Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Deuteronomium 17

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 17

Deuteronomy 17:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 17

Deuteronomy 17:1.

Vers 1

1. Gij zult daarom de HEERE, uw God, geen os of klein vee offeren, waaraan tegen het uitdrukkelijk bevel (Leviticus 22:20), een gebrek zij of enig kwaad, 1) een van de daar genoemde gebreken; want dat gebrekkig offer, is de HEERE, uw God, een gruwel, omdat het verachting van zijn hoogheilige Majesteit verraadt, en een gezindheid tot grondslag heeft, die tot volkomen godsdienstloosheid voert.

1) Was aan het slot van het vorige hoofdstuk verboden, om de dienst van de Heere te verontreinigen door allerlei heidense bijvoegselen, hier wordt Israël verboden, om evenmin de Heere te onthouden, wat Hij eist, nl. een offerande, waaraan geen gebrek is. De Heere noemt dat een gruwel, eigenlijk een boze zaak, een van die zonden, welke in Leviticus 22:22-Leviticus 22:27 verboden zijn. Duidelijk blijkt hieruit, dat de Heere gediend wil worden in alle eenvoud, maar ook in alle oprechtheid en naar de eis van Zijn Woord..

Vers 1

1. Gij zult daarom de HEERE, uw God, geen os of klein vee offeren, waaraan tegen het uitdrukkelijk bevel (Leviticus 22:20), een gebrek zij of enig kwaad, 1) een van de daar genoemde gebreken; want dat gebrekkig offer, is de HEERE, uw God, een gruwel, omdat het verachting van zijn hoogheilige Majesteit verraadt, en een gezindheid tot grondslag heeft, die tot volkomen godsdienstloosheid voert.

1) Was aan het slot van het vorige hoofdstuk verboden, om de dienst van de Heere te verontreinigen door allerlei heidense bijvoegselen, hier wordt Israël verboden, om evenmin de Heere te onthouden, wat Hij eist, nl. een offerande, waaraan geen gebrek is. De Heere noemt dat een gruwel, eigenlijk een boze zaak, een van die zonden, welke in Leviticus 22:22-Leviticus 22:27 verboden zijn. Duidelijk blijkt hieruit, dat de Heere gediend wil worden in alle eenvoud, maar ook in alle oprechtheid en naar de eis van Zijn Woord..

Vers 2

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet..

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet..

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet.. 3. Dat hij heengaat, en dient andere goden, en buigt zich voor die, of voor de zon, of voor de maan, of voor een of ander lichaam van het gehele heer van de hemel (Deuteronomy 4:19), hetgeen ik niet geboden heb, aan te bidden, daar ik het veeleer (Exodus 22:20; Exodus 34:14) ten strengste verboden heb (Jeremia. 7:31,zie "Deuteronomy 11:14).

Vers 2

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet..

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet..

2. Wanneer in het midden van u, in een van uw poorten, die de HEERE, uw God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, 1) die doen zal, dat kwaad is in de ogen van de HEERE, uw God, overtredende zijn Verbond:

1) Hier wordt dezelfde straf vastgesteld tegen de afgodendienaars, waaraan vroeger de afvalligen onderworpen waren. Alzo wordt voor het vervallen in beide zonden de doodstraf geëist. Hieruit maken wij op, dat het niet minder als een zware misdaad bij God wordt gehouden, dat Zijn dienst door domme en onzuivere bijgelovigheden wordt verontreinigd, als dat men openlijk en met opzet van de zuivere Godsverering afstand doet.. 3. Dat hij heengaat, en dient andere goden, en buigt zich voor die, of voor de zon, of voor de maan, of voor een of ander lichaam van het gehele heer van de hemel (Deuteronomy 4:19), hetgeen ik niet geboden heb, aan te bidden, daar ik het veeleer (Exodus 22:20; Exodus 34:14) ten strengste verboden heb (Jeremia. 7:31,zie "Deuteronomy 11:14).

Vers 4

4. En het wordt u aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wl onderzoeken, of het inderdaad zo is (Deuteronomy 13:12); en ziet, het is dewaarheid, de zaak is zeker; 1) zo'n gruwel is in Israël gedaan.

1) Voor twee zaken hebben de rechters zich te wachten; allereerst, dat zij niet zonder naarstig onderzoek een beslissing zouden nemen, maar dan ook in de tweede plaats, dat, wanneer de zaak bewezen was, zij niet zouden schromen, het vonnis te vellen, en Gods verordeningen te handhaven..

4. En het wordt u aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wl onderzoeken, of het inderdaad zo is (Deuteronomy 13:12); en ziet, het is dewaarheid, de zaak is zeker; 1) zo'n gruwel is in Israël gedaan.

1) Voor twee zaken hebben de rechters zich te wachten; allereerst, dat zij niet zonder naarstig onderzoek een beslissing zouden nemen, maar dan ook in de tweede plaats, dat, wanneer de zaak bewezen was, zij niet zouden schromen, het vonnis te vellen, en Gods verordeningen te handhaven..

Vers 4

4. En het wordt u aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wl onderzoeken, of het inderdaad zo is (Deuteronomy 13:12); en ziet, het is dewaarheid, de zaak is zeker; 1) zo'n gruwel is in Israël gedaan.

1) Voor twee zaken hebben de rechters zich te wachten; allereerst, dat zij niet zonder naarstig onderzoek een beslissing zouden nemen, maar dan ook in de tweede plaats, dat, wanneer de zaak bewezen was, zij niet zouden schromen, het vonnis te vellen, en Gods verordeningen te handhaven..

4. En het wordt u aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wl onderzoeken, of het inderdaad zo is (Deuteronomy 13:12); en ziet, het is dewaarheid, de zaak is zeker; 1) zo'n gruwel is in Israël gedaan.

1) Voor twee zaken hebben de rechters zich te wachten; allereerst, dat zij niet zonder naarstig onderzoek een beslissing zouden nemen, maar dan ook in de tweede plaats, dat, wanneer de zaak bewezen was, zij niet zouden schromen, het vonnis te vellen, en Gods verordeningen te handhaven..

Vers 6

6. Op de mond, op het getuigenis, van twee getuigen, of drie getuigen zal hij gedood worden, die sterven zal; 1) op de mond van n enkele getuige zal hij niet gedood worden (Numeri. 35:30 Deuteronomy 19:15 John 18:17; 2 Corinthians 13:1 Hebrews 10:28 ).

1) In het Hebreeuws Hammeeth. Eigenlijk de stervende. Dat wil zeggen: hij, die eigenlijk als dood is, door het verbreken van het Verbond met de Heere. Wie de dienst van de Heere had verlaten en de afgoden was nagevolgd, was voor Israëls God en Israëls volk als reeds dood..

Vers 6

6. Op de mond, op het getuigenis, van twee getuigen, of drie getuigen zal hij gedood worden, die sterven zal; 1) op de mond van n enkele getuige zal hij niet gedood worden (Numeri. 35:30 Deuteronomy 19:15 John 18:17; 2 Corinthians 13:1 Hebrews 10:28 ).

1) In het Hebreeuws Hammeeth. Eigenlijk de stervende. Dat wil zeggen: hij, die eigenlijk als dood is, door het verbreken van het Verbond met de Heere. Wie de dienst van de Heere had verlaten en de afgoden was nagevolgd, was voor Israëls God en Israëls volk als reeds dood..

Vers 7

7. De hand van de getuigen 1) zal, in het werpen van stenen, eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand van het gehele volk (Deuteronomy 13:9); zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen (Deuteronomy 13:5).

1) Niet zonder oorzaak heeft God gewild, dat de misdadigers zouden gedood worden door de hand van hen, op wier getuigenis zij waren veroordeeld. Het gebruik van beulen bestond niet bij het oude volk, opdat er bij het uitvoeren van de straffen zou zijn bewustheid van plicht, bescheidenheid en tederheid. Doch op de getuigen rustte deze plicht het meest, omdat de tong van velen al te beweeglijk, om niet te zeggen, niet te vertrouwen (futiel) is, zodat zij niet aarzelen met de mond te wurgen, wie zij met de vingers niet zouden durven aanraken. Het beste middel daarom, om deze lichtvaardigheid te beteugelen was, niet het getuigenis van iemand ter wereld toe te laten, tenzij zijn hand ook bereid zou zijn, om het vonnis uit te voeren. Treurig en vreselijk hard was de straf van de steniging, maar waarschijnlijk heeft deze aan God behaagd, omdat verschillende handen daartoe moesten gebruikt worden. Indien de ophanging niet in gebruik was geweest, zou God zonder reden bevolen hebben, dat het lijk van de opgehangene voor zonsondergang moest worden afgenomen (Deuteronomy 21:23). Er waren daarom nog andere soorten van straffen. Maar daar van hem, die ten dode had gezondigd, het land als van een onrein iets moest gezuiverd worden, moest hij door de handen van het gehele volk gestenigd worden, omdat het wreed zou geweest zijn, hem een langzame dood te doen ondergaan, indien de een na de ander zijn handen naar hem moest uitstrekken. Waarom toch het volk bevolen werd de stenen eendrachtig te werpen, dit had deze reden, opdat het een bewijs van zijn ijver zou geven, waardoor het toonde, hoe groot het de schending van de dienst van God achtte..

Deze bepaling, dat de getuigen de eerste steen op de veroordeelde moesten werpen, was heilzaam, want nu zou wel niemand aanklagen of getuigen, die niet geheel zeker was van zijn zaak, of hij moest een zeer goddeloos mens zijn. Overigens mocht in Israël, wat bij andere volken minder gevonden wordt, de aanklager tevens getuige zijn; vrouwen, slaven en eerloze lieden mochten niet getuigen..

Vers 7

7. De hand van de getuigen 1) zal, in het werpen van stenen, eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand van het gehele volk (Deuteronomy 13:9); zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen (Deuteronomy 13:5).

1) Niet zonder oorzaak heeft God gewild, dat de misdadigers zouden gedood worden door de hand van hen, op wier getuigenis zij waren veroordeeld. Het gebruik van beulen bestond niet bij het oude volk, opdat er bij het uitvoeren van de straffen zou zijn bewustheid van plicht, bescheidenheid en tederheid. Doch op de getuigen rustte deze plicht het meest, omdat de tong van velen al te beweeglijk, om niet te zeggen, niet te vertrouwen (futiel) is, zodat zij niet aarzelen met de mond te wurgen, wie zij met de vingers niet zouden durven aanraken. Het beste middel daarom, om deze lichtvaardigheid te beteugelen was, niet het getuigenis van iemand ter wereld toe te laten, tenzij zijn hand ook bereid zou zijn, om het vonnis uit te voeren. Treurig en vreselijk hard was de straf van de steniging, maar waarschijnlijk heeft deze aan God behaagd, omdat verschillende handen daartoe moesten gebruikt worden. Indien de ophanging niet in gebruik was geweest, zou God zonder reden bevolen hebben, dat het lijk van de opgehangene voor zonsondergang moest worden afgenomen (Deuteronomy 21:23). Er waren daarom nog andere soorten van straffen. Maar daar van hem, die ten dode had gezondigd, het land als van een onrein iets moest gezuiverd worden, moest hij door de handen van het gehele volk gestenigd worden, omdat het wreed zou geweest zijn, hem een langzame dood te doen ondergaan, indien de een na de ander zijn handen naar hem moest uitstrekken. Waarom toch het volk bevolen werd de stenen eendrachtig te werpen, dit had deze reden, opdat het een bewijs van zijn ijver zou geven, waardoor het toonde, hoe groot het de schending van de dienst van God achtte..

Deze bepaling, dat de getuigen de eerste steen op de veroordeelde moesten werpen, was heilzaam, want nu zou wel niemand aanklagen of getuigen, die niet geheel zeker was van zijn zaak, of hij moest een zeer goddeloos mens zijn. Overigens mocht in Israël, wat bij andere volken minder gevonden wordt, de aanklager tevens getuige zijn; vrouwen, slaven en eerloze lieden mochten niet getuigen..

Vers 8

8. Wanneer ene zaak aan het gericht voor u, het gehele volk (Deuteronomy 17:19), te zwaar zal zijn, zodat het plaatselijk gerecht daarin geen vonnis vellen kan, tussen bloed en bloed, tussen het bloed van de bloedwreker en hetbloed van de doodslager, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plaag en plaag, of slag om slag, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats, die de HEERE, uw God, tot vestiging van zijn heiligdom, verkiezen zal.

Niet iedere Israëliet, die ene rechtszaak had, is hier bedoeld, alsof deze naar willekeur zich f bij zijn plaatselijke rechtbank, f bij het hooggerechtshof zou kunnen aanmelden; ook is hier geen sprake van een hoger beroep ter zake van vonnissen, die de lagere rechtbank geveld had. Dergelijke gebruiken kent de Mozaïsche wet niet. Het gericht is van God (Deuteronomy 17:1), en het oordeel, dat eens in de naam van God geveld is, beslist, of het door hogere dan wel door lagere rechtbank uitgesproken is. Hoe verkeerd het zou geweest zijn, wanneer ieder het recht had, om zijn zaak waar hij wilde te laten beslissen, is te duidelijk om opzettelijk ontwikkeld te worden. Mozes spreekt, zoals onze verklaring aantoont, geheel Israël aan, omdat het een rechtspleging geldt, die in het gehele land ingericht moest worden; uit die woorden moet dan de plaatselijke rechtbank haar wijze van handelen afleiden. Wanneer voor deze vergadering een rechtszaak te moeilijk was, moest zij die aan het hooggerechtshof opdragen, zoals tot nu toe de oversten over duizend, enz. iedere zaak die hun "te zwaar was" aan Mozes als hoogste rechter moesten voorstellen (Deuteronomy 17:1). Op de plaats van het heiligdom zou men hebben de Hogepriester die door de Urim en Tummim God vragen kon, indien men geen andere uitkomst wist; bovendien mocht men verwachten, dat deze plaats een middelpunt van wetgeleerdheid zou zijn; en in elk geval hadden de rechters in die plaats meer ervaring van rechtszaken dan die op kleinere plaatsen, zodat een ingewikkelde zaak beter voor hen gebracht kon worden..

De bedoeling van deze instelling is, dat, indien er zaken zijn, waarbij onzekerheid heerst, b.v. omtrent doodslag, omtrent burgerlijke rechtsvervolging, of mishandeling; zaken, waarover de plaatselijke rechters geen oordeel durfden vellen, men daarmee dan zou gaan naar de hoogste rechtbank, in het Heiligdom, opdat deze als in onmiddellijk verband met God staande, daarover uitspraak zou doen en die beslissen..

Vers 8

8. Wanneer ene zaak aan het gericht voor u, het gehele volk (Deuteronomy 17:19), te zwaar zal zijn, zodat het plaatselijk gerecht daarin geen vonnis vellen kan, tussen bloed en bloed, tussen het bloed van de bloedwreker en hetbloed van de doodslager, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plaag en plaag, of slag om slag, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats, die de HEERE, uw God, tot vestiging van zijn heiligdom, verkiezen zal.

Niet iedere Israëliet, die ene rechtszaak had, is hier bedoeld, alsof deze naar willekeur zich f bij zijn plaatselijke rechtbank, f bij het hooggerechtshof zou kunnen aanmelden; ook is hier geen sprake van een hoger beroep ter zake van vonnissen, die de lagere rechtbank geveld had. Dergelijke gebruiken kent de Mozaïsche wet niet. Het gericht is van God (Deuteronomy 17:1), en het oordeel, dat eens in de naam van God geveld is, beslist, of het door hogere dan wel door lagere rechtbank uitgesproken is. Hoe verkeerd het zou geweest zijn, wanneer ieder het recht had, om zijn zaak waar hij wilde te laten beslissen, is te duidelijk om opzettelijk ontwikkeld te worden. Mozes spreekt, zoals onze verklaring aantoont, geheel Israël aan, omdat het een rechtspleging geldt, die in het gehele land ingericht moest worden; uit die woorden moet dan de plaatselijke rechtbank haar wijze van handelen afleiden. Wanneer voor deze vergadering een rechtszaak te moeilijk was, moest zij die aan het hooggerechtshof opdragen, zoals tot nu toe de oversten over duizend, enz. iedere zaak die hun "te zwaar was" aan Mozes als hoogste rechter moesten voorstellen (Deuteronomy 17:1). Op de plaats van het heiligdom zou men hebben de Hogepriester die door de Urim en Tummim God vragen kon, indien men geen andere uitkomst wist; bovendien mocht men verwachten, dat deze plaats een middelpunt van wetgeleerdheid zou zijn; en in elk geval hadden de rechters in die plaats meer ervaring van rechtszaken dan die op kleinere plaatsen, zodat een ingewikkelde zaak beter voor hen gebracht kon worden..

De bedoeling van deze instelling is, dat, indien er zaken zijn, waarbij onzekerheid heerst, b.v. omtrent doodslag, omtrent burgerlijke rechtsvervolging, of mishandeling; zaken, waarover de plaatselijke rechters geen oordeel durfden vellen, men daarmee dan zou gaan naar de hoogste rechtbank, in het Heiligdom, opdat deze als in onmiddellijk verband met God staande, daarover uitspraak zou doen en die beslissen..

Vers 9

9. En gij zult komen tot de Levitische priesters (letterlijk de priesters, de Levieten)1) en tot de rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, hoe de moeilijke zaak naar Gods Woord beslist moet worden, en zij zullen u, in vereniging met elkaar, terwijl de priesters als uitleggers de zaak in het licht van de goddelijke wet plaatsen (Leviticus 10:11), en de rechter met zijn college vonnis velt, de zaak van het recht aanzeggen, 2) de verzochte beslissing meedelen.

1) De uitdrukking "de priesters, de Levieten" komt van nu aan dikwijls voor (Deuteronomy 17:18; Deuteronomy 17:18:1; 21:5; 24:8; 27:9; 31:9 Joshua 3:3 ), in plaats van het gewone "Aron en zijn zonen", want deze spreekwijze was nu niet langer gepast, omdat Aron gestorven was en de priesters weldra een afzonderlijke stand onder het volk zouden vormen. Deze uitdrukking stelt de betrekking tot Levi als een kenmerk van het ware priesterschap op de voorgrond, zodat dan ook onze vertaling doorgaans de zin juist weergeeft door de vertaling: de Levitische priesters. Het volkswetboek Deuteronomium stelt de priesters en de Levieten doorgaans bij elkaar als n geheel, als een heilige stand tegenover de leken, terwijl de priesterlijke wet van de voorgaande boeken meer het onderscheid tussen priesters en Levieten aanwees. Hieruit is het te verklaren, dat later (Deuteronomy 18:7) voor de werkzaamheid van de Levieten woorden gebruikt worden, die eigenlijk het kenmerkende van den priesterlijke dienst omschrijven (Deuteronomy 18:5)

De aanduiding Levitische Priesters, die gedurig herhaald wordt, in plaats van zonen van Aron in de middelste boeken, geeft duidelijk de tijd en het karakter van ons boek aan. Zolang Aron met zijn zonen leefde, bestond het priesterschap slechts uit hem en zijn zonen, uit n familie. Aan deze en weliswaar meest persoonlijk aan Aron zijn daarom alle verordeningen van de middelste boeken gericht. Anders werd het reeds met de dood van Aron en in de toekomst, wanneer het priesterschap slechts uit nakomelingen van Aron en zijn zonen bestond, die niet meer n gezin, maar een eigen stand vormde, wiens wettigheid in het behoren tot de stam van Levi, waartoe Aron behoord had, lag. Daarom was het passender, hen in het openbaar als zonen van Levi, dan als zonen van Aron, zoals de priester met uitzondering van de Hogepriester Aron vroeger heette, aan te duiden..

2) Duidelijk blijkt hieruit, dat de priesters niet zozeer rechters waren, die het vonnis velden, maar degenen, die in de naam van God, aan de rechters de wil van God meedeelden, of de Schriften, die op de zaak van het gericht betrekking hadden, uitlegden. De rechters gingen te rade bij de priesters..

Josafat vormde later een hooggerechtshof naar de letter van dit voorschrift (2 Chronicles 9:8). Naar dit voorbeeld en dat van de vergadering van de oudsten, die God aan de zijde van Mozes plaatste (Numbers 11:16) werd het Sanhedrin of de Hoge Raad (zie Mt 2:4) ingericht..

Vers 9

9. En gij zult komen tot de Levitische priesters (letterlijk de priesters, de Levieten)1) en tot de rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, hoe de moeilijke zaak naar Gods Woord beslist moet worden, en zij zullen u, in vereniging met elkaar, terwijl de priesters als uitleggers de zaak in het licht van de goddelijke wet plaatsen (Leviticus 10:11), en de rechter met zijn college vonnis velt, de zaak van het recht aanzeggen, 2) de verzochte beslissing meedelen.

1) De uitdrukking "de priesters, de Levieten" komt van nu aan dikwijls voor (Deuteronomy 17:18; Deuteronomy 17:18:1; 21:5; 24:8; 27:9; 31:9 Joshua 3:3 ), in plaats van het gewone "Aron en zijn zonen", want deze spreekwijze was nu niet langer gepast, omdat Aron gestorven was en de priesters weldra een afzonderlijke stand onder het volk zouden vormen. Deze uitdrukking stelt de betrekking tot Levi als een kenmerk van het ware priesterschap op de voorgrond, zodat dan ook onze vertaling doorgaans de zin juist weergeeft door de vertaling: de Levitische priesters. Het volkswetboek Deuteronomium stelt de priesters en de Levieten doorgaans bij elkaar als n geheel, als een heilige stand tegenover de leken, terwijl de priesterlijke wet van de voorgaande boeken meer het onderscheid tussen priesters en Levieten aanwees. Hieruit is het te verklaren, dat later (Deuteronomy 18:7) voor de werkzaamheid van de Levieten woorden gebruikt worden, die eigenlijk het kenmerkende van den priesterlijke dienst omschrijven (Deuteronomy 18:5)

De aanduiding Levitische Priesters, die gedurig herhaald wordt, in plaats van zonen van Aron in de middelste boeken, geeft duidelijk de tijd en het karakter van ons boek aan. Zolang Aron met zijn zonen leefde, bestond het priesterschap slechts uit hem en zijn zonen, uit n familie. Aan deze en weliswaar meest persoonlijk aan Aron zijn daarom alle verordeningen van de middelste boeken gericht. Anders werd het reeds met de dood van Aron en in de toekomst, wanneer het priesterschap slechts uit nakomelingen van Aron en zijn zonen bestond, die niet meer n gezin, maar een eigen stand vormde, wiens wettigheid in het behoren tot de stam van Levi, waartoe Aron behoord had, lag. Daarom was het passender, hen in het openbaar als zonen van Levi, dan als zonen van Aron, zoals de priester met uitzondering van de Hogepriester Aron vroeger heette, aan te duiden..

2) Duidelijk blijkt hieruit, dat de priesters niet zozeer rechters waren, die het vonnis velden, maar degenen, die in de naam van God, aan de rechters de wil van God meedeelden, of de Schriften, die op de zaak van het gericht betrekking hadden, uitlegden. De rechters gingen te rade bij de priesters..

Josafat vormde later een hooggerechtshof naar de letter van dit voorschrift (2 Chronicles 9:8). Naar dit voorbeeld en dat van de vergadering van de oudsten, die God aan de zijde van Mozes plaatste (Numbers 11:16) werd het Sanhedrin of de Hoge Raad (zie Mt 2:4) ingericht..

Vers 10

10. En gij, leden van de lagere rechtbanken, die de beslissing van de hogere hebt ingeroepen, zult doen naar het bevel van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, van deze plaats, die de HEERE verkiezen zal, want wat reeds van de rechters in het algemeen geldt, dat zij voor het aangezicht van de Heere rechtspreken (Deuteronomy 19:17), dat geldt vooral van deze om de plaats waar zij gevestigd zijn, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat Zij u zullen leren; gij zult hun vonnis nauwkeurig uitvoeren.

10. En gij, leden van de lagere rechtbanken, die de beslissing van de hogere hebt ingeroepen, zult doen naar het bevel van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, van deze plaats, die de HEERE verkiezen zal, want wat reeds van de rechters in het algemeen geldt, dat zij voor het aangezicht van de Heere rechtspreken (Deuteronomy 19:17), dat geldt vooral van deze om de plaats waar zij gevestigd zijn, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat Zij u zullen leren; gij zult hun vonnis nauwkeurig uitvoeren.

Vers 10

10. En gij, leden van de lagere rechtbanken, die de beslissing van de hogere hebt ingeroepen, zult doen naar het bevel van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, van deze plaats, die de HEERE verkiezen zal, want wat reeds van de rechters in het algemeen geldt, dat zij voor het aangezicht van de Heere rechtspreken (Deuteronomy 19:17), dat geldt vooral van deze om de plaats waar zij gevestigd zijn, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat Zij u zullen leren; gij zult hun vonnis nauwkeurig uitvoeren.

10. En gij, leden van de lagere rechtbanken, die de beslissing van de hogere hebt ingeroepen, zult doen naar het bevel van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, van deze plaats, die de HEERE verkiezen zal, want wat reeds van de rechters in het algemeen geldt, dat zij voor het aangezicht van de Heere rechtspreken (Deuteronomy 19:17), dat geldt vooral van deze om de plaats waar zij gevestigd zijn, en gij zult waarnemen te doen naar alles, wat Zij u zullen leren; gij zult hun vonnis nauwkeurig uitvoeren.

Vers 11

11. Naar het bevel van de wet, die zij, de priesters aan het hooggerechtshof, u zullen leren, en naar het oordeel dat zij, de rechters, op grond van de priesterlijkeuitlegging, u zullen zeggen, zult gij doen: 1) gij zult niet afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter rechter- of ter linkerhand.

1) De kinderen van Israël waren daarom bevolen te doen, wat de priesters hadden aangezegd. Maar hoe? Het spreekt vanzelf, volgens de uitspraak uit de wet genomen. Het is daarom niet twijfelachtig, of God heeft hen die Hij in zo hoge rang heeft willen doen werkzaam zijn, tegelijk toegerust met de Geest van verstand en van billijkheid, opdat zij niet enig verkeerd vonnis zouden vellen..

Vers 11

11. Naar het bevel van de wet, die zij, de priesters aan het hooggerechtshof, u zullen leren, en naar het oordeel dat zij, de rechters, op grond van de priesterlijkeuitlegging, u zullen zeggen, zult gij doen: 1) gij zult niet afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter rechter- of ter linkerhand.

1) De kinderen van Israël waren daarom bevolen te doen, wat de priesters hadden aangezegd. Maar hoe? Het spreekt vanzelf, volgens de uitspraak uit de wet genomen. Het is daarom niet twijfelachtig, of God heeft hen die Hij in zo hoge rang heeft willen doen werkzaam zijn, tegelijk toegerust met de Geest van verstand en van billijkheid, opdat zij niet enig verkeerd vonnis zouden vellen..

Vers 12

12. De man nu uit het volk, die trots 1) handelen zal, dat hij niet hoort naar de priester, die staat, om aldaar de HEERE, uw God, te dienen, of naar de rechter, die zich aan het vonnis van beiden niet onderwerpt, deze man zal, als een, die niet mensen, maar God verworpen heeft (Acts 5:4), sterven, en gij zult het boze, door openlijke strafoefening, uit Israël wegdoen.

1) Trots, of in overmoed. Hiermee duidt de Heere aan, wanneer iemand moest gedood worden, nl. wanneer hij zich verzette in trots en overmoed tegen de uitspraken van de rechters, als deze spraken in de naam en op bevel van de Heere God. Dan was toch zijn verzet, niet zozeer een verzet tegen de mens, maar tegen de Hoogste Rechter, tegen God. Hierop dient wel gelet te worden. Want dan alleen, wanneer de uitspraak was gegrond op de wet en de verordening van God, was zij geldig en van kracht. Niet alle uitspraken van de rechters dienden gehoord te worden. In later dagen, in de dagen van diep verval van Israëls godsdienst, getuigden de profeten tegen de priesters en de rechters, en de Heere, gedurende Zijn omwandeling op aarde, sprak ervan, dat de Schrift- en Wetgeleerden de Wet van God krachteloos hadden gemaakt door hun eigen instellingen. Wat hier veroordeeld wordt, is daarom een moedwillig ingaan tegen de ware en zuivere uitlegging van de wet, tegen de rechtvaardige toepassing van de Goddelijke verordeningen..

Vers 12

12. De man nu uit het volk, die trots 1) handelen zal, dat hij niet hoort naar de priester, die staat, om aldaar de HEERE, uw God, te dienen, of naar de rechter, die zich aan het vonnis van beiden niet onderwerpt, deze man zal, als een, die niet mensen, maar God verworpen heeft (Acts 5:4), sterven, en gij zult het boze, door openlijke strafoefening, uit Israël wegdoen.

1) Trots, of in overmoed. Hiermee duidt de Heere aan, wanneer iemand moest gedood worden, nl. wanneer hij zich verzette in trots en overmoed tegen de uitspraken van de rechters, als deze spraken in de naam en op bevel van de Heere God. Dan was toch zijn verzet, niet zozeer een verzet tegen de mens, maar tegen de Hoogste Rechter, tegen God. Hierop dient wel gelet te worden. Want dan alleen, wanneer de uitspraak was gegrond op de wet en de verordening van God, was zij geldig en van kracht. Niet alle uitspraken van de rechters dienden gehoord te worden. In later dagen, in de dagen van diep verval van Israëls godsdienst, getuigden de profeten tegen de priesters en de rechters, en de Heere, gedurende Zijn omwandeling op aarde, sprak ervan, dat de Schrift- en Wetgeleerden de Wet van God krachteloos hadden gemaakt door hun eigen instellingen. Wat hier veroordeeld wordt, is daarom een moedwillig ingaan tegen de ware en zuivere uitlegging van de wet, tegen de rechtvaardige toepassing van de Goddelijke verordeningen..

Vers 13

13. Dat het al dat volk hoort, hoe men tegenover zulke verachters handelt, en vreest, en niet meer trots handelt 1) (Deuteronomy 13:11). 1) Op deze woorden bouwen de Roomse pausen hun bewering, dat aan de door hen gestelde leringen onbepaald geloof en gehoorzaamheid in de Christelijke kerk toekomt. Laten we echter het onderscheid tussen Oude en Nieuwe Bedeling, tussen priesters en leraren buiten sprake, dan heeft Mozes hier nog uitspraken op het oog, die helder en duidelijk aan de Schrift ontleend moeten zijn. Verlaten echter priester en rechter de wet des Heeren, dan is het nodig God te gehoorzamen en niet de mensen zoals Petrus en Johannes (Acts 4:19) uitdrukkelijk betuigd hebben in aanwezigheid van het gerechtshof, dat naar deze bepaling ingericht was, van de Hoge Raad..

Vers 13

13. Dat het al dat volk hoort, hoe men tegenover zulke verachters handelt, en vreest, en niet meer trots handelt 1) (Deuteronomy 13:11). 1) Op deze woorden bouwen de Roomse pausen hun bewering, dat aan de door hen gestelde leringen onbepaald geloof en gehoorzaamheid in de Christelijke kerk toekomt. Laten we echter het onderscheid tussen Oude en Nieuwe Bedeling, tussen priesters en leraren buiten sprake, dan heeft Mozes hier nog uitspraken op het oog, die helder en duidelijk aan de Schrift ontleend moeten zijn. Verlaten echter priester en rechter de wet des Heeren, dan is het nodig God te gehoorzamen en niet de mensen zoals Petrus en Johannes (Acts 4:19) uitdrukkelijk betuigd hebben in aanwezigheid van het gerechtshof, dat naar deze bepaling ingericht was, van de Hoge Raad..

Vers 14

14. Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, daarin een tijd lang zult vertoefd hebben, en gij zeggen zult, zoals ik bepaald voorzie, dat het geval zal zijn (1 Samuel 8:1; zie "Genesis 36:31" en zie "Numbers 24:24): Ik zal een koning over mij stellen, als hoogste regeerder en rechter, als al de volken, die rondom mij zijn. 1)

1) Hier verordert God het Hogepriesterlijke koningschap, waarvan elders sprake is. Want, omdat de glans van de koninklijke naam hun ogen kon verblinden, zodat zij zouden vergeten, dat God onder hen het hoogste gezag had, worden zij bijtijds eraan herinnerd, dat het volstrekt niet billijk was, dat de Majesteit van God door de regering van een sterfelijk mens werd verdonkerd. Kortom, de koninklijke macht wordt aan God onderworpen, en de koningen zelf tot gehoorzaamheid aan Hem verplicht, opdat het volk nooit ontheiligd zou worden, hoedanige verandering ook plaats mochten hebben. Doch, ofschoon onder de rechters de godsvrucht dikwijls in verval was, niet echter zonder oorzaak is een bijzondere wet over de koningen gegeven, omdat niets meer voor de hand ligt, dan dat aardse pracht de mensen van de vroomheid afvoert..

De ware koning van Israël is Jehova; Zijn koningschap heeft een aanvang genomen op de dag, toen de stammen door de wetgeving tot een gemeenschap, en wel tot een priesterlijk koninkrijk (Exodus 19:6) verbonden werden (Deuteronomy 33:5). Nu kan het volk onder Jehova's regering zonder een aardse koning bestaan; want Mozes weet, dat de Heere Zijn gemeente niet als een kudde zonder herder zal laten, maar weer leidslieden verkiezen en door Zijn Heilige Geest uitrusten zal. Nochthans is het aardse koningschap onder Israël niet in tegenspraak met de Gods regering (Theocratie), maar Israël is veel meer geroepen, om uit zijn midden de ware koning voort te brengen en door voorbeelden af te schaduwen..

Vers 14

14. Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, daarin een tijd lang zult vertoefd hebben, en gij zeggen zult, zoals ik bepaald voorzie, dat het geval zal zijn (1 Samuel 8:1; zie "Genesis 36:31" en zie "Numbers 24:24): Ik zal een koning over mij stellen, als hoogste regeerder en rechter, als al de volken, die rondom mij zijn. 1)

1) Hier verordert God het Hogepriesterlijke koningschap, waarvan elders sprake is. Want, omdat de glans van de koninklijke naam hun ogen kon verblinden, zodat zij zouden vergeten, dat God onder hen het hoogste gezag had, worden zij bijtijds eraan herinnerd, dat het volstrekt niet billijk was, dat de Majesteit van God door de regering van een sterfelijk mens werd verdonkerd. Kortom, de koninklijke macht wordt aan God onderworpen, en de koningen zelf tot gehoorzaamheid aan Hem verplicht, opdat het volk nooit ontheiligd zou worden, hoedanige verandering ook plaats mochten hebben. Doch, ofschoon onder de rechters de godsvrucht dikwijls in verval was, niet echter zonder oorzaak is een bijzondere wet over de koningen gegeven, omdat niets meer voor de hand ligt, dan dat aardse pracht de mensen van de vroomheid afvoert..

De ware koning van Israël is Jehova; Zijn koningschap heeft een aanvang genomen op de dag, toen de stammen door de wetgeving tot een gemeenschap, en wel tot een priesterlijk koninkrijk (Exodus 19:6) verbonden werden (Deuteronomy 33:5). Nu kan het volk onder Jehova's regering zonder een aardse koning bestaan; want Mozes weet, dat de Heere Zijn gemeente niet als een kudde zonder herder zal laten, maar weer leidslieden verkiezen en door Zijn Heilige Geest uitrusten zal. Nochthans is het aardse koningschap onder Israël niet in tegenspraak met de Gods regering (Theocratie), maar Israël is veel meer geroepen, om uit zijn midden de ware koning voort te brengen en door voorbeelden af te schaduwen..

Vers 15

15. Zo zult gij geheel, niet de een of ander, die u behaagt, maar die tot koning over u stellen, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, 1) of door het lot, of door tussenkomst van een profeet (1 Samuel 9:15; 1 Samuel 16:1,1 Samuel 16:12); uit het midden van uw broeders zult gij, wanneer God u de keuze laat, een koning over u stellen. Gij zult niet, zoals de kinderen van Ezau soms gedaan hebben (zie "Genesis 36:33), vermogen over u te zetten een vreemde man, die uw broeder niet zij, want de zodanige kan het volk van God niet op de juiste wijze besturen.

1)Allereerst behoudt God zich het hoogste recht voor, om, een koning te kiezen en laat de zaak niet over aan de stem van het volk, opdat alzo hun trotsheid zou gekastijd worden, wanneer zij door een plotseling opkomende inval, een koning zouden eisen. Vervolgens beveelt Hij, dat zij uit het eigen volk zouden genomen worden en sluit Hij de vreemdelingen uit, omdat, indien deze werden toegelaten, de deur voor verval werd geopend. Want wie zou niet beproefd hebben de vaderlijke goden op te dringen en door zijn koninklijke macht, geweld en bedreigingen de ware godsdienst onderdrukt? Ziedaar, waarom God niet geduld heeft, dat zij ergens anders een koning zouden zoeken, dan uit de schoot van de kerk zelf, opdat zij de zuivere dienst, welke zij van kindsbeen hadden ingedronken, zouden verzorgen en beschermen..

Israël onder de heerschappij van een vreemde vorst is zozeer in tegenspraak met zichzelf, dat toen in de Edomiet Herodes de eerste vreemdeling de troon beklom, ook de tijd gekomen was voor de verschijning van die koning, in wie het Israëlietisch koningschap voleindigd zou worden (zie Genesis 49:10)

Vers 15

15. Zo zult gij geheel, niet de een of ander, die u behaagt, maar die tot koning over u stellen, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, 1) of door het lot, of door tussenkomst van een profeet (1 Samuel 9:15; 1 Samuel 16:1,1 Samuel 16:12); uit het midden van uw broeders zult gij, wanneer God u de keuze laat, een koning over u stellen. Gij zult niet, zoals de kinderen van Ezau soms gedaan hebben (zie "Genesis 36:33), vermogen over u te zetten een vreemde man, die uw broeder niet zij, want de zodanige kan het volk van God niet op de juiste wijze besturen.

1)Allereerst behoudt God zich het hoogste recht voor, om, een koning te kiezen en laat de zaak niet over aan de stem van het volk, opdat alzo hun trotsheid zou gekastijd worden, wanneer zij door een plotseling opkomende inval, een koning zouden eisen. Vervolgens beveelt Hij, dat zij uit het eigen volk zouden genomen worden en sluit Hij de vreemdelingen uit, omdat, indien deze werden toegelaten, de deur voor verval werd geopend. Want wie zou niet beproefd hebben de vaderlijke goden op te dringen en door zijn koninklijke macht, geweld en bedreigingen de ware godsdienst onderdrukt? Ziedaar, waarom God niet geduld heeft, dat zij ergens anders een koning zouden zoeken, dan uit de schoot van de kerk zelf, opdat zij de zuivere dienst, welke zij van kindsbeen hadden ingedronken, zouden verzorgen en beschermen..

Israël onder de heerschappij van een vreemde vorst is zozeer in tegenspraak met zichzelf, dat toen in de Edomiet Herodes de eerste vreemdeling de troon beklom, ook de tijd gekomen was voor de verschijning van die koning, in wie het Israëlietisch koningschap voleindigd zou worden (zie Genesis 49:10)

Vers 16

16. Maar, indien ik u ook toesta een koning uit uw broeders te kiezen, stel ik toch deze voorwaarde: hij zal voor zich de paarden 1) niet vermenigvuldigen, geen talrijke ruiterij vormen, alsof daarin zijn macht- en veiligheid bestond (Psalms 20:8; Psalms 33:16; Psalms 147:10 Isaiah 31:1 ), en het volkniet doen terugkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen, 2)die daar in overvloed zijn en niet in uw land; omdat de HEERE u door zijn gehele leiding in de woestijn, vooral echter door de strenge bestraffing van het voornemen (Numbers 14:3), duidelijk gezegd heeft: gij zult voortaan niet terugkeren door deze weg,maar inwendig van Egypte's bederf, uitwendig van Egypte's grenzen verwijderd blijven.

1) Het paard, dat bij ons in vrede en oorlog zo hoog gewaardeerd wordt, werd door de Oosterling in tijd van vrede weinig gebruikt; runderen, ezels, muildieren en kamelen bewezen hem op het veld en de reizen zeer goede, menigmaal betere diensten. In de geweldige en talrijke oorlogen van de oude Oosterse koningen was het paard door zijn sterkte en vlugheid van groot gewicht, zodat het dan ook bijna altijd in de Bijbel genoemd wordt in verband met de oorlog (Job 39:19-Job 39:25). Israël nu behoefde geen veroveringsoorlogen buiten zijn grenzen te ondernemen, en had tot verdediging van zijn bergachtig land geen paarden nodig. Daarom wordt aan de koning het onderhouden van vele paarden verboden, en dit des te meer, omdat de vorming van de ruiterij slechts door de tussenkomst van de Egyptenaren geschieden kon, die vele paarden fokten en strijdwagens hadden; met dit land mocht Israël echter geen betrekkingen aanknopen. Overeenkomstig dit bevel laat Jozua Joshua 11:6) de paarden van de vijanden, die aan de zee van Merom geslagen waren, verlammen en hun wagens verbranden, zoals ook David deed in de oorlog tegen Hadadezer, koning van Zoba (2 Samuel 8:4). Salomo echter scheen zich ontslagen te rekenen van dit gebod, omdat men toch geen terugkeer naar Egypte meer te vrezen had, daarom onderhield hij vele paarden (1 Kings 4:26; 1 Kings 10:28). Door hem werd het paard telkens meer ingevoerd in Palestina, zodat ook bijzondere personen het gebruikten voor de reis en de arbeid (1 Kings 18:5 Nehemiah. 7:68, Prediker. 10:7 Isaiah 28:28 )

2) Uit Egypte werd Israël later van paarden voorzien (1 Kings 10:28). De Heere verbiedt dit hier aan het volk in verband met Leviticus 18:3, op welke plaats Hij Israël verbiedt terug te keren op de weg naar Egypte. Niet zozeer het hebben van paarden wordt hier verboden, als wel het met en door die paarden met Egypte weer in aanraking te komen. Door een sterke arm zijn zij uit Egypte verlost. Egypte is voor hen het beeld van slavernij, van dood en verderf. Alles moeten zij vermijden, om weer met dat land van de slavernij verbintenissen aan te knopen..

Vers 16

16. Maar, indien ik u ook toesta een koning uit uw broeders te kiezen, stel ik toch deze voorwaarde: hij zal voor zich de paarden 1) niet vermenigvuldigen, geen talrijke ruiterij vormen, alsof daarin zijn macht- en veiligheid bestond (Psalms 20:8; Psalms 33:16; Psalms 147:10 Isaiah 31:1 ), en het volkniet doen terugkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen, 2)die daar in overvloed zijn en niet in uw land; omdat de HEERE u door zijn gehele leiding in de woestijn, vooral echter door de strenge bestraffing van het voornemen (Numbers 14:3), duidelijk gezegd heeft: gij zult voortaan niet terugkeren door deze weg,maar inwendig van Egypte's bederf, uitwendig van Egypte's grenzen verwijderd blijven.

1) Het paard, dat bij ons in vrede en oorlog zo hoog gewaardeerd wordt, werd door de Oosterling in tijd van vrede weinig gebruikt; runderen, ezels, muildieren en kamelen bewezen hem op het veld en de reizen zeer goede, menigmaal betere diensten. In de geweldige en talrijke oorlogen van de oude Oosterse koningen was het paard door zijn sterkte en vlugheid van groot gewicht, zodat het dan ook bijna altijd in de Bijbel genoemd wordt in verband met de oorlog (Job 39:19-Job 39:25). Israël nu behoefde geen veroveringsoorlogen buiten zijn grenzen te ondernemen, en had tot verdediging van zijn bergachtig land geen paarden nodig. Daarom wordt aan de koning het onderhouden van vele paarden verboden, en dit des te meer, omdat de vorming van de ruiterij slechts door de tussenkomst van de Egyptenaren geschieden kon, die vele paarden fokten en strijdwagens hadden; met dit land mocht Israël echter geen betrekkingen aanknopen. Overeenkomstig dit bevel laat Jozua Joshua 11:6) de paarden van de vijanden, die aan de zee van Merom geslagen waren, verlammen en hun wagens verbranden, zoals ook David deed in de oorlog tegen Hadadezer, koning van Zoba (2 Samuel 8:4). Salomo echter scheen zich ontslagen te rekenen van dit gebod, omdat men toch geen terugkeer naar Egypte meer te vrezen had, daarom onderhield hij vele paarden (1 Kings 4:26; 1 Kings 10:28). Door hem werd het paard telkens meer ingevoerd in Palestina, zodat ook bijzondere personen het gebruikten voor de reis en de arbeid (1 Kings 18:5 Nehemiah. 7:68, Prediker. 10:7 Isaiah 28:28 )

2) Uit Egypte werd Israël later van paarden voorzien (1 Kings 10:28). De Heere verbiedt dit hier aan het volk in verband met Leviticus 18:3, op welke plaats Hij Israël verbiedt terug te keren op de weg naar Egypte. Niet zozeer het hebben van paarden wordt hier verboden, als wel het met en door die paarden met Egypte weer in aanraking te komen. Door een sterke arm zijn zij uit Egypte verlost. Egypte is voor hen het beeld van slavernij, van dood en verderf. Alles moeten zij vermijden, om weer met dat land van de slavernij verbintenissen aan te knopen..

Vers 17

17. Ook zal hij, naar de wijze van de heidense koningen, voor zich de vrouwen 1) niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijkt van de Heere, door ijdelheid en wellust verleid, en vooral, omdat de vreemde vrouwen zoudentrachten, om hem tot hun afgoderij over te halen (1 Kings 11:1); hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer vermenigvuldigen, 2) opdat hij niet, verzadigd zijnde, God verloochent en zegt: wie is de Heer?(Proverbs 30:7 vv.).

1) De polygamie was wel niet door de wet verboden; maar van de gewoonte, om twee of drie vrouwen te hebben moet wel onderscheiden worden de bespottelijke weelde van de aanzienlijke Oosterlingen, die het getal van de vrouwen vermeerderden, om daarmee te schitteren, of de wellust te kunnen verfijnen. Zulke uitspattingen moesten in de oudheid noodzakelijk tot afgoderij voeren..

Wie in hoogheid is, loopt groot gevaar om toe te geven aan de lust van de ogen, de lust van het vlees en de grootsheid van het leven 1 John 2:15). De laatste klip, het gevaarlijkst voor een koning, omdat daardoor de Theocratie (Godsregering) in ene Autocratie (zelfregering) veranderd zou worden, komt het eerst in aanmerking door het verbod van de paarden (Deuteronomy 17:16); daarna volgt de waarschuwing tegen lust van de ogen en van het vlees, die, zoals bij de Stuarts in Engeland en de Bourbons in Frankrijk plaatsvond, vooral bij de Oosterling zo snel met hovaardij gepaard gaat..

2) De mening van God is hier niet de koningen te beletten van dingen te zoeken, die genoegzaam zijn, om hun koninkrijken te onderhouden, maar om hun genegenheden te matigen, dat zij niet zouden staan naar de overvloed, die daar zou mogen dienen, niet tot onderhouding van n, maar van twee of drie koninkrijken. Indien God overvloed van dingen toezendt, die meer dan noodzakelijk zijn voor de prinsen, zo mogen zij die van de hand van God ontvangen en behoren daarvoor dankbaar te zijn, maar de koningen mogen zelf niet meer zoeken, dan hetgeen voor hun staat nodig is..

Vers 17

17. Ook zal hij, naar de wijze van de heidense koningen, voor zich de vrouwen 1) niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijkt van de Heere, door ijdelheid en wellust verleid, en vooral, omdat de vreemde vrouwen zoudentrachten, om hem tot hun afgoderij over te halen (1 Kings 11:1); hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer vermenigvuldigen, 2) opdat hij niet, verzadigd zijnde, God verloochent en zegt: wie is de Heer?(Proverbs 30:7 vv.).

1) De polygamie was wel niet door de wet verboden; maar van de gewoonte, om twee of drie vrouwen te hebben moet wel onderscheiden worden de bespottelijke weelde van de aanzienlijke Oosterlingen, die het getal van de vrouwen vermeerderden, om daarmee te schitteren, of de wellust te kunnen verfijnen. Zulke uitspattingen moesten in de oudheid noodzakelijk tot afgoderij voeren..

Wie in hoogheid is, loopt groot gevaar om toe te geven aan de lust van de ogen, de lust van het vlees en de grootsheid van het leven 1 John 2:15). De laatste klip, het gevaarlijkst voor een koning, omdat daardoor de Theocratie (Godsregering) in ene Autocratie (zelfregering) veranderd zou worden, komt het eerst in aanmerking door het verbod van de paarden (Deuteronomy 17:16); daarna volgt de waarschuwing tegen lust van de ogen en van het vlees, die, zoals bij de Stuarts in Engeland en de Bourbons in Frankrijk plaatsvond, vooral bij de Oosterling zo snel met hovaardij gepaard gaat..

2) De mening van God is hier niet de koningen te beletten van dingen te zoeken, die genoegzaam zijn, om hun koninkrijken te onderhouden, maar om hun genegenheden te matigen, dat zij niet zouden staan naar de overvloed, die daar zou mogen dienen, niet tot onderhouding van n, maar van twee of drie koninkrijken. Indien God overvloed van dingen toezendt, die meer dan noodzakelijk zijn voor de prinsen, zo mogen zij die van de hand van God ontvangen en behoren daarvoor dankbaar te zijn, maar de koningen mogen zelf niet meer zoeken, dan hetgeen voor hun staat nodig is..

Vers 18

18. Voorts zal het geschieden, 1) als hij op de stoel van zijn koninkrijk zal zitten, zo zal hij zich een dubbel 2) van deze gehele wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht van de Levitische priesters (zie "Deuteronomy 17:9) is.

1) Het zou niet genoeg geweest zijn de ondeugden te verbeteren, indien de koningen niet gevormd werden tot de vrees voor God, en wel onderwezen omtrent hun plichten. Er wordt nu daarom bijgevoegd een regel van tucht, waardoor zij onderricht konden worden in het onderwijs van waarheid en rechtvaardigheid, nl. dat zij de wet van de priesters en Levieten zouden aannemen, welke voor hen allen het richtsnoer van hun daden zou zijn. Daar het aantonende voornaamwoord wordt gebruikt, menen sommigen, dat hier alleen het boek Deuteronomium wordt aangewezen, maar op weinig vaste grond. Ik tenminste twijfel niet, dat hiermee de gehele wet wordt samengevat, welke ons zowel in Exodus als in Leviticus wordt overgeleverd. Doch, ofschoon zij zonder onderscheid voor allen gemeengoed is, opdat echter de koningen des te meer tot een voortdurende lering zouden worden aangezet, heeft God gewild, dat voor hen een meer bijzonder exemplaar door de priesters en Levieten zou worden overgeschreven en op plechtige wijze hen ter hand zou worden gesteld, opdat zij zouden weten, dat, om het volk te regeren, zij een groter beleid en meerdere voorzichtigheid nodig hadden dan de bijzondere personen. Daarom, wanneer de Priesters en Levieten hun het boek aanboden, was dit net zoveel, alsof God zelf deze schat bij hen deponeerde. Hij schrijft vervolgens voor, dat zij geheel hun levenlang zich in de kennis van de wet zouden oefenen, omdat meestal de koningen in de boeken werden onderwezen uit staatsie en om vertoning te maken; vervolgens, omdat wanneer zij genoten hadden, wat onderwezen werd, zij terstond na het opkomen van afkeer het leren zouden staken. Vervolgens wordt aan de hand gedaann, tot welk doel de onderwijzing moest plaatshebben, opdat zij zouden leren, God te vrezen en Zijn geboden te bewaren. Daarop, opdat zij niet door trotsheid vervoerd of door hoogmoed verteerd, hun broeders zouden verachten of verdrukken. En met opzet wordt de naam van broeders op de voorgrond gezet, opdat zij niet zouden menen, dat het recht van broederlijke vereniging was opgeheven, omdat zij over het gehele volk heersten, of liever, opdat zij er zich op zouden toeleggen, allen te begunstigen als leden van hetzelfde lichaam. Wederom wordt daarom herhaald, dat zij niet afwijken mochten ter rechter- noch ter linkerhand, omdat ten opzichte van de grote vrijheid van handelen nooit genoeg de begeerte van de mensen kan beteugeld worden. Nu, opdat het hun niet te zwaar zou zijn, tot orde gedwongen te worden, herinnert God tenslotte, dat deze maatregel voor hun nuttig zou zijn, omdat zij dan langer zouden regeren, terwijl ongebondenheid dikwijls de koningen tot verderf voert..

2) De koning moest een dubbel afschrift hebben van de wet. Dat hij het bepaald zelf moest schrijven staat hier niet. Het woord in de grondtekst laat ook de vertaling: laten schrijven toe. Maar een dubbel afschrift moest er zijn. Opdat hij n thuis n op reis of in oorlog altijd de wet van God bij zich droeg.

Vers 18

18. Voorts zal het geschieden, 1) als hij op de stoel van zijn koninkrijk zal zitten, zo zal hij zich een dubbel 2) van deze gehele wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht van de Levitische priesters (zie "Deuteronomy 17:9) is.

1) Het zou niet genoeg geweest zijn de ondeugden te verbeteren, indien de koningen niet gevormd werden tot de vrees voor God, en wel onderwezen omtrent hun plichten. Er wordt nu daarom bijgevoegd een regel van tucht, waardoor zij onderricht konden worden in het onderwijs van waarheid en rechtvaardigheid, nl. dat zij de wet van de priesters en Levieten zouden aannemen, welke voor hen allen het richtsnoer van hun daden zou zijn. Daar het aantonende voornaamwoord wordt gebruikt, menen sommigen, dat hier alleen het boek Deuteronomium wordt aangewezen, maar op weinig vaste grond. Ik tenminste twijfel niet, dat hiermee de gehele wet wordt samengevat, welke ons zowel in Exodus als in Leviticus wordt overgeleverd. Doch, ofschoon zij zonder onderscheid voor allen gemeengoed is, opdat echter de koningen des te meer tot een voortdurende lering zouden worden aangezet, heeft God gewild, dat voor hen een meer bijzonder exemplaar door de priesters en Levieten zou worden overgeschreven en op plechtige wijze hen ter hand zou worden gesteld, opdat zij zouden weten, dat, om het volk te regeren, zij een groter beleid en meerdere voorzichtigheid nodig hadden dan de bijzondere personen. Daarom, wanneer de Priesters en Levieten hun het boek aanboden, was dit net zoveel, alsof God zelf deze schat bij hen deponeerde. Hij schrijft vervolgens voor, dat zij geheel hun levenlang zich in de kennis van de wet zouden oefenen, omdat meestal de koningen in de boeken werden onderwezen uit staatsie en om vertoning te maken; vervolgens, omdat wanneer zij genoten hadden, wat onderwezen werd, zij terstond na het opkomen van afkeer het leren zouden staken. Vervolgens wordt aan de hand gedaann, tot welk doel de onderwijzing moest plaatshebben, opdat zij zouden leren, God te vrezen en Zijn geboden te bewaren. Daarop, opdat zij niet door trotsheid vervoerd of door hoogmoed verteerd, hun broeders zouden verachten of verdrukken. En met opzet wordt de naam van broeders op de voorgrond gezet, opdat zij niet zouden menen, dat het recht van broederlijke vereniging was opgeheven, omdat zij over het gehele volk heersten, of liever, opdat zij er zich op zouden toeleggen, allen te begunstigen als leden van hetzelfde lichaam. Wederom wordt daarom herhaald, dat zij niet afwijken mochten ter rechter- noch ter linkerhand, omdat ten opzichte van de grote vrijheid van handelen nooit genoeg de begeerte van de mensen kan beteugeld worden. Nu, opdat het hun niet te zwaar zou zijn, tot orde gedwongen te worden, herinnert God tenslotte, dat deze maatregel voor hun nuttig zou zijn, omdat zij dan langer zouden regeren, terwijl ongebondenheid dikwijls de koningen tot verderf voert..

2) De koning moest een dubbel afschrift hebben van de wet. Dat hij het bepaald zelf moest schrijven staat hier niet. Het woord in de grondtekst laat ook de vertaling: laten schrijven toe. Maar een dubbel afschrift moest er zijn. Opdat hij n thuis n op reis of in oorlog altijd de wet van God bij zich droeg.

Vers 19

19. En het zal, als een handboek, bij hem zijn, het zal niet uit zijn handen wijken, en hij zal daarin lezen al de dagen van zijn leven (Psalms 1:2; Psalms 119:16,Psalms 119:24,Psalms 119:97 Joshua 1:8 ); opdat hij de HEERE, zijn God, leert vrezen, om te bewaren al de woorden van deze wet, en deze instellingen, om die te doen.

Vers 19

19. En het zal, als een handboek, bij hem zijn, het zal niet uit zijn handen wijken, en hij zal daarin lezen al de dagen van zijn leven (Psalms 1:2; Psalms 119:16,Psalms 119:24,Psalms 119:97 Joshua 1:8 ); opdat hij de HEERE, zijn God, leert vrezen, om te bewaren al de woorden van deze wet, en deze instellingen, om die te doen.

Vers 20

20. Dat zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, alsof hij onbeperkt heerser ware, maar bedenkt, dat hij met zijn gehele bestuur aan een andere, door de Koning der koningen gegeven wet onderworpen is, en dat hij niet afwijkt van het gebod ter rechter- of ter linkerhand, en alzo aan zijn broeders een goed voorbeeld geeft van gehoorzaamheid aan hun plicht (Deuteronomy 4:10; Deuteronomy 6:2; Deuteronomy 14:23); opdat hij de dagen verlengt in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël,1) opdat de belofte van een lang leven (Deuteronomy 4:1 ook aan hem en zijn nakomelingen in het bestuur vervuld wordt.

1) Wij lezen in de geschiedenis over de koningen van Juda, dat de beste regeringen doorgaans de langste zijn geweest, uitgezonderd, wanneer God hun leven verkortte tot straf van het volk, zoals dat van Juda.. 2. Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden van zijn broeders; 1) a) de HEERE is zijn erfdeel, zoals Hij tot hem gesproken heeft.

a) Numbers 18:20, Deuteronomy 10:9 Ezekiel 44:28

1) Drie zaken vooral zijn het, die ons in deze plaats treffen. Allereerst nu toont God aan, dat het niets is, waarom de Israëlieten belast worden de tienden aan de Levieten te betalen, de eerstelingen en andere offeranden aan de priesters te brengen, omdat deze stam van een eigen erfdeel beroofd was. Ten tweede voorkomt Hij elke woordentwist, beteugelt ongeoorloofde vragen en komt schadelijke roverij tegen, door de Levieten en de priesters hun rechtvaardig erfdeel toe te delen. In de derde plaats bepaalt Hij, hoe zij onder elkaar de offeranden hebben te verdelen en wat van de vuuroffers de priesters toekomt. Wat nu het eerste aangaat, omdat God als het ware de grondvester van hun erfrecht was, behield Hij zich terecht het recht voor, dat op hen was overgedragen. Indien het voor het volk een hatelijke zaak was, dat hun inkomsten verteerd werden, komt God als een bemiddelaar tussenbeide, hun aankondigende, dat zij het Hem, volgens Zijn koninklijk recht, verschuldigd waren, en stelt Hij de Levieten aan, om als bestuurders en ophalers van het verschuldigde, het van hen te eisen. Er was daarom geen reden om een twistzaak te beginnen, tenzij men met opzet God wilde beroven. Meermalen ontmoet men deze verordening, omdat het van zeer groot belang was, dat het volk overtuigd werd, dat God voor zijn rekening ontvangt, wat aangeboden werd, hetgeen Hij aan de Levieten toewees, niet slechts, opdat aan de Levieten niets werd onthouden, maar opdat ieder vrijwillig, aan de dienaren van God de verschuldigde belasting opbracht; vervolgens, opdat niemand op goddeloze wijze aanmerking maakte, omdat tot voedsel van de priesters diende de eerstelingen en een zeker gedeelte van de vuuroffers. Ook een andere reden wordt nog aangegeven, waarom het toegestane honorarium vrij van alle besnoeiing moest blijven, omdat God hen zelf tot bedienaren van Zijn dienst had aangesteld. Een arbeider toch is zijn loon waardig..

Vers 20

20. Dat zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, alsof hij onbeperkt heerser ware, maar bedenkt, dat hij met zijn gehele bestuur aan een andere, door de Koning der koningen gegeven wet onderworpen is, en dat hij niet afwijkt van het gebod ter rechter- of ter linkerhand, en alzo aan zijn broeders een goed voorbeeld geeft van gehoorzaamheid aan hun plicht (Deuteronomy 4:10; Deuteronomy 6:2; Deuteronomy 14:23); opdat hij de dagen verlengt in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël,1) opdat de belofte van een lang leven (Deuteronomy 4:1 ook aan hem en zijn nakomelingen in het bestuur vervuld wordt.

1) Wij lezen in de geschiedenis over de koningen van Juda, dat de beste regeringen doorgaans de langste zijn geweest, uitgezonderd, wanneer God hun leven verkortte tot straf van het volk, zoals dat van Juda.. 2. Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden van zijn broeders; 1) a) de HEERE is zijn erfdeel, zoals Hij tot hem gesproken heeft.

a) Numbers 18:20, Deuteronomy 10:9 Ezekiel 44:28

1) Drie zaken vooral zijn het, die ons in deze plaats treffen. Allereerst nu toont God aan, dat het niets is, waarom de Israëlieten belast worden de tienden aan de Levieten te betalen, de eerstelingen en andere offeranden aan de priesters te brengen, omdat deze stam van een eigen erfdeel beroofd was. Ten tweede voorkomt Hij elke woordentwist, beteugelt ongeoorloofde vragen en komt schadelijke roverij tegen, door de Levieten en de priesters hun rechtvaardig erfdeel toe te delen. In de derde plaats bepaalt Hij, hoe zij onder elkaar de offeranden hebben te verdelen en wat van de vuuroffers de priesters toekomt. Wat nu het eerste aangaat, omdat God als het ware de grondvester van hun erfrecht was, behield Hij zich terecht het recht voor, dat op hen was overgedragen. Indien het voor het volk een hatelijke zaak was, dat hun inkomsten verteerd werden, komt God als een bemiddelaar tussenbeide, hun aankondigende, dat zij het Hem, volgens Zijn koninklijk recht, verschuldigd waren, en stelt Hij de Levieten aan, om als bestuurders en ophalers van het verschuldigde, het van hen te eisen. Er was daarom geen reden om een twistzaak te beginnen, tenzij men met opzet God wilde beroven. Meermalen ontmoet men deze verordening, omdat het van zeer groot belang was, dat het volk overtuigd werd, dat God voor zijn rekening ontvangt, wat aangeboden werd, hetgeen Hij aan de Levieten toewees, niet slechts, opdat aan de Levieten niets werd onthouden, maar opdat ieder vrijwillig, aan de dienaren van God de verschuldigde belasting opbracht; vervolgens, opdat niemand op goddeloze wijze aanmerking maakte, omdat tot voedsel van de priesters diende de eerstelingen en een zeker gedeelte van de vuuroffers. Ook een andere reden wordt nog aangegeven, waarom het toegestane honorarium vrij van alle besnoeiing moest blijven, omdat God hen zelf tot bedienaren van Zijn dienst had aangesteld. Een arbeider toch is zijn loon waardig..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-17.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile