Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-10.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 10Deuteronomy 10:1.
DE VERNIEUWING VAN HET VERBOND MOET ISRAEL DWINGEN TOT DE LIEFDE VAN GOD.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 10Deuteronomy 10:1.
DE VERNIEUWING VAN HET VERBOND MOET ISRAEL DWINGEN TOT DE LIEFDE VAN GOD.
Vers 1
1. In dezelfde tijd, toen ik door aanhoudende gebeden en smekingen herkrijgen moest, wat gij verkondigd had, en ook tenslotte de volkomen vernieuwing van het verbroken Verbond bewerkte, zei de HEERE tot mij: Houw u twee stenen tafelen, als de eerste, en klim tot Mij op deze berg (Exodus 34:1); daarna zult gij u een kist van hout maken, laat daarna ook de reeds vroeger beschreven Ark van het Verbond (Exodus 25:10) vervaardigen.Vers 1
1. In dezelfde tijd, toen ik door aanhoudende gebeden en smekingen herkrijgen moest, wat gij verkondigd had, en ook tenslotte de volkomen vernieuwing van het verbroken Verbond bewerkte, zei de HEERE tot mij: Houw u twee stenen tafelen, als de eerste, en klim tot Mij op deze berg (Exodus 34:1); daarna zult gij u een kist van hout maken, laat daarna ook de reeds vroeger beschreven Ark van het Verbond (Exodus 25:10) vervaardigen.Vers 2
2. En Ik zal op die tafelen schrijven de woorden, die geweest zijn op de eerste tafelen; die gij gebroken hebt; en gij zult ze leggen in die kist. 1)1) God zal Zijn Wet en Evangelie zenden aan degenen, wiens harten als tot heilige vaten en bewaarplaatsen zijn toebereid en geheiligd, om ze te ontvangen. Christus is de Ark, waarin de Wet veilig en ongeschonden bewaard is, waardoor dan ook het Verbond, uit kracht van zijn volmaakte gehoorzaamheid, de zijnen een eeuwige gerechtigheid aanbrengt en niet verbroken kan worden zoals gebeurde in de eerste Adam, toen de bewaring van Gods Wet aan hem was toevertrouwd..
Vers 2
2. En Ik zal op die tafelen schrijven de woorden, die geweest zijn op de eerste tafelen; die gij gebroken hebt; en gij zult ze leggen in die kist. 1)1) God zal Zijn Wet en Evangelie zenden aan degenen, wiens harten als tot heilige vaten en bewaarplaatsen zijn toebereid en geheiligd, om ze te ontvangen. Christus is de Ark, waarin de Wet veilig en ongeschonden bewaard is, waardoor dan ook het Verbond, uit kracht van zijn volmaakte gehoorzaamheid, de zijnen een eeuwige gerechtigheid aanbrengt en niet verbroken kan worden zoals gebeurde in de eerste Adam, toen de bewaring van Gods Wet aan hem was toevertrouwd..
Vers 5
5. En ik keerde mij, daar alles thans weer op die hoogte gekomen was, als vroeger, toen ik het eerst de berg verlaten zou hebben (Exodus 31:18), indien niet de gebeurtenis, die (Exodus 32:1) beschreven wordt, dit verhinderd had, en ik ging af van de berg (Exodus 34:29) en legde, toen nu de tabernakel gereed, en op de eerste dag van de eerste maand in het tweede jaar van de uittocht onder mijn leiding opgericht was, de tafelen in de kist, die ik gemaakt had; en aldaar zijn zij, zoals de HEERE mij geboden heeft 1) (Exodus 40:20).1) Mozes voegt hier doorgaans bijeen, wat zakelijk bij elkaar behoort, zonder zich te binden aan de volgorde van de tijd, daar dit voor het doel van zijn rede zonder belang is. Zijn doel is, om aan te tonen, dat alle zegeningen, die Israël in het Verbond metde Heere ontvangt, slechts een vrucht zijn van de schuldvergiffenis en van de vernieuwde genade, welke de Heere op zijn gebed verleend heeft, en dat er daarom geen reden is, om van eigengerechtigheid gewag te maken. Bij de opsomming van deze zegeningen gedenkt Mozes, na de vermelding van de grootste weldaad, het herstel van wet en heiligdom, in vier volgende verzen aan de instelling van het Aronitisch priesterschap en van de Levitische priesterdienst-ook een vrucht van zijn voorbede (Deuteronomy 9:20). Dat Mozes daarbij de vorm van de toespraak laat varen, en niet tot Israël, maar in de 3de persoon van Israël spreekt, komt geheel overeen met de eenvoudige en meer vrije stijl van de ouden. In geen geval geeft dit recht tot het veronderstellen van een latere bijvoeging, want dit gedeelte behoort in de samenhang van de rede, n als vrucht van Mozes' voorbede voor Aron, n in verband met de uitlegging van het tweede gebod, dat de verering van de ware God regelt. Men kan de vorm verklaren door de veronderstelling, dat Mozes hier een gedeelte van zijn bericht over de reis (Numbers 33:1) voorleest, of dat hij zou hebben willen zeggen: "Zo kan ik dan, nadat de Heere opnieuw alles heeft toegestaan, wat door uw schuld verloren werd, in mijn bericht over de verdere gebeurtenissen schrijven: En de kinderen van Israël reisden, enz..
Vers 5
5. En ik keerde mij, daar alles thans weer op die hoogte gekomen was, als vroeger, toen ik het eerst de berg verlaten zou hebben (Exodus 31:18), indien niet de gebeurtenis, die (Exodus 32:1) beschreven wordt, dit verhinderd had, en ik ging af van de berg (Exodus 34:29) en legde, toen nu de tabernakel gereed, en op de eerste dag van de eerste maand in het tweede jaar van de uittocht onder mijn leiding opgericht was, de tafelen in de kist, die ik gemaakt had; en aldaar zijn zij, zoals de HEERE mij geboden heeft 1) (Exodus 40:20).1) Mozes voegt hier doorgaans bijeen, wat zakelijk bij elkaar behoort, zonder zich te binden aan de volgorde van de tijd, daar dit voor het doel van zijn rede zonder belang is. Zijn doel is, om aan te tonen, dat alle zegeningen, die Israël in het Verbond metde Heere ontvangt, slechts een vrucht zijn van de schuldvergiffenis en van de vernieuwde genade, welke de Heere op zijn gebed verleend heeft, en dat er daarom geen reden is, om van eigengerechtigheid gewag te maken. Bij de opsomming van deze zegeningen gedenkt Mozes, na de vermelding van de grootste weldaad, het herstel van wet en heiligdom, in vier volgende verzen aan de instelling van het Aronitisch priesterschap en van de Levitische priesterdienst-ook een vrucht van zijn voorbede (Deuteronomy 9:20). Dat Mozes daarbij de vorm van de toespraak laat varen, en niet tot Israël, maar in de 3de persoon van Israël spreekt, komt geheel overeen met de eenvoudige en meer vrije stijl van de ouden. In geen geval geeft dit recht tot het veronderstellen van een latere bijvoeging, want dit gedeelte behoort in de samenhang van de rede, n als vrucht van Mozes' voorbede voor Aron, n in verband met de uitlegging van het tweede gebod, dat de verering van de ware God regelt. Men kan de vorm verklaren door de veronderstelling, dat Mozes hier een gedeelte van zijn bericht over de reis (Numbers 33:1) voorleest, of dat hij zou hebben willen zeggen: "Zo kan ik dan, nadat de Heere opnieuw alles heeft toegestaan, wat door uw schuld verloren werd, in mijn bericht over de verdere gebeurtenissen schrijven: En de kinderen van Israël reisden, enz..
Vers 7
7. Vandaar reisden zij meer zuidelijk door het vlakke veld of de Arabah, naar Gudgod, of Hor-Gidgad, d.i. hol van Gidgad, tussen de berg Hor en de golf van Akabah, en vanGudgod naar Jotbath, een land van waterbeken (Numbers 33:33).Nadat Mozes de nieuwe tafelen en de Ark van het Verbond als goddelijke gunstbetoningen voorgesteld heeft, handelt hij eerst over het Hogepriesterschap, waarin Israëls verkiezing en bestemming als volk Gods het heerlijkst geopenbaard wordt. Uit zijn voorstelling blijkt, dat dit ambt duurzaam in Israël zal bestaan, en door Israëls en Arons zonde in Kades (Numeri. 14:10) niet opgeheven is. Om dit aan te tonen, grijpt de man Gods zo ver vooruit in de geschiedenis, dat tegelijkertijd de dood van Aron en de aanstelling van zijn zoon Elezar vermeld worden. Niet zonder oogmerk misschien worden daarbij eerst de bronnen van de kinderen van Jakan (Beërth Bene-Jakan) en tenslotte Jotbath, een land van waterbeken genoemd. In de woestijn kent men een groter zegen dan bronnen en waterbeken; zij zijn een beeld van de geestelijke zegeningen, die door het Hogepriesterambt op Israël zullen neerdalen. En dat in klimmende mate, van bronnen tot waterbeken, zoals ook geschied is, toen het oudtestamentisch Hogepriesterambt plaats maakte voor het eeuwige van de Nieuwe Bedeling in Christus..
Met de geestelijke weldaden verbindt God meestal de lichamelijke. Zolang onder ons de bediening van het Woord en de uitoefening van de dienst van God van kracht is, zolang zal God ons ook met tijdelijke zegeningen weldoen.
Vers 7
7. Vandaar reisden zij meer zuidelijk door het vlakke veld of de Arabah, naar Gudgod, of Hor-Gidgad, d.i. hol van Gidgad, tussen de berg Hor en de golf van Akabah, en vanGudgod naar Jotbath, een land van waterbeken (Numbers 33:33).Nadat Mozes de nieuwe tafelen en de Ark van het Verbond als goddelijke gunstbetoningen voorgesteld heeft, handelt hij eerst over het Hogepriesterschap, waarin Israëls verkiezing en bestemming als volk Gods het heerlijkst geopenbaard wordt. Uit zijn voorstelling blijkt, dat dit ambt duurzaam in Israël zal bestaan, en door Israëls en Arons zonde in Kades (Numeri. 14:10) niet opgeheven is. Om dit aan te tonen, grijpt de man Gods zo ver vooruit in de geschiedenis, dat tegelijkertijd de dood van Aron en de aanstelling van zijn zoon Elezar vermeld worden. Niet zonder oogmerk misschien worden daarbij eerst de bronnen van de kinderen van Jakan (Beërth Bene-Jakan) en tenslotte Jotbath, een land van waterbeken genoemd. In de woestijn kent men een groter zegen dan bronnen en waterbeken; zij zijn een beeld van de geestelijke zegeningen, die door het Hogepriesterambt op Israël zullen neerdalen. En dat in klimmende mate, van bronnen tot waterbeken, zoals ook geschied is, toen het oudtestamentisch Hogepriesterambt plaats maakte voor het eeuwige van de Nieuwe Bedeling in Christus..
Met de geestelijke weldaden verbindt God meestal de lichamelijke. Zolang onder ons de bediening van het Woord en de uitoefening van de dienst van God van kracht is, zolang zal God ons ook met tijdelijke zegeningen weldoen.
Vers 8
8. In dezelfde tijd, 1) toen ik de tafelen van de wet in de Ark van het Verbond legde, scheidde de HEERE de stam Levi, waaronder de zonen van Aron, zowel als de gewone priesters, begrepen zijn uit (Leviticus 8:1; Numbers 8:1), om de Ark van het Verbond van de HEERE te dragen, om voor het aangezichtvan de HEERE te staan, om Hem te dienen met offers en gebeden en om in zijn naam te zegenen (Numbers 6:23; 1 Chronicles 24:13) door de priesters tot op deze dag.1) In dezelfde tijd, d.w.z. ten tijde, toen het Verbond tussen de Heere en Zijn volk weer vernieuwd werd, en ziet daarom niet, zoals sommigen willen, op de tijd van Arons dood..
I. Deuteronomy 10:12-Deuteronomy 10:11:32. Na de viervoudige waarschuwing keert Mozes terug tot de vermaning: "Israël moet de Heere, zijn God, vrezen en beminnen, Hem dienen en In Zijn wegen wandelen. Dat kan na zo'n verleden niet moeilijk zijn, maar volgt uit de rechte erkenning van Gods zegeningen. Slechts een besnijding van de voorhuid van het hart en vernietiging van de hardnekkige tegenstand is nodig, en ook deze heeft God reeds gebroken door Zijn tuchtiging. Deze toestand is echter voorwaarde van welstand in Kanan, welks vruchtbaarheid niet, zoals in Egypte, van overstroming van de rivier, maar uitsluitend van de wateren en de zegen van de hemel afhangt. Daarom moet dit land ook terstond na de verovering op plechtige wijze tot een land van gehoorzaamheid gewijd worden. 12. Nu dan, Israël! daar gij alles, wat gij hebt en zijt, zonder verdienste en waardigheid, door schuldvergevende genade hebt en zijt, wat eist de HEERE, uw God, in deplaats van zo overvloedige bewijzen van barmhartigheid, die Hem het grootste recht geven op beantwoording van uw zijde, van u? Wat anders, dan de HEERE, uw God, te vrezen, in al zijn wegen te wandelen, en Hem lief te hebben, en de HEERE, uw God, a) te dienen, met uw gehele hart en met uw gehele ziel.
a) Deuteronomy 6:5 Matthew 22:37 Luke 10:27
Vers 8
8. In dezelfde tijd, 1) toen ik de tafelen van de wet in de Ark van het Verbond legde, scheidde de HEERE de stam Levi, waaronder de zonen van Aron, zowel als de gewone priesters, begrepen zijn uit (Leviticus 8:1; Numbers 8:1), om de Ark van het Verbond van de HEERE te dragen, om voor het aangezichtvan de HEERE te staan, om Hem te dienen met offers en gebeden en om in zijn naam te zegenen (Numbers 6:23; 1 Chronicles 24:13) door de priesters tot op deze dag.1) In dezelfde tijd, d.w.z. ten tijde, toen het Verbond tussen de Heere en Zijn volk weer vernieuwd werd, en ziet daarom niet, zoals sommigen willen, op de tijd van Arons dood..
I. Deuteronomy 10:12-Deuteronomy 10:11:32. Na de viervoudige waarschuwing keert Mozes terug tot de vermaning: "Israël moet de Heere, zijn God, vrezen en beminnen, Hem dienen en In Zijn wegen wandelen. Dat kan na zo'n verleden niet moeilijk zijn, maar volgt uit de rechte erkenning van Gods zegeningen. Slechts een besnijding van de voorhuid van het hart en vernietiging van de hardnekkige tegenstand is nodig, en ook deze heeft God reeds gebroken door Zijn tuchtiging. Deze toestand is echter voorwaarde van welstand in Kanan, welks vruchtbaarheid niet, zoals in Egypte, van overstroming van de rivier, maar uitsluitend van de wateren en de zegen van de hemel afhangt. Daarom moet dit land ook terstond na de verovering op plechtige wijze tot een land van gehoorzaamheid gewijd worden. 12. Nu dan, Israël! daar gij alles, wat gij hebt en zijt, zonder verdienste en waardigheid, door schuldvergevende genade hebt en zijt, wat eist de HEERE, uw God, in deplaats van zo overvloedige bewijzen van barmhartigheid, die Hem het grootste recht geven op beantwoording van uw zijde, van u? Wat anders, dan de HEERE, uw God, te vrezen, in al zijn wegen te wandelen, en Hem lief te hebben, en de HEERE, uw God, a) te dienen, met uw gehele hart en met uw gehele ziel.
a) Deuteronomy 6:5 Matthew 22:37 Luke 10:27
Vers 13
13. Om te houden de geboden van de HEERE en zijn instellingen, die ik u heden gebied, u ten goede 1) (Micah 6:8).1) Vrees (eerbiedige, niet knechtelijke) en liefde voor God moeten steeds met elkaar verbonden zijn; want de liefde zonder vrees voert tot traagheid en nalatigheid, de vrees zonder liefde brengt tot slavernij en vertwijfeling.
Door de vrees, die het meest de ernst van een nauwgezette wandel bevordert en Gods barmhartigheid leert verstaan, moet de liefde waarheid ontvangen en door liefde, die altijd vaster met de Heere verbindt, moet de vrees verheerlijkt worden..
De vrees voor de Heere, die door het bewustzijn van de eigen onheiligheid tegenover de heilige God ontstaat, moet de grondtoon van het hart zijn. Deze vrees, die Gods barmhartigheid recht leert erkennen, verwekt de liefde; en de liefde openbaart zich in het dienen van God met het gehele hart en de gehele ziel..
Vers 13
13. Om te houden de geboden van de HEERE en zijn instellingen, die ik u heden gebied, u ten goede 1) (Micah 6:8).1) Vrees (eerbiedige, niet knechtelijke) en liefde voor God moeten steeds met elkaar verbonden zijn; want de liefde zonder vrees voert tot traagheid en nalatigheid, de vrees zonder liefde brengt tot slavernij en vertwijfeling.
Door de vrees, die het meest de ernst van een nauwgezette wandel bevordert en Gods barmhartigheid leert verstaan, moet de liefde waarheid ontvangen en door liefde, die altijd vaster met de Heere verbindt, moet de vrees verheerlijkt worden..
De vrees voor de Heere, die door het bewustzijn van de eigen onheiligheid tegenover de heilige God ontstaat, moet de grondtoon van het hart zijn. Deze vrees, die Gods barmhartigheid recht leert erkennen, verwekt de liefde; en de liefde openbaart zich in het dienen van God met het gehele hart en de gehele ziel..
Vers 14
14. Ziet, 1)van de HEERE, uw God, is de hemel en de hemel der hemelen, 2) de aarde, en al, wat daarin is (1 Kings 8:27; Psalms 24:1; Psalms 115:16 Psalms 24:1 ).1)Allereerst daarom herinnert hij, dat zij niet door eigen waardigheid, of door voortreffelijkheid van oorsprong van de overigen verschillen, maar omdat het God behaagd heeft hen voor te trekken, terwijl Hij met gelijk recht over allen heerst. Wat het woord betreft: de Heere heeft lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben: met deze uitdrukking wordt geenszins twijfelachtig aangegeven, dat Hij tot liefde geneigd is. De bedoeling is duidelijk, dat God Abraham, met voorbijgang van alle andere volken op de aarde, uit vrije gunst, met zijn geslacht heeft aangenomen tot kinderen. Want Hij zegt niet, dat Hij de vaderen slechts heeft liefgehad, maar ook hun personen, hun hele geslacht..
2) De Heilige Schrift maakt onderscheid tussen de wolkenhemel, waaronder de vogels vliegen, de sterrenhemel, de plaats van de hemellichamen, en tussen de eigenlijke hemel, de zetel van Gods heerlijkheid, die dikwijls de hemel der hemelen genoemd is.
Vers 14
14. Ziet, 1)van de HEERE, uw God, is de hemel en de hemel der hemelen, 2) de aarde, en al, wat daarin is (1 Kings 8:27; Psalms 24:1; Psalms 115:16 Psalms 24:1 ).1)Allereerst daarom herinnert hij, dat zij niet door eigen waardigheid, of door voortreffelijkheid van oorsprong van de overigen verschillen, maar omdat het God behaagd heeft hen voor te trekken, terwijl Hij met gelijk recht over allen heerst. Wat het woord betreft: de Heere heeft lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben: met deze uitdrukking wordt geenszins twijfelachtig aangegeven, dat Hij tot liefde geneigd is. De bedoeling is duidelijk, dat God Abraham, met voorbijgang van alle andere volken op de aarde, uit vrije gunst, met zijn geslacht heeft aangenomen tot kinderen. Want Hij zegt niet, dat Hij de vaderen slechts heeft liefgehad, maar ook hun personen, hun hele geslacht..
2) De Heilige Schrift maakt onderscheid tussen de wolkenhemel, waaronder de vogels vliegen, de sterrenhemel, de plaats van de hemellichamen, en tussen de eigenlijke hemel, de zetel van Gods heerlijkheid, die dikwijls de hemel der hemelen genoemd is.
Vers 16
16. Besnijdt1) dan de voorhuid a) van uw hart, en verhardt, in het vervolg, uw b) nek niet meer, zoals gij het tot nu toe gedaan hebt (Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13).a) Jeremiah 4:4 b) Exodus 32:9; Exodus 33:3; Exodus 34:9. 1) De besnijding in de natuurlijke zin is het afsnijden van de voorhuid van het mannelijk lid, om zijn voortbrengende kracht aan de Heere te heiligen. In de geestelijke zin wijst zij op een verwijdering van al het bedorven natuurlijke, het vleselijke, dat de werking van God en Zijn Geest verhindert. Het zijn onbesneden oren, die nog onvatbaar zijn voor Gods Woord; onbesneden lippen, die de hogere, Goddelijke taal niet gebruiken en de lof van de Allerhoogste nimmer verkondigen, onbesneden harten, die nog geheel beheerst worden door de natuurlijke trots en hoogmoed, die de vrees en liefde voor God, door het zelfvertrouwen het waarachtig Godsvertrouwen uitsluit. De voorhuid van het hart is deze tweevoudige, zondige natuurlijkheid (Jeremia. 17:9)
Bij gevolgtrekking blijkt, waarom van de aanneming melding gemaakt is, namelijk, opdat de Joden meer heilig en met des te meer ijver God zouden dienen, Die zij als zeer weldadig hadden leren kennen. Hij eist daarom wederkerig liefde. Want niets zou schandelijker zijn, dan dat de dankbaarheid niet geopenbaard werd door godzalig en rechtvaardig te leven. Maar omdat de mensen volstrekt niet van nature geneigd zijn of geschikt om God te gehoorzamen, vermaant Mozes hen tot verloochening van zichzelf en om de lusten van het vlees te beheersen en te bedwingen. Want het hart te besnijden is hetzelfde als zich te reinigen van de kwade begeerlijkheden. Ondertussen kastijdt hij hun vreselijke hardheid van hart, waar hij hen verbiedt, nog meer, of voor het vervolg, hard van nek te zijn, alsof hij wilde zeggen, dat zij eindelijk eens die verkeerdheid van het gemoed moesten uitschudden, waarin zij al veel te lang hadden volhard..
16. Besnijdt1) dan de voorhuid a) van uw hart, en verhardt, in het vervolg, uw b) nek niet meer, zoals gij het tot nu toe gedaan hebt (Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13).
a) Jeremiah 4:4 b) Exodus 32:9; Exodus 33:3; Exodus 34:9.
1) De besnijding in de natuurlijke zin is het afsnijden van de voorhuid van het mannelijk lid, om zijn voortbrengende kracht aan de Heere te heiligen. In de geestelijke zin wijst zij op een verwijdering van al het bedorven natuurlijke, het vleselijke, dat de werking van God en Zijn Geest verhindert. Het zijn onbesneden oren, die nog onvatbaar zijn voor Gods Woord; onbesneden lippen, die de hogere, Goddelijke taal niet gebruiken en de lof van de Allerhoogste nimmer verkondigen, onbesneden harten, die nog geheel beheerst worden door de natuurlijke trots en hoogmoed, die de vrees en liefde voor God, door het zelfvertrouwen het waarachtig Godsvertrouwen uitsluit. De voorhuid van het hart is deze tweevoudige, zondige natuurlijkheid (Jeremia. 17:9)
Bij gevolgtrekking blijkt, waarom van de aanneming melding gemaakt is, namelijk, opdat de Joden meer heilig en met des te meer ijver God zouden dienen, Die zij als zeer weldadig hadden leren kennen. Hij eist daarom wederkerig liefde. Want niets zou schandelijker zijn, dan dat de dankbaarheid niet geopenbaard werd door godzalig en rechtvaardig te leven. Maar omdat de mensen volstrekt niet van nature geneigd zijn of geschikt om God te gehoorzamen, vermaant Mozes hen tot verloochening van zichzelf en om de lusten van het vlees te beheersen en te bedwingen. Want het hart te besnijden is hetzelfde als zich te reinigen van de kwade begeerlijkheden. Ondertussen kastijdt hij hun vreselijke hardheid van hart, waar hij hen verbiedt, nog meer, of voor het vervolg, hard van nek te zijn, alsof hij wilde zeggen, dat zij eindelijk eens die verkeerdheid van het gemoed moesten uitschudden, waarin zij al veel te lang hadden volhard..
Vers 16
16. Besnijdt1) dan de voorhuid a) van uw hart, en verhardt, in het vervolg, uw b) nek niet meer, zoals gij het tot nu toe gedaan hebt (Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13).a) Jeremiah 4:4 b) Exodus 32:9; Exodus 33:3; Exodus 34:9. 1) De besnijding in de natuurlijke zin is het afsnijden van de voorhuid van het mannelijk lid, om zijn voortbrengende kracht aan de Heere te heiligen. In de geestelijke zin wijst zij op een verwijdering van al het bedorven natuurlijke, het vleselijke, dat de werking van God en Zijn Geest verhindert. Het zijn onbesneden oren, die nog onvatbaar zijn voor Gods Woord; onbesneden lippen, die de hogere, Goddelijke taal niet gebruiken en de lof van de Allerhoogste nimmer verkondigen, onbesneden harten, die nog geheel beheerst worden door de natuurlijke trots en hoogmoed, die de vrees en liefde voor God, door het zelfvertrouwen het waarachtig Godsvertrouwen uitsluit. De voorhuid van het hart is deze tweevoudige, zondige natuurlijkheid (Jeremia. 17:9)
Bij gevolgtrekking blijkt, waarom van de aanneming melding gemaakt is, namelijk, opdat de Joden meer heilig en met des te meer ijver God zouden dienen, Die zij als zeer weldadig hadden leren kennen. Hij eist daarom wederkerig liefde. Want niets zou schandelijker zijn, dan dat de dankbaarheid niet geopenbaard werd door godzalig en rechtvaardig te leven. Maar omdat de mensen volstrekt niet van nature geneigd zijn of geschikt om God te gehoorzamen, vermaant Mozes hen tot verloochening van zichzelf en om de lusten van het vlees te beheersen en te bedwingen. Want het hart te besnijden is hetzelfde als zich te reinigen van de kwade begeerlijkheden. Ondertussen kastijdt hij hun vreselijke hardheid van hart, waar hij hen verbiedt, nog meer, of voor het vervolg, hard van nek te zijn, alsof hij wilde zeggen, dat zij eindelijk eens die verkeerdheid van het gemoed moesten uitschudden, waarin zij al veel te lang hadden volhard..
16. Besnijdt1) dan de voorhuid a) van uw hart, en verhardt, in het vervolg, uw b) nek niet meer, zoals gij het tot nu toe gedaan hebt (Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13).
a) Jeremiah 4:4 b) Exodus 32:9; Exodus 33:3; Exodus 34:9.
1) De besnijding in de natuurlijke zin is het afsnijden van de voorhuid van het mannelijk lid, om zijn voortbrengende kracht aan de Heere te heiligen. In de geestelijke zin wijst zij op een verwijdering van al het bedorven natuurlijke, het vleselijke, dat de werking van God en Zijn Geest verhindert. Het zijn onbesneden oren, die nog onvatbaar zijn voor Gods Woord; onbesneden lippen, die de hogere, Goddelijke taal niet gebruiken en de lof van de Allerhoogste nimmer verkondigen, onbesneden harten, die nog geheel beheerst worden door de natuurlijke trots en hoogmoed, die de vrees en liefde voor God, door het zelfvertrouwen het waarachtig Godsvertrouwen uitsluit. De voorhuid van het hart is deze tweevoudige, zondige natuurlijkheid (Jeremia. 17:9)
Bij gevolgtrekking blijkt, waarom van de aanneming melding gemaakt is, namelijk, opdat de Joden meer heilig en met des te meer ijver God zouden dienen, Die zij als zeer weldadig hadden leren kennen. Hij eist daarom wederkerig liefde. Want niets zou schandelijker zijn, dan dat de dankbaarheid niet geopenbaard werd door godzalig en rechtvaardig te leven. Maar omdat de mensen volstrekt niet van nature geneigd zijn of geschikt om God te gehoorzamen, vermaant Mozes hen tot verloochening van zichzelf en om de lusten van het vlees te beheersen en te bedwingen. Want het hart te besnijden is hetzelfde als zich te reinigen van de kwade begeerlijkheden. Ondertussen kastijdt hij hun vreselijke hardheid van hart, waar hij hen verbiedt, nog meer, of voor het vervolg, hard van nek te zijn, alsof hij wilde zeggen, dat zij eindelijk eens die verkeerdheid van het gemoed moesten uitschudden, waarin zij al veel te lang hadden volhard..
Vers 17
17. Want 1) de HEERE, uw God, is een God van de goden, en een a) Heer van de heren. 2) Hij staat op de hoogste plaats, onder allen, die als goden en heren vereerd worden, omdat Hij bestaat als God en Heer; die grote, die machtige, en die, voor al Zijn tegenstanders, vreselijke God, die b) geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt, 3) zoals de menselijke heren en rechters wel eens doen. De geringste en meest verlatene is in Zijn schatting niet minder dan de aanzienlijkste en machtigste.a) Revelation 7:14 b) 2 Chronicles 9:6,2 Chronicles 9:7 Job 34:19 Acts 10:34 Romans 2:11 Galaten. 2:6 Efeze6:9 Colossians 3:25; 1 Peter 1:17.
1) Opdat zij dit onderwijs niet gering zouden schatten bepaalt Hij hen bij de vreselijke regering van God, omdat hieruit verachting en verwaarlozing zou ontstaan, wanneer de Majesteit van God hen niet altijd tot de rechte aanbidding zou aanzetten. Alzo, door vrees in te boezemen, schrikt hij hen af van toegeeflijkheid en onaandoenlijkheid..
2) God van de Goden en Heer van de heren. Hiermee stelt Mozes God voor aan Israël als de hoogste God, buiten Wie en boven Wie er geen God is en tevens als de Souvereine en alleen machtige Gebieder van het Verbond. Het is zijn bedoeling, om bij zijn volk de diepste eerbied in te planten voor de Heere God, opdat zij door heilige vrees en diepe eerbied zouden worden afgehouden van het dienen van andere goden..
3) Gods onkreukbare rechtvaardigheid wordt hiermee aangeduid. Mogen rechters onder de mensen nog soms geschenken aannemen, God, de Heere, is recht in al zijn weg en werk. Daarom zal Hij zich ook een Rechter van de weduwen betonen en een Vader van de wezen..
Vers 17
17. Want 1) de HEERE, uw God, is een God van de goden, en een a) Heer van de heren. 2) Hij staat op de hoogste plaats, onder allen, die als goden en heren vereerd worden, omdat Hij bestaat als God en Heer; die grote, die machtige, en die, voor al Zijn tegenstanders, vreselijke God, die b) geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt, 3) zoals de menselijke heren en rechters wel eens doen. De geringste en meest verlatene is in Zijn schatting niet minder dan de aanzienlijkste en machtigste.a) Revelation 7:14 b) 2 Chronicles 9:6,2 Chronicles 9:7 Job 34:19 Acts 10:34 Romans 2:11 Galaten. 2:6 Efeze6:9 Colossians 3:25; 1 Peter 1:17.
1) Opdat zij dit onderwijs niet gering zouden schatten bepaalt Hij hen bij de vreselijke regering van God, omdat hieruit verachting en verwaarlozing zou ontstaan, wanneer de Majesteit van God hen niet altijd tot de rechte aanbidding zou aanzetten. Alzo, door vrees in te boezemen, schrikt hij hen af van toegeeflijkheid en onaandoenlijkheid..
2) God van de Goden en Heer van de heren. Hiermee stelt Mozes God voor aan Israël als de hoogste God, buiten Wie en boven Wie er geen God is en tevens als de Souvereine en alleen machtige Gebieder van het Verbond. Het is zijn bedoeling, om bij zijn volk de diepste eerbied in te planten voor de Heere God, opdat zij door heilige vrees en diepe eerbied zouden worden afgehouden van het dienen van andere goden..
3) Gods onkreukbare rechtvaardigheid wordt hiermee aangeduid. Mogen rechters onder de mensen nog soms geschenken aannemen, God, de Heere, is recht in al zijn weg en werk. Daarom zal Hij zich ook een Rechter van de weduwen betonen en een Vader van de wezen..
Vers 18
18. Die het recht van de wees en van de weduwe doet; en de vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding geeft. 1)1) Met weduwen en wezen worden zij aangegeven, die als het ware zonder natuurlijke beschermer verkeren en met de vreemdeling, degene, die in nood en ellende verkeren..
Vers 18
18. Die het recht van de wees en van de weduwe doet; en de vreemdeling liefheeft, dat Hij hem brood en kleding geeft. 1)1) Met weduwen en wezen worden zij aangegeven, die als het ware zonder natuurlijke beschermer verkeren en met de vreemdeling, degene, die in nood en ellende verkeren..
Vers 19
19. Daarom zult gij de vreemdeling liefhebben, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypte.1) Niet slechts door Zijn geboden en door Zijn voorbeeld herinnert de Heere u aan deze eis, maar ook door uw ondervinding gij weet wat het is, verdrukte vreemdelingen te zijn, en in die verdrukking hulp en redding te ontvangen.1) Gezegend zijt gij, o Heilige Geest, voor Uw reinigende, bewarende en vernieuwende invloed, dat ik geroepen ben uit de toestand van een vreemdeling in Egypte, zoals mijn vaders waren, en nu gevonden word onder het getal van de kinderen van God en mijn erfdeel is onder de geheiligden. 20. De HEERE, uw God, zult gij a) vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gijb) aanhangen en bij zijn naam zweren. 1)
a)Matthew 4:10 Luke 4:8 b)Deuteronomy 13:4
1) De eed is in generlei opzicht zondig en door God verboden, maar integendeel Gods- en liefdedienst, of zoals Luther in de grote Catechismus zegt: Een recht en goed werk, waardoor God geprezen, waarheid en recht bevorderd, leugen verslagen, mensen bevredigd, gehoorzaamheid volbracht en twist beslecht wordt; want God zelf komt daar in het midden, en scheidt recht en onrecht, goed en kwaad. In de oudste tijden nu, toen men de eed heilig hield, was de waarschuwing voor lichtzinnig zweren minder noodzakelijk; maar wel was er gevaar, dat deze godsdienstige handeling een afgodische zonde worden, wanneer men bij de afgoden zwoer, en dus de dienst van het Heiligdom overnam. De inhoud van de oudtestamentische geboden is daarom met betrekking tot de eed: bij Zijn (de enige, waarachtige God) naam zult gij zweren, en niet bij een andere naam; en de Profeten voorspellen een tijd, waarin elke knie zich voor God buigen en elke tong bij Zijn naam zweren zouden Isaiah 19:18; Isaiah 45:23; Isaiah 65:16 Jeremiah 4:2; Jeremiah 12:16 ). Toen na de Babylonische ballingschap dit gevaar overwonnen was, omdat de Joden een afschrik hadden van de afgoden (Romans 2:22), moest een andere verkeerdheid worden bestreden: het lichtvaardige, gewetenloze zweren. Sinds deze tijd nam een uiterste richting steeds toe, die uit vrees van misbruik de naam des Heeren volstrekt niet op de lippen wilde nemen (zie Leviticus 24:12). Toen men echter nu, in plaats van de naam van God, iets dat heilig, geëerd of bemind was gebruikte, b.v hemel en aarde, de tempel, de stad Jeruzalem, het eigen hoofd, verdween daarmee ook steeds meer het bewustzijn van de heiligheid van de eed en het lichtzinnig zweren werd zo algemeen, dat de joden daarom berucht werden bij de Romeinen. Tegen deze zonde strijden (Matthew 5:33 James 5:12 )
Mozes beschrijft de vrees voor God d.i. de rechte Godsverering, naar haar drievoudige openbaring: door de daad (God dienen); in het hart (Hem aanhangen) en met de mond (zweren bij Zijn Naam)
Vers 19
19. Daarom zult gij de vreemdeling liefhebben, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypte.1) Niet slechts door Zijn geboden en door Zijn voorbeeld herinnert de Heere u aan deze eis, maar ook door uw ondervinding gij weet wat het is, verdrukte vreemdelingen te zijn, en in die verdrukking hulp en redding te ontvangen.1) Gezegend zijt gij, o Heilige Geest, voor Uw reinigende, bewarende en vernieuwende invloed, dat ik geroepen ben uit de toestand van een vreemdeling in Egypte, zoals mijn vaders waren, en nu gevonden word onder het getal van de kinderen van God en mijn erfdeel is onder de geheiligden. 20. De HEERE, uw God, zult gij a) vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gijb) aanhangen en bij zijn naam zweren. 1)
a)Matthew 4:10 Luke 4:8 b)Deuteronomy 13:4
1) De eed is in generlei opzicht zondig en door God verboden, maar integendeel Gods- en liefdedienst, of zoals Luther in de grote Catechismus zegt: Een recht en goed werk, waardoor God geprezen, waarheid en recht bevorderd, leugen verslagen, mensen bevredigd, gehoorzaamheid volbracht en twist beslecht wordt; want God zelf komt daar in het midden, en scheidt recht en onrecht, goed en kwaad. In de oudste tijden nu, toen men de eed heilig hield, was de waarschuwing voor lichtzinnig zweren minder noodzakelijk; maar wel was er gevaar, dat deze godsdienstige handeling een afgodische zonde worden, wanneer men bij de afgoden zwoer, en dus de dienst van het Heiligdom overnam. De inhoud van de oudtestamentische geboden is daarom met betrekking tot de eed: bij Zijn (de enige, waarachtige God) naam zult gij zweren, en niet bij een andere naam; en de Profeten voorspellen een tijd, waarin elke knie zich voor God buigen en elke tong bij Zijn naam zweren zouden Isaiah 19:18; Isaiah 45:23; Isaiah 65:16 Jeremiah 4:2; Jeremiah 12:16 ). Toen na de Babylonische ballingschap dit gevaar overwonnen was, omdat de Joden een afschrik hadden van de afgoden (Romans 2:22), moest een andere verkeerdheid worden bestreden: het lichtvaardige, gewetenloze zweren. Sinds deze tijd nam een uiterste richting steeds toe, die uit vrees van misbruik de naam des Heeren volstrekt niet op de lippen wilde nemen (zie Leviticus 24:12). Toen men echter nu, in plaats van de naam van God, iets dat heilig, geëerd of bemind was gebruikte, b.v hemel en aarde, de tempel, de stad Jeruzalem, het eigen hoofd, verdween daarmee ook steeds meer het bewustzijn van de heiligheid van de eed en het lichtzinnig zweren werd zo algemeen, dat de joden daarom berucht werden bij de Romeinen. Tegen deze zonde strijden (Matthew 5:33 James 5:12 )
Mozes beschrijft de vrees voor God d.i. de rechte Godsverering, naar haar drievoudige openbaring: door de daad (God dienen); in het hart (Hem aanhangen) en met de mond (zweren bij Zijn Naam)
Vers 21
21. Hij is uw lof, en Hij is uw God! 1) die bij u gedaan heeft deze grote en vreselijke dingen, die uw ogen, sinds de uittocht uit Egypte, gezien hebben.1) Opdat Mozes zijn volk des te gemakkelijker zou overtuigen, dat er niets beter was of niets meer gewenst dan zich aan de regering van God te onderwerpen, vermaant hij hen, dat er niets is buiten Hem, waarin zij zouden kunnen roemen. Alsof hij wilde zeggen, dat zij in dat ene gelukkig waren, dat God hen in zijn trouw had opgenomen, doch dat, wanneer zij deze roem zouden laten varen, zij ellendig en verloren zouden zijn. God nu wordt de lof van zijn volk genoemd, als hun eer en ornament. Waaruit volgt, dat, indien zij een ware en degelijke en gelukkige staat begeerden te genieten, zij hiervoor moesten zorg dragen, dat zij zich hielden onder Zijn hoede, terwijl, indien zij daarvan zouden beroofd zijn, er niets anders hen restte dan vrees en schande. Met dezelfde bedoeling voegt hij erbij, dat Hij hun God is, omdat niets dwazer of ongerijmder zou zijn, dan Hem, de Bouwheer van de wereld, niet aan te nemen, waar Hij zich uit eigen beweging als hun God aanbiedt.. 22. Uw vaderen vertrokken naar Egypte met a) zeventig zielen (zie "Genesis 46:27); en nu heeft u de HEERE, uw God, overeenkomstig Zijn belofte aan de vaderen (Genesis 15:5; Genesis 26:4; Genesis 28:14) gesteld als de sterren aan de hemel in menigte; 1)zodat gij 600.000 mannen sterk, behalve de vrouwen en de kinderen, uit Egypte vertrokken zijt (Exodus 12:37).
a) Exodus 1:5 Acts 7:14
1) Mozes wijst hen op de grote daden van de Heere, op zijn bijzondere weldaden, opdat Israëls volk het zou weten, dat God niet alleen een souverein, maar ook nog een wettig verkregen recht op hen had..
Vers 21
21. Hij is uw lof, en Hij is uw God! 1) die bij u gedaan heeft deze grote en vreselijke dingen, die uw ogen, sinds de uittocht uit Egypte, gezien hebben.1) Opdat Mozes zijn volk des te gemakkelijker zou overtuigen, dat er niets beter was of niets meer gewenst dan zich aan de regering van God te onderwerpen, vermaant hij hen, dat er niets is buiten Hem, waarin zij zouden kunnen roemen. Alsof hij wilde zeggen, dat zij in dat ene gelukkig waren, dat God hen in zijn trouw had opgenomen, doch dat, wanneer zij deze roem zouden laten varen, zij ellendig en verloren zouden zijn. God nu wordt de lof van zijn volk genoemd, als hun eer en ornament. Waaruit volgt, dat, indien zij een ware en degelijke en gelukkige staat begeerden te genieten, zij hiervoor moesten zorg dragen, dat zij zich hielden onder Zijn hoede, terwijl, indien zij daarvan zouden beroofd zijn, er niets anders hen restte dan vrees en schande. Met dezelfde bedoeling voegt hij erbij, dat Hij hun God is, omdat niets dwazer of ongerijmder zou zijn, dan Hem, de Bouwheer van de wereld, niet aan te nemen, waar Hij zich uit eigen beweging als hun God aanbiedt.. 22. Uw vaderen vertrokken naar Egypte met a) zeventig zielen (zie "Genesis 46:27); en nu heeft u de HEERE, uw God, overeenkomstig Zijn belofte aan de vaderen (Genesis 15:5; Genesis 26:4; Genesis 28:14) gesteld als de sterren aan de hemel in menigte; 1)zodat gij 600.000 mannen sterk, behalve de vrouwen en de kinderen, uit Egypte vertrokken zijt (Exodus 12:37).
a) Exodus 1:5 Acts 7:14
1) Mozes wijst hen op de grote daden van de Heere, op zijn bijzondere weldaden, opdat Israëls volk het zou weten, dat God niet alleen een souverein, maar ook nog een wettig verkregen recht op hen had..