Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 28

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 28

2 Chronicles 28:1

REGERING VAN DE GODDELOZE ACHAZ, KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 28:1-2 Chronicles 28:16. In Achaz heeft het rijk van Juda een van zijn goddelooste koningen op de troon, die geheel in de wegen van Israël's koningen wandelt. Dat wordt des te verderfelijker voor het huis van David en het volk van Juda, omdat juist in zijn tijd een gewichtige beslissing valt door de nood, waarin Rezin van Syrië en Pekah van Israël het rijk brengen, aan de ene, en het verleidende uitzicht om bij het Assyrische rijk hulp te vinden, aan de andere zijde. Het zeer korte bericht aangaande de Syrisch-Efraïmitische oorlog, in de Boeken der Koningen, wordt in dit werk door tamelijk uitgebreide en gewichtige aantekeningen aangevuld, en vooral vertelt het een schone gebeurtenis, die op de bloedige catastrofe van de oorlog door de invloed van den profeet in Efraïm volgde (vgl 2 Kings 16:1-2 Kings 16:9).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 28

2 Chronicles 28:1

REGERING VAN DE GODDELOZE ACHAZ, KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 28:1-2 Chronicles 28:16. In Achaz heeft het rijk van Juda een van zijn goddelooste koningen op de troon, die geheel in de wegen van Israël's koningen wandelt. Dat wordt des te verderfelijker voor het huis van David en het volk van Juda, omdat juist in zijn tijd een gewichtige beslissing valt door de nood, waarin Rezin van Syrië en Pekah van Israël het rijk brengen, aan de ene, en het verleidende uitzicht om bij het Assyrische rijk hulp te vinden, aan de andere zijde. Het zeer korte bericht aangaande de Syrisch-Efraïmitische oorlog, in de Boeken der Koningen, wordt in dit werk door tamelijk uitgebreide en gewichtige aantekeningen aangevuld, en vooral vertelt het een schone gebeurtenis, die op de bloedige catastrofe van de oorlog door de invloed van den profeet in Efraïm volgde (vgl 2 Kings 16:1-2 Kings 16:9).

Vers 1

1. Achaz was twintig jaren oud, toen hij koning werd 1), en regeerde zestien jaren te Jeruzalem (van 742-727 voor Christus), en hij deed niet dat juist was in de ogen van de Heere, zoals zijn vader Davidgedaan had.

1) In de dagen van Uzzia en Jotham was de rijkdom en macht van Juda zeer toegenomen. Achaz vond, toen hij koning werd, het rijk wl bevestigd, de schatkist wl voorzien en de Godsdienst onder zijn volk wl geordineerd. Maar ten gevolge van de weelde, die er heerste, was ook de innerlijke godsvrucht van het volk er niet beter op geworden. Integendeel, uit de profetieën van Jesaja kunnen we het opmaken, dat de godsdienstige toestand, wat het innerlijk gehalte betreft, zeer was achteruitgegaan (Isaiah 1:1-5 Het is dan ook daarom, dat toen Achaz, een man van een zeer verdorven karakter, die zelfs alle natuurlijke liefde verzaakte, geen tegenstand vond bij het volk, waar hij niet alleen wandelde in de voetsporen van Israël's meest bedorven koningen, maar ook in die van de Kananieten. De grote voorspoed had het volk doen achteruitslaan tegen de Heere, en de koning kon daarom zonder noemenswaardige tegenstand al de gruwelen van de afgodendienst invoeren.

Vers 1

1. Achaz was twintig jaren oud, toen hij koning werd 1), en regeerde zestien jaren te Jeruzalem (van 742-727 voor Christus), en hij deed niet dat juist was in de ogen van de Heere, zoals zijn vader Davidgedaan had.

1) In de dagen van Uzzia en Jotham was de rijkdom en macht van Juda zeer toegenomen. Achaz vond, toen hij koning werd, het rijk wl bevestigd, de schatkist wl voorzien en de Godsdienst onder zijn volk wl geordineerd. Maar ten gevolge van de weelde, die er heerste, was ook de innerlijke godsvrucht van het volk er niet beter op geworden. Integendeel, uit de profetieën van Jesaja kunnen we het opmaken, dat de godsdienstige toestand, wat het innerlijk gehalte betreft, zeer was achteruitgegaan (Isaiah 1:1-5 Het is dan ook daarom, dat toen Achaz, een man van een zeer verdorven karakter, die zelfs alle natuurlijke liefde verzaakte, geen tegenstand vond bij het volk, waar hij niet alleen wandelde in de voetsporen van Israël's meest bedorven koningen, maar ook in die van de Kananieten. De grote voorspoed had het volk doen achteruitslaan tegen de Heere, en de koning kon daarom zonder noemenswaardige tegenstand al de gruwelen van de afgodendienst invoeren.

Vers 2

2. Maar hij wandelde in de wegen van de koningen van Israël, doordat hij, evenals Joram en Ahazia (2 Chronicles 21:6; 2 Chronicles 22:3), de kalverdienst huldigde; daartoe maakte hij ook gegoten beelden de Bals, en voerde dus zelfs in Jeruzalem de Balsdienst in;

Vers 2

2. Maar hij wandelde in de wegen van de koningen van Israël, doordat hij, evenals Joram en Ahazia (2 Chronicles 21:6; 2 Chronicles 22:3), de kalverdienst huldigde; daartoe maakte hij ook gegoten beelden de Bals, en voerde dus zelfs in Jeruzalem de Balsdienst in;

Vers 3

3. Deze rookte ook in het dal van de zoon van Hinnom (1 Kings 1:33), en hij a) brandde zijn zonen (een van zijn zonen (2 Kings 16:3) in het vuur, naar de gruwelen van de heidenen, die de Heere voor het aangezicht van de kinderen Israël's uit de bezitting verdreven had (Deuteronomy 18:9, 2 Kings 17:15).

a) Jeremiah 7:31; Jeremiah 19:3

Vers 3

3. Deze rookte ook in het dal van de zoon van Hinnom (1 Kings 1:33), en hij a) brandde zijn zonen (een van zijn zonen (2 Kings 16:3) in het vuur, naar de gruwelen van de heidenen, die de Heere voor het aangezicht van de kinderen Israël's uit de bezitting verdreven had (Deuteronomy 18:9, 2 Kings 17:15).

a) Jeremiah 7:31; Jeremiah 19:3

Vers 4

4. Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen, mitsgaders onder alle groen geboomte, totdat hij later de godsdienst in de tempel geheel afschafte (2 Chronicles 28:24). 5. Daarom a) gaf de Heere, zijn God, hem, toen in het jaar 741 de Syrisch-Efraïmitische oorlog (Isa 7:1) uitbrak, in de hand van koning Rezin van Syrië, die door het Oostjordaanland oprukte en die hij daar wilde stuiten, dat zij hem sloegen 1), en van hem gevankelijk wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te Damascus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand van koning Pekah van Israël, die van het noorden indrong, en hem sloeg met een grote slag.

a) Isaiah 7:1

1) Letterlijk: dat zij in hem sloegen. In hem, is dan, in zijn leger, zodat een groot gedeelte daarvan geslagen werd. Zo ook betekent het volgende van hem, van zijn leger.

Vers 4

4. Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen, mitsgaders onder alle groen geboomte, totdat hij later de godsdienst in de tempel geheel afschafte (2 Chronicles 28:24). 5. Daarom a) gaf de Heere, zijn God, hem, toen in het jaar 741 de Syrisch-Efraïmitische oorlog (Isa 7:1) uitbrak, in de hand van koning Rezin van Syrië, die door het Oostjordaanland oprukte en die hij daar wilde stuiten, dat zij hem sloegen 1), en van hem gevankelijk wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te Damascus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand van koning Pekah van Israël, die van het noorden indrong, en hem sloeg met een grote slag.

a) Isaiah 7:1

1) Letterlijk: dat zij in hem sloegen. In hem, is dan, in zijn leger, zodat een groot gedeelte daarvan geslagen werd. Zo ook betekent het volgende van hem, van zijn leger.

Vers 6

6. Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en twintigduizend dood op n dag, allen strijdbare, dappere en krijgshaftige mannen, omdat zij de Heere, de God van hun vaderen, verlaten hadden 1), werden zij in de macht van hun vijanden gegeven.

1) De schrikkelijke nederlaag wordt hier in verband gebracht met de afval van Juda's volk en daarom als een straf van de Heere tegen zijn volk voorgesteld, opdat Juda door deze zware tuchtiging zou leren, de afgoden vaarwel te zeggen en de dienst van de Heere weer te kiezen. Achaz was gaan wandelen in de wegen van de koningen van Israël en in de wegen van de koningen van Syrië, die de Bal dienden. Welnu, diezelfde volken worden hem nu tot een tuchtroede, om hem en zijn volk uit te drijven tot de enige en ware dienst van God.

Helaas, Achaz werd hoe langer hoe meer verstokt en verhard. Hoe meer de Heere hem tuchtigde, hoe meer hij zich verhardde tegen de God van zijn vaderen.

Vers 6

6. Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en twintigduizend dood op n dag, allen strijdbare, dappere en krijgshaftige mannen, omdat zij de Heere, de God van hun vaderen, verlaten hadden 1), werden zij in de macht van hun vijanden gegeven.

1) De schrikkelijke nederlaag wordt hier in verband gebracht met de afval van Juda's volk en daarom als een straf van de Heere tegen zijn volk voorgesteld, opdat Juda door deze zware tuchtiging zou leren, de afgoden vaarwel te zeggen en de dienst van de Heere weer te kiezen. Achaz was gaan wandelen in de wegen van de koningen van Israël en in de wegen van de koningen van Syrië, die de Bal dienden. Welnu, diezelfde volken worden hem nu tot een tuchtroede, om hem en zijn volk uit te drijven tot de enige en ware dienst van God.

Helaas, Achaz werd hoe langer hoe meer verstokt en verhard. Hoe meer de Heere hem tuchtigde, hoe meer hij zich verhardde tegen de God van zijn vaderen.

Vers 7

7. En Zichri, een geweldig man van Efraïm, sloeg Maseja, de zoon van de koning, een prins van het koninklijke huis, niet juist een zoon van Achaz, wiens kinderen toen nog zeer klein waren, dood, en Azrikam, de huisoverste, een hooggeplaatst beambte van het koninklijke huis, mitsgaders Elkana, de tweede na de koning, zijn eerste minister.

Vers 7

7. En Zichri, een geweldig man van Efraïm, sloeg Maseja, de zoon van de koning, een prins van het koninklijke huis, niet juist een zoon van Achaz, wiens kinderen toen nog zeer klein waren, dood, en Azrikam, de huisoverste, een hooggeplaatst beambte van het koninklijke huis, mitsgaders Elkana, de tweede na de koning, zijn eerste minister.

Vers 8

8. En de kinderen van Israël voerden van hun broeders, de kinderen van Juda, gevankelijk weg, tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochters, en plunderden ook veel door van hen; en zij brachten de door te Samaria 1).

1) Uit het karakter van de oorlog, die op een burger-, ja op een godsdienstoorlog geleek en uit de wreedheid van de Israëlieten wordt het groot aantal van de weggevoerde gevangenen begrijpelijk, omdat na de grote nederlaag van de Judeeërs het gehele land in de handen van de vijanden raakte, zodat deze naar hartelust hun haat en hun grimmigheid konden botvieren, door wegvoering van de weerloze vrouwen en kinderen, om die tot slaven te maken..

Vers 8

8. En de kinderen van Israël voerden van hun broeders, de kinderen van Juda, gevankelijk weg, tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochters, en plunderden ook veel door van hen; en zij brachten de door te Samaria 1).

1) Uit het karakter van de oorlog, die op een burger-, ja op een godsdienstoorlog geleek en uit de wreedheid van de Israëlieten wordt het groot aantal van de weggevoerde gevangenen begrijpelijk, omdat na de grote nederlaag van de Judeeërs het gehele land in de handen van de vijanden raakte, zodat deze naar hartelust hun haat en hun grimmigheid konden botvieren, door wegvoering van de weerloze vrouwen en kinderen, om die tot slaven te maken..

Vers 9

9. Aldaar nu, te Samaria, was een profeet van de Heere, wiens naam was Oded 1), een tijdgenoot en geestverwant van de profeet Hosea (2 Kings 14:29), die ging uit, het leger tegen, dat naar Samaria kwam (vgl. 2 Chronicles 15:1), en zei tot hen: Zie, door de grimmigheid van de Heere, de God van uw vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en u hebt hen doodgeslagen in toornigheid, die tot aan de hemel raakt, en tot God om wraak roept.

1) Deze Oded was evenals Micha, ten tijde van Achab, een waar profeet van de Heere. Wanneer hij verneemt, dat Israël met zo'n grimmige woede tegen Juda gewoed heeft, gaat hij het overwinnende leger tegemoet, niet om het te zegenen, maar met het woord van de bestraffing, dat van heilige toorn ademt, tegen zo'n verregaande geweldenarij.

Hij stelt hen voor, hoe zij Juda hebben overwonnen, niet omdat zij zoveel machtiger waren, maar omdat de Heere God, die hij de God van uw vaderen noemt, tegen Juda zich keerde, vanwege hun grote zonde.

Echter moeten zij het weten, dat hun wreedheid tot de Hemel om wraak roept, dat zij zich daarom een zware bloedschuld op de hals hebben gehaald.

En waar hij nu hen bij het diep schuldige van hun daden heeft bepaald, bestraft hij verder hun voornemen, om de kinderen van Jeruzalem en Juda tot slaven te maken, en wijst hen er op, dat ook zij volstrekt niet vrij uitgaan, dat integendeel (2 Chronicles 28:10) bij hen schulden zijn tegen de Heere, hun God, zodat, en dit wil hij hen onder de ogen brengen, indien de Heere God hen verlaat of zich tegen hen keert, zij evenzeer als slaven en slavinnen zullen worden verkocht. Die vermaning en bestraffing besluit hij met de raad, om de gevangenen weer los te laten en naar Juda en Jeruzalem te doen terug keren.

Vers 9

9. Aldaar nu, te Samaria, was een profeet van de Heere, wiens naam was Oded 1), een tijdgenoot en geestverwant van de profeet Hosea (2 Kings 14:29), die ging uit, het leger tegen, dat naar Samaria kwam (vgl. 2 Chronicles 15:1), en zei tot hen: Zie, door de grimmigheid van de Heere, de God van uw vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en u hebt hen doodgeslagen in toornigheid, die tot aan de hemel raakt, en tot God om wraak roept.

1) Deze Oded was evenals Micha, ten tijde van Achab, een waar profeet van de Heere. Wanneer hij verneemt, dat Israël met zo'n grimmige woede tegen Juda gewoed heeft, gaat hij het overwinnende leger tegemoet, niet om het te zegenen, maar met het woord van de bestraffing, dat van heilige toorn ademt, tegen zo'n verregaande geweldenarij.

Hij stelt hen voor, hoe zij Juda hebben overwonnen, niet omdat zij zoveel machtiger waren, maar omdat de Heere God, die hij de God van uw vaderen noemt, tegen Juda zich keerde, vanwege hun grote zonde.

Echter moeten zij het weten, dat hun wreedheid tot de Hemel om wraak roept, dat zij zich daarom een zware bloedschuld op de hals hebben gehaald.

En waar hij nu hen bij het diep schuldige van hun daden heeft bepaald, bestraft hij verder hun voornemen, om de kinderen van Jeruzalem en Juda tot slaven te maken, en wijst hen er op, dat ook zij volstrekt niet vrij uitgaan, dat integendeel (2 Chronicles 28:10) bij hen schulden zijn tegen de Heere, hun God, zodat, en dit wil hij hen onder de ogen brengen, indien de Heere God hen verlaat of zich tegen hen keert, zij evenzeer als slaven en slavinnen zullen worden verkocht. Die vermaning en bestraffing besluit hij met de raad, om de gevangenen weer los te laten en naar Juda en Jeruzalem te doen terug keren.

Vers 10

10. Daartoe denkt u nu de kinderen van Juda en Jeruzalem, waaraan de Heere slechts voor een kleine tijd Zijn hulp onttrokken heeft, u tot slaven en slavinnen te onderwerpen; bent u het niet alleen? Bij jullie zijn schulden tegen de Heere, uw God 1).

1) D.i.: Hebt u ook niet, als u op uzelf ziet, zonden gepleegd, die bij de Heere als schulden tegen Hem staan aangetekend?

Letterlijk staat er: Zijn niet, wat U betreft, bij jullie schulden tegen de Heere, uw God?

Vers 10

10. Daartoe denkt u nu de kinderen van Juda en Jeruzalem, waaraan de Heere slechts voor een kleine tijd Zijn hulp onttrokken heeft, u tot slaven en slavinnen te onderwerpen; bent u het niet alleen? Bij jullie zijn schulden tegen de Heere, uw God 1).

1) D.i.: Hebt u ook niet, als u op uzelf ziet, zonden gepleegd, die bij de Heere als schulden tegen Hem staan aangetekend?

Letterlijk staat er: Zijn niet, wat U betreft, bij jullie schulden tegen de Heere, uw God?

Vers 11

11. Nu dan, hoor mij, opdat u niet nog veel grotere strafgerichten van God u berokkent, dan die, welke nu de kinderen van Juda en Jeruzalem treffen, en breng de gevangenen terug, die u van uw broeders 1)gevankelijk weggevoerd hebt; want de hitte van de toorn van de Heere is over u.

1) Van uw broeders. De profeet wijst hier met opzet op de bloedverwantschap, die er bestond tussen de Tien stammen en die van Juda en Benjamin. Bovendien waren er ook velen, bij de scheiding van het rijks onder Rehabeam, uit het rijk van de Tien stammen gaan wonen in het rijk van Juda.

Dat het hun broeders waren, maakte hun schuld voor de Heere God nog veel zwaarder. 12. Toen maakten zich uit de omgeving van de profeten en van de met hem voor de poort van Samaria vergaderde volksmannen op, van de hoofden van de kinderen van Efraïm, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlaï, tegen degenen, die uit het leger met de gevangenen naar de stad kwamen.

Vers 11

11. Nu dan, hoor mij, opdat u niet nog veel grotere strafgerichten van God u berokkent, dan die, welke nu de kinderen van Juda en Jeruzalem treffen, en breng de gevangenen terug, die u van uw broeders 1)gevankelijk weggevoerd hebt; want de hitte van de toorn van de Heere is over u.

1) Van uw broeders. De profeet wijst hier met opzet op de bloedverwantschap, die er bestond tussen de Tien stammen en die van Juda en Benjamin. Bovendien waren er ook velen, bij de scheiding van het rijks onder Rehabeam, uit het rijk van de Tien stammen gaan wonen in het rijk van Juda.

Dat het hun broeders waren, maakte hun schuld voor de Heere God nog veel zwaarder. 12. Toen maakten zich uit de omgeving van de profeten en van de met hem voor de poort van Samaria vergaderde volksmannen op, van de hoofden van de kinderen van Efraïm, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlaï, tegen degenen, die uit het leger met de gevangenen naar de stad kwamen.

Vers 13

13. En zij zeiden tot hen: U zult deze gevangenen hier niet inbrengen, tot het brengen van een schuld over ons tegen de Heere; denken jullie toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden, hoewel wij vele schuld hebben, en de hitte van de toorn over Israël is 1)?

1) Hierin betoonden zij een bereidwillig en gehoorzaam hart en de vereiste eerbied voor Gods Woord, hun door zijn profeet aangekondigd, naast een teder medelijden, omtrent hun broeders, die in hen gewrocht werd door de bedenking van de tedere barmhartigheid van God zelf, "die de ellende en benauwdheid van Zijn arm volk aanschouwde, hun geschrei hoorde, om hun bestwil gedacht aan Zijn Verbond, en hun barmhartigheid gaf voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden" (Psalms 106:44-Psalms 106:46)..

Vers 13

13. En zij zeiden tot hen: U zult deze gevangenen hier niet inbrengen, tot het brengen van een schuld over ons tegen de Heere; denken jullie toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden, hoewel wij vele schuld hebben, en de hitte van de toorn over Israël is 1)?

1) Hierin betoonden zij een bereidwillig en gehoorzaam hart en de vereiste eerbied voor Gods Woord, hun door zijn profeet aangekondigd, naast een teder medelijden, omtrent hun broeders, die in hen gewrocht werd door de bedenking van de tedere barmhartigheid van God zelf, "die de ellende en benauwdheid van Zijn arm volk aanschouwde, hun geschrei hoorde, om hun bestwil gedacht aan Zijn Verbond, en hun barmhartigheid gaf voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden" (Psalms 106:44-Psalms 106:46)..

Vers 14

14. Toen lieten de toegerusten, de tot de strijd gewapende mannen, de gevangenen en de door voor het aangezicht van de vier vroeger genoemde oversten en van de ganse gemeente.

Vers 14

14. Toen lieten de toegerusten, de tot de strijd gewapende mannen, de gevangenen en de door voor het aangezicht van de vier vroeger genoemde oversten en van de ganse gemeente.

Vers 15

15. De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn (2 Chronicles 28:12), maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van de door al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezels, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de palmstad (Joshua 7:1), bij hun broeders, tot over de grenzen van het zuidelijke rijk; daarna keerden zij weer naar Samaria.

Na zo'n gruwelijk bloedbad (2 Chronicles 28:6) is zo'n betoning van de met geweld tegengehoudene, en door het woord van de profeet ontvlamde broederliefde niet te verwonderen; een vroegere tegenhanger daarvan is de verhindering van de broederoorlog door Semaja. (2 Chronicles 11:2 vv.)..

Deze ganse zaak vormt een parallel met het optreden van de profeet Semaja in 1 Koningen .12:22-24 (2 Chronicles 11:1-2 Chronicles 11:4), die het Judese leger, dat zich ten strijde tegen de afgevallen Tien stammen had opgemaakt, vermaant niet met hun broeders, de Israëlieten, strijd te voeren, omdat de afval door God zo was beschikt. Dat feit aan het begin van de geschiedenis van de beide gescheiden rijken en dit hier aan het einde van n, komt met elkaar op heerlijke wijze overeen. Te ener plaats is het een profeet uit Juda, die Juda, ter andere een Efraïmiet, die de Efraïmieten vermaant, om met het broedervolk in een verzoenlijke geest te handelen, en beiden met goed gevolg..

II. 2 Chronicles 28:17-2 Chronicles 28:27. De heilige geschiedschrijver vermeldt hierna nog andere straffen, die de goddeloze koning, deels gedurende de Syrisch-Efraïmitische oorlog zelf, deels tengevolge van zijn verbintenis met de koning van Assyrië troffen; maar dat alles bracht bij hem zelfs geen begin van terugkeer teweeg, veeleer nam zijn goddeloosheid telkens meer toe, totdat hij volkomen een heiden werd, zich met geweld meester maakte van de tempelgereedschappen, en de tempeldeuren sloot. (Vergelijk 2 Kings 16:10-2 Kings 16:20).

Vers 15

15. De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn (2 Chronicles 28:12), maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van de door al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezels, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de palmstad (Joshua 7:1), bij hun broeders, tot over de grenzen van het zuidelijke rijk; daarna keerden zij weer naar Samaria.

Na zo'n gruwelijk bloedbad (2 Chronicles 28:6) is zo'n betoning van de met geweld tegengehoudene, en door het woord van de profeet ontvlamde broederliefde niet te verwonderen; een vroegere tegenhanger daarvan is de verhindering van de broederoorlog door Semaja. (2 Chronicles 11:2 vv.)..

Deze ganse zaak vormt een parallel met het optreden van de profeet Semaja in 1 Koningen .12:22-24 (2 Chronicles 11:1-2 Chronicles 11:4), die het Judese leger, dat zich ten strijde tegen de afgevallen Tien stammen had opgemaakt, vermaant niet met hun broeders, de Israëlieten, strijd te voeren, omdat de afval door God zo was beschikt. Dat feit aan het begin van de geschiedenis van de beide gescheiden rijken en dit hier aan het einde van n, komt met elkaar op heerlijke wijze overeen. Te ener plaats is het een profeet uit Juda, die Juda, ter andere een Efraïmiet, die de Efraïmieten vermaant, om met het broedervolk in een verzoenlijke geest te handelen, en beiden met goed gevolg..

II. 2 Chronicles 28:17-2 Chronicles 28:27. De heilige geschiedschrijver vermeldt hierna nog andere straffen, die de goddeloze koning, deels gedurende de Syrisch-Efraïmitische oorlog zelf, deels tengevolge van zijn verbintenis met de koning van Assyrië troffen; maar dat alles bracht bij hem zelfs geen begin van terugkeer teweeg, veeleer nam zijn goddeloosheid telkens meer toe, totdat hij volkomen een heiden werd, zich met geweld meester maakte van de tempelgereedschappen, en de tempeldeuren sloot. (Vergelijk 2 Kings 16:10-2 Kings 16:20).

Vers 17

17. Daarenboven, om de nood van Achaz, gedurende de boven vertelde Syrisch-Efraïmitische oorlog, nog al hoger te doen stijgen, waren ook de Edomieten gekomen, die koning Rezin van Syrië van de Judese opperheerschappij (2 Kings 16:6), op zijn tocht door het Oostjordaanland tot aan de Elanitische zeeboezem, vrijgemaakt had, en hadden Juda, in wiens land zij invielen, geslagen en gevangenen gevankelijk weggevoerd.

Vers 17

17. Daarenboven, om de nood van Achaz, gedurende de boven vertelde Syrisch-Efraïmitische oorlog, nog al hoger te doen stijgen, waren ook de Edomieten gekomen, die koning Rezin van Syrië van de Judese opperheerschappij (2 Kings 16:6), op zijn tocht door het Oostjordaanland tot aan de Elanitische zeeboezem, vrijgemaakt had, en hadden Juda, in wiens land zij invielen, geslagen en gevangenen gevankelijk weggevoerd.

Vers 18

18. Daartoe waren de Filistijnen in de van de laagte, in de vlakte Sephela, en het zuiden van Juda, in het zogenaamde Zuidland, ingevallen, en hadden ingenomen Beth-Semes, 3 mijlen westelijk van Jeruzalem, en Al lon, in het stamgebied Dan (Joshua 19:42), en Gederoth, misschien het tegenwoordige Geterah, zuidwestelijk van Ekron (Joshua 15:36), en Socho, in de vlakte (Joshua 15:35) en haar onderhorige plaatsen, van haar afhankelijke kleinere plaatsen, en Timna, 3/4 uur westelijk van Beth-Semes grensstad tussen Dan en Juda (Joshua 15:10; Joshua 19:43), en haar onderhorige plaatsen, en Gimzo, thans Dschimsu, 3/4 mijl zuidoostelijk van Lydda, en haar onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar.

Vers 18

18. Daartoe waren de Filistijnen in de van de laagte, in de vlakte Sephela, en het zuiden van Juda, in het zogenaamde Zuidland, ingevallen, en hadden ingenomen Beth-Semes, 3 mijlen westelijk van Jeruzalem, en Al lon, in het stamgebied Dan (Joshua 19:42), en Gederoth, misschien het tegenwoordige Geterah, zuidwestelijk van Ekron (Joshua 15:36), en Socho, in de vlakte (Joshua 15:35) en haar onderhorige plaatsen, van haar afhankelijke kleinere plaatsen, en Timna, 3/4 uur westelijk van Beth-Semes grensstad tussen Dan en Juda (Joshua 15:10; Joshua 19:43), en haar onderhorige plaatsen, en Gimzo, thans Dschimsu, 3/4 mijl zuidoostelijk van Lydda, en haar onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar.

Vers 19

19. Want de Heere vernederde Juda, omwille van Achaz, de koning van Israël 1), want hij had Juda (2Ch 21:2)afgetrokken, afvallig gemaakt (Exodus 32:25) dat het gans zeer overtrad tegen de Heere.

1) Koning van Israël wordt hier Achaz genoemd, niet omdat hij in de wegen van de koningen van het rijk van de Tien stammen wandelde, maar ironisch, omdat zijn regering de bitterste satire op de naam van koning van Israël, d.i. van het volk van God was..

Vers 19

19. Want de Heere vernederde Juda, omwille van Achaz, de koning van Israël 1), want hij had Juda (2Ch 21:2)afgetrokken, afvallig gemaakt (Exodus 32:25) dat het gans zeer overtrad tegen de Heere.

1) Koning van Israël wordt hier Achaz genoemd, niet omdat hij in de wegen van de koningen van het rijk van de Tien stammen wandelde, maar ironisch, omdat zijn regering de bitterste satire op de naam van koning van Israël, d.i. van het volk van God was..

Vers 20

20. En Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrië, wiens hulp hij ingeroepen had (2 Chronicles 28:16), kwam tot hem, toen aan het Syrisch rijk door de Assyriërs een einde gemaakt was (2 Kings 16:9), en ook het rijk van Israël zeer door hem verzwakt was (2 Kings 15:29); maar hij benauwde hem 1), en sterkte hem niet, maar dwong hem tot een jaarlijkse schatting (2 Kings 16:18).

1) Dit betekent niet, dat hij hem in zijn hoofdstad belegerde (de grondtekst verbiedt zo'n vertaling), maar dat hij in plaats van hem te sterken en uit zijn noden te redden, hem in nog moeilijker toestand bracht. Die moeilijke toestand is hierin gelegen, dat het rijk van Juda een vazalstaat werd van de Assyrische wereldmacht, en tevens dat hij, om de koning van Assyrië te behagen, de tempel van de Heere sloot, en zo hierbij veel dieper wegzonk in de poel van God-verlating en God-verzaking.

Het is de bedoeling van de gewijde Schrijver, om hierop de aandacht te vestigen, dat Achaz' bedoelingen volstrekt niet werden bereikt, integendeel, dat hij land en volk in nog treuriger conditie bracht.

2 Chronicles 28:20 is een tussenzin. In 2 Chronicles 28:21 wordt de draad van 2 Chronicles 28:16 weer opgenomen.

Vers 20

20. En Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrië, wiens hulp hij ingeroepen had (2 Chronicles 28:16), kwam tot hem, toen aan het Syrisch rijk door de Assyriërs een einde gemaakt was (2 Kings 16:9), en ook het rijk van Israël zeer door hem verzwakt was (2 Kings 15:29); maar hij benauwde hem 1), en sterkte hem niet, maar dwong hem tot een jaarlijkse schatting (2 Kings 16:18).

1) Dit betekent niet, dat hij hem in zijn hoofdstad belegerde (de grondtekst verbiedt zo'n vertaling), maar dat hij in plaats van hem te sterken en uit zijn noden te redden, hem in nog moeilijker toestand bracht. Die moeilijke toestand is hierin gelegen, dat het rijk van Juda een vazalstaat werd van de Assyrische wereldmacht, en tevens dat hij, om de koning van Assyrië te behagen, de tempel van de Heere sloot, en zo hierbij veel dieper wegzonk in de poel van God-verlating en God-verzaking.

Het is de bedoeling van de gewijde Schrijver, om hierop de aandacht te vestigen, dat Achaz' bedoelingen volstrekt niet werden bereikt, integendeel, dat hij land en volk in nog treuriger conditie bracht.

2 Chronicles 28:20 is een tussenzin. In 2 Chronicles 28:21 wordt de draad van 2 Chronicles 28:16 weer opgenomen.

Vers 21

21. Zo bracht het in 2 Chronicles 28:16 vermelde goddeloos gedrag van de koning een ontzaglijk onheil over het land. Want Achaz nam, om de Assyrische wereldmacht over te halen tot hulp tegen Rezin van Syrië en Pekah van Israël, een deel van de schatten van het huis van de Heere, en van de schatten van het huis van de koning, en van de vorsten, van de hoge beambten, die in het koninklijk paleis woonden, het zilver en goud, dat hij de koning van Assyrië gaf (2 Koningen .16:8); maar hij hielp hem niet, het baatte hem niets, zoals reeds in 2 Chronicles 28:20 gezegd is.

Vers 21

21. Zo bracht het in 2 Chronicles 28:16 vermelde goddeloos gedrag van de koning een ontzaglijk onheil over het land. Want Achaz nam, om de Assyrische wereldmacht over te halen tot hulp tegen Rezin van Syrië en Pekah van Israël, een deel van de schatten van het huis van de Heere, en van de schatten van het huis van de koning, en van de vorsten, van de hoge beambten, die in het koninklijk paleis woonden, het zilver en goud, dat hij de koning van Assyrië gaf (2 Koningen .16:8); maar hij hielp hem niet, het baatte hem niets, zoals reeds in 2 Chronicles 28:20 gezegd is.

Vers 22

22. Ja, in de tijd dat men hem benauwde 1), maakte hij van de overtredens tegen de Heere nog meer, dan hij tot dusver gepleegd had; dit was de koning Achaz.

1) Hoogstwaarschijnlijk heeft de koning van Assyrië het niet onduidelijk getoond, dat hij ook wel grote lust had om Jeruzalem in te nemen. Is dit zo, dan blijkt daaruit wederzo duidelijk, dat de Heere Achaz tuchtigt met een tak van de boom, die hij zelf geplant heeft.

Vers 22

22. Ja, in de tijd dat men hem benauwde 1), maakte hij van de overtredens tegen de Heere nog meer, dan hij tot dusver gepleegd had; dit was de koning Achaz.

1) Hoogstwaarschijnlijk heeft de koning van Assyrië het niet onduidelijk getoond, dat hij ook wel grote lust had om Jeruzalem in te nemen. Is dit zo, dan blijkt daaruit wederzo duidelijk, dat de Heere Achaz tuchtigt met een tak van de boom, die hij zelf geplant heeft.

Vers 23

23. Want hij offerde, zeker in diezelfde tijd dat hij, door de Syriërs en Israëlieten in zijn hoofdstad zozeer benauwd, in het dal van de kinderen van Hinnom rookte en zijn zoon door het vuur liet gaan (2 Chronicles 28:3), de goden van Damascus, die, naar zijn heidense beschouwing, hem geslagen hadden (2 Chronicles 28:5), en zei: a) Omdat de goden van de koningen van Syrië hen helpen, zal ik hen offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem, juist omdat hij er zijn vertrouwen op stelde en hen diende, tot zijn val, tot telkens zwaarder zonde, mitsgaders aan gans Israël.

a) Judges 16:23 Habakkuk 1:11

Vers 23

23. Want hij offerde, zeker in diezelfde tijd dat hij, door de Syriërs en Israëlieten in zijn hoofdstad zozeer benauwd, in het dal van de kinderen van Hinnom rookte en zijn zoon door het vuur liet gaan (2 Chronicles 28:3), de goden van Damascus, die, naar zijn heidense beschouwing, hem geslagen hadden (2 Chronicles 28:5), en zei: a) Omdat de goden van de koningen van Syrië hen helpen, zal ik hen offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem, juist omdat hij er zijn vertrouwen op stelde en hen diende, tot zijn val, tot telkens zwaarder zonde, mitsgaders aan gans Israël.

a) Judges 16:23 Habakkuk 1:11

Vers 24

24. En Achaz, ten gevolge van zijn toewijding aan de Assyrische wereldmacht eindelijk geheel in het heidendom verzonken, verzamelde daarna de vaten van het huis van God, en hieuw de vaten van het huis van God in stukken, en sloot de deuren van het huis van de Heere 1) toe; daartoe maakte hij zich altaren in alle hoeken te Jeruzalem, en schafte dus in de grond van de zaak, de dienst van de Heere geheel af, terwijl hij deze tot dusver naast de beelden- en afgodendienst had laten bestaan.

1) Huis van de Heere is hier het Heilige en het Allerheiligste, dus de eigenlijke Tempel. Uit 2 Kings 16:14-2 Kings 16:16 blijkt toch, dat hij in de voorhof zelf een zeer groot altaar liet bouwen, dat het Salomonische moest vervangen.

Hiermee echter schafte hij de dienst van de Heere, naar Diens ordinantiën en inzettingen, af.

Vers 24

24. En Achaz, ten gevolge van zijn toewijding aan de Assyrische wereldmacht eindelijk geheel in het heidendom verzonken, verzamelde daarna de vaten van het huis van God, en hieuw de vaten van het huis van God in stukken, en sloot de deuren van het huis van de Heere 1) toe; daartoe maakte hij zich altaren in alle hoeken te Jeruzalem, en schafte dus in de grond van de zaak, de dienst van de Heere geheel af, terwijl hij deze tot dusver naast de beelden- en afgodendienst had laten bestaan.

1) Huis van de Heere is hier het Heilige en het Allerheiligste, dus de eigenlijke Tempel. Uit 2 Kings 16:14-2 Kings 16:16 blijkt toch, dat hij in de voorhof zelf een zeer groot altaar liet bouwen, dat het Salomonische moest vervangen.

Hiermee echter schafte hij de dienst van de Heere, naar Diens ordinantiën en inzettingen, af.

Vers 25

25. Ook maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om andere goden te roken; zo verwekte hij, door al deze gruwelijkheden, de Heere, de God van zijn vaderen, tot de uitersten toorn 1).

1) Hieruit blijkt duidelijk genoeg, dat Achaz niet alleen uit zwakheid handelde, maar in driest verzet tegen de instellingen van de Heere. Het was hem er werkelijk om te doen, om de dienst van de Heere geheel uit te roeien. Met een echte satanische energie zet hij zijn plannen door en hoe meer hij de kastijdende hand van de Heere ondervindt, hoe dieper hij zijn vijandschap openbaart. Achaz is onder de koningen van Juda de heros van de God verzaking, het volstrekte tegenbeeld van David.

Vers 25

25. Ook maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om andere goden te roken; zo verwekte hij, door al deze gruwelijkheden, de Heere, de God van zijn vaderen, tot de uitersten toorn 1).

1) Hieruit blijkt duidelijk genoeg, dat Achaz niet alleen uit zwakheid handelde, maar in driest verzet tegen de instellingen van de Heere. Het was hem er werkelijk om te doen, om de dienst van de Heere geheel uit te roeien. Met een echte satanische energie zet hij zijn plannen door en hoe meer hij de kastijdende hand van de Heere ondervindt, hoe dieper hij zijn vijandschap openbaart. Achaz is onder de koningen van Juda de heros van de God verzaking, het volstrekte tegenbeeld van David.

Vers 26

26. Het overige nu van zijn geschiedenissen, en al zijn wegen, de eerste en de laatste, zie, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Juda en Israël (1Ch 29:30).

Vers 26

26. Het overige nu van zijn geschiedenissen, en al zijn wegen, de eerste en de laatste, zie, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Juda en Israël (1Ch 29:30).

Vers 27

27. En Achaz ontsliep in het jaar 727 voor Christus met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem, op de plaats waar Asa, Joram en Uzzia begraven waren (2 Chronicles 16:14; 2 Chronicles 21:20; 2 Chronicles 26:23), maar zij brachten hem, vanwege zijn goddeloze regering, niet in de graven van de koningen van Israël 1), die met David in een en hetzelfde graf kwamen (1 Kings 2:10)en zijn zoon Jehizkia, of Hizkia, werd koning in zijn plaats.

1) "2 Kings 16:20"

Vers 27

27. En Achaz ontsliep in het jaar 727 voor Christus met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem, op de plaats waar Asa, Joram en Uzzia begraven waren (2 Chronicles 16:14; 2 Chronicles 21:20; 2 Chronicles 26:23), maar zij brachten hem, vanwege zijn goddeloze regering, niet in de graven van de koningen van Israël 1), die met David in een en hetzelfde graf kwamen (1 Kings 2:10)en zijn zoon Jehizkia, of Hizkia, werd koning in zijn plaats.

1) "2 Kings 16:20"

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 28". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-28.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile