimonides "tsedekah" = gerechtigheid genoemd. "Want als iemand het loon van zijn huurling, of als een schuldenaar zijn schuldeiser betaalt, wordt dat niet tsedekah genoemd, maar aan datgene, wat iemand doet uit zuivere liefde tot deugd en godsvrucht komt die naam eigenlijk toe."
De man van het geld begrijpt deze wet niet en vindt ze dwaasheid, maar hoewel het door de mensen als weekheid en dwaasheid wordt beschouwd om de panden aan de schuldenaar terug te geven, zal het u toch door God toegerekend worden als een daad van goedertierenheid, die haar loon niet zal verliezen.
Vers 13
13. Gij zult hem dat pand zeker teruggeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed neerligt, 1) en u zegene voor de aan hem bewezene barmhartigheid; en het zal u gerechtigheid 2) zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God; Hij zal u als een gerechtige erkennen en de zegeningen, door de lippen van uw schuldenaar over u afgebeden, vervullen.1) Op zichzelf kon Mozes de uitlener het recht niet ontzeggen, om zelfs van de behoeftigsten een pand te nemen, maar om dit pand gedurig `s morgens te halen en `s avonds weer te brengen was zo lastig, dat het pand nemen toch indirect achterwege bleef..
2) Zoals zo vele andere voortreffelijke geboden werd ook dit door de meerderheid van het volk niet gehouden (Proverbs 22:27 Amos 2:8 ); daardoor is ook zoveel goeds, dat Mozes het volk beloofd had, niet verwerkelijkt. Hardheid tegen schuldenaars was dikwijls een heersende karaktertrek onder de Israëlieten (Job 22:6; Job 24:3; 2 Kings 4:1 Nehemiah. 5:1 vv. Isaiah 50:1 Matthew 18:25 zie Exodus 21:2), en hoe weinig het doel van schulduitdelging in het Sabbatsjaar bereikt werd, blijkt daaruit op het duidelijkst, dat Hillel (zie Deuteronomy 24:1), omdat in zijn tijd het openbaar krediet geheel en al ondermijnd was, en niemand meer aan een arme wilde borgen, de zogenaamden "Presbool" (toevoegsel) de gerechtelijke schuldbekentenis, invoerde, die het doel van Mozes zo goed als verloren deed gaan. Wellicht heeft Jezus hieraan gedacht (Matthew 5:7)
Dit teruggeven zelf wordt volgens Maimonides "tsedekah" = gerechtigheid genoemd. "Want als iemand het loon van zijn huurling, of als een schuldenaar zijn schuldeiser betaalt, wordt dat niet tsedekah genoemd, maar aan datgene, wat iemand doet uit zuivere liefde tot deugd en godsvrucht komt die naam eigenlijk toe."
De man van het geld begrijpt deze wet niet en vindt ze dwaasheid, maar hoewel het door de mensen als weekheid en dwaasheid wordt beschouwd om de panden aan de schuldenaar terug te geven, zal het u toch door God toegerekend worden als een daad van goedertierenheid, die haar loon niet zal verliezen.
Vers 14
14. Gij zult de arme en nooddruftige dagloner niet verdrukken, die uit uw broeders is, of uit uw vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn; gij zult hem zijn loon niet onthouden, noch ook hem lastig vallen, door hem het loon over de tijd te betalen, en iets boven zijn krachten te eisen.Deze verordening is met de vorige ten nauwste verwant. Doch Mozes verklaart hier, dat de arme, die om loon diende, verdrukt werd, indien hij niet terstond voor zijn arbeid werd betaald. Waardoor deze twee zo nauw mogelijk verbonden moeten gelezen worden: Gij zult niet verdrukken, maar terstond het loon uitbetalen. Waaruit volgt, dat indien de loondienaar gebrek lijdt, omdat wij niet betalen, wat hij verdiend heeft, wij in het uitstellen reeds alleen van onrechtvaardigheid blijk geven..
"Minus solvit, qui tempore minus solvit" (hij betaalt minder, die over de tijd betaalt).
Vers 14
14. Gij zult de arme en nooddruftige dagloner niet verdrukken, die uit uw broeders is, of uit uw vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn; gij zult hem zijn loon niet onthouden, noch ook hem lastig vallen, door hem het loon over de tijd te betalen, en iets boven zijn krachten te eisen.Deze verordening is met de vorige ten nauwste verwant. Doch Mozes verklaart hier, dat de arme, die om loon diende, verdrukt werd, indien hij niet terstond voor zijn arbeid werd betaald. Waardoor deze twee zo nauw mogelijk verbonden moeten gelezen worden: Gij zult niet verdrukken, maar terstond het loon uitbetalen. Waaruit volgt, dat indien de loondienaar gebrek lijdt, omdat wij niet betalen, wat hij verdiend heeft, wij in het uitstellen reeds alleen van onrechtvaardigheid blijk geven..
"Minus solvit, qui tempore minus solvit" (hij betaalt minder, die over de tijd betaalt).
Vers 15
15. Op zijn dag, op de dag, wanneer hij u gediend heeft, zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover, over het nog onbetaalde daggeld, niet ondergaan, a) want hij is arm en zijn ziel verlangt daarnaar; hij heeft er zozeer dringende behoefte aan, omdat hij er zijn leven mee moet onderhouden, dat hij, als gij hem zijn loon onthoudt en hem aldus met kommer bezwaart, tegen u niet roept b) tot de HEERE, en zonde in u zij. c)a) Leviticus 19:13 b) James 5:4 c)Deuteronomy 15:9
Hoezeer heeft de Mozaïsche wetgeving vooruit alle maatregelen van geweld voorkomen, die in Griekenland en Rome van tijd tot tijd de harde en onuitstaanbare toestand van de diep onder schulden gebukte armoede moesten verbeteren!
Zo wordt de meester verplaatst in het gemoed van de dienaar. Zo'n fijn gevoel is echter de liefde alleen mogelijk, die alleen weet hoe het anderen te moede is..
De Heere God verklaart hiermee duidelijk, dat Hij de zaak van de verdrukten in bescherming neemt, dat, waar zij bij de mensen geen recht kunnen krijgen, Hij toch hun rechtszaak rechten zal..
Het verdrukken van de armen, het onthouden van het loon van de werklieden, is een roepende zonde.. 16. De vaders zullen niet door misbruik van toepassing van de bedreiging van God (Deuteronomy 5:9 Exodus 20:5 ) op de burgerlijke rechtspleging gedood worden a) voor de kinderen, of juister met de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders, gezamenlijk met de vaders; maar een ieder zal om zijn eigen 1) zonde gedood worden, zoals dan ook de eigenlijke zin van deze dreiging is (Jeremia. 31:30 Ezekiel 18:20 ).
a) 2 Kings 14:6; 2 Chronicles 5:4 Jeremiah 31:30 Ezekiel 18:20
1) Ook hier toont God hoe grote zorg Hij draagt voor het menselijk leven, opdat de moordaanslagen niet zonder onderscheid zouden woeden, wanneer Hij verbiedt, dat de kinderen met de ouders zouden worden omgebracht. Deze wet nu was volstrekt niet overbodig, omdat dikwijls, wegens n misdaad, tegen een geheel geslacht geweld werd gepleegd. Daarom niet zonder reden werpt God zich op, om de onschuldigen te beschermen, en staat niet toe, de straf verder uit te voeren, dan waar de misdaad verblijf houdt. En zeker, een algemene werking van de natuur schrijft voor, dat het een teken is van barbaarse woede, dat de kinderen gedood worden om de haat tegen de vaders. Indien iemand opwerpt, wat wij tevoren hebben gezien, dat God een wreker is in het derde en vierde geslacht, dan is de oplossing gemakkelijk, dat Hij zich een wet heeft gesteld en niet een blinde begeerte heeft om straf uit te oefenen, zodat Hij de onschuldigen met de slechten vermengt, maar dat Hij zo de ongerechtigheid van de vaders aan de kinderen bezoekt, dat Hij de grootste strengheid door de voortreffelijke billijkheid tempert. Ja zelfs, dat Hij niet zo door de ijzeren wet van de noodzakelijkheid is gebonden, of Hij is vrij, om, wanneer Hem dat behaagde, van de wet af te wijken. Evenals hij beval, dat het gehele geslacht van de Kananieten met wortel en tak zou worden uitgeroeid, omdat niet anders het land kon gereinigd worden van hun wrede ongerechtigheden, en omdat zij allen goddeloos waren, waren de kinderen niet minder dan de vaders bestemd tot een rechtvaardig verderf. Wij lezen zelfs (2 Samuël, 21:2), dat na Sauls dood zijn misdaad verzoend werd door de gewelddadige dood van zijn kinderen..
Noxa caput sequiter (de misdaad volgt de persoon). "Ieder is oorzaak van zijn eigen ongeluk"
Bij de Perzen was het een stelregel om, wanneer zich het geval van majesteitsschennis voordeed, ook de verwanten van de misdadiger om te brengen (Esther. 9:13, Herod.111:119); evenzo bij de Macedoniërs. Amazia daarentegen volgde het hier gestelde voorschrift op, toen hij de moordenaars van zijn vader liet ombrengen (2 Kings 14:5) 2 Samuël "Wanneer de strenge gerechtigheid alleen heerste, was er voor geen sterveling heil of leven te hopen; zo moet dan die ijzeren ring van de samenhang van de natuur verbroken worden, en dit gebeurt door de goddelijke genade. Deze komt bij het menselijk recht verzachtend tussenbeide..
Vers 15
15. Op zijn dag, op de dag, wanneer hij u gediend heeft, zult gij zijn loon geven, en de zon zal daarover, over het nog onbetaalde daggeld, niet ondergaan, a) want hij is arm en zijn ziel verlangt daarnaar; hij heeft er zozeer dringende behoefte aan, omdat hij er zijn leven mee moet onderhouden, dat hij, als gij hem zijn loon onthoudt en hem aldus met kommer bezwaart, tegen u niet roept b) tot de HEERE, en zonde in u zij. c)a) Leviticus 19:13 b) James 5:4 c)Deuteronomy 15:9
Hoezeer heeft de Mozaïsche wetgeving vooruit alle maatregelen van geweld voorkomen, die in Griekenland en Rome van tijd tot tijd de harde en onuitstaanbare toestand van de diep onder schulden gebukte armoede moesten verbeteren!
Zo wordt de meester verplaatst in het gemoed van de dienaar. Zo'n fijn gevoel is echter de liefde alleen mogelijk, die alleen weet hoe het anderen te moede is..
De Heere God verklaart hiermee duidelijk, dat Hij de zaak van de verdrukten in bescherming neemt, dat, waar zij bij de mensen geen recht kunnen krijgen, Hij toch hun rechtszaak rechten zal..
Het verdrukken van de armen, het onthouden van het loon van de werklieden, is een roepende zonde.. 16. De vaders zullen niet door misbruik van toepassing van de bedreiging van God (Deuteronomy 5:9 Exodus 20:5 ) op de burgerlijke rechtspleging gedood worden a) voor de kinderen, of juister met de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders, gezamenlijk met de vaders; maar een ieder zal om zijn eigen 1) zonde gedood worden, zoals dan ook de eigenlijke zin van deze dreiging is (Jeremia. 31:30 Ezekiel 18:20 ).
a) 2 Kings 14:6; 2 Chronicles 5:4 Jeremiah 31:30 Ezekiel 18:20
1) Ook hier toont God hoe grote zorg Hij draagt voor het menselijk leven, opdat de moordaanslagen niet zonder onderscheid zouden woeden, wanneer Hij verbiedt, dat de kinderen met de ouders zouden worden omgebracht. Deze wet nu was volstrekt niet overbodig, omdat dikwijls, wegens n misdaad, tegen een geheel geslacht geweld werd gepleegd. Daarom niet zonder reden werpt God zich op, om de onschuldigen te beschermen, en staat niet toe, de straf verder uit te voeren, dan waar de misdaad verblijf houdt. En zeker, een algemene werking van de natuur schrijft voor, dat het een teken is van barbaarse woede, dat de kinderen gedood worden om de haat tegen de vaders. Indien iemand opwerpt, wat wij tevoren hebben gezien, dat God een wreker is in het derde en vierde geslacht, dan is de oplossing gemakkelijk, dat Hij zich een wet heeft gesteld en niet een blinde begeerte heeft om straf uit te oefenen, zodat Hij de onschuldigen met de slechten vermengt, maar dat Hij zo de ongerechtigheid van de vaders aan de kinderen bezoekt, dat Hij de grootste strengheid door de voortreffelijke billijkheid tempert. Ja zelfs, dat Hij niet zo door de ijzeren wet van de noodzakelijkheid is gebonden, of Hij is vrij, om, wanneer Hem dat behaagde, van de wet af te wijken. Evenals hij beval, dat het gehele geslacht van de Kananieten met wortel en tak zou worden uitgeroeid, omdat niet anders het land kon gereinigd worden van hun wrede ongerechtigheden, en omdat zij allen goddeloos waren, waren de kinderen niet minder dan de vaders bestemd tot een rechtvaardig verderf. Wij lezen zelfs (2 Samuël, 21:2), dat na Sauls dood zijn misdaad verzoend werd door de gewelddadige dood van zijn kinderen..
Noxa caput sequiter (de misdaad volgt de persoon). "Ieder is oorzaak van zijn eigen ongeluk"
Bij de Perzen was het een stelregel om, wanneer zich het geval van majesteitsschennis voordeed, ook de verwanten van de misdadiger om te brengen (Esther. 9:13, Herod.111:119); evenzo bij de Macedoniërs. Amazia daarentegen volgde het hier gestelde voorschrift op, toen hij de moordenaars van zijn vader liet ombrengen (2 Kings 14:5) 2 Samuël "Wanneer de strenge gerechtigheid alleen heerste, was er voor geen sterveling heil of leven te hopen; zo moet dan die ijzeren ring van de samenhang van de natuur verbroken worden, en dit gebeurt door de goddelijke genade. Deze komt bij het menselijk recht verzachtend tussenbeide..
Vers 17
17. Gij zult het recht van de vreemdeling en van de wees niet buigen a) en gij zult het kleed van de weduwe niet te pand nemen. b)a) Exodus 22:21; Exodus 23:9 Proverbs 22:22 Isaiah 1:23 Jeremiah 5:28; Jeremiah 22:3 Ezekiel 22:29 Zacharia7:10 b)Amos 2:7; Amos 5:12 Amos 5:18. Maar gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt, en de HEERE, uw God, heeft u van daar verlost; daarom gebied ik u deze zaak te doen (Deuteronomy 5:15; Deuteronomy 15:15; Deuteronomy 16:12).
God stelt zich als bijzonder beschermer aan voor allen, wie het aan natuurlijke bescherming ontbreekt..
Vers 17
17. Gij zult het recht van de vreemdeling en van de wees niet buigen a) en gij zult het kleed van de weduwe niet te pand nemen. b)a) Exodus 22:21; Exodus 23:9 Proverbs 22:22 Isaiah 1:23 Jeremiah 5:28; Jeremiah 22:3 Ezekiel 22:29 Zacharia7:10 b)Amos 2:7; Amos 5:12 Amos 5:18. Maar gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt, en de HEERE, uw God, heeft u van daar verlost; daarom gebied ik u deze zaak te doen (Deuteronomy 5:15; Deuteronomy 15:15; Deuteronomy 16:12).
God stelt zich als bijzonder beschermer aan voor allen, wie het aan natuurlijke bescherming ontbreekt..
Vers 19
19. Wanneer gij uw oogst op uw akker afgeoogst en een handvol op de akker vergeten zult hebben, dan zult gij niet terugkeren om die op te nemen; voor de vreemdeling, voor de wees en voor de weduwe zal zij zijn, want dit zijn Zijn pleegkinderen, en de Heere zelf heeft u dit doen vergeten, opdat u de HEERE, uw God, zegene in al het werk van uw handen.Leviticus 19:9; Leviticus 23:22 Ruth 2:2,
Vers 19
19. Wanneer gij uw oogst op uw akker afgeoogst en een handvol op de akker vergeten zult hebben, dan zult gij niet terugkeren om die op te nemen; voor de vreemdeling, voor de wees en voor de weduwe zal zij zijn, want dit zijn Zijn pleegkinderen, en de Heere zelf heeft u dit doen vergeten, opdat u de HEERE, uw God, zegene in al het werk van uw handen.Leviticus 19:9; Leviticus 23:22 Ruth 2:2,
Vers 20
20. Wanneer gij uw olijfboom zult geschud hebben, de vruchten er afgeslagen hebben, zo zult gij de takken achter u niet nauw doorzoeken, om ook die vruchten, die gij niet bereiken kunt, te pakken; a) voor de vreemdeling, voorde wees en voor de weduwe zal het achtergeblevene zijn.a) Isaiah 17:6
De olijven geven fijnere olie, als zij nog niet ten volle gerijpt zijn; daarom worden zij evenals bij ons de walnoten met stokken afgeslagen (zie Exodus 27:21)
Vers 20
20. Wanneer gij uw olijfboom zult geschud hebben, de vruchten er afgeslagen hebben, zo zult gij de takken achter u niet nauw doorzoeken, om ook die vruchten, die gij niet bereiken kunt, te pakken; a) voor de vreemdeling, voorde wees en voor de weduwe zal het achtergeblevene zijn.a) Isaiah 17:6
De olijven geven fijnere olie, als zij nog niet ten volle gerijpt zijn; daarom worden zij evenals bij ons de walnoten met stokken afgeslagen (zie Exodus 27:21)
Vers 21
21. Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven achter u niet nalezen, zeg niet: de armen hebben aan brood genoeg; God heeft hen dezelfde zintuigen als u gegeven, waarom zouden die nooit gestreeld worden? Dus, voor de vreemdeling, voor de wees en voor de weduwe zal het nagelezene zijn 1) (Leviticus 19:10).1) Zegt niet, wat zullen de armen doen met druiven en olijven? Het is genoeg voor hen brood en water te hebben: want omdat zij dezelfde zintuigen hebben als de rijken, waarom zouden zij dan ook niet een gering aandeel hebben aan hetgeen tot vermaak en verkwikking van de zinnen kan dienen? Boas gebood daarom zijn jongeren, dat zij allengs van de handvollen voor Ruth wat zouden laten vallen en God zegende hem. Van alles wat ten behoeve van de armen wordt achtergelaten is niets verloren..
Dit voorschrift van liefdadigheid werd later door de spitsvondigheid van waanwijze schriftgeleerden tot een bespottelijke bepaling; volgens hen was het voldoende 2 schoven en 3 druifjes over te laten..
Vers 21
21. Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven achter u niet nalezen, zeg niet: de armen hebben aan brood genoeg; God heeft hen dezelfde zintuigen als u gegeven, waarom zouden die nooit gestreeld worden? Dus, voor de vreemdeling, voor de wees en voor de weduwe zal het nagelezene zijn 1) (Leviticus 19:10).1) Zegt niet, wat zullen de armen doen met druiven en olijven? Het is genoeg voor hen brood en water te hebben: want omdat zij dezelfde zintuigen hebben als de rijken, waarom zouden zij dan ook niet een gering aandeel hebben aan hetgeen tot vermaak en verkwikking van de zinnen kan dienen? Boas gebood daarom zijn jongeren, dat zij allengs van de handvollen voor Ruth wat zouden laten vallen en God zegende hem. Van alles wat ten behoeve van de armen wordt achtergelaten is niets verloren..
Dit voorschrift van liefdadigheid werd later door de spitsvondigheid van waanwijze schriftgeleerden tot een bespottelijke bepaling; volgens hen was het voldoende 2 schoven en 3 druifjes over te laten..
Vers 22
22. En gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt en daar zelf ondervonden hebt, wat het is vreemdeling en verlaten te zijn; daarom gebied ik u deze zaak, uit dankbaarheid voor de u geworden verlossing uit uw benarde toestand, te doen.God motiveert Zijn wil, om ons des te sterker van de billijkheid hiervan te overtuigen; zo mag ook de mens geen blinde gehoorzaamheid vorderen..
Vers 22
22. En gij zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt en daar zelf ondervonden hebt, wat het is vreemdeling en verlaten te zijn; daarom gebied ik u deze zaak, uit dankbaarheid voor de u geworden verlossing uit uw benarde toestand, te doen.God motiveert Zijn wil, om ons des te sterker van de billijkheid hiervan te overtuigen; zo mag ook de mens geen blinde gehoorzaamheid vorderen..