Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 31". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-31.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 31". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 312 Chronicles 31:1
AFSCHAFFING VAN DE AFGODERIJ. VERZORGING VAN DE PRIESTERS EN LEVIETEN
2 Chronicles 31:1-2 Chronicles 31:21. Nadat in Jeruzalem zelf de afgodsaltaren nog v r de viering van het Pascha verwoest waren (2 Chronicles 30:14), maken thans, meteen na het feest, al de deelnemers daaraan zich op, om het gehele land van de godsdienst te reinigen en de afgodsbeelden uit de weg te ruimen; daarop begeeft ieder zich weer naar zijn woonplaats; maar Hizkia maakt van de bevestiging van de herstelde godsdienstige verordeningen en de vaststelling van het onderhoud van de priesters en Levieten, een voorwerp van zijn bijzondere zorg. Tot dit alles dringt hem zijn aan de Heere oprecht toegewijd hart, en de Heere laat zich aan hem ook niet onbetuigd, maar doet zijn ondernemingen wel lukken en verleent aan zijn rijk een dertienjarige ongestoorde vrede.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 312 Chronicles 31:1
AFSCHAFFING VAN DE AFGODERIJ. VERZORGING VAN DE PRIESTERS EN LEVIETEN
2 Chronicles 31:1-2 Chronicles 31:21. Nadat in Jeruzalem zelf de afgodsaltaren nog v r de viering van het Pascha verwoest waren (2 Chronicles 30:14), maken thans, meteen na het feest, al de deelnemers daaraan zich op, om het gehele land van de godsdienst te reinigen en de afgodsbeelden uit de weg te ruimen; daarop begeeft ieder zich weer naar zijn woonplaats; maar Hizkia maakt van de bevestiging van de herstelde godsdienstige verordeningen en de vaststelling van het onderhoud van de priesters en Levieten, een voorwerp van zijn bijzondere zorg. Tot dit alles dringt hem zijn aan de Heere oprecht toegewijd hart, en de Heere laat zich aan hem ook niet onbetuigd, maar doet zijn ondernemingen wel lukken en verleent aan zijn rijk een dertienjarige ongestoorde vrede.
Vers 1
1. Toen zij nu dit alles voleind hadden, wat naar de wet tot een plechtige viering van het Paasfeest behoorde, togen uit de stad Jeruzalem alle Israëlieten, die er ter feestviering gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, en braken al de opgerichte beelden 1), de zullen, waarop afgodsbeelden stonden, en hieuwen de bossen, Ascheren (Deuteronomy 16:21) af, en wierpen de hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraïm en Manasse, zonder dat men hier in het noordelijke rijk een poging had aangewend, om de heilige ijver van de door de feestviering in geestdrift ontvlamden met kracht tegen te streven, totdat zij alles geheel teniet gemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen van Israël weer, een ieder tot zijn bezitting in hun steden.1) "2 Kings 18:4"
Vers 1
1. Toen zij nu dit alles voleind hadden, wat naar de wet tot een plechtige viering van het Paasfeest behoorde, togen uit de stad Jeruzalem alle Israëlieten, die er ter feestviering gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, en braken al de opgerichte beelden 1), de zullen, waarop afgodsbeelden stonden, en hieuwen de bossen, Ascheren (Deuteronomy 16:21) af, en wierpen de hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraïm en Manasse, zonder dat men hier in het noordelijke rijk een poging had aangewend, om de heilige ijver van de door de feestviering in geestdrift ontvlamden met kracht tegen te streven, totdat zij alles geheel teniet gemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen van Israël weer, een ieder tot zijn bezitting in hun steden.1) "2 Kings 18:4"
Vers 2
2. En Hizkia bestelde de verdelingen van de priesters en van de Levieten, zoals zij door David gemaakt waren (1 Chronicles 23:1-26 hun verdelingen, een ieder naar zijn dienst, de priesters en de Levieten namelijk tot het brandoffer en tot de dankoffers, om te dienen, en om te loven, en om te prijzen in de poort van de legers van de Heere; in de Tempel en de voorhof (1Ch 9:18).Vers 2
2. En Hizkia bestelde de verdelingen van de priesters en van de Levieten, zoals zij door David gemaakt waren (1 Chronicles 23:1-26 hun verdelingen, een ieder naar zijn dienst, de priesters en de Levieten namelijk tot het brandoffer en tot de dankoffers, om te dienen, en om te loven, en om te prijzen in de poort van de legers van de Heere; in de Tempel en de voorhof (1Ch 9:18).Vers 3
3. Ook het deel van de koning van zijn have (2 Chronicles 32:29) tot de brandoffers, tot de brandoffers `s morgens en `s avonds, en de brandoffers van de sabbatten, en van de brandoffers op de nieuwe maanden, en van de gezette hoogtijden, zoals geschreven is in de wet van de Heere, d.i. vooral de brandoffers, die naar de wet (Numbers 28:3; Numbers 28:9,Numbers 28:11,Numbers 28:19) gebracht en waar van de onkosten anders uit de tempelschat bestreden moesten worden, werd in die tijd volkomen gezorgd.Vers 3
3. Ook het deel van de koning van zijn have (2 Chronicles 32:29) tot de brandoffers, tot de brandoffers `s morgens en `s avonds, en de brandoffers van de sabbatten, en van de brandoffers op de nieuwe maanden, en van de gezette hoogtijden, zoals geschreven is in de wet van de Heere, d.i. vooral de brandoffers, die naar de wet (Numbers 28:3; Numbers 28:9,Numbers 28:11,Numbers 28:19) gebracht en waar van de onkosten anders uit de tempelschat bestreden moesten worden, werd in die tijd volkomen gezorgd.Vers 4
4. En hij zei tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel, het bij de wet bepaalde onderhoud (Numbers 18:8) van de priesters en Levieten geven zouden, opdat zij versterkt mochten worden in de wet van de Heere 1), de hun opgelegde verplichtingen met ernst konden vervullen, zonder door eigen arbeid in hun onderhoud te voorzien. 1) Dit betekent, dat zij gans en al Priesters en Levieten behoorden te zijn volgens de Wet van de Heere, getrouw hun ambt zouden waarnemen en niet van de dienst van het Huis van de Heere zouden worden afgetrokken, door op andere wijze, zoals door enig handwerk, in hun levensonderhoud te voorzien.Tengevolge van Achaz' goddeloze regering, het sluiten van de tempel en het afschaffen van de eredienst van de Heere, waren ook de inwoners van Jeruzalem en Juda opgehouden, om de tienden enz. te brengen. Nu echter de zuivere eredienst weer hersteld is, dringt Hizkia er ook op aan, dat aan de dienaren van de Tempel zou worden gegeven, waarop zij, naar de Wet van God, recht hadden.
Vers 4
4. En hij zei tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel, het bij de wet bepaalde onderhoud (Numbers 18:8) van de priesters en Levieten geven zouden, opdat zij versterkt mochten worden in de wet van de Heere 1), de hun opgelegde verplichtingen met ernst konden vervullen, zonder door eigen arbeid in hun onderhoud te voorzien. 1) Dit betekent, dat zij gans en al Priesters en Levieten behoorden te zijn volgens de Wet van de Heere, getrouw hun ambt zouden waarnemen en niet van de dienst van het Huis van de Heere zouden worden afgetrokken, door op andere wijze, zoals door enig handwerk, in hun levensonderhoud te voorzien.Tengevolge van Achaz' goddeloze regering, het sluiten van de tempel en het afschaffen van de eredienst van de Heere, waren ook de inwoners van Jeruzalem en Juda opgehouden, om de tienden enz. te brengen. Nu echter de zuivere eredienst weer hersteld is, dringt Hizkia er ook op aan, dat aan de dienaren van de Tempel zou worden gegeven, waarop zij, naar de Wet van God, recht hadden.
Vers 5
5. Toen nu dat woord van de koning uitbrak, overal in de stad bekend werd, brachten de kinderen van Israël 1) vele eerstelingen van koren, most, en olie, en honing, en van al de inkomsten van het veld; ook brachten zij de tienden van alles in met menigte.1) Kinderen van Israël is hier een andere benaming voor, inwoners van Jeruzalem, omdat in 2 Chronicles 31:6 van de overige bewoners van Juda wordt gesproken. De kinderen van Israël in laatstgenoemd vers bedoeld, zijn degenen, die van de Tien stammen in het rijk van Juda hun verblijf hadden gekozen.
Vers 5
5. Toen nu dat woord van de koning uitbrak, overal in de stad bekend werd, brachten de kinderen van Israël 1) vele eerstelingen van koren, most, en olie, en honing, en van al de inkomsten van het veld; ook brachten zij de tienden van alles in met menigte.1) Kinderen van Israël is hier een andere benaming voor, inwoners van Jeruzalem, omdat in 2 Chronicles 31:6 van de overige bewoners van Juda wordt gesproken. De kinderen van Israël in laatstgenoemd vers bedoeld, zijn degenen, die van de Tien stammen in het rijk van Juda hun verblijf hadden gekozen.
Vers 6
6. En de kinderen van Israël en Juda, die buiten Jeruzalem in de steden van Juda woonden, brachten ook tienden van de runderen en van de schapen, en tienden van de heilige dingen 1), die de Heere, hun God, geheiligd waren, en maakten vele hopen. Zij brachten de eerstelingen en tienden in grote menigte aan.1) Tienden van de heilige dingen. Hiervan wordt in de Wet (Numbers 18:8) niet gesproken. De heilige dingen zijn die delen of stukken van de offers (de spijs-, zond-, schuld- en dankoffers), die niet op het altaar werden verbrand, maar de Priesters toekwamen. Maar zoals de tienden ook gedeelten waren van hetgeen de Heere God toekwam, zo zijn ook hier de heilige dingen als tienden aangemerkt geworden.
Vers 6
6. En de kinderen van Israël en Juda, die buiten Jeruzalem in de steden van Juda woonden, brachten ook tienden van de runderen en van de schapen, en tienden van de heilige dingen 1), die de Heere, hun God, geheiligd waren, en maakten vele hopen. Zij brachten de eerstelingen en tienden in grote menigte aan.1) Tienden van de heilige dingen. Hiervan wordt in de Wet (Numbers 18:8) niet gesproken. De heilige dingen zijn die delen of stukken van de offers (de spijs-, zond-, schuld- en dankoffers), die niet op het altaar werden verbrand, maar de Priesters toekwamen. Maar zoals de tienden ook gedeelten waren van hetgeen de Heere God toekwam, zo zijn ook hier de heilige dingen als tienden aangemerkt geworden.
Vers 7
7. In de derde maand 1), de maand Sivan, overeenkomende met onze Juni (Exodus 12:2), dus onmiddellijk na volbrachte graanoogst, begonnen zij de grond van die hopen te leggen, en in de zevende maand, in Tisri = Oktober, na volbrachten ooft- en wijnoogst, voleindden zij, hadden zij de eerstelingen en tienden in hun geheel gebracht.1) In de derde maand had het Pinksterfeest plaats en in de zevende het Loofhuttenfeest. Men begon deze hopen te leggen met het feest van Pinksteren en voltooide ze met het Loofhuttenfeest.
Vers 7
7. In de derde maand 1), de maand Sivan, overeenkomende met onze Juni (Exodus 12:2), dus onmiddellijk na volbrachte graanoogst, begonnen zij de grond van die hopen te leggen, en in de zevende maand, in Tisri = Oktober, na volbrachten ooft- en wijnoogst, voleindden zij, hadden zij de eerstelingen en tienden in hun geheel gebracht.1) In de derde maand had het Pinksterfeest plaats en in de zevende het Loofhuttenfeest. Men begon deze hopen te leggen met het feest van Pinksteren en voltooide ze met het Loofhuttenfeest.
Vers 8
8. Toen nu Jehizkia en de vorsten in de voorhof van de tempel kwamen, om zich te overtuigen, of het bedrag van het aangebrachte toereikend was voor het onderhoud van de priesters en Levieten, en die hopen zagen, zegenden zij de Heere en Zijn volk Israël, want de uitkomst van het onderzoek gaf alle stof tot tevredenheid. 9. En Jehizkia ondervroeg de priesters en de Levieten aangaande die hopen, of zij nog niet het hun genomen hadden, omdat er nog zoveel voorhanden was.Vers 8
8. Toen nu Jehizkia en de vorsten in de voorhof van de tempel kwamen, om zich te overtuigen, of het bedrag van het aangebrachte toereikend was voor het onderhoud van de priesters en Levieten, en die hopen zagen, zegenden zij de Heere en Zijn volk Israël, want de uitkomst van het onderzoek gaf alle stof tot tevredenheid. 9. En Jehizkia ondervroeg de priesters en de Levieten aangaande die hopen, of zij nog niet het hun genomen hadden, omdat er nog zoveel voorhanden was.Vers 10
10. En Azaria, de hoofdpriester, van het huis van Zadok, een andere hogepriester van deze naam, zie 1 Chronicles 6:9,1 Chronicles 6:10,1 Chronicles 6:13 sprak tot hem en zei: Van dat men deze heffing begonnen heeft (Exodus 25:2) tot het huis van de Heere te brengen, d.i. sinds de derde maand (2 Chronicles 31:7), is er te eten geweest en verzadigd te worden, ja over te houden tot overvloed toe; want de Heere heeft zijn volk gezegend, zodat deze veelheid overgebleven is 1).1) Het is merkwaardig, dat zij, die zo onlangs de smaak van de goedheid van de Heere op het Pascha genoten hadden, en geproefd hoe troostelijk het is, zich te schikken naar Gods wetten, die niets dan tijdelijk en eeuwig heil bedoelen, dus gewillig en ongedwongen in alle delen van hun plicht schenen te zijn, en nu zoveel hart en ijver voor de te voren versmaden Tempeldienst betoonden. Zulke, die de voordelen en zegeningen van een vastgestelde Godsdienst onder hen juist inzien en waarderen, zullen nooit iets tegen de onkosten ter onderhouding hiervan in te brengen hebben..
Vers 10
10. En Azaria, de hoofdpriester, van het huis van Zadok, een andere hogepriester van deze naam, zie 1 Chronicles 6:9,1 Chronicles 6:10,1 Chronicles 6:13 sprak tot hem en zei: Van dat men deze heffing begonnen heeft (Exodus 25:2) tot het huis van de Heere te brengen, d.i. sinds de derde maand (2 Chronicles 31:7), is er te eten geweest en verzadigd te worden, ja over te houden tot overvloed toe; want de Heere heeft zijn volk gezegend, zodat deze veelheid overgebleven is 1).1) Het is merkwaardig, dat zij, die zo onlangs de smaak van de goedheid van de Heere op het Pascha genoten hadden, en geproefd hoe troostelijk het is, zich te schikken naar Gods wetten, die niets dan tijdelijk en eeuwig heil bedoelen, dus gewillig en ongedwongen in alle delen van hun plicht schenen te zijn, en nu zoveel hart en ijver voor de te voren versmaden Tempeldienst betoonden. Zulke, die de voordelen en zegeningen van een vastgestelde Godsdienst onder hen juist inzien en waarderen, zullen nooit iets tegen de onkosten ter onderhouding hiervan in te brengen hebben..
Vers 11
11. Toen zei Jehizkia, dat men kamers, cellen tot bewaring van het graan en de vruchten aan het huis van de Heere bereiden zou; en zij bereidden ze, richtten de reeds voorhanden kamers in de gebouwen rondom de voorhof tot magazijnen in.Vers 11
11. Toen zei Jehizkia, dat men kamers, cellen tot bewaring van het graan en de vruchten aan het huis van de Heere bereiden zou; en zij bereidden ze, richtten de reeds voorhanden kamers in de gebouwen rondom de voorhof tot magazijnen in.Vers 12
12. Daarin brachten zij die heffing, en de tienden, en de geheiligde dingen, in getrouwigheid, met alle zorgvuldigheid en nauwgezetheid, en daarover, over de daarin bijeengebrachten voorraad, was Chonanja, de Leviet, overste, hoofdopzichter of schatmeester, en Simeï, zijn broeder (2 Chronicles 29:14), de tweedeopziener.Vers 12
12. Daarin brachten zij die heffing, en de tienden, en de geheiligde dingen, in getrouwigheid, met alle zorgvuldigheid en nauwgezetheid, en daarover, over de daarin bijeengebrachten voorraad, was Chonanja, de Leviet, overste, hoofdopzichter of schatmeester, en Simeï, zijn broeder (2 Chronicles 29:14), de tweedeopziener.Vers 13
13. Maar Jehiël (2 Chronicles 28:14),en Azazia, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliël, en Jizmachja, en Mahath, (2 Chronicles 29:12) en Benaja, deze tien waren opzieners, onder de hand, tot helpers van Chonanja en Simeï, zijn broeder; door het bevel van de koning Jehizkia en van Azaria, de overste van het huis van God (2 Chronicles 31:10).Vers 13
13. Maar Jehiël (2 Chronicles 28:14),en Azazia, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliël, en Jizmachja, en Mahath, (2 Chronicles 29:12) en Benaja, deze tien waren opzieners, onder de hand, tot helpers van Chonanja en Simeï, zijn broeder; door het bevel van de koning Jehizkia en van Azaria, de overste van het huis van God (2 Chronicles 31:10).Vers 14
14. En Kore, de zoon van Jimna, de Leviet, de portier tegen het oosten (1 Chronicles 9:18), was opziener over de vrijwillige gaven van God, om het hefoffer van de Heere (Numbers 5:9) en het allerheiligste 1) (Leviticus6:6,16; 7:6) uit te delen.1) Onder het allerheiligste hebben wij te verstaan, het aandeel van de zond-, schuld- en spijsoffers, dat door de Priesters bij het heiligdom gegeten moest worden (Leviticus6:10,29; 7:6 en Leviticus2:3,10).
Vers 14
14. En Kore, de zoon van Jimna, de Leviet, de portier tegen het oosten (1 Chronicles 9:18), was opziener over de vrijwillige gaven van God, om het hefoffer van de Heere (Numbers 5:9) en het allerheiligste 1) (Leviticus6:6,16; 7:6) uit te delen.1) Onder het allerheiligste hebben wij te verstaan, het aandeel van de zond-, schuld- en spijsoffers, dat door de Priesters bij het heiligdom gegeten moest worden (Leviticus6:10,29; 7:6 en Leviticus2:3,10).
Vers 15
15. En aan zijn hand, hem ondergeschikt, waren Eden (2 Chronicles 29:12), en Minjamin, en Jesua, en Semaja, Amarja en Sechanja, in de steden van de priesters (1 Chronicles 6:57) met getrouwigheid, om aan hun broeders in de verdelingen, de afdelingen, zowel aan de kleinen als de groten 1), uit te delen. 1) Dit is, zowel aan de oudsten als aan de jongsten, zowel aan degenen, die uitgediend hadden als aan hen, die nog in de dienst van het huis van de Heere waren. Het is duidelijk, dat hier bedoeld worden, zowel degenen, die volgens hun dagorder dienst deden als zij, die tijdelijk, omdat zij geen dienst hadden in de Priestersteden woonden (2 Chronicles 31:19).Vers 15
15. En aan zijn hand, hem ondergeschikt, waren Eden (2 Chronicles 29:12), en Minjamin, en Jesua, en Semaja, Amarja en Sechanja, in de steden van de priesters (1 Chronicles 6:57) met getrouwigheid, om aan hun broeders in de verdelingen, de afdelingen, zowel aan de kleinen als de groten 1), uit te delen. 1) Dit is, zowel aan de oudsten als aan de jongsten, zowel aan degenen, die uitgediend hadden als aan hen, die nog in de dienst van het huis van de Heere waren. Het is duidelijk, dat hier bedoeld worden, zowel degenen, die volgens hun dagorder dienst deden als zij, die tijdelijk, omdat zij geen dienst hadden in de Priestersteden woonden (2 Chronicles 31:19).Vers 16
16. (Benevens die gesteld waren 1) in het geslachtsregister van de manspersonen, drie jaren oud en daarboven), deze konden mee naar de tempel komen en daar het hun toekomende aandeel genieten, allen die in het huis van de Heere gingen, tot het dagelijks werk op elke dag 2), voor hun dienst, in hun wachten, naar hun verdelingen, en waarvan een ieder het hem voor iedere dag toegelegde aandeel voor de diensten ontving, dat hij volgens zijn ambt en naar zijn afdeling verrichtte.1) In het Hebreeën Milbad Hithjachsm lizkarim. D.i. behalve hun gestelden van het mannelijk geslacht op de geslachtsregister. De bedoeling is, dat zij, die op de geslachtsregister ingeschreven waren 3 jaren oud en daarboven, niet hun deel kregen in de steden, maar in de tempel, omdat zij ook konden optrekken naar Jeruzalem en daar van de offergaven gebruiken. Het eerste woord heeft altijd de betekenis van behalve en niet van benevens (zie Exodus 12:37 Numbers 29:39 Joshua 17:5. e.a.).
2) In het Hebreeën Lidbar-joom bejoomo. D.i. het voor iedere dag, dagelijks zijn deel. Ieder, die in het huis van de Heere ging, kreeg van de beambte zijn dagelijks aandeel van hetgeen voor de Priesters en Levieten werd ingebracht.
Vers 16
16. (Benevens die gesteld waren 1) in het geslachtsregister van de manspersonen, drie jaren oud en daarboven), deze konden mee naar de tempel komen en daar het hun toekomende aandeel genieten, allen die in het huis van de Heere gingen, tot het dagelijks werk op elke dag 2), voor hun dienst, in hun wachten, naar hun verdelingen, en waarvan een ieder het hem voor iedere dag toegelegde aandeel voor de diensten ontving, dat hij volgens zijn ambt en naar zijn afdeling verrichtte.1) In het Hebreeën Milbad Hithjachsm lizkarim. D.i. behalve hun gestelden van het mannelijk geslacht op de geslachtsregister. De bedoeling is, dat zij, die op de geslachtsregister ingeschreven waren 3 jaren oud en daarboven, niet hun deel kregen in de steden, maar in de tempel, omdat zij ook konden optrekken naar Jeruzalem en daar van de offergaven gebruiken. Het eerste woord heeft altijd de betekenis van behalve en niet van benevens (zie Exodus 12:37 Numbers 29:39 Joshua 17:5. e.a.).
2) In het Hebreeën Lidbar-joom bejoomo. D.i. het voor iedere dag, dagelijks zijn deel. Ieder, die in het huis van de Heere ging, kreeg van de beambte zijn dagelijks aandeel van hetgeen voor de Priesters en Levieten werd ingebracht.
Vers 17
17. En met die gesteld waren in het geslachtsregister van de priesters, naar het huis van hun vaderen, ook de Levieten van twintig jaar oud en daarboven, in hun wachten naar hun verdelingen;1) 2 Chronicles 31:17 is een tussenzin, bevattende een opmerking over de geslachtsregisters en luidt: De geslachtsregisters nu van de Priesters, zo waren zij naar de vaderhuizen vervaardigd, en de Levieten zij waren van 20 jaren en daarboven in hun ambten, naar hun afdelingen..
Vers 17
17. En met die gesteld waren in het geslachtsregister van de priesters, naar het huis van hun vaderen, ook de Levieten van twintig jaar oud en daarboven, in hun wachten naar hun verdelingen;1) 2 Chronicles 31:17 is een tussenzin, bevattende een opmerking over de geslachtsregisters en luidt: De geslachtsregisters nu van de Priesters, zo waren zij naar de vaderhuizen vervaardigd, en de Levieten zij waren van 20 jaren en daarboven in hun ambten, naar hun afdelingen..
Vers 18
18. Ook rekenden zij tot of met de geslachtsrekening met al d.i. wat betreft hun kinderen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochters, door of met de ganse gemeente 1); want zij hadden zich in hun ambt in heiligheid geheiligd 2).1) Uit dit vers ziet men dat de in 2 Chronicles 31:14 opgenoemde mannen ook tot taak hadden, om de kinderen en vrouwen van de gehele gemeente of het lichaam van de priesters en Levieten op te schrijven, ten einde op ordelijke wijze de voor hen bestemde gaven te kunnen verdelen, terwijl zij in deze verdeling in trouw handelden (2 Chronicles 31:12.).
2) Beter: want met getrouwigheid (zoals het Hebreeën woord ook in 2 Chronicles 31:15 vertaald is) handelden zij heilig omtrent de heilige dingen. Dat is, zij gingen er heilig mee om en zorgden er voor, dat ieder ontving, waarop hij recht had, maar ook, dat er niets van verloren ging. Wij hebben er wel op te letten, dat de koning, geleid als hij werd door de Geest van de Heere, de uitdeling aan de Dienaars van de Tempel niet zelf ter hand nam, of aan zijn rijksambtenaren toestond, dus niet aan wereldlijke, maar aan geestelijke personen toevertrouwde.
Vers 18
18. Ook rekenden zij tot of met de geslachtsrekening met al d.i. wat betreft hun kinderen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochters, door of met de ganse gemeente 1); want zij hadden zich in hun ambt in heiligheid geheiligd 2).1) Uit dit vers ziet men dat de in 2 Chronicles 31:14 opgenoemde mannen ook tot taak hadden, om de kinderen en vrouwen van de gehele gemeente of het lichaam van de priesters en Levieten op te schrijven, ten einde op ordelijke wijze de voor hen bestemde gaven te kunnen verdelen, terwijl zij in deze verdeling in trouw handelden (2 Chronicles 31:12.).
2) Beter: want met getrouwigheid (zoals het Hebreeën woord ook in 2 Chronicles 31:15 vertaald is) handelden zij heilig omtrent de heilige dingen. Dat is, zij gingen er heilig mee om en zorgden er voor, dat ieder ontving, waarop hij recht had, maar ook, dat er niets van verloren ging. Wij hebben er wel op te letten, dat de koning, geleid als hij werd door de Geest van de Heere, de uitdeling aan de Dienaars van de Tempel niet zelf ter hand nam, of aan zijn rijksambtenaren toestond, dus niet aan wereldlijke, maar aan geestelijke personen toevertrouwde.
Vers 19
19. Ook waren onder de kinderen van Aron, de priesters, die op de velden van de voorsteden van hun steden wonen (Numbers 35:3) in elke stad mannen, die met namen uitgedrukt waren, aangesteld, om aan alle manspersonen onder de priesters, en aan allen, die in het geslachtsregister onder de Levieten gesteld waren, delen te geven.Vers 19
19. Ook waren onder de kinderen van Aron, de priesters, die op de velden van de voorsteden van hun steden wonen (Numbers 35:3) in elke stad mannen, die met namen uitgedrukt waren, aangesteld, om aan alle manspersonen onder de priesters, en aan allen, die in het geslachtsregister onder de Levieten gesteld waren, delen te geven.Vers 20
20. En zo deed Jehizkia in geheel Juda, hij gaf aan het heiligdom zijn vroegere luister, aan de priesters en Levieten hun levensonderhoud, en aan het volk de ware godsdienst, die tot dusver als begraven was geweest, terug; en hij deed dat goed, en juist, en waarachtig was (Romans 12:2), voor het aangezicht van de Heere, zijn God 1).1) Wij zien, dat hij met dit alles oprechtelijk bedoelde, alleen aan God te behagen en zijn eigen goedkeuring te mogen vinden in zijn gemoed, nopens alles, wat hij ondernam en deed. Al zijn zorg liep uit, om niets te doen, dan hetgeen God welgevallig en aangenaam wezen kon, alles wat echt en met de natuurlijke billijkheid overeenkwam; alles wat met de waarheid, met de goddelijke openbaring en met het Verbond van God overeenstemde, achtervolgende de goede, rechtvaardige en allerheiligste wetten van de Heere..
Vers 20
20. En zo deed Jehizkia in geheel Juda, hij gaf aan het heiligdom zijn vroegere luister, aan de priesters en Levieten hun levensonderhoud, en aan het volk de ware godsdienst, die tot dusver als begraven was geweest, terug; en hij deed dat goed, en juist, en waarachtig was (Romans 12:2), voor het aangezicht van de Heere, zijn God 1).1) Wij zien, dat hij met dit alles oprechtelijk bedoelde, alleen aan God te behagen en zijn eigen goedkeuring te mogen vinden in zijn gemoed, nopens alles, wat hij ondernam en deed. Al zijn zorg liep uit, om niets te doen, dan hetgeen God welgevallig en aangenaam wezen kon, alles wat echt en met de natuurlijke billijkheid overeenkwam; alles wat met de waarheid, met de goddelijke openbaring en met het Verbond van God overeenstemde, achtervolgende de goede, rechtvaardige en allerheiligste wetten van de Heere..
Vers 21
21. En in alle werk, dat hij begon in de dienst van het huis van God, en in de wet en in het gebod, om de ware godsdienst en het recht van de Wet te herstellen, om zijn God te zoeken, deed hij met zijn ganse hart, en had voorspoed bij zijn ondernemingen.Wat de Schrift hier duidelijk betuigt dat Hizkia bij zijn godsdienstige maatregelen door ware drang van het hart geleid werd, blijkt reeds uit het standpunt, dat hij persoonlijk tegenover de profeten en hun vrijmoedig bestraffende woorden innam; karakteristiek is in dit opzicht vooral de in Jeremiah 26:18, vermelde gebeurtenis die nog in de eerste jaren van de koningen moet vallen. Hoe echter bij het volk nochtans door de uitwendige hervorming van de eredienst als zodanig geen inwendige verandering bereikt werd, daarover vergelijke men "2 Kings 18:16".
Vers 21
21. En in alle werk, dat hij begon in de dienst van het huis van God, en in de wet en in het gebod, om de ware godsdienst en het recht van de Wet te herstellen, om zijn God te zoeken, deed hij met zijn ganse hart, en had voorspoed bij zijn ondernemingen.Wat de Schrift hier duidelijk betuigt dat Hizkia bij zijn godsdienstige maatregelen door ware drang van het hart geleid werd, blijkt reeds uit het standpunt, dat hij persoonlijk tegenover de profeten en hun vrijmoedig bestraffende woorden innam; karakteristiek is in dit opzicht vooral de in Jeremiah 26:18, vermelde gebeurtenis die nog in de eerste jaren van de koningen moet vallen. Hoe echter bij het volk nochtans door de uitwendige hervorming van de eredienst als zodanig geen inwendige verandering bereikt werd, daarover vergelijke men "2 Kings 18:16".