Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-21.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 21In dit hoofdstuk worden maatregelen getroffen:
I. Voor het wegnemen van bloedschuld van het land als de persoon, die het vergoten heeft, de gerechtigheid is ontvlucht, Deuteronomy 21:1.
II. Ter bewaring van de eer van een gevangen maagd, Deuteronomy 21:10.
III. Ter verzekering van het recht van een eerstgeboren zoon, al was hij ook niet de zoon van de meest beminde vrouw, Deuteronomy 21:15.
IV. Ter beteugeling en bestraffing van een weerspannige zoon, Deuteronomy 21:18.
V. Ter handhaving van de eer van de menselijke lichamen, die niet aan de galg mogen blijven hangen, maar behoorlijk begraven moeten worden, ook al zijn zij de ergste misdadigers geweest, Deuteronomy 21:22.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 21In dit hoofdstuk worden maatregelen getroffen:
I. Voor het wegnemen van bloedschuld van het land als de persoon, die het vergoten heeft, de gerechtigheid is ontvlucht, Deuteronomy 21:1.
II. Ter bewaring van de eer van een gevangen maagd, Deuteronomy 21:10.
III. Ter verzekering van het recht van een eerstgeboren zoon, al was hij ook niet de zoon van de meest beminde vrouw, Deuteronomy 21:15.
IV. Ter beteugeling en bestraffing van een weerspannige zoon, Deuteronomy 21:18.
V. Ter handhaving van de eer van de menselijke lichamen, die niet aan de galg mogen blijven hangen, maar behoorlijk begraven moeten worden, ook al zijn zij de ergste misdadigers geweest, Deuteronomy 21:22.
Verzen 1-9
Deuteronomium 21:1-9In de voorafgaande wetten is krachtig en afdoend gezorgd voor de vervolging van een moedwillige moordenaar, Deuteronomy 19:1 en verv, wiens terdoodbrenging het wegnemen was van de schuld van het land, maar indien dat niet kon gedaan worden, omdat de moordenaar niet bekend was, dan moesten zij niet denken dat het land nu niet in gevaar was van verontreinigd te worden, omdat het door geen veronachtzaming van hen was, dat de moordenaar ongestraft bleef, neen, er wordt hier een handeling van grote plechtigheid bevolen om de schuld weg te doen, als uitdrukking van hun vrees voor en afschuw van deze zonde.
I. Het veronderstelde geval is dat een verslagene zal gevonden worden en dat het niet bekend is wie hem verslagen heeft, Deuteronomy 21:1. Soms heeft de voorzienigheid Gods op wondervolle wijze deze verborgen werken van de duisternis aan het licht gebracht, en door vreemde voorvallen of ontmoetingen heeft de zonde van de schuldigen hen gevonden, in die mate zelfs, dat het tot een spreekwoord is geworden: Moord zal uitkomen. Maar zo is het toch niet altijd, nu en dan worden des duivels beloften van geheimhouding en straffeloosheid in deze wereld vervuld, doch het is slechts voor een ijdje, er komt een tijd, wanneer verborgen moordenaars ontdekt zullen worden, de aarde zal haar bloed ontdekken, Isaiah 26:21, op het onderzoek, dat de gerechtigheid er naar zal doen, en er komt een eeuwigheid, wanneer zij, die aan de straf van mensen zijn ontkomen, onder het rechtvaardige oordeel Gods zullen liggen. En de straffeloosheid, waarmee zoveel moorden en andere boosheden worden gepleegd, maakt het nodig dat er een oordeelsdag zij, om het weggedrevene te zoeken, Ecclesiastes 3:15.
II. Er worden hier bevelen gegeven omtrent hetgeen in zo'n geval te doen is. Men neemt aan dat vlijtige nasporingen gedaan werden naar de moordenaar, dat er getuigen zijn gehoord, een streng en nauwkeurig onderzoek werd ingesteld naar de omstandigheden, ten einde zo mogelijk de schuldige te ontdekken, maar indien desalniettemin geen spoor van deze gevonden kon worden, en er niemand was, die men van de moord kon beschuldigen, dan:
1. Moesten de oudsten van de naastbijzijnde stad (waarin een gerechtshof van drie en twintig rechters gevestigd was) zich met de zaak bezighouden. Indien het onzeker was, welke stad de naastbijgelegene was, dan moest het groot sanhedrin commissarissen zenden, om door een nauwkeurige meting die zaak te beslissen, Deuteronomy 21:2, Deuteronomy 21:3. Openbare personen moeten zorgzaam zijn voor het openbare welzijn, en zij, die in steden macht en aanzien hebben, moeten zich ten koste geven om grieven te herstellen en hetgeen verkeerd is in het land en in hun omgeving weg te nemen of te hervormen. Zij die het dichtst bij hen zijn, moeten het grootst aandeel hebben in hun goede invloed, als dienstknechten Gods, hun ten goede.
2. De priesters en Levieten moeten die zaak leiden, en er hun bijstand aan verlenen, Deuteronomy 21:5 opdat zij er de behandeling van kunnen leiden naar de wet, en inzonderheid om de mond van het volk te zijn bij God in het gebed, dat bij die treurige gelegenheid opgezonden moest worden Deuteronomy 21:8. God Israëls Koning zijnde, moeten Zijn dienaren hun magistraten wezen, en door hun woord, als de mond van het hof en van de wetgeleerden, moeten alle geschillen beslecht worden. Het was hun voorrecht zulke gidsen te hebben, zulke opzieners en oversten en het was hun plicht om bij alle gelegenheden gebruik van hen te maken, inzonderheid voor heilige zaken, zoals deze.
3. Zij moesten een koe brengen in een ruw onbewoond en onbebouwd dal, en haar daar slachten, Deuteronomy 21:3, Deuteronomy 21:4. Dit was geen offerande (want zij werd niet naar het altaar gebracht), maar een betuiging, dat zij aldus de moordenaar ter dood zouden brengen, indien zij hem in handen hadden. De koe moest er een wezen, die aan het juk niet getrokken heeft, om te kennen te geven (naar sommigen denken) dat de moordenaar een zoon Belials is, zij moest in een ruw dal gebracht worden, om de afschuw te kennen te geven van het feit, en dat de verontreiniging, die bloed brengt over een land, het onvruchtbaar maakt. En de Joden zeggen dat dit dal, waar de koe geslacht werd, daarna tenzij de moordenaar ontdekt werd nooit bebouwd of bezaaid mocht worden.
4. De oudsten moesten hun handen in water wassen over deze jonge koe, die in dat dal de nek doorgehonwen is, en belijden, niet alleen, dat zij zelf dit onschuldige bloed niet vergoten hebben, maar ook niet wisten wie het vergoten had, Deuteronomy 21:6, Deuteronomy 21:7,, de moordenaar ook niet willens en wetens hadden verborgen, hem niet hadden geholpen om te ontvluchten, of hem op enigerlei wijze in het plegen van de misdaad behulpzaam zijn geweest. David zinspeelt op dit gebruik, Psalms 26:6, Psalms 26:6 Ik was mijn handen in onschuld, maar indien Pilatus hier het oog op had, dan heeft hij dit ellendig verkeerd toegepast, Matthew 27:24, toen hij Christus veroordeelde, wetende dat Hij onschuldig was, en nu toch zichzelf vrijsprak van de schuld van onschuldig bloed te vergieten. Pto-testatio non valet contra factum Betuigingen baten niet, als zij tegengesproken worden door het feit.
5. De priesters moesten tot God bidden voor het land en het volk, dat God hun genadig zou zijn, en de oordelen niet over hen zou brengen, die oogluiking van de zonde van moord zou verdienen, Deuteronomy 21:8. Men kon vermoeden dat de moordenaar of een inwoner van hun stad was, of er zich nu in verborgen hield, en daarom moeten zij bidden, dat het hun om zijn tegenwoordigheid in hun midden niet slechter gaan zal, Numbers 16:22. Wees Uw volk Israël genadig, dat Gij, o Heere, verlost hebt. Als wij van de goddeloosheid van de goddelozen horen, dan is het ons nodig om vurig tot God te roepen om genade voor ons land, dat er onder zucht en siddert. Wij moeten door ons gebed de mate ledigen, die anderen vullen door hun zonden.
Nu was deze plechtigheid bevolen:
a. Opdat er aanleiding door zij voor openbare gesprekken over de moord, welke dan op de een of andere wijze tot de ontdekking van de moordenaar kunnen leiden.
b. Dat zij de mensen schrik en afgrijzen zou inboezemen van bloedschuld, die niet slechts de consciëntie verontreinigt van hem, die het vergoten heeft, (dit moet ons allen aansporen om met David te bidden: verlos mij van bloedschulden) maar ook het land, waarin het vergoten werd. Het roept tot de magistraat om gerechtigheid tegen de misdadiger, en als dat roepen niet wordt gehoord dan roept het tot de hemel om oordelen over het land. Indien er nu zoveel zorg aangewend moest worden, om het land van schuld te bevrijden, als de moordenaar niet bekend was dan was het voorzeker onmogelijk, om het tegen schuld te beveiligen, indien de moordenaar bekend was en toch beschermd werd. Door deze plechtigheid zal aan allen geleerd worden hun uiterste zorg en naarstigheid aan te wenden om moord te voorkomen, te ontdekken en te straffen. Zelfs de heidense zeelieden waren bevreesd voor bloedschuld, Jonah 1:14.
c. Opdat wij allen zouden leren ons te wachten van in zonden van anderen te delen en ons medeplichtig met hen te maken ex post facto na de daad, door de zonde of de zondaar te ondersteunen, en er niet in onze plaats tegen te getuigen. Wij hebben gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis, indien wij ze niet bestraffen en er niet tegen getuigen. Het berouw van de gemeente te Corinthe wegens de zonde van een van haar leden, heeft zo'n zorgzaamheid teweeggebracht, zo'n heilige verontwaardiging, vrees en wraak, 2 Corinthians 7:11 als door de hier verordineerde plechtigheid wordt te kennen gegeven.
Verzen 1-9
Deuteronomium 21:1-9In de voorafgaande wetten is krachtig en afdoend gezorgd voor de vervolging van een moedwillige moordenaar, Deuteronomy 19:1 en verv, wiens terdoodbrenging het wegnemen was van de schuld van het land, maar indien dat niet kon gedaan worden, omdat de moordenaar niet bekend was, dan moesten zij niet denken dat het land nu niet in gevaar was van verontreinigd te worden, omdat het door geen veronachtzaming van hen was, dat de moordenaar ongestraft bleef, neen, er wordt hier een handeling van grote plechtigheid bevolen om de schuld weg te doen, als uitdrukking van hun vrees voor en afschuw van deze zonde.
I. Het veronderstelde geval is dat een verslagene zal gevonden worden en dat het niet bekend is wie hem verslagen heeft, Deuteronomy 21:1. Soms heeft de voorzienigheid Gods op wondervolle wijze deze verborgen werken van de duisternis aan het licht gebracht, en door vreemde voorvallen of ontmoetingen heeft de zonde van de schuldigen hen gevonden, in die mate zelfs, dat het tot een spreekwoord is geworden: Moord zal uitkomen. Maar zo is het toch niet altijd, nu en dan worden des duivels beloften van geheimhouding en straffeloosheid in deze wereld vervuld, doch het is slechts voor een ijdje, er komt een tijd, wanneer verborgen moordenaars ontdekt zullen worden, de aarde zal haar bloed ontdekken, Isaiah 26:21, op het onderzoek, dat de gerechtigheid er naar zal doen, en er komt een eeuwigheid, wanneer zij, die aan de straf van mensen zijn ontkomen, onder het rechtvaardige oordeel Gods zullen liggen. En de straffeloosheid, waarmee zoveel moorden en andere boosheden worden gepleegd, maakt het nodig dat er een oordeelsdag zij, om het weggedrevene te zoeken, Ecclesiastes 3:15.
II. Er worden hier bevelen gegeven omtrent hetgeen in zo'n geval te doen is. Men neemt aan dat vlijtige nasporingen gedaan werden naar de moordenaar, dat er getuigen zijn gehoord, een streng en nauwkeurig onderzoek werd ingesteld naar de omstandigheden, ten einde zo mogelijk de schuldige te ontdekken, maar indien desalniettemin geen spoor van deze gevonden kon worden, en er niemand was, die men van de moord kon beschuldigen, dan:
1. Moesten de oudsten van de naastbijzijnde stad (waarin een gerechtshof van drie en twintig rechters gevestigd was) zich met de zaak bezighouden. Indien het onzeker was, welke stad de naastbijgelegene was, dan moest het groot sanhedrin commissarissen zenden, om door een nauwkeurige meting die zaak te beslissen, Deuteronomy 21:2, Deuteronomy 21:3. Openbare personen moeten zorgzaam zijn voor het openbare welzijn, en zij, die in steden macht en aanzien hebben, moeten zich ten koste geven om grieven te herstellen en hetgeen verkeerd is in het land en in hun omgeving weg te nemen of te hervormen. Zij die het dichtst bij hen zijn, moeten het grootst aandeel hebben in hun goede invloed, als dienstknechten Gods, hun ten goede.
2. De priesters en Levieten moeten die zaak leiden, en er hun bijstand aan verlenen, Deuteronomy 21:5 opdat zij er de behandeling van kunnen leiden naar de wet, en inzonderheid om de mond van het volk te zijn bij God in het gebed, dat bij die treurige gelegenheid opgezonden moest worden Deuteronomy 21:8. God Israëls Koning zijnde, moeten Zijn dienaren hun magistraten wezen, en door hun woord, als de mond van het hof en van de wetgeleerden, moeten alle geschillen beslecht worden. Het was hun voorrecht zulke gidsen te hebben, zulke opzieners en oversten en het was hun plicht om bij alle gelegenheden gebruik van hen te maken, inzonderheid voor heilige zaken, zoals deze.
3. Zij moesten een koe brengen in een ruw onbewoond en onbebouwd dal, en haar daar slachten, Deuteronomy 21:3, Deuteronomy 21:4. Dit was geen offerande (want zij werd niet naar het altaar gebracht), maar een betuiging, dat zij aldus de moordenaar ter dood zouden brengen, indien zij hem in handen hadden. De koe moest er een wezen, die aan het juk niet getrokken heeft, om te kennen te geven (naar sommigen denken) dat de moordenaar een zoon Belials is, zij moest in een ruw dal gebracht worden, om de afschuw te kennen te geven van het feit, en dat de verontreiniging, die bloed brengt over een land, het onvruchtbaar maakt. En de Joden zeggen dat dit dal, waar de koe geslacht werd, daarna tenzij de moordenaar ontdekt werd nooit bebouwd of bezaaid mocht worden.
4. De oudsten moesten hun handen in water wassen over deze jonge koe, die in dat dal de nek doorgehonwen is, en belijden, niet alleen, dat zij zelf dit onschuldige bloed niet vergoten hebben, maar ook niet wisten wie het vergoten had, Deuteronomy 21:6, Deuteronomy 21:7,, de moordenaar ook niet willens en wetens hadden verborgen, hem niet hadden geholpen om te ontvluchten, of hem op enigerlei wijze in het plegen van de misdaad behulpzaam zijn geweest. David zinspeelt op dit gebruik, Psalms 26:6, Psalms 26:6 Ik was mijn handen in onschuld, maar indien Pilatus hier het oog op had, dan heeft hij dit ellendig verkeerd toegepast, Matthew 27:24, toen hij Christus veroordeelde, wetende dat Hij onschuldig was, en nu toch zichzelf vrijsprak van de schuld van onschuldig bloed te vergieten. Pto-testatio non valet contra factum Betuigingen baten niet, als zij tegengesproken worden door het feit.
5. De priesters moesten tot God bidden voor het land en het volk, dat God hun genadig zou zijn, en de oordelen niet over hen zou brengen, die oogluiking van de zonde van moord zou verdienen, Deuteronomy 21:8. Men kon vermoeden dat de moordenaar of een inwoner van hun stad was, of er zich nu in verborgen hield, en daarom moeten zij bidden, dat het hun om zijn tegenwoordigheid in hun midden niet slechter gaan zal, Numbers 16:22. Wees Uw volk Israël genadig, dat Gij, o Heere, verlost hebt. Als wij van de goddeloosheid van de goddelozen horen, dan is het ons nodig om vurig tot God te roepen om genade voor ons land, dat er onder zucht en siddert. Wij moeten door ons gebed de mate ledigen, die anderen vullen door hun zonden.
Nu was deze plechtigheid bevolen:
a. Opdat er aanleiding door zij voor openbare gesprekken over de moord, welke dan op de een of andere wijze tot de ontdekking van de moordenaar kunnen leiden.
b. Dat zij de mensen schrik en afgrijzen zou inboezemen van bloedschuld, die niet slechts de consciëntie verontreinigt van hem, die het vergoten heeft, (dit moet ons allen aansporen om met David te bidden: verlos mij van bloedschulden) maar ook het land, waarin het vergoten werd. Het roept tot de magistraat om gerechtigheid tegen de misdadiger, en als dat roepen niet wordt gehoord dan roept het tot de hemel om oordelen over het land. Indien er nu zoveel zorg aangewend moest worden, om het land van schuld te bevrijden, als de moordenaar niet bekend was dan was het voorzeker onmogelijk, om het tegen schuld te beveiligen, indien de moordenaar bekend was en toch beschermd werd. Door deze plechtigheid zal aan allen geleerd worden hun uiterste zorg en naarstigheid aan te wenden om moord te voorkomen, te ontdekken en te straffen. Zelfs de heidense zeelieden waren bevreesd voor bloedschuld, Jonah 1:14.
c. Opdat wij allen zouden leren ons te wachten van in zonden van anderen te delen en ons medeplichtig met hen te maken ex post facto na de daad, door de zonde of de zondaar te ondersteunen, en er niet in onze plaats tegen te getuigen. Wij hebben gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis, indien wij ze niet bestraffen en er niet tegen getuigen. Het berouw van de gemeente te Corinthe wegens de zonde van een van haar leden, heeft zo'n zorgzaamheid teweeggebracht, zo'n heilige verontwaardiging, vrees en wraak, 2 Corinthians 7:11 als door de hier verordineerde plechtigheid wordt te kennen gegeven.
Verzen 10-14
Deuteronomium 21:10-14Door deze wet wordt aan een krijgsman toegestaan om, zo hem dit behaagde, zijn gevangene te huwen. Vanwege de hardigheid hunner harten heeft Mozes hun dit toegestaan opdat zij, indien hun die vrijheid niet gegeven werd, om de zodanigen te huwen, de vrijheid niet zouden nemen om zich met haar te verontreinigen, en door zo'n slechtheid zou het leger verontrust worden. Van die man wordt verondersteld dat hij reeds een vrouw heeft, en dat hij deze vrouw als tweede, of ondergeschikte vrouw, zoals de Joden haar noemen, er bij neemt. Dit toegeven aan van de mensen ongeregelde lusten, waarin hun hart hun ogen navolgde, komt geenszins overeen met de wet van Christus, die daarom in dit opzicht onder anderen, de wet van Mozes verre overtreft. Het Evangelie vergunt de man, die een vrouw heeft, niet er een andere bij te nemen, want van de beginne is het alzo niet geweest. Het Evangelie verbiedt een vrouw, al is het ook een schone vrouw, aan te zien om haar te begeren, en gebiedt het doden en verloochenen van alle ongeregelde begeerten al zou dit ook even zwaar en moeilijk zijn ais het afhouwen van een rechterhand, z wordt door onze heilige Godsdienst, meer dan door die van de Joden, de eer hoog gehouden, en de heerschappij ondersteund van de ziel over het lichaam, van de geest over het vlees, overeenkomstig deszelfs heerlijke openbaring van leven en onsterflijkheid, en van een betere hoop.
Maar hoewel aan krijgslieden deze vrijheid wordt toegestaan, wordt er hier toch voor gezorgd, dat zij er geen misbruik van zullen maken, dat is:
I. Dat zij zichzelf niet zullen misbruiken door het te haastig te doen, al was de gevangene hun ook nog zo begerenswaardig. Als gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij ze u tot vrouw neemt. Het is waar: gij behoeft de toestemming van haar ouders niet te vragen, want zij is uw gevangene en ter uwer beschikking, maar:
1. "Gij zult geen gemeenzame omgang met haar hebben, v r gij haar gehuwd hebt." Deze vergunning was bedoeld, niet om een vuile beestachtige lust te bevredigen, in de hitte en woede van de rebellie tegen rede en deugd, maar een eerbare, edelmoedige genegenheid voor een schone en beminnelijke vrouw, hoewel zij in droefheid en benauwdheid is, daarom mag hij haar, zo hij wil, tot zijn vrouw maken, maarhij moet niet met haar doen als met een hoer.
2. Gij zult haar niet plotseling huwen, maar haar een volle maand in uw huis houden, Deuteronomy 21:12, Deuteronomy 21:13. Dit moet hij doen, hetzij:
a. Om te beproeven zijn genegenheid voor haar te doen ophouden, want hij moet weten dat hij wel geen kwaad doet door haar te huwen, (zo stond toen de wet) maar dat hij veel beter zou doen door het te laten. Laat haar daarom haar hoofd scheren, opdat zijn liefde niet opgewekt worde door haar schone haarlokken, en haar nagels laten wassen (zoals de lezing is in de kanttekening) om de schoonheid van haar handen te ontsieren. Quicquid amas cupias non placuisse nimis. Wij moeten onze genegenheid matigen voor de dingen, die wij in verzoeking zijn al te veel lief te hebben. Of liever:
b. Dit werd gedaan ten teken van haar verzaken van afgoderij, en dat zij een proseliet werd van de Joodse Godsdienst. Het scheren van haar hoofd, het knippen van haar nagels en het veranderen van haar kledij betekenden haar afleggen van haar vorige wandel, die in haar onwetendheid verdorven was, opdat zij een nieuw schepsel zou worden. Zij moet in zijn huis blijven om in de goede kennis des Heeren onderwezen te worden, en in Zijn aanbidding. De Joden zeggen dat, zo zij weigerde en in haar afgoderij bleef volharden, hij haar niet mocht huwen. De belijders van de Godsdienst moeten niet een ander juk aantrekken met de ongelovigen 2 Corinthians 6:14.
II. Evenzo wordt er voor gezorgd, dat zij de arme gevangene niet zullen misbruiken.
1. Zij moet tijd hebben om haar vader en haar moeder te bewenen, van wie zij gescheiden was, en zonder wier toestemming en zegen zij nu waarschijnlijk zal huwen, misschien wel een gewone soldaat van Israël, al was zij in haar eigen land ook van edele afkomst en als zodanig opgevoed. Het zou zeer onvriendelijk zijn haar te dwingen om te huwen, voordat die smart gelenigd en zij haar enigermate te boven gekomen is, v r zij beter bekend is geworden met het land van haar gevangenschap, en daardoor er mee verzoend is. Zij moet niet haar afgoden bewenen, maar blij zijn ze te verzaken, alleen aan de droefheid over haar bloedverwanten, die haar na en dierbaar zijn, mag zlJ aldus toegeven.
2. Indien hij, die haar in zijn huis gebracht heeft met de bedoeling haar te huwen, bij nader bedenken van zijn voornemen afzag, dan mocht hij haar niet verkopen, geen gewin met haar drijven, zoals met zijn andere gevangenen, maar moest haar vrijheid geven om terug te keren naar haar eigen land, zo zij dit wilde, omdat hij haar vernederd en bedroefd heeft, door verwachting bij haar op te wekken, die hij daarna teleurstelde, Deuteronomy 21:14. Haar aldus misleid hebbende, moet hij haar niet ook ten prooi maken. Dit duidt aan hoe bindend de wetten zijn van gerechtigheid en eer inzonderheid bij voorgeven van liefde en trouwbeloften, die als plechtige zaken beschouwd moeten worden, waarin iets heiligs is, en waarmee niet gespot en geschertst moet worden.
Verzen 10-14
Deuteronomium 21:10-14Door deze wet wordt aan een krijgsman toegestaan om, zo hem dit behaagde, zijn gevangene te huwen. Vanwege de hardigheid hunner harten heeft Mozes hun dit toegestaan opdat zij, indien hun die vrijheid niet gegeven werd, om de zodanigen te huwen, de vrijheid niet zouden nemen om zich met haar te verontreinigen, en door zo'n slechtheid zou het leger verontrust worden. Van die man wordt verondersteld dat hij reeds een vrouw heeft, en dat hij deze vrouw als tweede, of ondergeschikte vrouw, zoals de Joden haar noemen, er bij neemt. Dit toegeven aan van de mensen ongeregelde lusten, waarin hun hart hun ogen navolgde, komt geenszins overeen met de wet van Christus, die daarom in dit opzicht onder anderen, de wet van Mozes verre overtreft. Het Evangelie vergunt de man, die een vrouw heeft, niet er een andere bij te nemen, want van de beginne is het alzo niet geweest. Het Evangelie verbiedt een vrouw, al is het ook een schone vrouw, aan te zien om haar te begeren, en gebiedt het doden en verloochenen van alle ongeregelde begeerten al zou dit ook even zwaar en moeilijk zijn ais het afhouwen van een rechterhand, z wordt door onze heilige Godsdienst, meer dan door die van de Joden, de eer hoog gehouden, en de heerschappij ondersteund van de ziel over het lichaam, van de geest over het vlees, overeenkomstig deszelfs heerlijke openbaring van leven en onsterflijkheid, en van een betere hoop.
Maar hoewel aan krijgslieden deze vrijheid wordt toegestaan, wordt er hier toch voor gezorgd, dat zij er geen misbruik van zullen maken, dat is:
I. Dat zij zichzelf niet zullen misbruiken door het te haastig te doen, al was de gevangene hun ook nog zo begerenswaardig. Als gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij ze u tot vrouw neemt. Het is waar: gij behoeft de toestemming van haar ouders niet te vragen, want zij is uw gevangene en ter uwer beschikking, maar:
1. "Gij zult geen gemeenzame omgang met haar hebben, v r gij haar gehuwd hebt." Deze vergunning was bedoeld, niet om een vuile beestachtige lust te bevredigen, in de hitte en woede van de rebellie tegen rede en deugd, maar een eerbare, edelmoedige genegenheid voor een schone en beminnelijke vrouw, hoewel zij in droefheid en benauwdheid is, daarom mag hij haar, zo hij wil, tot zijn vrouw maken, maarhij moet niet met haar doen als met een hoer.
2. Gij zult haar niet plotseling huwen, maar haar een volle maand in uw huis houden, Deuteronomy 21:12, Deuteronomy 21:13. Dit moet hij doen, hetzij:
a. Om te beproeven zijn genegenheid voor haar te doen ophouden, want hij moet weten dat hij wel geen kwaad doet door haar te huwen, (zo stond toen de wet) maar dat hij veel beter zou doen door het te laten. Laat haar daarom haar hoofd scheren, opdat zijn liefde niet opgewekt worde door haar schone haarlokken, en haar nagels laten wassen (zoals de lezing is in de kanttekening) om de schoonheid van haar handen te ontsieren. Quicquid amas cupias non placuisse nimis. Wij moeten onze genegenheid matigen voor de dingen, die wij in verzoeking zijn al te veel lief te hebben. Of liever:
b. Dit werd gedaan ten teken van haar verzaken van afgoderij, en dat zij een proseliet werd van de Joodse Godsdienst. Het scheren van haar hoofd, het knippen van haar nagels en het veranderen van haar kledij betekenden haar afleggen van haar vorige wandel, die in haar onwetendheid verdorven was, opdat zij een nieuw schepsel zou worden. Zij moet in zijn huis blijven om in de goede kennis des Heeren onderwezen te worden, en in Zijn aanbidding. De Joden zeggen dat, zo zij weigerde en in haar afgoderij bleef volharden, hij haar niet mocht huwen. De belijders van de Godsdienst moeten niet een ander juk aantrekken met de ongelovigen 2 Corinthians 6:14.
II. Evenzo wordt er voor gezorgd, dat zij de arme gevangene niet zullen misbruiken.
1. Zij moet tijd hebben om haar vader en haar moeder te bewenen, van wie zij gescheiden was, en zonder wier toestemming en zegen zij nu waarschijnlijk zal huwen, misschien wel een gewone soldaat van Israël, al was zij in haar eigen land ook van edele afkomst en als zodanig opgevoed. Het zou zeer onvriendelijk zijn haar te dwingen om te huwen, voordat die smart gelenigd en zij haar enigermate te boven gekomen is, v r zij beter bekend is geworden met het land van haar gevangenschap, en daardoor er mee verzoend is. Zij moet niet haar afgoden bewenen, maar blij zijn ze te verzaken, alleen aan de droefheid over haar bloedverwanten, die haar na en dierbaar zijn, mag zlJ aldus toegeven.
2. Indien hij, die haar in zijn huis gebracht heeft met de bedoeling haar te huwen, bij nader bedenken van zijn voornemen afzag, dan mocht hij haar niet verkopen, geen gewin met haar drijven, zoals met zijn andere gevangenen, maar moest haar vrijheid geven om terug te keren naar haar eigen land, zo zij dit wilde, omdat hij haar vernederd en bedroefd heeft, door verwachting bij haar op te wekken, die hij daarna teleurstelde, Deuteronomy 21:14. Haar aldus misleid hebbende, moet hij haar niet ook ten prooi maken. Dit duidt aan hoe bindend de wetten zijn van gerechtigheid en eer inzonderheid bij voorgeven van liefde en trouwbeloften, die als plechtige zaken beschouwd moeten worden, waarin iets heiligs is, en waarmee niet gespot en geschertst moet worden.
Verzen 15-17
Deuteronomium 21:15-17Deze wet weerhoudt huisvaders er van hun oudste zonen te onterven uit bloot eigenzinnigheid, zonder dat er een rechtmatige oorzaak voor is.
I. Het hier gestelde geval, Deuteronomy 21:15, is zeer leerrijk.
1. Het toont het grote kwaad aan van meer dan een vrouw te hebben, welk kwaad door de wet van Mozes niet onderdrukt werd, waarschijnlijk in de hoop dat van de mensen eigen ervaring van de ongelegenheid, die er in de gezinnen door veroorzaakt werd, er tenslotte zelf een einde aan zou maken, zodat zij het zichzelf ten wet zouden stellen, om niet meer dan een vrouw te hebben. Let op de veronderstelling, die hier gemaakt wordt: indien een man twee vrouwen heeft, dan is het duizend tegen n, dat de ene bemind en de andere gehaat, dat is blijkbaar minder bemind, zal zijn, zoals Lea minder bemind was door Jakob, en het gevolg hiervan kan niet anders dan twist en ijverzucht, nijd, verwarring en alle boos werk teweegbrengen, waardoor dan aan de echtgenoot voortdurend kwelling en onrust wordt veroorzaakt, en dat hem zowel in zonde als in moeilijkheden zal brengen. Diegenen gaan veel meer met hun eigen gemak en voldoening te rade, die zich aan Gods wet houden, dan diegenen, die aan hun eigen lusten toegeven.
2. Het toont hoe Gods voorzienigheid gemeenlijk aan de zijde van de zwaksten is, en overvloedige eer geeft aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft, want de eerstgeboren zoon wordt hier verondersteld de zoon te zijn van haar, die gehaat is, zo was het in Jakob's gezin, omdat de Heere zag, dat Lea gehaat was, Genesis 29:31. De grote Heer des huizes geeft wijselijk aan ieder zijn deel van genot en vertroosting, indien de ene de eer had van de beminde huisvronw te zijn, dan bleek het dikwijls dat de andere de eer had van de moeder des eerstgeborenen te zijn.
3. Die wet is voor ouders ook nu nog verbindend, zij moeten aan hun kinderen geven wat hun van rechtswege toekomt, zonder partijdigheid. In het veronderstelde geval moet de oudste zoon, ofschoon hij de zoon is der minst beminde vrouw, het voorrecht van zijn geboorte hebben, hetwelk bestond in een dubbel deel van zijns vaders bezittingen, omdat hij het beginsel is van zijn kracht, dat is: in hem begon het gezin versterkt te worden, en zijn pijlkoker begon gevuld te worden met de pijlen van een held, Psalms 127:4, en daarom is het recht der eerstgeboorte van hem, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17,. Jakob had Ruben wel Zijn eerstgeboorterecht ontnomen en het aan Jozef gegeven, maar het was omdat Ruben door het bedrijven van bloedschande zijn geboorterecht had verbeurd, niet omdat hij de zoon was van de gehate. Opdat nu hetgeen Jakob rechtvaardig heeft gedaan, niet als precedent zou beschouwd worden voor anderen om hetzelfde onrechtvaardig te doen, wordt hier gezorgd dat, als de vader bij uiterste wilsbeschikking zijn goed verdeelt, het kind niet slechter zal varen om zijns moeders ongeluk van minder bemind te zijn door haar echtgenoot, want dat was niet de schuld van het kind. Ouders behoren geen ander verschil te maken in de toebedeling van hun genegenheid aan hun kinderen, dan het verschil, dat zij duidelijk gemaakt zien door God in de toebedeling Zijner genade onder hen. Daar het Gods voorzienigheid is, die erfgenamen maakt, moet de beschikking van de Voorzienigheid niet tegengestaan, maar er in berust worden. Geen zoon moet door zijn vader verlaten of verzaakt worden voordat deze duidelijk blijkt van God te zijn verlaten, hetgeen moeilijk van iemand te zeggen is, zolang als hij leeft.
Verzen 15-17
Deuteronomium 21:15-17Deze wet weerhoudt huisvaders er van hun oudste zonen te onterven uit bloot eigenzinnigheid, zonder dat er een rechtmatige oorzaak voor is.
I. Het hier gestelde geval, Deuteronomy 21:15, is zeer leerrijk.
1. Het toont het grote kwaad aan van meer dan een vrouw te hebben, welk kwaad door de wet van Mozes niet onderdrukt werd, waarschijnlijk in de hoop dat van de mensen eigen ervaring van de ongelegenheid, die er in de gezinnen door veroorzaakt werd, er tenslotte zelf een einde aan zou maken, zodat zij het zichzelf ten wet zouden stellen, om niet meer dan een vrouw te hebben. Let op de veronderstelling, die hier gemaakt wordt: indien een man twee vrouwen heeft, dan is het duizend tegen n, dat de ene bemind en de andere gehaat, dat is blijkbaar minder bemind, zal zijn, zoals Lea minder bemind was door Jakob, en het gevolg hiervan kan niet anders dan twist en ijverzucht, nijd, verwarring en alle boos werk teweegbrengen, waardoor dan aan de echtgenoot voortdurend kwelling en onrust wordt veroorzaakt, en dat hem zowel in zonde als in moeilijkheden zal brengen. Diegenen gaan veel meer met hun eigen gemak en voldoening te rade, die zich aan Gods wet houden, dan diegenen, die aan hun eigen lusten toegeven.
2. Het toont hoe Gods voorzienigheid gemeenlijk aan de zijde van de zwaksten is, en overvloedige eer geeft aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft, want de eerstgeboren zoon wordt hier verondersteld de zoon te zijn van haar, die gehaat is, zo was het in Jakob's gezin, omdat de Heere zag, dat Lea gehaat was, Genesis 29:31. De grote Heer des huizes geeft wijselijk aan ieder zijn deel van genot en vertroosting, indien de ene de eer had van de beminde huisvronw te zijn, dan bleek het dikwijls dat de andere de eer had van de moeder des eerstgeborenen te zijn.
3. Die wet is voor ouders ook nu nog verbindend, zij moeten aan hun kinderen geven wat hun van rechtswege toekomt, zonder partijdigheid. In het veronderstelde geval moet de oudste zoon, ofschoon hij de zoon is der minst beminde vrouw, het voorrecht van zijn geboorte hebben, hetwelk bestond in een dubbel deel van zijns vaders bezittingen, omdat hij het beginsel is van zijn kracht, dat is: in hem begon het gezin versterkt te worden, en zijn pijlkoker begon gevuld te worden met de pijlen van een held, Psalms 127:4, en daarom is het recht der eerstgeboorte van hem, Deuteronomy 21:16, Deuteronomy 21:17,. Jakob had Ruben wel Zijn eerstgeboorterecht ontnomen en het aan Jozef gegeven, maar het was omdat Ruben door het bedrijven van bloedschande zijn geboorterecht had verbeurd, niet omdat hij de zoon was van de gehate. Opdat nu hetgeen Jakob rechtvaardig heeft gedaan, niet als precedent zou beschouwd worden voor anderen om hetzelfde onrechtvaardig te doen, wordt hier gezorgd dat, als de vader bij uiterste wilsbeschikking zijn goed verdeelt, het kind niet slechter zal varen om zijns moeders ongeluk van minder bemind te zijn door haar echtgenoot, want dat was niet de schuld van het kind. Ouders behoren geen ander verschil te maken in de toebedeling van hun genegenheid aan hun kinderen, dan het verschil, dat zij duidelijk gemaakt zien door God in de toebedeling Zijner genade onder hen. Daar het Gods voorzienigheid is, die erfgenamen maakt, moet de beschikking van de Voorzienigheid niet tegengestaan, maar er in berust worden. Geen zoon moet door zijn vader verlaten of verzaakt worden voordat deze duidelijk blijkt van God te zijn verlaten, hetgeen moeilijk van iemand te zeggen is, zolang als hij leeft.
Verzen 18-23
Deuteronomium 21:18-23I. Hier is een wet om een wederspannige zoon te straffen. De vorige wet er in voorzien hebbende, dat ouders hun kinderen niet van hun recht zullen beroven, was het voegzaam, dat nu vervolgens er in voorzien zal worden, dat kinderen niet tekort zullen komen in de beloning van de eerbied en het betrachten van de plicht, die zij aan hun ouders verschuldigd zijn, want er is in Gods wet geen partijdigheid.
1.Merk op, hoe de misdadiger hier beschreven wordt. Hij is een moedwillige en weerspannige zoon, Deuteronomy 21:18. Aan geen kind moest het er slechter om gaan, dat het zwak van gestel, langzaam van begrip en klein van verstand was, maar wel om moedwilligheid en weerspannigheid. Als de zoon zich trots en beledigend gedraagt tegenover zijn ouders, het uitdrukkelijk gebod dat zij hem geven, hem ten goede, overtreedt, zich door hun kastijding niet wil laten verbeteren, schande brengt over hun geslacht, hun hart bedroeft, hun goed doorbrengt, en door zijn losbandig leven dreigt hen te gronde te richten, dan is hij een moedwillige en weerspannige zoon. Inzonderheid wordt hij verondersteld, een braseer of een dronkaard te zijn. Dit geeft te kennen dat er zonden waren, waartegen zijn ouders hem zeer bijzonder gewaarschuwd hadden, en dat het dus hierin duidelijk bleek, dat hij aan hun stem niet gehoorzaam was. Aan Lemuël werd door zijn moeder die last gegeven, Proverbs 31:4. In de opvoeding van kinderen moet grotelijks zorg gedragen worden om alle neiging tot dronkenschap tegen te gaan, en hen uit de weg van de verzoeking er van te houden, daarom moet hun reeds vroeg vrees en afschuw van die beestachtige zonde worden ingeboezemd, en hen intijds geleerd worden zichzelf te verloochenen. Of:
b. Dat hij zo beledigend en weerspannig was jegens zijn ouders, omdat hij een brasser en dronkaard was. Er is niets, dat de mensen meer zeker en meer noodlottig tot allerlei slechtheid brengt, en hen er in verhardt, dan dronkenschap. Als mensen aan de drank zijn, vergeten zij de wet Proverbs 31:5, zelfs de fundamentele wet van hun ouders te eren.
2. Hoe met die misdadiger gehandeld moet worden. Zijn eigen vader en moeder moeten zijn aanklagers zijn, Deuteronomy 21:19, Deuteronomy 21:20. Zij zouden hem niet zelf ter dood mogen brengen, maar zij moeten hem aanklagen bij de oudsten van de stad, en die aanklacht moet wel met een bedroefd hart gedaan worden: Deze onze zoon is afwijkende en weerspannig. Zij, die zich overgeven aan ondeugd en goddeloosheid en zich niet willen verbeteren, verbeuren hun deel in de natuurlijke genegenheid van hun naaste betrekkingen, de oorzaken van hun bestaan worden terecht de oorzaken van hun verderf. De kinderen, die hun plicht vergeten, moeten zichzelf, en niet hun ouders, er van beschuldigen, als zij met minder genegenheid worden aangezien. En hoe moeilijk teder liefhebbende ouders het thans ook vinden om zich met de rechtvaardige straf van hun wederstrevende kinderen te verzoenen, ten dage van de openbaring van de rechtvaardige oordelen Gods, zal alle natuurlijke genegenheid z volkomen opgaan in de Goddelijke liefde, dat zij zelfs in de veroordeling zullen berusten van die kinderen, omdat God er voor eeuwig in zal verheerlijkt worden.
3. Welk oordeel aan hem voltrokken moet worden, hij moet in het openbaar door de lieden van zijn stad gestenigd worden, dat hij sterve Deuteronomy 21:21. En aldus:
a. Werd het ouderlijk gezag hoog gehouden, en God, ons aller Vader, toonde er zich ijverig voor, daar het n van de eerste en oudste stromen is, ontleend aan Hem die de fontein is van alle macht. b. Deze wet, behoorlijk tenuitvoer gelegd, zou reeds vroeg alle werkers van de ongerechtigheid uitroeien uit het land, Psalms 101:8, en het verspreiden van die kanker voorkomen, door het verrotte deel reeds bijtijds weg te snijden, want zij, die slechte leden waren van een gezin, zullen nooit goede leden worden van de maatschappij.
c. Het zou kinderen met ontzag vervullen, en hen door vrees en schrik tot gehoorzaamheid aan hun ouders brengen, indien zij niet op andere wijze tot hun plicht gebracht en bij hun plicht gehouden kunnen worden. Opdat geheel Israël het hore en vreze. De Joden zeggen: De oudsten, die hem veroordeelden, moesten er een geschreven kennisgeving van zenden aan geheel de natie: "in dat en dat hof, op zo'n dag, is die en die persoon door ons gestenigd, omdat hij een moedwillige en weerspannige zoon was." En ik heb wel eens gewenst dat, gelijk in al onze gerechtshoven een nauwkeurig register gehouden wordt van de veroordeling van misdadigers, in perpetuam rei memoriam opdat de gedachtenis er van niet verloren ga, er ook openbaar en authentiek kennis worde gegeven in druk aan geheel het koninkrijk van zodanige veroordelingen en strafvoltrekkingen door de oudsten zelf, in terrorem opdat allen zullen horen en vrezen.
II. Een wet voor de begrafenis van kwaaddoeners, die gehangen waren, Deuteronomy 21:22. Het was onder de Joden in het geheel niet in gebruik zoals onder ons, om hen op te hangen aan de hals zodat er de dood op volgt, maar dezulken, die gestenigd waren, indien het wegens Godslastering of een andere afschuwelijke misdaad was, werden, op bevel van de rechters, hun dode lichamen, gedurende enige tijd aan een paal gehangen, als een schouwspel voor de wereld, om het schandelijke van de misdaad te kennen te geven, en anderen met des te meer schrik en afgrijzen te vervullen, opdat zij niet alleen zouden horen en vrezen maar ook zouden zien en vrezen. Nu wordt hier bevolen dat zij, op welk uur van de dag zij ook opgehangen werden, met zonsondergang afgenomen en begraven meesten worden, maar niet de gehele nacht moesten blijven hangen, de zodanige (zegt de wet) is deze bestraffing genoeg, tot hiertoe moet zij gaan, maar niet verder. Laat de boosdoener en zijn misdaad verborgen zijn in het graf.
1. God wilde aldus de eer hoog houden van het menselijk lichaam, en dat men tederheid zal hebben ook voor de ergste misdadigers. De tijd voor het tentoonstellen van dode lichamen is aldus beperkt om dezelfde reden, waarom door een andere wet, het getal geselslagen beperkt werd, opdat niet uw broeder voor uw ogen verachtelijk gehouden worde. Het straffen na de dood behoudt God zichzelf voor, maar voor de mens is dan niets meer te doen. Het is dus wel de vraag, of het ophangen van misdadigers in ketenen, en het tentoonstellen van hun hoofden en gevierendeelde lichamen betamelijk is onder Christenen, die de opstanding van het lichaam verwachten.
2. Het is echter duidelijk dat er een ceremoniële betekenis in was gelegen. Volgens de wet van Mozes was de aanraking van een dood lichaam verontreinigend, en daarom moeten dode lichamen ook niet blijven hangen in het land, omdat dit, naar dezelfde regel, het land zou verontreinigen. Maar:
3. Er wordt hier een reden gegeven, die betrekking heeft op Christus: een opgehangene is Gode een vloek, dat is: het is de hoogste mate van smaad en schande, die een mens aangedaan kan worden, en maakt hem bekend als liggende onder de vloek van God, zoveel als een uitwendige straf dit kan. Zij, die hem aldus zien hangen tussen hemel en aarde, zullen tot de gevolgtrekking komen dat hij door beide verlaten en beide onwaardig is, laat hem dus niet de gehele nacht blijven hangen, want dat zou te ver gaan. Als de apostel aantoont hoe Christus ons verlost heeft van de vloek van de wet door zelf een vloek voor ons gemaakt te zijn, heldert hij dit op door het brandmerk, dat op iemand geplaatst was die aan een hout werd gehangen, te vergelijken met de dood van Christus, Galatians 3:13. Door de Geest geleid zijnde, gebruikt Mozes deze uitdrukking van Code een vloek te zijn, als hij niets meer bedoelt dan met de uiterste schande en smaad behandeld te zijn, opdat dit later toegepast zou worden op de dood van Christus en zou aantonen dat Hij de vloek van de wet voor ons ondergaan heeft, hetgeen Zijn liefde ten zeerste verhoogt, en een grote bemoediging is voor ons geloof in Hem. En (gelijk de uitnemende bisschop Patrick terecht opmerkt) deze Schriftuurplaats wordt toegepast op de dood van Christus, niet alleen omdat Hij onze zonden gedragen heeft en blootgesteld was aan versmaadheid en schande, zoals deze kwaaddoeners, die door God vervloekt waren, maar omdat Hij in de avond van het vloekhout werd afgenomen en begraven, (en dat wel door de bijzondere zorg van de Joden met het oog op deze wet, John 19:3 ten teken dat nu, de schuld weggenomen zijnde, aan de wet voldaan was, zoals er aan voldaan was, als de boosdoener tot aan zonsondergang bleef hangen, meer eiste zij niet. Toen hield hij op een vloekte zijn. En gelijk het land Israëls rein was, als het dode lichaam was begraven, zo is ook de gemeente gewassen en gereinigd door de volkomen voldoening, gewrocht door Christus.
Verzen 18-23
Deuteronomium 21:18-23I. Hier is een wet om een wederspannige zoon te straffen. De vorige wet er in voorzien hebbende, dat ouders hun kinderen niet van hun recht zullen beroven, was het voegzaam, dat nu vervolgens er in voorzien zal worden, dat kinderen niet tekort zullen komen in de beloning van de eerbied en het betrachten van de plicht, die zij aan hun ouders verschuldigd zijn, want er is in Gods wet geen partijdigheid.
1.Merk op, hoe de misdadiger hier beschreven wordt. Hij is een moedwillige en weerspannige zoon, Deuteronomy 21:18. Aan geen kind moest het er slechter om gaan, dat het zwak van gestel, langzaam van begrip en klein van verstand was, maar wel om moedwilligheid en weerspannigheid. Als de zoon zich trots en beledigend gedraagt tegenover zijn ouders, het uitdrukkelijk gebod dat zij hem geven, hem ten goede, overtreedt, zich door hun kastijding niet wil laten verbeteren, schande brengt over hun geslacht, hun hart bedroeft, hun goed doorbrengt, en door zijn losbandig leven dreigt hen te gronde te richten, dan is hij een moedwillige en weerspannige zoon. Inzonderheid wordt hij verondersteld, een braseer of een dronkaard te zijn. Dit geeft te kennen dat er zonden waren, waartegen zijn ouders hem zeer bijzonder gewaarschuwd hadden, en dat het dus hierin duidelijk bleek, dat hij aan hun stem niet gehoorzaam was. Aan Lemuël werd door zijn moeder die last gegeven, Proverbs 31:4. In de opvoeding van kinderen moet grotelijks zorg gedragen worden om alle neiging tot dronkenschap tegen te gaan, en hen uit de weg van de verzoeking er van te houden, daarom moet hun reeds vroeg vrees en afschuw van die beestachtige zonde worden ingeboezemd, en hen intijds geleerd worden zichzelf te verloochenen. Of:
b. Dat hij zo beledigend en weerspannig was jegens zijn ouders, omdat hij een brasser en dronkaard was. Er is niets, dat de mensen meer zeker en meer noodlottig tot allerlei slechtheid brengt, en hen er in verhardt, dan dronkenschap. Als mensen aan de drank zijn, vergeten zij de wet Proverbs 31:5, zelfs de fundamentele wet van hun ouders te eren.
2. Hoe met die misdadiger gehandeld moet worden. Zijn eigen vader en moeder moeten zijn aanklagers zijn, Deuteronomy 21:19, Deuteronomy 21:20. Zij zouden hem niet zelf ter dood mogen brengen, maar zij moeten hem aanklagen bij de oudsten van de stad, en die aanklacht moet wel met een bedroefd hart gedaan worden: Deze onze zoon is afwijkende en weerspannig. Zij, die zich overgeven aan ondeugd en goddeloosheid en zich niet willen verbeteren, verbeuren hun deel in de natuurlijke genegenheid van hun naaste betrekkingen, de oorzaken van hun bestaan worden terecht de oorzaken van hun verderf. De kinderen, die hun plicht vergeten, moeten zichzelf, en niet hun ouders, er van beschuldigen, als zij met minder genegenheid worden aangezien. En hoe moeilijk teder liefhebbende ouders het thans ook vinden om zich met de rechtvaardige straf van hun wederstrevende kinderen te verzoenen, ten dage van de openbaring van de rechtvaardige oordelen Gods, zal alle natuurlijke genegenheid z volkomen opgaan in de Goddelijke liefde, dat zij zelfs in de veroordeling zullen berusten van die kinderen, omdat God er voor eeuwig in zal verheerlijkt worden.
3. Welk oordeel aan hem voltrokken moet worden, hij moet in het openbaar door de lieden van zijn stad gestenigd worden, dat hij sterve Deuteronomy 21:21. En aldus:
a. Werd het ouderlijk gezag hoog gehouden, en God, ons aller Vader, toonde er zich ijverig voor, daar het n van de eerste en oudste stromen is, ontleend aan Hem die de fontein is van alle macht. b. Deze wet, behoorlijk tenuitvoer gelegd, zou reeds vroeg alle werkers van de ongerechtigheid uitroeien uit het land, Psalms 101:8, en het verspreiden van die kanker voorkomen, door het verrotte deel reeds bijtijds weg te snijden, want zij, die slechte leden waren van een gezin, zullen nooit goede leden worden van de maatschappij.
c. Het zou kinderen met ontzag vervullen, en hen door vrees en schrik tot gehoorzaamheid aan hun ouders brengen, indien zij niet op andere wijze tot hun plicht gebracht en bij hun plicht gehouden kunnen worden. Opdat geheel Israël het hore en vreze. De Joden zeggen: De oudsten, die hem veroordeelden, moesten er een geschreven kennisgeving van zenden aan geheel de natie: "in dat en dat hof, op zo'n dag, is die en die persoon door ons gestenigd, omdat hij een moedwillige en weerspannige zoon was." En ik heb wel eens gewenst dat, gelijk in al onze gerechtshoven een nauwkeurig register gehouden wordt van de veroordeling van misdadigers, in perpetuam rei memoriam opdat de gedachtenis er van niet verloren ga, er ook openbaar en authentiek kennis worde gegeven in druk aan geheel het koninkrijk van zodanige veroordelingen en strafvoltrekkingen door de oudsten zelf, in terrorem opdat allen zullen horen en vrezen.
II. Een wet voor de begrafenis van kwaaddoeners, die gehangen waren, Deuteronomy 21:22. Het was onder de Joden in het geheel niet in gebruik zoals onder ons, om hen op te hangen aan de hals zodat er de dood op volgt, maar dezulken, die gestenigd waren, indien het wegens Godslastering of een andere afschuwelijke misdaad was, werden, op bevel van de rechters, hun dode lichamen, gedurende enige tijd aan een paal gehangen, als een schouwspel voor de wereld, om het schandelijke van de misdaad te kennen te geven, en anderen met des te meer schrik en afgrijzen te vervullen, opdat zij niet alleen zouden horen en vrezen maar ook zouden zien en vrezen. Nu wordt hier bevolen dat zij, op welk uur van de dag zij ook opgehangen werden, met zonsondergang afgenomen en begraven meesten worden, maar niet de gehele nacht moesten blijven hangen, de zodanige (zegt de wet) is deze bestraffing genoeg, tot hiertoe moet zij gaan, maar niet verder. Laat de boosdoener en zijn misdaad verborgen zijn in het graf.
1. God wilde aldus de eer hoog houden van het menselijk lichaam, en dat men tederheid zal hebben ook voor de ergste misdadigers. De tijd voor het tentoonstellen van dode lichamen is aldus beperkt om dezelfde reden, waarom door een andere wet, het getal geselslagen beperkt werd, opdat niet uw broeder voor uw ogen verachtelijk gehouden worde. Het straffen na de dood behoudt God zichzelf voor, maar voor de mens is dan niets meer te doen. Het is dus wel de vraag, of het ophangen van misdadigers in ketenen, en het tentoonstellen van hun hoofden en gevierendeelde lichamen betamelijk is onder Christenen, die de opstanding van het lichaam verwachten.
2. Het is echter duidelijk dat er een ceremoniële betekenis in was gelegen. Volgens de wet van Mozes was de aanraking van een dood lichaam verontreinigend, en daarom moeten dode lichamen ook niet blijven hangen in het land, omdat dit, naar dezelfde regel, het land zou verontreinigen. Maar:
3. Er wordt hier een reden gegeven, die betrekking heeft op Christus: een opgehangene is Gode een vloek, dat is: het is de hoogste mate van smaad en schande, die een mens aangedaan kan worden, en maakt hem bekend als liggende onder de vloek van God, zoveel als een uitwendige straf dit kan. Zij, die hem aldus zien hangen tussen hemel en aarde, zullen tot de gevolgtrekking komen dat hij door beide verlaten en beide onwaardig is, laat hem dus niet de gehele nacht blijven hangen, want dat zou te ver gaan. Als de apostel aantoont hoe Christus ons verlost heeft van de vloek van de wet door zelf een vloek voor ons gemaakt te zijn, heldert hij dit op door het brandmerk, dat op iemand geplaatst was die aan een hout werd gehangen, te vergelijken met de dood van Christus, Galatians 3:13. Door de Geest geleid zijnde, gebruikt Mozes deze uitdrukking van Code een vloek te zijn, als hij niets meer bedoelt dan met de uiterste schande en smaad behandeld te zijn, opdat dit later toegepast zou worden op de dood van Christus en zou aantonen dat Hij de vloek van de wet voor ons ondergaan heeft, hetgeen Zijn liefde ten zeerste verhoogt, en een grote bemoediging is voor ons geloof in Hem. En (gelijk de uitnemende bisschop Patrick terecht opmerkt) deze Schriftuurplaats wordt toegepast op de dood van Christus, niet alleen omdat Hij onze zonden gedragen heeft en blootgesteld was aan versmaadheid en schande, zoals deze kwaaddoeners, die door God vervloekt waren, maar omdat Hij in de avond van het vloekhout werd afgenomen en begraven, (en dat wel door de bijzondere zorg van de Joden met het oog op deze wet, John 19:3 ten teken dat nu, de schuld weggenomen zijnde, aan de wet voldaan was, zoals er aan voldaan was, als de boosdoener tot aan zonsondergang bleef hangen, meer eiste zij niet. Toen hield hij op een vloekte zijn. En gelijk het land Israëls rein was, als het dode lichaam was begraven, zo is ook de gemeente gewassen en gereinigd door de volkomen voldoening, gewrocht door Christus.