Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 30

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 30

2 Chronicles 30:1

OPROEPING TOT EN VIERING VAN HET PAASFEEST

II. 2 Chronicles 30:1-2 Chronicles 30:27. Meteen na de herstelling van de tempel, nog in het eerste jaar van zijn regering, beveelt Hizkia een algemene viering van het Paasfeest, waartoe hij ook de onderdanen van het nog bestaande, maar reeds door grote rampen bezochte rijk van de Tien Stammen uitnodigt. Het moet, omdat de bij de wet bewaarde tijd voorbij was, tot op de tweede maand uitgesteld, en in de vorm van een na-Pasen gehouden worden; ook bevinden er zich slechts ettelijke deelnemers uit het noordelijke rijk bij, terwijl de meerderheid de uitnodiging van de vrome koning uitlacht en bespot; bovendien zijn er onder de deelnemers velen, die zich naar de wet niet gereinigd hebben, en waarvoor om de verschoning van de Heere moet worden gebeden. Maar overigens is het een zeer heerlijk, door een zevendaags nafeest verlengd, feest, waarbij Gods Geest de harten vervulde en de over het volk uitgesproken zegen tot Gods heilige woning in de hemel kwam.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 30

2 Chronicles 30:1

OPROEPING TOT EN VIERING VAN HET PAASFEEST

II. 2 Chronicles 30:1-2 Chronicles 30:27. Meteen na de herstelling van de tempel, nog in het eerste jaar van zijn regering, beveelt Hizkia een algemene viering van het Paasfeest, waartoe hij ook de onderdanen van het nog bestaande, maar reeds door grote rampen bezochte rijk van de Tien Stammen uitnodigt. Het moet, omdat de bij de wet bewaarde tijd voorbij was, tot op de tweede maand uitgesteld, en in de vorm van een na-Pasen gehouden worden; ook bevinden er zich slechts ettelijke deelnemers uit het noordelijke rijk bij, terwijl de meerderheid de uitnodiging van de vrome koning uitlacht en bespot; bovendien zijn er onder de deelnemers velen, die zich naar de wet niet gereinigd hebben, en waarvoor om de verschoning van de Heere moet worden gebeden. Maar overigens is het een zeer heerlijk, door een zevendaags nafeest verlengd, feest, waarbij Gods Geest de harten vervulde en de over het volk uitgesproken zegen tot Gods heilige woning in de hemel kwam.

Vers 1

1. Daarna 1) zond Jehizkia, nog in de tweede helft van de maand Abib, in het jaar 726 v r Christus tot het ganse Israël in het rijk van de Tien Stammen, waar toen de iets beter dan zijn voorgangers gezinde koning Hosea regeerde (2 Kings 17:2), en in zijn eigen land Juda, en schreef ook brieven tot Efraïm en Manasse2), de beide hoofdstammen van het noordelijke rijk, dat zij zouden komen tot het huis van de Heere te Jeruzalem, om de Heere, de God van Israël, Pascha te houden.

1) Enkele uitleggers, zoals Keil en Caspari, zijn van gevoelen, dat dit Paasfeest gehouden is in het zesde jaar van de regering van Hizkia, dus na de verwoesting van Samaria. Hij zou dan die uitnodiging gezonden hebben tot de overgeblevenen van de Tien stammen, "omdat hij zich als koning van gans Israël beschouwde en in die eigenschap de overblijfselen van de Tien stammen als zijn onderdanen uitnodigde" (Caspari), maar een onoplosbaar raadsel blijft dan het vieren van dit feest in de tweede maand en niet in de eerste. Op de 14de dag toch van de eerste maand was het voorgeschreven en alleen om bijkomende omstandigheden mocht het op de 14de dag van de 2de maand worden gevierd (Numbers 9:11). Had Hizkia het dus in het zesde jaar van zijn regering gehouden, dan is er geen ons bekende reden, waarom dit niet op de eigenlijke feestdag is gehouden. Van een man van beproefde waarheid en tedere Godsvrucht is het toch niet te denken, dat hij zonder enige gewichtige reden de dag verplaatst zal hebben, en zo er een reden was geweest, zou deze ongetwijfeld door de heilige Schrijver zijn vermeld.

Stellen wij echter vast, dat het Paasfeest gevierd is, meteen na de herstelling van de Tempeldienst, dan hebben wij de oorzaak van de vertraging in de velerlei bezigheden, die met die herstelling gepaard gingen, waardoor het onmogelijk werd, om ook nog op de veertiende van de eerste maand het Paasfeest te vieren. Waarbij nog kwam, dat niet alle Priesters nog geheiligd waren en zich weer tot de Tempeldienst beschikbaar hadden gesteld. Het is daarom, dat de koning van de bepaling (Numbers 9:11) gebruik maakt, om wel op dezelfde datum, maar niet in de eerste maand het Paasfeest te houden. En geheel uitstellen wil hij evenmin, omdat hij, en zeer terecht, van de Godgewijde stemming van het volk partij wil trekken, om ook nu tot een doortastende hervorming te komen.

Het volk was nu blij, had nu het verbond van de Heere vernieuwd, en als bewijs daarvan stelt hij nu ook voor, om het heerlijk feest van de ongezuurde broden te houden.

En dat hij nu ook boden zendt tot de Tien stammen is niet, omdat hij zich als koning wil gedragen van het gehele volk, maar komt uit zijn godvruchtige stemming van het hart voort. Het Paasfeest is het feest van de verlossing, is het feest, waarbij Israël van slavenvolk weer een volk van vrijen werd, weer een zelfstandig volk werd. Welnu, dit geldt niet alleen Juda en Benjamin, maar ook Efraïm en Manasse en de andere stammen.

Dat velen straks de boden bespotten is dan ook niet, omdat zij zich onder Hizkia niet weer willen stellen, maar omdat er bij hen een volkomen gebrek is aan ware Godsvrucht, omdat zij geheel en al met de Goddelijke instellingen hadden gebroken, omdat er bij hen was een gehele afwijking van alle eerbied voor God en Zijn dienst.

De aanneming spruit voort uit een gevoel van ware Godsvrucht, de verwerping van het aanbod uit een gemis van besef van hun verhouding tot de enige en waarachtige God.

2) Efraïm en Manasse als beide hoofdstammen worden hier genoemd in de plaats van het gehele rijk van de Tien stammen.

Vers 1

1. Daarna 1) zond Jehizkia, nog in de tweede helft van de maand Abib, in het jaar 726 v r Christus tot het ganse Israël in het rijk van de Tien Stammen, waar toen de iets beter dan zijn voorgangers gezinde koning Hosea regeerde (2 Kings 17:2), en in zijn eigen land Juda, en schreef ook brieven tot Efraïm en Manasse2), de beide hoofdstammen van het noordelijke rijk, dat zij zouden komen tot het huis van de Heere te Jeruzalem, om de Heere, de God van Israël, Pascha te houden.

1) Enkele uitleggers, zoals Keil en Caspari, zijn van gevoelen, dat dit Paasfeest gehouden is in het zesde jaar van de regering van Hizkia, dus na de verwoesting van Samaria. Hij zou dan die uitnodiging gezonden hebben tot de overgeblevenen van de Tien stammen, "omdat hij zich als koning van gans Israël beschouwde en in die eigenschap de overblijfselen van de Tien stammen als zijn onderdanen uitnodigde" (Caspari), maar een onoplosbaar raadsel blijft dan het vieren van dit feest in de tweede maand en niet in de eerste. Op de 14de dag toch van de eerste maand was het voorgeschreven en alleen om bijkomende omstandigheden mocht het op de 14de dag van de 2de maand worden gevierd (Numbers 9:11). Had Hizkia het dus in het zesde jaar van zijn regering gehouden, dan is er geen ons bekende reden, waarom dit niet op de eigenlijke feestdag is gehouden. Van een man van beproefde waarheid en tedere Godsvrucht is het toch niet te denken, dat hij zonder enige gewichtige reden de dag verplaatst zal hebben, en zo er een reden was geweest, zou deze ongetwijfeld door de heilige Schrijver zijn vermeld.

Stellen wij echter vast, dat het Paasfeest gevierd is, meteen na de herstelling van de Tempeldienst, dan hebben wij de oorzaak van de vertraging in de velerlei bezigheden, die met die herstelling gepaard gingen, waardoor het onmogelijk werd, om ook nog op de veertiende van de eerste maand het Paasfeest te vieren. Waarbij nog kwam, dat niet alle Priesters nog geheiligd waren en zich weer tot de Tempeldienst beschikbaar hadden gesteld. Het is daarom, dat de koning van de bepaling (Numbers 9:11) gebruik maakt, om wel op dezelfde datum, maar niet in de eerste maand het Paasfeest te houden. En geheel uitstellen wil hij evenmin, omdat hij, en zeer terecht, van de Godgewijde stemming van het volk partij wil trekken, om ook nu tot een doortastende hervorming te komen.

Het volk was nu blij, had nu het verbond van de Heere vernieuwd, en als bewijs daarvan stelt hij nu ook voor, om het heerlijk feest van de ongezuurde broden te houden.

En dat hij nu ook boden zendt tot de Tien stammen is niet, omdat hij zich als koning wil gedragen van het gehele volk, maar komt uit zijn godvruchtige stemming van het hart voort. Het Paasfeest is het feest van de verlossing, is het feest, waarbij Israël van slavenvolk weer een volk van vrijen werd, weer een zelfstandig volk werd. Welnu, dit geldt niet alleen Juda en Benjamin, maar ook Efraïm en Manasse en de andere stammen.

Dat velen straks de boden bespotten is dan ook niet, omdat zij zich onder Hizkia niet weer willen stellen, maar omdat er bij hen een volkomen gebrek is aan ware Godsvrucht, omdat zij geheel en al met de Goddelijke instellingen hadden gebroken, omdat er bij hen was een gehele afwijking van alle eerbied voor God en Zijn dienst.

De aanneming spruit voort uit een gevoel van ware Godsvrucht, de verwerping van het aanbod uit een gemis van besef van hun verhouding tot de enige en waarachtige God.

2) Efraïm en Manasse als beide hoofdstammen worden hier genoemd in de plaats van het gehele rijk van de Tien stammen.

Vers 2

2. Want de koning had raad gehouden met zijn oversten, en de ganse gemeente te Jeruzalem, om het Pascha te houden in de tweede maand, zoals dit in tijd van nood bij uitzondering veroorloofd was (Num 9:6).

Vers 2

2. Want de koning had raad gehouden met zijn oversten, en de ganse gemeente te Jeruzalem, om het Pascha te houden in de tweede maand, zoals dit in tijd van nood bij uitzondering veroorloofd was (Num 9:6).

Vers 3

3. Want zij hadden het niet kunnen houden in die tijd, in de voor het feest eigenlijk bestemde eerste maand (Exodus 12:1), omdat de priesters zich niet genoeg geheiligd hadden 1), om de op hun rustende werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten, en het volk zich niet verzameld had te Jeruzalem, want bij de reiniging van de tempels in 2 Chronicles 21:1) stonden slechts de oversten van de stad Jeruzalem de koning terzijde.

1) Deze opgave van redenen, waarom het Pascha niet in de eerste maand kon gehouden worden, sluit zich geheel aan, aan het feit van de herstelling van Tempel- en eredienst (2 Chronicles 29:34).

Vers 3

3. Want zij hadden het niet kunnen houden in die tijd, in de voor het feest eigenlijk bestemde eerste maand (Exodus 12:1), omdat de priesters zich niet genoeg geheiligd hadden 1), om de op hun rustende werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten, en het volk zich niet verzameld had te Jeruzalem, want bij de reiniging van de tempels in 2 Chronicles 21:1) stonden slechts de oversten van de stad Jeruzalem de koning terzijde.

1) Deze opgave van redenen, waarom het Pascha niet in de eerste maand kon gehouden worden, sluit zich geheel aan, aan het feit van de herstelling van Tempel- en eredienst (2 Chronicles 29:34).

Vers 4

4. En deze zaak was juist in de ogen van de koning en in de ogen van de ganse gemeente, dat men het feest op het latere tijdstip stelde, in plaats van het tot het volgende jaar te verschuiven.

Vers 4

4. En deze zaak was juist in de ogen van de koning en in de ogen van de ganse gemeente, dat men het feest op het latere tijdstip stelde, in plaats van het tot het volgende jaar te verschuiven.

Vers 5

5. Zo stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israël, van Ber-sba, de uiterste zuidergrens, tot Dan, de uiterste noordergrens, zou laten doorgaan, opdat zij zouden komen, om het Pascha de Heere, de God van Israël, te houden in Jeruzalem; want zij hadden het in lang, sinds de scheuring van het rijk namelijk (2 Chronicles 30:26), niet gehouden, onder deelneming van het gehele Israël, zoals het beschreven was in de wet, die eist, dat het feest door het gezamenlijke volk moet worden gehouden (Exodus 12:14; Exodus 23:17).

Vers 5

5. Zo stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israël, van Ber-sba, de uiterste zuidergrens, tot Dan, de uiterste noordergrens, zou laten doorgaan, opdat zij zouden komen, om het Pascha de Heere, de God van Israël, te houden in Jeruzalem; want zij hadden het in lang, sinds de scheuring van het rijk namelijk (2 Chronicles 30:26), niet gehouden, onder deelneming van het gehele Israël, zoals het beschreven was in de wet, die eist, dat het feest door het gezamenlijke volk moet worden gehouden (Exodus 12:14; Exodus 23:17).

Vers 6

6. De lopers dan, de soldaten van de koninklijke lijfwacht (1 Samuel 22:17), gingen heen met de brieven van de hand van de koning, en zijn vorsten, door gans Israël en Juda, en naar het gebod van de koning, zeggende, terwijl zij aan de schriftelijke uitnodiging nog mondeling vermanende woorden moesten: U kinderen van Israël, bekeert u tot de Heere, de God van Abraham, Izaak en van Israël, zo zal Hij zich keren tot de ontkomenen, die jullie overgebleven zijn uit de hand van de koningen van Assyrië 1).

1) Onder Pekah, de zoon van Remalia, had Tiglath-Pilezer een groot gedeelte van Israël gevankelijk weggevoerd. Hizkia wijst de overgeblevenen daarop en maant hen tot bekering. Uit wat hij verder zegt blijkt zo zonneklaar, dat hij niet een staatkundige daad bedoelt, maar een godsdienstige. Bekering stelt hij in het laten van de afgoden- en beeldendienst en in een komen tot het Heiligdom (2 Chronicles 30:8).

Vers 6

6. De lopers dan, de soldaten van de koninklijke lijfwacht (1 Samuel 22:17), gingen heen met de brieven van de hand van de koning, en zijn vorsten, door gans Israël en Juda, en naar het gebod van de koning, zeggende, terwijl zij aan de schriftelijke uitnodiging nog mondeling vermanende woorden moesten: U kinderen van Israël, bekeert u tot de Heere, de God van Abraham, Izaak en van Israël, zo zal Hij zich keren tot de ontkomenen, die jullie overgebleven zijn uit de hand van de koningen van Assyrië 1).

1) Onder Pekah, de zoon van Remalia, had Tiglath-Pilezer een groot gedeelte van Israël gevankelijk weggevoerd. Hizkia wijst de overgeblevenen daarop en maant hen tot bekering. Uit wat hij verder zegt blijkt zo zonneklaar, dat hij niet een staatkundige daad bedoelt, maar een godsdienstige. Bekering stelt hij in het laten van de afgoden- en beeldendienst en in een komen tot het Heiligdom (2 Chronicles 30:8).

Vers 7

7. En wees niet als uw vaderen, en als uw broeders, die tegen de Heere, de God van hun vaderen, overtreden hebben, waarom Hij hen tot verwoesting overgeven heeft, zoals u ziet (2 Chronicles 29:8).

Vers 7

7. En wees niet als uw vaderen, en als uw broeders, die tegen de Heere, de God van hun vaderen, overtreden hebben, waarom Hij hen tot verwoesting overgeven heeft, zoals u ziet (2 Chronicles 29:8).

Vers 8

8. Verhard nu jullie hart niet, zoals uw vaderen, die van het huis van de Heere en Zijn dienst zich afgewend hebben; geef de Heere de hand 1), beloof Hem, dat u zich weer aan Hem zult onderwerpen en voortaan gehoorzaam zult zijn, en kom tot Zijn heiligdom, dat Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dien de Heere, uw God; zo zal de hitte van Zijn toorn van u afkeren.

1) Geef de Heere de hand is hier gezegd in de zin van, de Heere weer trouw beloven, met de Heere weer het verbond vernieuwen, door de afgoden te laten varen en de dienst van de Heere alleen te kiezen. Bij de verbondmaking werd de rechterhand van de ene in de rechterhand van de andere gelegd (dextram jungere dextrae). Hizkia wilde daarom de Tien stammen terugvoeren tot de dienst bij Jeruzalems tempel, waar alleen de Heere God naar Zijn instellingen werd vereerd. Van een lokken, om zich onder zijn koninklijke heerschappij te zetten, is hier geen spoor te vinden.

Vers 8

8. Verhard nu jullie hart niet, zoals uw vaderen, die van het huis van de Heere en Zijn dienst zich afgewend hebben; geef de Heere de hand 1), beloof Hem, dat u zich weer aan Hem zult onderwerpen en voortaan gehoorzaam zult zijn, en kom tot Zijn heiligdom, dat Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dien de Heere, uw God; zo zal de hitte van Zijn toorn van u afkeren.

1) Geef de Heere de hand is hier gezegd in de zin van, de Heere weer trouw beloven, met de Heere weer het verbond vernieuwen, door de afgoden te laten varen en de dienst van de Heere alleen te kiezen. Bij de verbondmaking werd de rechterhand van de ene in de rechterhand van de andere gelegd (dextram jungere dextrae). Hizkia wilde daarom de Tien stammen terugvoeren tot de dienst bij Jeruzalems tempel, waar alleen de Heere God naar Zijn instellingen werd vereerd. Van een lokken, om zich onder zijn koninklijke heerschappij te zetten, is hier geen spoor te vinden.

Vers 9

9. Want als u zich bekeert tot de Heere, zullen uw broeders en uw kinderen, die in ballingschap naar Assyrië; weggevoerd zijn, barmhartigheid vinden voor het aangezicht van degenen, die hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen terugkomen; want de Heere, uw God, is genadig en barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, als u zich tot Hem bekeert 1).

1) Deze verzekering van Hizkia grondt zich op het gebed van Salomo (2 Chronicles 6:24,2 Chronicles 6:25) en op de openbaring van God aan Mozes (Exodus 34:6). Wanneer toch Israël gehoor gaf aan Hizkia's roepstem, dan zouden de overgeblevenen komen tot het heiligdom te Jeruzalem en de Heere zou hen genadig zijn. In het komen zouden zij tonen, dat zij het in ernst met hun bekering meenden. 10. Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraïm en Manasse, tot Zebulon toe; maar zij, de overige bewoners van die delen van het land, belachten hen, en bespotten hen 1).

1) De verdelging van het koninkrijk van de Tien stammen was nu voorhanden, want slechts twee...drie jaren na deze tijd werd Samaria door de koning van Assyrië belegerd en veroverd en zijn de Tien stammen gevankelijk weggevoerd. Nochtans gaf God hun de genade, om niet alleen een koning op de troon van zijn land te zien, die hun de uitvoering van hun Godsdienst te Jeruzalem wel wilde toelaten, maar ook een op de troon van Jeruzalem, die hun een vriendelijke uitnodiging liet toekomen, om tot Gods heiligdom op te komen en een plechtig Pascha te vieren. Hadden zij deze aanbieding in het algemeen aangenomen, het moest hun ondergang voorgekomen hebben, terwijl nu deze verachting en versmading hun schuld verzwaarde en hun onheil verhaastte..

Vers 9

9. Want als u zich bekeert tot de Heere, zullen uw broeders en uw kinderen, die in ballingschap naar Assyrië; weggevoerd zijn, barmhartigheid vinden voor het aangezicht van degenen, die hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen terugkomen; want de Heere, uw God, is genadig en barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, als u zich tot Hem bekeert 1).

1) Deze verzekering van Hizkia grondt zich op het gebed van Salomo (2 Chronicles 6:24,2 Chronicles 6:25) en op de openbaring van God aan Mozes (Exodus 34:6). Wanneer toch Israël gehoor gaf aan Hizkia's roepstem, dan zouden de overgeblevenen komen tot het heiligdom te Jeruzalem en de Heere zou hen genadig zijn. In het komen zouden zij tonen, dat zij het in ernst met hun bekering meenden. 10. Zo gingen de lopers door, van stad tot stad, door het land van Efraïm en Manasse, tot Zebulon toe; maar zij, de overige bewoners van die delen van het land, belachten hen, en bespotten hen 1).

1) De verdelging van het koninkrijk van de Tien stammen was nu voorhanden, want slechts twee...drie jaren na deze tijd werd Samaria door de koning van Assyrië belegerd en veroverd en zijn de Tien stammen gevankelijk weggevoerd. Nochtans gaf God hun de genade, om niet alleen een koning op de troon van zijn land te zien, die hun de uitvoering van hun Godsdienst te Jeruzalem wel wilde toelaten, maar ook een op de troon van Jeruzalem, die hun een vriendelijke uitnodiging liet toekomen, om tot Gods heiligdom op te komen en een plechtig Pascha te vieren. Hadden zij deze aanbieding in het algemeen aangenomen, het moest hun ondergang voorgekomen hebben, terwijl nu deze verachting en versmading hun schuld verzwaarde en hun onheil verhaastte..

Vers 11

11. Evenwel verootmoedigden zich sommigen 1) van Aser, en Manasse, en van Zebulon, in wie Gods oordelen over Israël bekering en geloof gewerkt hadden, en kwamen te Jeruzalem.

1) Niettemin waren er enige weinigen, die deze uitnodiging aannamen. Deze uitnodiging, die voor sommigen een reuk van de dood ten dode was, verstrekte aan anderen tot een reuke van het leven ten leven. In de ergste tijden heeft God altijd nog een gering overschot van ware aanbidders behouden..

Vers 11

11. Evenwel verootmoedigden zich sommigen 1) van Aser, en Manasse, en van Zebulon, in wie Gods oordelen over Israël bekering en geloof gewerkt hadden, en kwamen te Jeruzalem.

1) Niettemin waren er enige weinigen, die deze uitnodiging aannamen. Deze uitnodiging, die voor sommigen een reuk van de dood ten dode was, verstrekte aan anderen tot een reuke van het leven ten leven. In de ergste tijden heeft God altijd nog een gering overschot van ware aanbidders behouden..

Vers 12

12. Ook was de hand van God, ook werkte Zijn Geest aan de harten in Juda, hun enerlei hart gevend, dat zij het gebod van de koning en van de vorsten deden (2 Chronicles 30:2), Terwijl zij erkenden dat dit was naar het woord van de Heere.

Vers 12

12. Ook was de hand van God, ook werkte Zijn Geest aan de harten in Juda, hun enerlei hart gevend, dat zij het gebod van de koning en van de vorsten deden (2 Chronicles 30:2), Terwijl zij erkenden dat dit was naar het woord van de Heere.

Vers 13

13. En te Jeruzalem verzamelde zich veel volk, om het feest van de ongezuurde broden te houden, in de tweede maand, een zeer grote gemeente.

Vers 13

13. En te Jeruzalem verzamelde zich veel volk, om het feest van de ongezuurde broden te houden, in de tweede maand, een zeer grote gemeente.

Vers 14

14. En zij maakten zich op, v rdat zij het feest van de ongezuurde broden hielden, om de stad te zuiveren van alle zuurdeeg van de afgoden, en namen de door Achaz opgerichte (2 Chronicles 28:24) brandofferaltaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe namen zij alle rooktuig, reukaltaren, weg, dat zij in de beek Kidron wierpen (2 Chronicles 29:16);

Vers 14

14. En zij maakten zich op, v rdat zij het feest van de ongezuurde broden hielden, om de stad te zuiveren van alle zuurdeeg van de afgoden, en namen de door Achaz opgerichte (2 Chronicles 28:24) brandofferaltaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe namen zij alle rooktuig, reukaltaren, weg, dat zij in de beek Kidron wierpen (2 Chronicles 29:16);

Vers 15

15. Toen slachtten zij het Pascha op de veertiende van de tweede maand (2 Chronicles 30:2); en de priesters en de Levieten, die bij de tempelreiniging in de eerste maand zich in spijt van de vermaning van de koning nalatig betoond hadden (2 Chronicles 29:34), waren, toen zij de ijver van het volk zagen, beschaamd geworden over hun verzuim, en hadden zich geheiligd, en hadden brandoffers gebracht in het huis van de Heere.

Vers 15

15. Toen slachtten zij het Pascha op de veertiende van de tweede maand (2 Chronicles 30:2); en de priesters en de Levieten, die bij de tempelreiniging in de eerste maand zich in spijt van de vermaning van de koning nalatig betoond hadden (2 Chronicles 29:34), waren, toen zij de ijver van het volk zagen, beschaamd geworden over hun verzuim, en hadden zich geheiligd, en hadden brandoffers gebracht in het huis van de Heere.

Vers 16

16. En zij stonden in hun stand, op hun plaats, naar hun wijze, overeenkomstig de hun voorgeschreven orde, naar de wet van Mozes, de man van God; de priesters sprengden het bloed van de Paaslammeren, die geslacht werden (2 Chronicles 30:15), dat nemende uit de hand van de Levieten, die het hun overreikten. Deze slachting van de lammeren door de Levieten en de aanbieding van het bloed was een afwijking van het gewone gebruik, volgens hetwelk de huisvaders zelf beide bezorgden (Numbers 9:5), maar het was een afwijking, die voortvloeide uit de omstandigheden (vgl. 2 Chronicles 30:17 en 18)..

Vers 16

16. En zij stonden in hun stand, op hun plaats, naar hun wijze, overeenkomstig de hun voorgeschreven orde, naar de wet van Mozes, de man van God; de priesters sprengden het bloed van de Paaslammeren, die geslacht werden (2 Chronicles 30:15), dat nemende uit de hand van de Levieten, die het hun overreikten. Deze slachting van de lammeren door de Levieten en de aanbieding van het bloed was een afwijking van het gewone gebruik, volgens hetwelk de huisvaders zelf beide bezorgden (Numbers 9:5), maar het was een afwijking, die voortvloeide uit de omstandigheden (vgl. 2 Chronicles 30:17 en 18)..

Vers 17

17. Want een menigte was in die gemeente, die zich niet geheiligd hadden, deels wegens de kortheid van tijd, deels uit voorbijzien van de eenmaal in gebruik geraakte wet; daarom waren de Levieten over de slachting van de Paaslammeren, voor iedereen, die niet rein was, om die de Heere te heiligen 1), door besprenging met het offerbloed van hun lammeren.

1) Dit vers verklaart, hoe het kwam, dat de Levieten voor hen, die zich niet geheiligd hadden, de slachting van het Pascha verrichtten d.i. het bloed bij het slachten opvingen en de Priesters toereikten. Hadden de Levitisch onreinen het gedaan, dan was het verzoenende offerbloed verontreinigd geworden. Het eten van het Paaslam, of het deelnemen aan het Paasmaal was weliswaar in de Wet ook slechts de reinen veroorloofd, maar was toch niet een zo heilige, d.i. zo nauw met de, bij het altaar, voor zijn volk, tegenwoordige God in verbinding brengende handeling, dat onder zekere omstandigheden niet ook niet-reinen daartoe konden worden toegelaten. Hier nu liet men dit toe, want Hizkia had voor hen gebeden, dat God deze overtreding van het gebod mocht vergeven..

Vers 17

17. Want een menigte was in die gemeente, die zich niet geheiligd hadden, deels wegens de kortheid van tijd, deels uit voorbijzien van de eenmaal in gebruik geraakte wet; daarom waren de Levieten over de slachting van de Paaslammeren, voor iedereen, die niet rein was, om die de Heere te heiligen 1), door besprenging met het offerbloed van hun lammeren.

1) Dit vers verklaart, hoe het kwam, dat de Levieten voor hen, die zich niet geheiligd hadden, de slachting van het Pascha verrichtten d.i. het bloed bij het slachten opvingen en de Priesters toereikten. Hadden de Levitisch onreinen het gedaan, dan was het verzoenende offerbloed verontreinigd geworden. Het eten van het Paaslam, of het deelnemen aan het Paasmaal was weliswaar in de Wet ook slechts de reinen veroorloofd, maar was toch niet een zo heilige, d.i. zo nauw met de, bij het altaar, voor zijn volk, tegenwoordige God in verbinding brengende handeling, dat onder zekere omstandigheden niet ook niet-reinen daartoe konden worden toegelaten. Hier nu liet men dit toe, want Hizkia had voor hen gebeden, dat God deze overtreding van het gebod mocht vergeven..

Vers 18

18. Want een menigte volk, velen van Efraïm, en Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd, maar aten het Pascha, in deze onreine toestand, dus niet zoals geschreven is, omdat slechts Levitisch reine personen van het vlees van het dankoffer eten mogen (Leviticus7:21 Numbers 9:6). Maar Jehizkia bad voor hen, dat de Heere hun zodanige overtreding van de ceremoniële wet omwille van de tijdsomstandigheden niet als zonde aanrekenen zou, zeggende, van de genadige verhoring van zijn bede in het harte verzekerd: De Heere, die goed is, maakt verzoening voor die.

Vers 18

18. Want een menigte volk, velen van Efraïm, en Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd, maar aten het Pascha, in deze onreine toestand, dus niet zoals geschreven is, omdat slechts Levitisch reine personen van het vlees van het dankoffer eten mogen (Leviticus7:21 Numbers 9:6). Maar Jehizkia bad voor hen, dat de Heere hun zodanige overtreding van de ceremoniële wet omwille van de tijdsomstandigheden niet als zonde aanrekenen zou, zeggende, van de genadige verhoring van zijn bede in het harte verzekerd: De Heere, die goed is, maakt verzoening voor die.

Vers 19

19. Die zijn ganse hart gericht heeft, om God, de Heere, de God van zijn vaderen, te zoeken, hoewel niet naar de reinheid van het heiligdom1), de Levitische reinheid.

1) God ziet het hart aan; wanneer dit oprecht is voor God, vraagt Hij niet maar uitwendige reinheid, die volgens de wet heilig is..

Hizkia spreekt hier de overtuiging uit, dat het in de eerste plaats aankomt op de overtuiging van het hart. Het was de begeerte van die mannen, om de Heere, de God van de vaderen, te zoeken. Zij waren daartoe uit het rijk van de Tien stammen overgekomen, maar hun ontbrak nu de tijd, om zich volgens de Wet te heiligen. Het was dus, en dit moet wl in het oog gehouden worden, geen moedwil, geen onachtzaamheid, geen verachten daarom van de Wet, omtrent het Pascha, maar het was hun door de omstandigheden onmogelijk geworden. Aan Juda zou het niet toegestaan zijn. Aan Juda zou het tot zonde zijn toegerekend, omdat Juda de tijd ertoe had gehad, maar dit was bij deze Israëlieten niet het geval. De Heere ziet op het hart, dit weet Hizkia bij zijn diep ingeleide kennis van Gods Wezen, en daarom neemt hij vrijmoedigheid niet alleen, om die Levitisch onreinen toe te laten, maar ook om van de Heere te vragen, Zijn toorn niet te openbaren. En de uitkomst leert, dat de koning goed gezien heeft. 20. En de Heere verhoorde Jehizkia, en heelde 1) het volk, wendde de straf, in Leviticus 5:31 toegezegd, aan allen die onrein van het heilige vlees genieten zouden, van hen af, zodat niemand de dood stierf.

1) Heelde, niet van lichamelijke kwalen, maar van geestelijke. Hier is van een helen van de ziel sprake, zoals Psalms 41:5 Jeremiah 3:22 Hosea 4:5

Vers 19

19. Die zijn ganse hart gericht heeft, om God, de Heere, de God van zijn vaderen, te zoeken, hoewel niet naar de reinheid van het heiligdom1), de Levitische reinheid.

1) God ziet het hart aan; wanneer dit oprecht is voor God, vraagt Hij niet maar uitwendige reinheid, die volgens de wet heilig is..

Hizkia spreekt hier de overtuiging uit, dat het in de eerste plaats aankomt op de overtuiging van het hart. Het was de begeerte van die mannen, om de Heere, de God van de vaderen, te zoeken. Zij waren daartoe uit het rijk van de Tien stammen overgekomen, maar hun ontbrak nu de tijd, om zich volgens de Wet te heiligen. Het was dus, en dit moet wl in het oog gehouden worden, geen moedwil, geen onachtzaamheid, geen verachten daarom van de Wet, omtrent het Pascha, maar het was hun door de omstandigheden onmogelijk geworden. Aan Juda zou het niet toegestaan zijn. Aan Juda zou het tot zonde zijn toegerekend, omdat Juda de tijd ertoe had gehad, maar dit was bij deze Israëlieten niet het geval. De Heere ziet op het hart, dit weet Hizkia bij zijn diep ingeleide kennis van Gods Wezen, en daarom neemt hij vrijmoedigheid niet alleen, om die Levitisch onreinen toe te laten, maar ook om van de Heere te vragen, Zijn toorn niet te openbaren. En de uitkomst leert, dat de koning goed gezien heeft. 20. En de Heere verhoorde Jehizkia, en heelde 1) het volk, wendde de straf, in Leviticus 5:31 toegezegd, aan allen die onrein van het heilige vlees genieten zouden, van hen af, zodat niemand de dood stierf.

1) Heelde, niet van lichamelijke kwalen, maar van geestelijke. Hier is van een helen van de ziel sprake, zoals Psalms 41:5 Jeremiah 3:22 Hosea 4:5

Vers 21

21. Zo hielden de kinderen van Israël, die te Jeruzalem gevonden werden, het feest van de ongezuurde broden zeven dagen, met grote blijdschap; de Levieten nu, en de priesters prezen de Heere, dag op dag, zeven dagen, met sterk luidende instrumenten van de Heere 1), met de snaar-instrumenten, die men gewoon was bij de lofzangen te bespelen en met trompetgeschal.

1) Letterlijk: Met instrumenten van de macht van de Heere, d.i. met de snaar-instrumenten en de trompetten, om op bijzondere wijze de macht en heerlijkheid van de Heere te roemen en te prijzen.

Vers 21

21. Zo hielden de kinderen van Israël, die te Jeruzalem gevonden werden, het feest van de ongezuurde broden zeven dagen, met grote blijdschap; de Levieten nu, en de priesters prezen de Heere, dag op dag, zeven dagen, met sterk luidende instrumenten van de Heere 1), met de snaar-instrumenten, die men gewoon was bij de lofzangen te bespelen en met trompetgeschal.

1) Letterlijk: Met instrumenten van de macht van de Heere, d.i. met de snaar-instrumenten en de trompetten, om op bijzondere wijze de macht en heerlijkheid van de Heere te roemen en te prijzen.

Vers 22

22. En Jehizkia sprak bemoedigende, opwekkende woorden naar het hart aller Levieten, die verstand hadden in de goede kennis van de Heere1), die door hun spel en goede kennis van de heilige muziek uitmuntten: en zij aten, niet alleen de Priesters en Levieten, maar alle feestvierenden, de offeranden van de gezette hoogtijd van het Paasfeest zeven dagen, offerende dankoffers, en lovende de Heere, de God van hun vaderen.

1) Hiermee wordt bedoeld, dat Hizkia zijn koninklijke en hoge goedkeuring uitsprak over de wijze, waarop de Levieten zich van hun ambt hadden gekweten. De Levieten hadden hem nog meer terzijde gestaan dan de priesters. Bij de Levieten had hij meer een geopend oor en een gewillig hart gevonden, om de dienst van de Heere te herstellen en de afgoderij uit te roeien. Is het wonder, dat zij bovenal hun blijde stemming uitspraken in het heerlijk snarenspel, wat zij hadden aangeheven?

Vers 22

22. En Jehizkia sprak bemoedigende, opwekkende woorden naar het hart aller Levieten, die verstand hadden in de goede kennis van de Heere1), die door hun spel en goede kennis van de heilige muziek uitmuntten: en zij aten, niet alleen de Priesters en Levieten, maar alle feestvierenden, de offeranden van de gezette hoogtijd van het Paasfeest zeven dagen, offerende dankoffers, en lovende de Heere, de God van hun vaderen.

1) Hiermee wordt bedoeld, dat Hizkia zijn koninklijke en hoge goedkeuring uitsprak over de wijze, waarop de Levieten zich van hun ambt hadden gekweten. De Levieten hadden hem nog meer terzijde gestaan dan de priesters. Bij de Levieten had hij meer een geopend oor en een gewillig hart gevonden, om de dienst van de Heere te herstellen en de afgoderij uit te roeien. Is het wonder, dat zij bovenal hun blijde stemming uitspraken in het heerlijk snarenspel, wat zij hadden aangeheven?

Vers 23

23. Toen nu de ganse gemeente raad gehouden had, om andere zeven dagen te houden tot een nafeest, als een soort van hervormingsfeest, hielden zij nog zeven dagen met blijdschap.

Vers 23

23. Toen nu de ganse gemeente raad gehouden had, om andere zeven dagen te houden tot een nafeest, als een soort van hervormingsfeest, hielden zij nog zeven dagen met blijdschap.

Vers 24

24. Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente, om haar tot dit nafeest in staat te stellen, een vrijwillige gave van duizend varren, en zeven duizend schapen, en de vorsten gaven de gemeente duizend varren en tien duizend schapen; de priesters nu hadden zich in menigte geheiligd, en nu kwam de ongeriefelijkheid niet meer voor, dat de krachten van de priesters tot het slachten van de talrijke offers ontoereikend waren (2 Chronicles 29:34; 2 Chronicles 30:3).

Vers 24

24. Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente, om haar tot dit nafeest in staat te stellen, een vrijwillige gave van duizend varren, en zeven duizend schapen, en de vorsten gaven de gemeente duizend varren en tien duizend schapen; de priesters nu hadden zich in menigte geheiligd, en nu kwam de ongeriefelijkheid niet meer voor, dat de krachten van de priesters tot het slachten van de talrijke offers ontoereikend waren (2 Chronicles 29:34; 2 Chronicles 30:3).

Vers 25

25. En de ganse gemeente van Juda verblijdde zich, mitsgaders de priesters en de Levieten, en de gehele gemeente van degenen, die uit Israël gekomen waren, ook de vreemdelingen, die van de dagen van Rehabeam af, uit het land van Israël gekomen waren, en die in Juda woonden.

Vers 25

25. En de ganse gemeente van Juda verblijdde zich, mitsgaders de priesters en de Levieten, en de gehele gemeente van degenen, die uit Israël gekomen waren, ook de vreemdelingen, die van de dagen van Rehabeam af, uit het land van Israël gekomen waren, en die in Juda woonden.

Vers 26

26. Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, was vanwege de scheuring van het rijk onder zijn zoon Rehabeam desgelijks in Jeruzalem niet geweest 1); maar dit feest leek met betrekking tot de duur, de rijkdom van de offeranden, de menigte van de deelnemers en de blijde stemming van het volks op het door Salomo ingestelde feest bij de inwijding van de tempel (2 Chronicles 7:8 vv.).

1) Hieruit op zichzelf is niet op te maken, dat van af Salomo er geen Paasfeest was gevierd. Deze woorden wijzen uitdrukkelijk op het feit, dat, zoals men bij de tempelinwijding twee maal zeven dagen te Jeruzalem had vertoefd, om feest te vieren, dit nu ook geschiedde n vanwege de grote menigte van offeranden, n als bewijs van de grote blijdschap van het volk in de dienst van de Heere. Men voelde zich nog weer eens n, zoals uit 2 Chronicles 30:25 duidelijk is op te maken.

Vers 26

26. Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, was vanwege de scheuring van het rijk onder zijn zoon Rehabeam desgelijks in Jeruzalem niet geweest 1); maar dit feest leek met betrekking tot de duur, de rijkdom van de offeranden, de menigte van de deelnemers en de blijde stemming van het volks op het door Salomo ingestelde feest bij de inwijding van de tempel (2 Chronicles 7:8 vv.).

1) Hieruit op zichzelf is niet op te maken, dat van af Salomo er geen Paasfeest was gevierd. Deze woorden wijzen uitdrukkelijk op het feit, dat, zoals men bij de tempelinwijding twee maal zeven dagen te Jeruzalem had vertoefd, om feest te vieren, dit nu ook geschiedde n vanwege de grote menigte van offeranden, n als bewijs van de grote blijdschap van het volk in de dienst van de Heere. Men voelde zich nog weer eens n, zoals uit 2 Chronicles 30:25 duidelijk is op te maken.

Vers 27

27. Toen stonden de Levitische priesters op, traden, toen de godsdienstoefening geëindigd was, op hun plaats, en zegenden, op de Numbers 6:22, voorgeschreven wijze, het volk; en hun stem werd gehoord, want hun gebed kwam tot Zijn heilige woning in de hemel 1).

1) Dit kon opgemaakt worden uit de goddelijke zegen, die de feestvierenden te beurt viel, waar zij zich zo verblijdden over de dienst bij Gods heilige tempel, maar ook hieruit, dat de Heere straks op verrassende wijze uitkomst gaf, toen Assyrië Juda gans en al dreigde te vernielen.

Vers 27

27. Toen stonden de Levitische priesters op, traden, toen de godsdienstoefening geëindigd was, op hun plaats, en zegenden, op de Numbers 6:22, voorgeschreven wijze, het volk; en hun stem werd gehoord, want hun gebed kwam tot Zijn heilige woning in de hemel 1).

1) Dit kon opgemaakt worden uit de goddelijke zegen, die de feestvierenden te beurt viel, waar zij zich zo verblijdden over de dienst bij Gods heilige tempel, maar ook hieruit, dat de Heere straks op verrassende wijze uitkomst gaf, toen Assyrië Juda gans en al dreigde te vernielen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-30.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile