Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 29

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 29

2 Chronicles 29:1

JEHIZKIA STELT DE WARE GODSDIENST WEER IN

III. 2 Chronicles 29:1-2 Chronicles 29:36. Als Hizkia (hier Jehizkia genoemd) in het 25ste jaar van zijn ouderdom de troon beklimt, bevindt zich het rijk van Juda, ten gevolge van de rampen, die het onder Achaz getroffen en eindelijk van Assyrië afhankelijk gemaakt hadden, in de uiterste staatkundige onmacht, terwijl in het rijk zelf, door de overheersing van de afgoderij en de daarmee gepaard gaande zedelijke ontaarding, de toestand het slimste is. Dienovereenkomstig zien wij Hizkia ijverig een tweevoudig doel najagen; ten eerste om door verwijdering van de afgodendienst en herstelling van de rechtmatige godsdienstplechtigheden de godsdienstig-zedelijke toestand van het volk te verheffen, ten andere om door afschudding van het Assyrische juk aan het land de zelfstandigheid weer te geven. Terwijl de profetische Schrijver van de Boeken der Koningen deze tweede werkzaamheid van de vrome en door God gezegende koning, hoofdzakelijk in het oog houdt, maar zijn reformatorische werkzaamheid slechts terloops bericht, zo is het juist de hervorming en de openbare eredienst, waarbij de Kroniekschrijver met bijzondere belangstelling verwijlt. Wij horen dus eerst, hoe reeds in de eerste maand van het na zijn troonsbeklimming beginnende nieuwe jaar, Hizkia de tempel laat reinigen door priesters en Levieten, en nu de dienst van de Heere vernieuwt, onder plechtige offers, waarmee het volk zijn zonde verzoent en de Heere, zijn God, zijn dank toebrengt (Vergelijk 2 Kings 18:1-2 Kings 18:8).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 29

2 Chronicles 29:1

JEHIZKIA STELT DE WARE GODSDIENST WEER IN

III. 2 Chronicles 29:1-2 Chronicles 29:36. Als Hizkia (hier Jehizkia genoemd) in het 25ste jaar van zijn ouderdom de troon beklimt, bevindt zich het rijk van Juda, ten gevolge van de rampen, die het onder Achaz getroffen en eindelijk van Assyrië afhankelijk gemaakt hadden, in de uiterste staatkundige onmacht, terwijl in het rijk zelf, door de overheersing van de afgoderij en de daarmee gepaard gaande zedelijke ontaarding, de toestand het slimste is. Dienovereenkomstig zien wij Hizkia ijverig een tweevoudig doel najagen; ten eerste om door verwijdering van de afgodendienst en herstelling van de rechtmatige godsdienstplechtigheden de godsdienstig-zedelijke toestand van het volk te verheffen, ten andere om door afschudding van het Assyrische juk aan het land de zelfstandigheid weer te geven. Terwijl de profetische Schrijver van de Boeken der Koningen deze tweede werkzaamheid van de vrome en door God gezegende koning, hoofdzakelijk in het oog houdt, maar zijn reformatorische werkzaamheid slechts terloops bericht, zo is het juist de hervorming en de openbare eredienst, waarbij de Kroniekschrijver met bijzondere belangstelling verwijlt. Wij horen dus eerst, hoe reeds in de eerste maand van het na zijn troonsbeklimming beginnende nieuwe jaar, Hizkia de tempel laat reinigen door priesters en Levieten, en nu de dienst van de Heere vernieuwt, onder plechtige offers, waarmee het volk zijn zonde verzoent en de Heere, zijn God, zijn dank toebrengt (Vergelijk 2 Kings 18:1-2 Kings 18:8).

Vers 1

1. Jehizkia, (volkomen naamvorm, Isaiah 1:1 Micah 1:1), waarvoor elders het verkorte Hizkia voorkomt) werd koning, vijfentwintig jaren oud zijnde, en regeerde negenentwintig jaren, van 727-698 voor Christus, te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Abia, een dochter van Zacharia (2 Kings 18:3).

Vers 1

1. Jehizkia, (volkomen naamvorm, Isaiah 1:1 Micah 1:1), waarvoor elders het verkorte Hizkia voorkomt) werd koning, vijfentwintig jaren oud zijnde, en regeerde negenentwintig jaren, van 727-698 voor Christus, te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Abia, een dochter van Zacharia (2 Kings 18:3).

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, naar alles, wat zijn vader David gedaan had 1), zodat hij de Heere met standvastigheid aanhing en niet van Hem afweek.

1) "2 Kings 18:3"

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, naar alles, wat zijn vader David gedaan had 1), zodat hij de Heere met standvastigheid aanhing en niet van Hem afweek.

1) "2 Kings 18:3"

Vers 3

3. Deze deed in het eerste jaar van zijn regering, in de eerste maand 1), de maand Abib of Nisan van het jaar 726 voor Christus, nadat hij omstreeks een half jaar te voren aan de regering was gekomen, de deuren van het huis van de Heere, die zijn vader Achaz toegesloten had (2 Chronicles 28:24) open, en beterde ze, bouwde ze en versierde ze opnieuw (2 Koningen .18:16).

1) Er staat hier niet, in het eerste jaar, in de eerste maand van zijn regering, maar, in het eerste jaar van zijn regering, in de eerste maand. Hieruit is op te maken, dat Hizkia in het laatste gedeelte van het jaar 727 koning werd, zodat de eerste maand van het kerkelijk jaar, de maand Nisan van het jaar 726, nog in het eerste jaar van zijn regering viel.

Vers 3

3. Deze deed in het eerste jaar van zijn regering, in de eerste maand 1), de maand Abib of Nisan van het jaar 726 voor Christus, nadat hij omstreeks een half jaar te voren aan de regering was gekomen, de deuren van het huis van de Heere, die zijn vader Achaz toegesloten had (2 Chronicles 28:24) open, en beterde ze, bouwde ze en versierde ze opnieuw (2 Koningen .18:16).

1) Er staat hier niet, in het eerste jaar, in de eerste maand van zijn regering, maar, in het eerste jaar van zijn regering, in de eerste maand. Hieruit is op te maken, dat Hizkia in het laatste gedeelte van het jaar 727 koning werd, zodat de eerste maand van het kerkelijk jaar, de maand Nisan van het jaar 726, nog in het eerste jaar van zijn regering viel.

Vers 4

4. En hij bracht de priesters en de Levieten in, en hij verzamelde ze in de Ooststraat, op de oostelijke vrije plaats voor de tempel of in de binnenvoorhof (Ezra 10:9). 5. En hij zei tot hen: Hoor mij, o Levieten! heilig nu uzelf (Exodus 19:10), en heilig het huis van de Heere, de God van uw vaderen, en breng de onreinheid 1), al wat tot de afgodendienst behoort uit van het heiligdom.

1) De onreinheid, hier en in 2 Chronicles 29:16, is de Levitische onreinheid, n.l. de vuile afgodendienst en alles wat daartoe behoort, door Achaz in de Tempel gebracht.

Vers 4

4. En hij bracht de priesters en de Levieten in, en hij verzamelde ze in de Ooststraat, op de oostelijke vrije plaats voor de tempel of in de binnenvoorhof (Ezra 10:9). 5. En hij zei tot hen: Hoor mij, o Levieten! heilig nu uzelf (Exodus 19:10), en heilig het huis van de Heere, de God van uw vaderen, en breng de onreinheid 1), al wat tot de afgodendienst behoort uit van het heiligdom.

1) De onreinheid, hier en in 2 Chronicles 29:16, is de Levitische onreinheid, n.l. de vuile afgodendienst en alles wat daartoe behoort, door Achaz in de Tempel gebracht.

Vers 6

6. Want onze vaders, Achaz en zijn tijdgenoten, hebben overtreden, zich aan Gods heiligdom vergrepen, en gedaan dat kwaad was in de ogen van de Heere, onze God, en hebben Hem verlaten, en zij hebben hun aangezichten van de tabernakel van de Heere omgewend, en hebben de nek toegekeerd, doordat zij de ware godsdienst in de tempel geheel lieten varen.

Vers 6

6. Want onze vaders, Achaz en zijn tijdgenoten, hebben overtreden, zich aan Gods heiligdom vergrepen, en gedaan dat kwaad was in de ogen van de Heere, onze God, en hebben Hem verlaten, en zij hebben hun aangezichten van de tabernakel van de Heere omgewend, en hebben de nek toegekeerd, doordat zij de ware godsdienst in de tempel geheel lieten varen.

Vers 7

7. Ook hebben zij de deuren van het voorhuis, het tempelhuis (1 Kings 6:33), toegesloten, en de lampen uitgeblust, en het reukwerk niet gerookt 1); en het brandoffer hebben zij in het heiligdom aan de God van Israël niet geofferd 2) (2 Chronicles 24:18).

1) Alles wat hier wordt opgesomd, staat in het nauwste verband met het sluiten van de deuren van de voorhof, van het tempelhuis, waardoor men inging in het Heilige, waar de lampen brandden en het reukoffer werd ontstoken. Hizkia verzwijgt niet wat zijn vaderen hebben misdaan.

2) Hier wordt het zo duidelijk voor ogen gesteld, dat het offer op het altaar, dat Achaz zelf gemaakt had, geen brandoffer voor de Heere was, door Hem niet als een brandoffer werd beschouwd. Eigenwillige Godsdienst kan de Heere God niet behagen. Door Zijn profeten, vooral door Jesaja, spreekt de Heere dat gedurig tegen zijn volk uit.

Vers 7

7. Ook hebben zij de deuren van het voorhuis, het tempelhuis (1 Kings 6:33), toegesloten, en de lampen uitgeblust, en het reukwerk niet gerookt 1); en het brandoffer hebben zij in het heiligdom aan de God van Israël niet geofferd 2) (2 Chronicles 24:18).

1) Alles wat hier wordt opgesomd, staat in het nauwste verband met het sluiten van de deuren van de voorhof, van het tempelhuis, waardoor men inging in het Heilige, waar de lampen brandden en het reukoffer werd ontstoken. Hizkia verzwijgt niet wat zijn vaderen hebben misdaan.

2) Hier wordt het zo duidelijk voor ogen gesteld, dat het offer op het altaar, dat Achaz zelf gemaakt had, geen brandoffer voor de Heere was, door Hem niet als een brandoffer werd beschouwd. Eigenwillige Godsdienst kan de Heere God niet behagen. Door Zijn profeten, vooral door Jesaja, spreekt de Heere dat gedurig tegen zijn volk uit.

Vers 8

8. Daarom is een grote toorn van de Heere over Juda en Jeruzalem geweest, en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter verwoesting, en ter aanfluiting, dat zij op het snoodst vertreden, veracht en bespot werden door de Syriërs, Efraïmieten, Filistijnen, Edomieten en Syriërs (2 Chronicles 28:5, 2 Chronicles 28:17, 2 Chronicles 28:20, Jeremiah 51:37 Klaagt.3:15), zoals u ziet met uw ogen.

Vers 8

8. Daarom is een grote toorn van de Heere over Juda en Jeruzalem geweest, en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter verwoesting, en ter aanfluiting, dat zij op het snoodst vertreden, veracht en bespot werden door de Syriërs, Efraïmieten, Filistijnen, Edomieten en Syriërs (2 Chronicles 28:5, 2 Chronicles 28:17, 2 Chronicles 28:20, Jeremiah 51:37 Klaagt.3:15), zoals u ziet met uw ogen.

Vers 9

9. Want zie, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochters, en onze vrouwen zijn daarom in gevangenis geweest1) (2 Chronicles 28:6).

1) Juda moet het wl weten, dat al de ellende, waarin zij verkeren, gevolg is van de zonde van de Godverlating en God verzaking. Hij stelt die ellende in haar ontroerende werkelijkheid voor, opdat zijn volk bij de eerste oorzaak zou worden bepaald en daarom redding uit die toestand zou zoeken in een schuldbelijdend terugkeren tot de Heere en een vernieuwen van het verbond. Daarom komt hij ook hierop terstond met de n eis van bekering tot zijn onderdanen.

Vers 9

9. Want zie, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochters, en onze vrouwen zijn daarom in gevangenis geweest1) (2 Chronicles 28:6).

1) Juda moet het wl weten, dat al de ellende, waarin zij verkeren, gevolg is van de zonde van de Godverlating en God verzaking. Hij stelt die ellende in haar ontroerende werkelijkheid voor, opdat zijn volk bij de eerste oorzaak zou worden bepaald en daarom redding uit die toestand zou zoeken in een schuldbelijdend terugkeren tot de Heere en een vernieuwen van het verbond. Daarom komt hij ook hierop terstond met de n eis van bekering tot zijn onderdanen.

Vers 10

10. Nu is het, opdat wij uit zo'n ellende gered mogen worden, in mijn hart een verbond te maken 1) met de Heere, de God van Israël, zodat al het volk openlijk zich tot nieuwe gehoorzaamheid jegens Hem verbindt, opdat de hitte van Zijn toorn van ons afkeert, en Zijn genade en hulp zich weer tot ons wende. 1) Dit is, om Hem alleen te dienen, en wel op die wijs alleen, als Hij zelf ingesteld en bevolen heeft, want ik ben wel verzekerd, dat Hij anders Zijn hevige toorn niet van ons zal afwenden..

Verbond tussen God en de mens, dat is het tegenovergestelde van de scheiding en verwijdering tussen mens en God, die de zonde veroorzaakt; dat is voor zondaren wederbrenging tot God, vereniging met Hem, zoals het liefhebbend kind, dat onverbreekbaar aan de vader hangt.

Verbond maken is het verbond vernieuwen. Hizkia spreekt het met deze woorden uit, dat het de lust van zijn hart is, om de Heere God te dienen, hij en zijn volk, naar Zijn inzettingen. Als een koning zal hij regeren, die er zich van bewust is, dat hij zijn macht ontleent aan de Heere en dat hij dus geroepen is, Diens wetten te eren en Diens ordinantiën op te volgen.

Vers 10

10. Nu is het, opdat wij uit zo'n ellende gered mogen worden, in mijn hart een verbond te maken 1) met de Heere, de God van Israël, zodat al het volk openlijk zich tot nieuwe gehoorzaamheid jegens Hem verbindt, opdat de hitte van Zijn toorn van ons afkeert, en Zijn genade en hulp zich weer tot ons wende. 1) Dit is, om Hem alleen te dienen, en wel op die wijs alleen, als Hij zelf ingesteld en bevolen heeft, want ik ben wel verzekerd, dat Hij anders Zijn hevige toorn niet van ons zal afwenden..

Verbond tussen God en de mens, dat is het tegenovergestelde van de scheiding en verwijdering tussen mens en God, die de zonde veroorzaakt; dat is voor zondaren wederbrenging tot God, vereniging met Hem, zoals het liefhebbend kind, dat onverbreekbaar aan de vader hangt.

Verbond maken is het verbond vernieuwen. Hizkia spreekt het met deze woorden uit, dat het de lust van zijn hart is, om de Heere God te dienen, hij en zijn volk, naar Zijn inzettingen. Als een koning zal hij regeren, die er zich van bewust is, dat hij zijn macht ontleent aan de Heere en dat hij dus geroepen is, Diens wetten te eren en Diens ordinantiën op te volgen.

Vers 11

11. Mijn zonen, priesters en Levieten! wees nu niet traag, maar betoon u echt trouw en ijverig in de plichten, die op u rusten a); want de Heere heeft u verkoren 1), dat u voor Zijn aangezicht staan zou, om Hem te dienen, en opdat u voor Hem dienaars en wierokers zou zijn.

a) Exodus 28:1 Numbers 3:6; Numbers 8:14; Numbers 18:2

1) De koning wijst de Priesters en de Levieten er op, dat zij ambtsdragers van God, de Heere zijn, dat hun ambt een instelling van de Heere is en dat daaruit voortvloeit, om dit ambt de Heere en Hem alleen waar te nemen. Hizkia weet het, dat, indien zij dit goed verstaan en dit geloven, Zij ook met gewilligheid en ijver de Tempel van alle onreinheden zullen zuiveren.

Vers 11

11. Mijn zonen, priesters en Levieten! wees nu niet traag, maar betoon u echt trouw en ijverig in de plichten, die op u rusten a); want de Heere heeft u verkoren 1), dat u voor Zijn aangezicht staan zou, om Hem te dienen, en opdat u voor Hem dienaars en wierokers zou zijn.

a) Exodus 28:1 Numbers 3:6; Numbers 8:14; Numbers 18:2

1) De koning wijst de Priesters en de Levieten er op, dat zij ambtsdragers van God, de Heere zijn, dat hun ambt een instelling van de Heere is en dat daaruit voortvloeit, om dit ambt de Heere en Hem alleen waar te nemen. Hizkia weet het, dat, indien zij dit goed verstaan en dit geloven, Zij ook met gewilligheid en ijver de Tempel van alle onreinheden zullen zuiveren.

Vers 12

12. Toen, door zulke vriendelijke en dringende redenen van de koning tot heilige ijver aangespoord, maakten zich de Levieten op; Mahath, de zoon van Amasaï, en Joël, de zoon van Azarja, van de kinderen van de Kehathieten; en van de kinderen van Merari, Kis (1 Chronicles 6:5),de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleël; en van de Gersonieten: Joah, de zoon van Zimma (1 Chronicles 6:29), en Eden, de zoon van Joah;

Vers 12

12. Toen, door zulke vriendelijke en dringende redenen van de koning tot heilige ijver aangespoord, maakten zich de Levieten op; Mahath, de zoon van Amasaï, en Joël, de zoon van Azarja, van de kinderen van de Kehathieten; en van de kinderen van Merari, Kis (1 Chronicles 6:5),de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleël; en van de Gersonieten: Joah, de zoon van Zimma (1 Chronicles 6:29), en Eden, de zoon van Joah;

Vers 13

13. En van de kinderen van Elizafan, Simri en Jeiël, en van de kinderen van Asaf, Zecharja en Mattanja.

Vers 13

13. En van de kinderen van Elizafan, Simri en Jeiël, en van de kinderen van Asaf, Zecharja en Mattanja.

Vers 14

14. En van de kinderen van Heman, Jehiël en Simeï, en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziël.

Vers 14

14. En van de kinderen van Heman, Jehiël en Simeï, en van de kinderen van Jeduthun, Semaja en Uzziël.

Vers 15

15. En zij, deze 14 hoofden van Levitische families verzamelden hun broederen, de tot hun families behorende Levieten, en heiligden zich en kwamen, na volbrachte heiliging, naar het gebod van de koning, door de woorden van de Heere 1), om het huis van de Heere te reinigen.

1) Door het woord van de Heere is nauw verbonden aan, naar het gebod van de koning, en wil zeggen, dat het gebod van de koning zich grondde op het bevel van God, op de wetten van Mozes. 16. Maar de priesters gingen binnen in het huis van de Heere, in het eigenlijke tempelhuis, waar de Levieten niet mochten komen, omdat te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van het huis van de Heere al de oneingheid van de afgodendienst, die zij in de tempel van de Heere vonden; en de Levieten namen ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron 1) (2 Kings 23:12).

1) "2 Kings 23:6"

Vers 15

15. En zij, deze 14 hoofden van Levitische families verzamelden hun broederen, de tot hun families behorende Levieten, en heiligden zich en kwamen, na volbrachte heiliging, naar het gebod van de koning, door de woorden van de Heere 1), om het huis van de Heere te reinigen.

1) Door het woord van de Heere is nauw verbonden aan, naar het gebod van de koning, en wil zeggen, dat het gebod van de koning zich grondde op het bevel van God, op de wetten van Mozes. 16. Maar de priesters gingen binnen in het huis van de Heere, in het eigenlijke tempelhuis, waar de Levieten niet mochten komen, omdat te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van het huis van de Heere al de oneingheid van de afgodendienst, die zij in de tempel van de Heere vonden; en de Levieten namen ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron 1) (2 Kings 23:12).

1) "2 Kings 23:6"

Vers 17

17. Zij begonnen nu te heiligen op de eerste van de eerste maand, op de 1ste Abib of Nisan van het jaar 726, en op de achtste dag van de maand kwamen zij, zoals vroeger verhaald werd, in het voorhuis van de Heere, en heiligden het huis van de Heere in acht dagen, bij welke gelegenheid zeker ook de koperen slang vernietigd werd (2 Kings 18:4), en op de zestiende dag van de eerste maand maakten zij een einde.

Vers 17

17. Zij begonnen nu te heiligen op de eerste van de eerste maand, op de 1ste Abib of Nisan van het jaar 726, en op de achtste dag van de maand kwamen zij, zoals vroeger verhaald werd, in het voorhuis van de Heere, en heiligden het huis van de Heere in acht dagen, bij welke gelegenheid zeker ook de koperen slang vernietigd werd (2 Kings 18:4), en op de zestiende dag van de eerste maand maakten zij een einde.

Vers 18

18. Daarna, na volbrachten arbeid, kwamen zij binnen het paleis op Zion tot de koning Hizkia, om hem de stand van zaken mee te delen, en zeiden: Wij hebben, overeenkomstig uw bevel (2 Chronicles 29:5), het gehele huis van de Heere gereinigd, mitsgaders het brandofferaltaar met al zijn gereedschap, en de tafel van de toerichting met al haar gereedschap.

Vers 18

18. Daarna, na volbrachten arbeid, kwamen zij binnen het paleis op Zion tot de koning Hizkia, om hem de stand van zaken mee te delen, en zeiden: Wij hebben, overeenkomstig uw bevel (2 Chronicles 29:5), het gehele huis van de Heere gereinigd, mitsgaders het brandofferaltaar met al zijn gereedschap, en de tafel van de toerichting met al haar gereedschap.

Vers 19

19. Alle gereedschap 1) ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk, door zijne overtreding of, in zijn ongerechtigheid weggeworpen, aan het heilige gebruik onttrokken had (2 Chronicles 28:24),hebben wij bereid, weer in orde gebracht, en opnieuw voor het godsdienstig gebruik geheiligd: en zie, zij zijn voor het altaar van de Heere, het brandofferaltaar.

1) Hieronder is te verstaan, het koperen brandofferaltaar, de koperen zee en de waterbekkens op de stellingen.

Vers 19

19. Alle gereedschap 1) ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk, door zijne overtreding of, in zijn ongerechtigheid weggeworpen, aan het heilige gebruik onttrokken had (2 Chronicles 28:24),hebben wij bereid, weer in orde gebracht, en opnieuw voor het godsdienstig gebruik geheiligd: en zie, zij zijn voor het altaar van de Heere, het brandofferaltaar.

1) Hieronder is te verstaan, het koperen brandofferaltaar, de koperen zee en de waterbekkens op de stellingen.

Vers 20

20. Toen maakte zich de koning Jehizkia, de andere dag, de 17de Abib of Nisan, vroeg op, en verzamelde de oversten van de steden en hij ging met hen op in het huis van de Heere.

Vers 20

20. Toen maakte zich de koning Jehizkia, de andere dag, de 17de Abib of Nisan, vroeg op, en verzamelde de oversten van de steden en hij ging met hen op in het huis van de Heere.

Vers 21

21. En zij brachten zeven varren, en zeven rammen, en zeven lammeren ten brandoffer 1), en zeven geitenbokken ten zondoffer voor het koninkrijk, het volk, en voor het heiligdom en voor Juda 2); en hij zei tot de zonen van Aron, de priesters, dat zij die op het altaar van de Heere zouden offeren.

1) Het brandoffer wordt eerst genoemd, hoewel het zondoffer het eerst gebracht werd, omdat ook in Leviticus6 eerst van de brandoffers en daarna van het zondoffer sprake is.

2) Deze offers werden gebracht n om het rijk n om het heiligdom n om het volk te ontzondigen en weer te wijden aan de Heere God. Want wel wordt in 2 Chronicles 29:21, 2 Chronicles 29:22 van een slachten van de offerdieren, ten brandoffer bestemd, gesproken, maar nog niet van verbranden, terwijl uit 2 Chronicles 29:27 voldoende blijkt, dat de brandoffers eerst geofferd werden, nadat het bloed van het zondoffer had gevloeid (2 Chronicles 29:23, 2 Chronicles 29:24). 22. Zo slachtten zij de runderen, en de priesters ontvingen het bloed, en a) sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar.

a) Leviticus8:14 Hebrews 9:21

Vers 21

21. En zij brachten zeven varren, en zeven rammen, en zeven lammeren ten brandoffer 1), en zeven geitenbokken ten zondoffer voor het koninkrijk, het volk, en voor het heiligdom en voor Juda 2); en hij zei tot de zonen van Aron, de priesters, dat zij die op het altaar van de Heere zouden offeren.

1) Het brandoffer wordt eerst genoemd, hoewel het zondoffer het eerst gebracht werd, omdat ook in Leviticus6 eerst van de brandoffers en daarna van het zondoffer sprake is.

2) Deze offers werden gebracht n om het rijk n om het heiligdom n om het volk te ontzondigen en weer te wijden aan de Heere God. Want wel wordt in 2 Chronicles 29:21, 2 Chronicles 29:22 van een slachten van de offerdieren, ten brandoffer bestemd, gesproken, maar nog niet van verbranden, terwijl uit 2 Chronicles 29:27 voldoende blijkt, dat de brandoffers eerst geofferd werden, nadat het bloed van het zondoffer had gevloeid (2 Chronicles 29:23, 2 Chronicles 29:24). 22. Zo slachtten zij de runderen, en de priesters ontvingen het bloed, en a) sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar.

a) Leviticus8:14 Hebrews 9:21

Vers 23

23. Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer voor het aangezicht van de koning en van de gemeente, en zij leiden hun handen op die, terwijl zij een belijdenis van zonden uitspraken (Leviticus 6:21).

Vers 23

23. Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer voor het aangezicht van de koning en van de gemeente, en zij leiden hun handen op die, terwijl zij een belijdenis van zonden uitspraken (Leviticus 6:21).

Vers 24

24. En de priesters slachtten ze en ontzondigden met hun bloed op het altaar, bestreken met een deel van het bloed de hoornen des altaars, en goten dan het overige bloed aan de voet van het altaar uit (Leviticus4:34), om verzoening te doen voor het ganse Israël, ook voor dat van de noordelijke stammen, omdat de tempel het gemeenschappelijk heiligdom van het ganse Israël was; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israël bevolen, opdat zo het reinigings- en inwijdingsfeest op plechtige wijze plaats had.

Vers 24

24. En de priesters slachtten ze en ontzondigden met hun bloed op het altaar, bestreken met een deel van het bloed de hoornen des altaars, en goten dan het overige bloed aan de voet van het altaar uit (Leviticus4:34), om verzoening te doen voor het ganse Israël, ook voor dat van de noordelijke stammen, omdat de tempel het gemeenschappelijk heiligdom van het ganse Israël was; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israël bevolen, opdat zo het reinigings- en inwijdingsfeest op plechtige wijze plaats had.

Vers 25

25. En a) hij stelde de Levieten in het huis van de Heere, met cimbalen, met luiten en harpen b), naar het gebod van David, en van Gad, de ziener van de koning, en van Nathan, de profeet: want dit gebod was van de hand van de Heere, door de hand van Zijn profeten, hetgeen David aangaande het godsdienstig gezang van de Levieten verordend had.

a) 1 Chronicles 16:4; 1 Chronicles 25:6 b) 1 Chronicles 6:31; 1 Chronicles 23:5; 1 Chronicles 25:1. 2 Chronicles 6:14

Vers 25

25. En a) hij stelde de Levieten in het huis van de Heere, met cimbalen, met luiten en harpen b), naar het gebod van David, en van Gad, de ziener van de koning, en van Nathan, de profeet: want dit gebod was van de hand van de Heere, door de hand van Zijn profeten, hetgeen David aangaande het godsdienstig gezang van de Levieten verordend had.

a) 1 Chronicles 16:4; 1 Chronicles 25:6 b) 1 Chronicles 6:31; 1 Chronicles 23:5; 1 Chronicles 25:1. 2 Chronicles 6:14

Vers 26

26. De Levieten nu stonden met de instrumenten van David (1 Chronicles 23:5), en de priesters met de trompetten.

Vers 26

26. De Levieten nu stonden met de instrumenten van David (1 Chronicles 23:5), en de priesters met de trompetten.

Vers 27

27. En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren; ter tijd nu als dat brandoffer begon, begon het gezang van de Heere met de trompetten, en met of, de maat houdende van de instrumenten van David, de koning van Israël 1) (1 Kings 10:12).

1) Letterlijk staat er: Begon het gezang van de Heere en de trompetten, en wel de maat houdend van de instrumenten van David de koning van Israël. De betekenis is daarom, dat het blazen van de trompetten zich schikte of voegde naar het gezang en het spelen op de muziekinstrumenten, door David ingevoerd. Wat in onze Staten-Vertaling vertaald is door met de instrumenten, moet vertaald worden door de maat houdende van de instrumenten, terwijl ook het vorige met vervangen moet worden door en der. De trompetten en het gezang van het volk was geheel n, wat de maat aanging, in overeenstemming met het spel op de cimbalen en de luiten en harpen.

Gedurig wordt de aandacht erop gevestigd, dat Hizkia geheel en al de voetstappen van David volgde en deze grote koning van Israël als zijn voorbeeld beschouwde, waar het aankwam op de heiliging en verheerlijking van de dienst van de Heere. 28. De ganse gemeente nu boog zich neer, toen men het gezang zong, en met trompetten trompette 1); dit alles totdat het brandoffer voleind was.

1) In dit vers wordt duidelijk het zingen van het gezang en het blazen op de trompetten van elkaar onderscheiden en behelst het de mededeling van de opvolging van het bevel van Hizkia (2 Chronicles 29:27).

Vers 27

27. En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren; ter tijd nu als dat brandoffer begon, begon het gezang van de Heere met de trompetten, en met of, de maat houdende van de instrumenten van David, de koning van Israël 1) (1 Kings 10:12).

1) Letterlijk staat er: Begon het gezang van de Heere en de trompetten, en wel de maat houdend van de instrumenten van David de koning van Israël. De betekenis is daarom, dat het blazen van de trompetten zich schikte of voegde naar het gezang en het spelen op de muziekinstrumenten, door David ingevoerd. Wat in onze Staten-Vertaling vertaald is door met de instrumenten, moet vertaald worden door de maat houdende van de instrumenten, terwijl ook het vorige met vervangen moet worden door en der. De trompetten en het gezang van het volk was geheel n, wat de maat aanging, in overeenstemming met het spel op de cimbalen en de luiten en harpen.

Gedurig wordt de aandacht erop gevestigd, dat Hizkia geheel en al de voetstappen van David volgde en deze grote koning van Israël als zijn voorbeeld beschouwde, waar het aankwam op de heiliging en verheerlijking van de dienst van de Heere. 28. De ganse gemeente nu boog zich neer, toen men het gezang zong, en met trompetten trompette 1); dit alles totdat het brandoffer voleind was.

1) In dit vers wordt duidelijk het zingen van het gezang en het blazen op de trompetten van elkaar onderscheiden en behelst het de mededeling van de opvolging van het bevel van Hizkia (2 Chronicles 29:27).

Vers 29

29. Toen men nu geëindigd had te offeren, bukten, knielden de koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neer.

Vers 29

29. Toen men nu geëindigd had te offeren, bukten, knielden de koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neer.

Vers 30

30. Daarna zei de koning Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij de Heere loven zouden met de woorden, de Psalmen van David en van Asaf, de ziener; en zij loofden tot blijdschap toe, en neigden hun hoofden en bogen zich neer 1).

1) Men leert hieruit, dat de smart en droefheid om de zonden ons niet moet terughouden, om Gods lof al juichend te zingen. Door het geloof moeten we ons verblijden in Christus Jezus, onze Gerechtigheid, en onze gebeden en lofzangen moeten tegelijk met zijn offeranden ten hemel stijgen, om alleen uit kracht hiervan een gunstige aanneming bij God te verlangen..

Het is duidelijk, dat dit zingen van Psalmen van David en Asaf reeds plaats had onder het offeren (2 Chronicles 29:27).

Het gezang van de Heere is in 2 Chronicles 29:27 niet anders als het zingen van de Psalmen van David.

Vers 30

30. Daarna zei de koning Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij de Heere loven zouden met de woorden, de Psalmen van David en van Asaf, de ziener; en zij loofden tot blijdschap toe, en neigden hun hoofden en bogen zich neer 1).

1) Men leert hieruit, dat de smart en droefheid om de zonden ons niet moet terughouden, om Gods lof al juichend te zingen. Door het geloof moeten we ons verblijden in Christus Jezus, onze Gerechtigheid, en onze gebeden en lofzangen moeten tegelijk met zijn offeranden ten hemel stijgen, om alleen uit kracht hiervan een gunstige aanneming bij God te verlangen..

Het is duidelijk, dat dit zingen van Psalmen van David en Asaf reeds plaats had onder het offeren (2 Chronicles 29:27).

Het gezang van de Heere is in 2 Chronicles 29:27 niet anders als het zingen van de Psalmen van David.

Vers 31

31. En Jehizkia antwoordde en zei: Nu hebt u uw handen de Heere gevuld 1), met het brengen van offers opnieuw van uw ambt bezit genomen; treedt toe, en brengt slachtoffers en lofoffers tot het huis van de Heere; en de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers, en alle vrijwilligen van hart brandoffers.

1) D.i. u heeft u weer gewijd aan de dienst van de Heere. De volgende woorden brengt slachtoffers zijn ook tot het volk gericht.

Vers 31

31. En Jehizkia antwoordde en zei: Nu hebt u uw handen de Heere gevuld 1), met het brengen van offers opnieuw van uw ambt bezit genomen; treedt toe, en brengt slachtoffers en lofoffers tot het huis van de Heere; en de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers, en alle vrijwilligen van hart brandoffers.

1) D.i. u heeft u weer gewijd aan de dienst van de Heere. De volgende woorden brengt slachtoffers zijn ook tot het volk gericht.

Vers 32

32. En het getal van de brandoffers, die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen, tweehonderd lammeren; deze allen de Heere ten brandoffer.

Vers 32

32. En het getal van de brandoffers, die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen, tweehonderd lammeren; deze allen de Heere ten brandoffer.

Vers 33

33. Nog waren de geheiligde dingen zeshonderd runderen en drie duizend schapen 1).

1) Wel was het een grote menigte van brandoffers, die gebracht werd, maar toch welk een verschil met de dagen van vroeger.

Alleen uit het aantal de brandoffers is duidelijk genoeg op te maken, de achteruitgang van het volk, op stoffelijk en geestelijk gebied. Ook op godsdienstig, want uit 2 Chronicles 29:34, zien wij, dat niet alle priesters meededen en zich geheiligd hadden, en daarom zullen velen uit het volk zich ook nog hebben afgetrokken van de zuivere dienst van God. Velen zullen op de Priesters en wat deze deden hebben gewezen. 34. Maar van de priesters waren er te weinig; en zij konden al de brandoffers de huid niet aftrekken 1), hetgeen in dit geval ook tot hun ambtsplichten behoorde; daarom hielpen hen hun broeders, de Levieten, totdat het werk geëindigd was, en totdat de andere nog overige priesters zich geheiligd hadden, want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen dan de priesters 2), hun heiliging vereiste niet zoveel omslag dan die van de priesters; maar zij hadden er zich ook bereidwilliger toe betoond, dan de priesters, die meer betrokken waren bij de invoering van de afgodendienst door Achaz.

1) Bij de gewone offers moest een offeraar helpen aan het aftrekken van de huid, of liever dit zelf doen, maar bij feestoffers, zoals deze, was het de plicht en de taak van de Priesters.

2) Wordt in 2 Chronicles 29:35 een tweede oorzaak aangegeven, waarom de Levieten de Priesters moesten helpen, hier wordt de eerste en voornaamste oorzaak aangeduid. Bij vele Priesters was een hinken op twee gedachten. Deze waren nog gehecht aan de meer zinnelijke dienst van Achaz en konden zich nog niet vinden in de zuivere dienst van de Heere. Bij de Priesters vond Hizkia daarom niet de genegenheid als bij de Levieten en het volk. Dit verklaart ook het feit, dat als Hizkia's zoon Manasse aan de regering is gekomen, zo opeens weer en in zo hevige mate de afgodsdienst in volle gang is.

Vers 33

33. Nog waren de geheiligde dingen zeshonderd runderen en drie duizend schapen 1).

1) Wel was het een grote menigte van brandoffers, die gebracht werd, maar toch welk een verschil met de dagen van vroeger.

Alleen uit het aantal de brandoffers is duidelijk genoeg op te maken, de achteruitgang van het volk, op stoffelijk en geestelijk gebied. Ook op godsdienstig, want uit 2 Chronicles 29:34, zien wij, dat niet alle priesters meededen en zich geheiligd hadden, en daarom zullen velen uit het volk zich ook nog hebben afgetrokken van de zuivere dienst van God. Velen zullen op de Priesters en wat deze deden hebben gewezen. 34. Maar van de priesters waren er te weinig; en zij konden al de brandoffers de huid niet aftrekken 1), hetgeen in dit geval ook tot hun ambtsplichten behoorde; daarom hielpen hen hun broeders, de Levieten, totdat het werk geëindigd was, en totdat de andere nog overige priesters zich geheiligd hadden, want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen dan de priesters 2), hun heiliging vereiste niet zoveel omslag dan die van de priesters; maar zij hadden er zich ook bereidwilliger toe betoond, dan de priesters, die meer betrokken waren bij de invoering van de afgodendienst door Achaz.

1) Bij de gewone offers moest een offeraar helpen aan het aftrekken van de huid, of liever dit zelf doen, maar bij feestoffers, zoals deze, was het de plicht en de taak van de Priesters.

2) Wordt in 2 Chronicles 29:35 een tweede oorzaak aangegeven, waarom de Levieten de Priesters moesten helpen, hier wordt de eerste en voornaamste oorzaak aangeduid. Bij vele Priesters was een hinken op twee gedachten. Deze waren nog gehecht aan de meer zinnelijke dienst van Achaz en konden zich nog niet vinden in de zuivere dienst van de Heere. Bij de Priesters vond Hizkia daarom niet de genegenheid als bij de Levieten en het volk. Dit verklaart ook het feit, dat als Hizkia's zoon Manasse aan de regering is gekomen, zo opeens weer en in zo hevige mate de afgodsdienst in volle gang is.

Vers 35

35. En ook waren de brandoffers in menigte, met het vet van de dankoffers, en met de drankoffers, voor de brandoffers, en dat was een andere reden waarom de priesters alleen met het aftrekken van de huid niet gereed konden komen; zo werd de dienst van het huis van de Heere besteld 1).

1) Hiermee wordt aangeduid, dat wat onder Achaz in verval was geraakt, nu weer hersteld werd, n.l. de offerdienst, naar de wet van Mozes, in het Heiligdom van de Heere.

Vers 35

35. En ook waren de brandoffers in menigte, met het vet van de dankoffers, en met de drankoffers, voor de brandoffers, en dat was een andere reden waarom de priesters alleen met het aftrekken van de huid niet gereed konden komen; zo werd de dienst van het huis van de Heere besteld 1).

1) Hiermee wordt aangeduid, dat wat onder Achaz in verval was geraakt, nu weer hersteld werd, n.l. de offerdienst, naar de wet van Mozes, in het Heiligdom van de Heere.

Vers 36

36. Jehizkia nu en al het volk verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid 1) had, over hetgeen hij het volk geschonken had uit het beoogde werk van de kerkhervorming; want deze zaak geschiedde haastig, en toch betoonde het volk zo'n grote deelneming.

1) Juda's volk en koning verheugde zich door de bevinding, dat de hand van de Heere hierin had meegewerkt en hun arbeid gezegend had. Laten de bedienaars van het Heiligdom slechts welmenend en oprecht de godsdienstige handen in n slaan, op God hun vertrouwen en hoop vestigen, hem de eer toeschrijven van alles, wat er gedaan wordt, voornamelijk als het schielijk en ordelijk wel verricht is, dan kan het niet anders, of al hun doen zal wel lukken. Want alles, wat God doet is goed en wonderbaar..

Vers 36

36. Jehizkia nu en al het volk verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid 1) had, over hetgeen hij het volk geschonken had uit het beoogde werk van de kerkhervorming; want deze zaak geschiedde haastig, en toch betoonde het volk zo'n grote deelneming.

1) Juda's volk en koning verheugde zich door de bevinding, dat de hand van de Heere hierin had meegewerkt en hun arbeid gezegend had. Laten de bedienaars van het Heiligdom slechts welmenend en oprecht de godsdienstige handen in n slaan, op God hun vertrouwen en hoop vestigen, hem de eer toeschrijven van alles, wat er gedaan wordt, voornamelijk als het schielijk en ordelijk wel verricht is, dan kan het niet anders, of al hun doen zal wel lukken. Want alles, wat God doet is goed en wonderbaar..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 29". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-29.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile