Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 13

2 Chronicles 13:1

OORLOG TEGEN EN OVERWINNING OP JEROBEAM, KONING VAN ISRAËL, DOOR ABIA, KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 13:1-2 Chronicles 13:20. Onder Abia, de tweede koning van Juda, sedert de afval van de Tien stammen. slaat de vijandige verhouding van de beide rijken tot een openlijke strijd over. Terwijl nu de beide legers in de landstreek van Bethel tegenover elkaar liggen, houdt Abia, van de berg Zemaraïm een wijs berekende aanspraak, vol theocratisch vernuft tot de kinderen van Israël, Jerobeam wil het gevaar, dat hem dreigt, als zijn manschappen de moed mochten verliezen, afwenden door een aanval van voren en van achteren, maar de Heere is met Juda en verleent aan dezen een schitterende overwinning ten gevolge waarvan Abia drie steden van het noordelijke rijk bij het zijne inlijft, waaronder ook Bethel, de hoofdzetel van de Israëlitische kalverdienst.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 13

2 Chronicles 13:1

OORLOG TEGEN EN OVERWINNING OP JEROBEAM, KONING VAN ISRAËL, DOOR ABIA, KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 13:1-2 Chronicles 13:20. Onder Abia, de tweede koning van Juda, sedert de afval van de Tien stammen. slaat de vijandige verhouding van de beide rijken tot een openlijke strijd over. Terwijl nu de beide legers in de landstreek van Bethel tegenover elkaar liggen, houdt Abia, van de berg Zemaraïm een wijs berekende aanspraak, vol theocratisch vernuft tot de kinderen van Israël, Jerobeam wil het gevaar, dat hem dreigt, als zijn manschappen de moed mochten verliezen, afwenden door een aanval van voren en van achteren, maar de Heere is met Juda en verleent aan dezen een schitterende overwinning ten gevolge waarvan Abia drie steden van het noordelijke rijk bij het zijne inlijft, waaronder ook Bethel, de hoofdzetel van de Israëlitische kalverdienst.

Vers 1

1. In het achttiende jaar van de koning Jerobeam van Israël's d.i. in het jaar 957 v r Christus, zo werd Abia koning over Juda (2 Chronicles 12:16).

Vers 1

1. In het achttiende jaar van de koning Jerobeam van Israël's d.i. in het jaar 957 v r Christus, zo werd Abia koning over Juda (2 Chronicles 12:16).

Vers 2

2. Hij regeerde drie jaren, tot 955, te Jeruzalem, en de naam van zijn moeder was Michaja, of Macha (2 Chronicles 11:20), de dochter van Thamar, de dochter van Absalom en van Uriël, van Gibea; welke van de drie plaatsen van deze naam (Jud 19:13) bedoeld is, blijft onzeker, en er was, nadat reeds tussen Rehabeam en Jerobeam de verhouding wederzijds vijandig was (2 Chronicles 12:15) nu een meer openbare strijd tussen Abia van het rijk Juda, en tussen Jerobeam van het rijk Israël.

Het laat zich bijna niet uitwijzen, van welke zijde de eerste aanval kwam, of koning Abia zijn oud recht op het afgevallen rijk met een oorlog wilde doen gelden dan of de moedige Jerobeam zijn rijk met wapengeweld heeft willen uitbreiden.

Voor de eerste opvatting pleit, dat het in 2 Chronicles 13:3 eerst van Abia heet: "hij bond de strijd aan; " voor de laatste daarentegen moeten wij ons verklaren, om hetgeen Abia in 2 Chronicles 13:8 zegt, en deze opvatting is des te waarschijnlijker, omdat de Heere aan Abia's wapens de overwinning geeft, hetgeen bezwaarlijk zou geschied zijn, indien deze de strijd hervat had, die zijn vader was verboden (2 Chronicles 11:1-2 Chronicles 11:4)..

Vers 2

2. Hij regeerde drie jaren, tot 955, te Jeruzalem, en de naam van zijn moeder was Michaja, of Macha (2 Chronicles 11:20), de dochter van Thamar, de dochter van Absalom en van Uriël, van Gibea; welke van de drie plaatsen van deze naam (Jud 19:13) bedoeld is, blijft onzeker, en er was, nadat reeds tussen Rehabeam en Jerobeam de verhouding wederzijds vijandig was (2 Chronicles 12:15) nu een meer openbare strijd tussen Abia van het rijk Juda, en tussen Jerobeam van het rijk Israël.

Het laat zich bijna niet uitwijzen, van welke zijde de eerste aanval kwam, of koning Abia zijn oud recht op het afgevallen rijk met een oorlog wilde doen gelden dan of de moedige Jerobeam zijn rijk met wapengeweld heeft willen uitbreiden.

Voor de eerste opvatting pleit, dat het in 2 Chronicles 13:3 eerst van Abia heet: "hij bond de strijd aan; " voor de laatste daarentegen moeten wij ons verklaren, om hetgeen Abia in 2 Chronicles 13:8 zegt, en deze opvatting is des te waarschijnlijker, omdat de Heere aan Abia's wapens de overwinning geeft, hetgeen bezwaarlijk zou geschied zijn, indien deze de strijd hervat had, die zijn vader was verboden (2 Chronicles 11:1-2 Chronicles 11:4)..

Vers 3

3. En Abia bond de strijd aan met een leger van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met acht honderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden 1).

1) Het getal van de krijgers van Jerobeam komt overeen met dat, dat Joab bij de door David bevolen volkstelling in Israël vond, het getal van de strijders van Abia was 100.000 man minder als Joab in Juda had geteld (2 Samuel 24:9).. 4. En Abia maakte, toen de vijandelijke legers tegenover elkaar lagen, zich op van boven de berg Zemaraïm 1), die is in het gebergte van Efraïm, om van daar een aanspraak tot die van Israël te houden (vgl. Judges 9:7); en hij zei: Hoor mij toe, Jerobeam en gans Israël!

1) In Joshua 19:22 werd een stad met de naam Zemaraïm opgegeven, die enige uitleggers houden voor het tegenwoordige es Sumrah, zuidelijk van de weg tussen Jericho en Jeruzalem, v rdat men aan en Dem komt; zij wordt daar naast Bethel en andere plaatsen dier landstreek opgegeven; Het is dus waarschijnlijker, dat ook deze in de nabijheid van Bethel, maar iets zuidelijker van daar, gelegen heeft. De berg Zemaraïm zou dan die zijn, waarop de stad lag; Abia had, toen hij met zijn leger daar gelegerd was, daarmee de grenzen van zijn rijk reeds overschreden. Over de taal waarin hij zijn rede houdt "1 Kings 15:8".

Vers 3

3. En Abia bond de strijd aan met een leger van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met acht honderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden 1).

1) Het getal van de krijgers van Jerobeam komt overeen met dat, dat Joab bij de door David bevolen volkstelling in Israël vond, het getal van de strijders van Abia was 100.000 man minder als Joab in Juda had geteld (2 Samuel 24:9).. 4. En Abia maakte, toen de vijandelijke legers tegenover elkaar lagen, zich op van boven de berg Zemaraïm 1), die is in het gebergte van Efraïm, om van daar een aanspraak tot die van Israël te houden (vgl. Judges 9:7); en hij zei: Hoor mij toe, Jerobeam en gans Israël!

1) In Joshua 19:22 werd een stad met de naam Zemaraïm opgegeven, die enige uitleggers houden voor het tegenwoordige es Sumrah, zuidelijk van de weg tussen Jericho en Jeruzalem, v rdat men aan en Dem komt; zij wordt daar naast Bethel en andere plaatsen dier landstreek opgegeven; Het is dus waarschijnlijker, dat ook deze in de nabijheid van Bethel, maar iets zuidelijker van daar, gelegen heeft. De berg Zemaraïm zou dan die zijn, waarop de stad lag; Abia had, toen hij met zijn leger daar gelegerd was, daarmee de grenzen van zijn rijk reeds overschreden. Over de taal waarin hij zijn rede houdt "1 Kings 15:8".

Vers 5

5. Staat het u niet toe te weten, dat de Heere, de God van Israël, het koninkrijk over Israël, overeenkomstig de belofte in 1 Chronicles 17:11, aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond 1), op de wijze van een zoutverbond, d.i. vast en onvergankelijk?

1) "Leviticus 2:13" en Numbers 18:19

Abia stelt hier eerst, en wel terecht, de opstand van Jerobeam en de Tien stammen voor als een opstand tegen de Heere, de God van Israël. Vervolgens, dat hij het Goddelijk recht (jus divinum) aan zijn zijde had, kennelijk met het doel, om bij de Tien stammen moedeloosheid te verwekken, moedeloosheid voortspruitende uit de overtuiging, een grote zondige daad te hebben verricht.

Vers 5

5. Staat het u niet toe te weten, dat de Heere, de God van Israël, het koninkrijk over Israël, overeenkomstig de belofte in 1 Chronicles 17:11, aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond 1), op de wijze van een zoutverbond, d.i. vast en onvergankelijk?

1) "Leviticus 2:13" en Numbers 18:19

Abia stelt hier eerst, en wel terecht, de opstand van Jerobeam en de Tien stammen voor als een opstand tegen de Heere, de God van Israël. Vervolgens, dat hij het Goddelijk recht (jus divinum) aan zijn zijde had, kennelijk met het doel, om bij de Tien stammen moedeloosheid te verwekken, moedeloosheid voortspruitende uit de overtuiging, een grote zondige daad te hebben verricht.

Vers 6

6. Evenwel is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht (1 Kings 11:11) van Salomo, de zoon van David, opgestaan en heeft gerebelleerd tegen zijn rechtmatige heer (1 Kings 11:26).

Vers 6

6. Evenwel is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht (1 Kings 11:11) van Salomo, de zoon van David, opgestaan en heeft gerebelleerd tegen zijn rechtmatige heer (1 Kings 11:26).

Vers 7

7. Daartoe hebben zich later (2 Chronicles 10:1) ijdele mannen (Judges 9:4), kinderen van Belial (Deuteronomy 13:13), tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen mijn vader Rehabeam, de zoon van Salomo, toen Rehabeam jong 1) was en teder, blode en toegevend van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken 2).

1) In het Hebreeën ren (Nar). Dit wil hier niet zozeer zeggen, jong, maar veeleer, onervaren. Rehabeam was toen toch een man van 41 jaar.

2) Met deze voorstelling van zaken, die met de waarheid niet geheel overeenkomt, of althans Rehabeams onbezonnen en overmoedig gedrag in een zachter licht plaatst, wil Abia Jerobeams handelwijze nog hatelijker doen voorkomen dan zij op zichzelf reeds was..

Vers 7

7. Daartoe hebben zich later (2 Chronicles 10:1) ijdele mannen (Judges 9:4), kinderen van Belial (Deuteronomy 13:13), tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen mijn vader Rehabeam, de zoon van Salomo, toen Rehabeam jong 1) was en teder, blode en toegevend van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken 2).

1) In het Hebreeën ren (Nar). Dit wil hier niet zozeer zeggen, jong, maar veeleer, onervaren. Rehabeam was toen toch een man van 41 jaar.

2) Met deze voorstelling van zaken, die met de waarheid niet geheel overeenkomt, of althans Rehabeams onbezonnen en overmoedig gedrag in een zachter licht plaatst, wil Abia Jerobeams handelwijze nog hatelijker doen voorkomen dan zij op zichzelf reeds was..

Vers 8

8. En nu, u denkt, terwijl u in uw vijandschap nog verder gaat en met geweld van wapenen ons aangrijpt, u te versterken tegen het koninkrijk van de Heere, dat in de hand is van de zonen van David, die de Heere trouw zijn gebleven, en u meent dat zo'n voornemen niet zonder gelukkige uitkomst kan blijven; maar hoor mij, u bent wel een grote menigte, maar u vergeet zo geheel daarbij, dat u de Heere niet in uw midden hebt, maar u hebt in plaats van Hem gouden kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft. 1) (1 Kings 12:26 vv.).

1) Hiermee wijst Abia op het ijdele niet alleen, maar bovenal op het verderf aanbrengende van de gouden kalveren. Juist die gouden kalveren zullen het zijn, bedoelde hij, die U de nederlaag zullen bezorgen, omdat zij u tot een beroering zullen zijn, zoals Achan dit vroeger geweest is in de dagen van Jozua.

Vers 8

8. En nu, u denkt, terwijl u in uw vijandschap nog verder gaat en met geweld van wapenen ons aangrijpt, u te versterken tegen het koninkrijk van de Heere, dat in de hand is van de zonen van David, die de Heere trouw zijn gebleven, en u meent dat zo'n voornemen niet zonder gelukkige uitkomst kan blijven; maar hoor mij, u bent wel een grote menigte, maar u vergeet zo geheel daarbij, dat u de Heere niet in uw midden hebt, maar u hebt in plaats van Hem gouden kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft. 1) (1 Kings 12:26 vv.).

1) Hiermee wijst Abia op het ijdele niet alleen, maar bovenal op het verderf aanbrengende van de gouden kalveren. Juist die gouden kalveren zullen het zijn, bedoelde hij, die U de nederlaag zullen bezorgen, omdat zij u tot een beroering zullen zijn, zoals Achan dit vroeger geweest is in de dagen van Jozua.

Vers 9

9. Ja, zo weinig hebt u de God van Israël met en v r u, dat u weleer vanwege de grove belediging, door u Hem aangedaan, Hem tegen u hebt. Hebt u niet de priesters van de Heere, de zonen van Aron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesters gemaakt, zoals de heidense volken van de omliggende landen (2 Chronicles 11:13)?Een ieder die, uit welke stam dan ook (1 Kings 12:31),komt en lust heeft om zijn hand te vullen, met een jong rund en zeven rammen, de in de wet (Exodus 29:1), voorgeschreven wijdingsplechtigheid van de priesters aan zich te laten voltrekken, die wordt priester van degenen, die geen goden zijn, van de gouden kalveren (2 Chronicles 13:8).

Vers 9

9. Ja, zo weinig hebt u de God van Israël met en v r u, dat u weleer vanwege de grove belediging, door u Hem aangedaan, Hem tegen u hebt. Hebt u niet de priesters van de Heere, de zonen van Aron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesters gemaakt, zoals de heidense volken van de omliggende landen (2 Chronicles 11:13)?Een ieder die, uit welke stam dan ook (1 Kings 12:31),komt en lust heeft om zijn hand te vullen, met een jong rund en zeven rammen, de in de wet (Exodus 29:1), voorgeschreven wijdingsplechtigheid van de priesters aan zich te laten voltrekken, die wordt priester van degenen, die geen goden zijn, van de gouden kalveren (2 Chronicles 13:8).

Vers 10

10. Maar ons aangaande, de Heere is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten, maar houden tot op dit uur vast aan Zijn rechten en instellingen; en met ons zijn de priesters, die de Heere dienen, die zijn de zonen van Aron, en de Levieten zijn bij ons in het werk, verrichten nog de hun door de Heere opgedragen dienst.

Vers 10

10. Maar ons aangaande, de Heere is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten, maar houden tot op dit uur vast aan Zijn rechten en instellingen; en met ons zijn de priesters, die de Heere dienen, die zijn de zonen van Aron, en de Levieten zijn bij ons in het werk, verrichten nog de hun door de Heere opgedragen dienst.

Vers 11

11. En zo geschiedt bij ons nog wat in Exodus 29:38, is voorgeschreven: zij steken aan voor de Heere brandoffers, op elke morgen en op elke avond; ook hebben wij, zoals het zijn moet (Exodus 30:7), reukwerk van welriekende specerijen, nevens, volgens Leviticus 4:5, de toerichting van het brood op de reine met goud overtrokken tafel; en in ons heiligdom hebben wij bovendien de gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elke avond te doen branden (Leviticus 4:1); want wij nemen waar de wacht van de Heere, onze God, de rechten, in Mozes wet bevolen, godsdienst; maar u hebt Hem, de Heere, verlaten, daarom heeft Hij ook u verlaten (2 Chronicles 24:20).

Vers 11

11. En zo geschiedt bij ons nog wat in Exodus 29:38, is voorgeschreven: zij steken aan voor de Heere brandoffers, op elke morgen en op elke avond; ook hebben wij, zoals het zijn moet (Exodus 30:7), reukwerk van welriekende specerijen, nevens, volgens Leviticus 4:5, de toerichting van het brood op de reine met goud overtrokken tafel; en in ons heiligdom hebben wij bovendien de gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elke avond te doen branden (Leviticus 4:1); want wij nemen waar de wacht van de Heere, onze God, de rechten, in Mozes wet bevolen, godsdienst; maar u hebt Hem, de Heere, verlaten, daarom heeft Hij ook u verlaten (2 Chronicles 24:20).

Vers 12

12. Daarom zie, God 1) is daarentegen met ons aan de spits van ons leger, in plaats van de beide gouden kalveren, onder welker bescherming gij uitgetogen zijt (2 Chronicles 13:8), en zijn priesters met de trompetten van het geklank 2) in hun hand, de twee zilveren alarmtrompetten, die ons in gedachtenis voor God brengen, maar onze vijanden de gewisse nederlaag voorspellen (Numbers 10:1; Numbers 31:8), om tegen u alarm-geklank te maken, waaruit u dus reeds had kunnen afleiden, wat uw lot zal zijn; o kinderen van Israël! laat u nog op de juiste tijd waarschuwen, strijd niet tegen de Heere, de God van uw vaderen 3), want u zult geen voorspoed hebben.

1) In de grondtekst komt het duidelijk uit, dat Abia hier de Heere God stelt tegenover de gouden kalveren van Jerobeam. Eigenlijk staat er toch: De God, d.i. de enige en ware God, die zich aan Israël heeft geopenbaard en boven de Cherubs troont. Wat de Tien stammen aanbidden, zijn eigenlijk drekgoden, omdat de Heere in het tweede gebod uitdrukkelijk de beeldendienst heeft verboden. 2) In Sam.10:9 worden deze trompetten genoemd: ter gedachtenis voor het aangezicht van uw God en wordt daar beloofd, dat de Israëlieten bij het geklank van die trompetten verlost zullen worden van de vijanden. Hierop doelt Abia, om daarmee aan Israël te betuigen, dat hij alles voor heeft en zij alles tegen zich hebben, omdat zij de Heere, hun God, hebben verlaten.

3) De God van uw vaderen. Abia wijst er Israël op, dat zijn God ook hun God nog wil zijn, al hebben zij het Verbond verbroken, dat daarom in een terugkeren tot die God alleen hun heil is. Hij vermaant niet, om zich onder zijn heerschappij te stellen, maar hij waarschuwt tegen het strijden tegen de Heere, wetend, dat als zij weer terugkeren tot die God, zij ook weer behoefte zullen voelen aan een theocratische regering van het huis van David, onder Gods opperheerschappij.

Vers 12

12. Daarom zie, God 1) is daarentegen met ons aan de spits van ons leger, in plaats van de beide gouden kalveren, onder welker bescherming gij uitgetogen zijt (2 Chronicles 13:8), en zijn priesters met de trompetten van het geklank 2) in hun hand, de twee zilveren alarmtrompetten, die ons in gedachtenis voor God brengen, maar onze vijanden de gewisse nederlaag voorspellen (Numbers 10:1; Numbers 31:8), om tegen u alarm-geklank te maken, waaruit u dus reeds had kunnen afleiden, wat uw lot zal zijn; o kinderen van Israël! laat u nog op de juiste tijd waarschuwen, strijd niet tegen de Heere, de God van uw vaderen 3), want u zult geen voorspoed hebben.

1) In de grondtekst komt het duidelijk uit, dat Abia hier de Heere God stelt tegenover de gouden kalveren van Jerobeam. Eigenlijk staat er toch: De God, d.i. de enige en ware God, die zich aan Israël heeft geopenbaard en boven de Cherubs troont. Wat de Tien stammen aanbidden, zijn eigenlijk drekgoden, omdat de Heere in het tweede gebod uitdrukkelijk de beeldendienst heeft verboden. 2) In Sam.10:9 worden deze trompetten genoemd: ter gedachtenis voor het aangezicht van uw God en wordt daar beloofd, dat de Israëlieten bij het geklank van die trompetten verlost zullen worden van de vijanden. Hierop doelt Abia, om daarmee aan Israël te betuigen, dat hij alles voor heeft en zij alles tegen zich hebben, omdat zij de Heere, hun God, hebben verlaten.

3) De God van uw vaderen. Abia wijst er Israël op, dat zijn God ook hun God nog wil zijn, al hebben zij het Verbond verbroken, dat daarom in een terugkeren tot die God alleen hun heil is. Hij vermaant niet, om zich onder zijn heerschappij te stellen, maar hij waarschuwt tegen het strijden tegen de Heere, wetend, dat als zij weer terugkeren tot die God, zij ook weer behoefte zullen voelen aan een theocratische regering van het huis van David, onder Gods opperheerschappij.

Vers 13

13. Maar, terwijl Abia nog aldus sprak, maakte Jerobeam met grote slimheid gebruik van diens achteloosheid en deed een achterlage omwenden, en liet een aantal van zijn troepen heimelijk die van Juda als achterlage omtrekken, om van achter hen te komen; en deze krijgslist lukte hem ook volkomen, want zo waren zij, de onder Jerobeams aanvoering achtergebleven vijandelijke troepen voor het aangezicht van Juda, noordwaarts, en de achterlage, zuidwaarts, van achter hen.

Vers 13

13. Maar, terwijl Abia nog aldus sprak, maakte Jerobeam met grote slimheid gebruik van diens achteloosheid en deed een achterlage omwenden, en liet een aantal van zijn troepen heimelijk die van Juda als achterlage omtrekken, om van achter hen te komen; en deze krijgslist lukte hem ook volkomen, want zo waren zij, de onder Jerobeams aanvoering achtergebleven vijandelijke troepen voor het aangezicht van Juda, noordwaarts, en de achterlage, zuidwaarts, van achter hen.

Vers 14

14. Toen nu Juda, nadat Abia zijn rede geëindigd had, omzag, de vijand, die hem aangreep, tegemoet liep, zie, zo hadden zij de strijd voor en achter, zij bemerkten op eenmaal dat zij van twee zijden werden aangevallen; en zij, die van Juda, in gevaar verkerende van geheel uitgeroeid te worden, riepen tot de Heere 1), en de priesters, die zij bij zich hadden, trompetten met de trompetten 2), opdat aan hun gedacht werd voor het aangezicht van de Heere, hun God (Numbers 10:9).

1) De koning van Juda vertrouwde op de Heere, en dit was ook de grote troost en steun van de zijnen. Dit deed hen, met de krachtige hulp van de Heere, ook een volstrekte overwinning behalen, ondanks hun ongelijkheid van macht, wat het getal betreft, want de Heere kan door weinigen zelfs doen zegepralen. Het gebed van het geloof is een krachtig, veel vermogend gebed, want met en door het gebed overwinnen we zelfs de hel..

2) Dit deden zij, om het volk aan te moedigen, maar ook, om de Heere aan Zijn belofte indachtig te maken, Zijn belofte voor te houden. Het had dus een tweeërlei doel, namelijk om het geloof te versterken en om te smeken om hulp en redding van de Heere. Zij geloofden, dat God hen werkelijk zou verhoren en Zijn belofte zeker zou vervullen, en hun geloof zou niet worden beschaamd.

Vers 14

14. Toen nu Juda, nadat Abia zijn rede geëindigd had, omzag, de vijand, die hem aangreep, tegemoet liep, zie, zo hadden zij de strijd voor en achter, zij bemerkten op eenmaal dat zij van twee zijden werden aangevallen; en zij, die van Juda, in gevaar verkerende van geheel uitgeroeid te worden, riepen tot de Heere 1), en de priesters, die zij bij zich hadden, trompetten met de trompetten 2), opdat aan hun gedacht werd voor het aangezicht van de Heere, hun God (Numbers 10:9).

1) De koning van Juda vertrouwde op de Heere, en dit was ook de grote troost en steun van de zijnen. Dit deed hen, met de krachtige hulp van de Heere, ook een volstrekte overwinning behalen, ondanks hun ongelijkheid van macht, wat het getal betreft, want de Heere kan door weinigen zelfs doen zegepralen. Het gebed van het geloof is een krachtig, veel vermogend gebed, want met en door het gebed overwinnen we zelfs de hel..

2) Dit deden zij, om het volk aan te moedigen, maar ook, om de Heere aan Zijn belofte indachtig te maken, Zijn belofte voor te houden. Het had dus een tweeërlei doel, namelijk om het geloof te versterken en om te smeken om hulp en redding van de Heere. Zij geloofden, dat God hen werkelijk zou verhoren en Zijn belofte zeker zou vervullen, en hun geloof zou niet worden beschaamd.

Vers 15

15. En de mannen van Juda, thans moedig zich in de strijd begevend, omdat men zich verzekerd hield van Gods bijstand, maakten een alarmgeschrei1); en het geschiedde, toen de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israël sloeg voor Abia en Juda (Jud 20:35).

1) Dit alarmgeschrei was de uiting van het geloof van het volk. Het was het Amen op het trompetgeschal van de priesters. Waar dan ook God de overwinning gaf, geschiedde dit op het ootmoedig geloof van de mannen van Juda.

Vers 15

15. En de mannen van Juda, thans moedig zich in de strijd begevend, omdat men zich verzekerd hield van Gods bijstand, maakten een alarmgeschrei1); en het geschiedde, toen de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israël sloeg voor Abia en Juda (Jud 20:35).

1) Dit alarmgeschrei was de uiting van het geloof van het volk. Het was het Amen op het trompetgeschal van de priesters. Waar dan ook God de overwinning gaf, geschiedde dit op het ootmoedig geloof van de mannen van Juda.

Vers 16

16. En de kinderen van Israël vluchtten voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun, in Juda's hand.

Vers 16

16. En de kinderen van Israël vluchtten voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun, in Juda's hand.

Vers 18

18. Zo werden de kinderen van Israël vernederd in die tijd, zodat hun macht voor het tegenwoordige geheel verbroken was; maar de kinderen van Juda, die vroeger aanmerkelijk zwakker waren dan hen (2 Chronicles 13:3), werden machtig, omdat zij op de Heere, de God van hun vaderen, gesteund hadden.

Vers 18

18. Zo werden de kinderen van Israël vernederd in die tijd, zodat hun macht voor het tegenwoordige geheel verbroken was; maar de kinderen van Juda, die vroeger aanmerkelijk zwakker waren dan hen (2 Chronicles 13:3), werden machtig, omdat zij op de Heere, de God van hun vaderen, gesteund hadden.

Vers 19

19. En Abia jaagde de vluchtenden Jerobeam achterna, en nam van hem de op de zuidergrens van zijn rijk gelegen steden, Bethel (Joshua 16:2. 1 Kings 12:29), met haar onderhorige plaatsen, en Jesana, naar de ligging niet nader bekend, met haar onderhorige plaatsen, en Efron 1), met haar onderhorige plaatsen.

1) Deze plaats verschilt natuurlijk van Efron in Gilead (1 Makk.5:46, de weg tussen Astaroth-Karnaïm en de Jordaan, waarschijnlijk op de plaats van de tegenwoordige bergvesting Kulat er Rubbud in een bergpas lag; maar evenmin kan de stad aan de zuidwestelijke grens van het stamgebied van Efraïm op het gebergte Efron (Joshua 15:9) gezocht worden. Wij hebben veeleer te denken aan het in Joshua 18:23, 1 Samuel 13:17 vermelde Ofra, dat Robinson op de plaats van het tegenwoordige Taiyibeh meende gevonden te hebben, maar zeker iets verder naar het zuiden, in de landstreek waar Michmas en Beth-aven lag en n is met het in John 11:54 vermelde Efraïm..

Vers 19

19. En Abia jaagde de vluchtenden Jerobeam achterna, en nam van hem de op de zuidergrens van zijn rijk gelegen steden, Bethel (Joshua 16:2. 1 Kings 12:29), met haar onderhorige plaatsen, en Jesana, naar de ligging niet nader bekend, met haar onderhorige plaatsen, en Efron 1), met haar onderhorige plaatsen.

1) Deze plaats verschilt natuurlijk van Efron in Gilead (1 Makk.5:46, de weg tussen Astaroth-Karnaïm en de Jordaan, waarschijnlijk op de plaats van de tegenwoordige bergvesting Kulat er Rubbud in een bergpas lag; maar evenmin kan de stad aan de zuidwestelijke grens van het stamgebied van Efraïm op het gebergte Efron (Joshua 15:9) gezocht worden. Wij hebben veeleer te denken aan het in Joshua 18:23, 1 Samuel 13:17 vermelde Ofra, dat Robinson op de plaats van het tegenwoordige Taiyibeh meende gevonden te hebben, maar zeker iets verder naar het zuiden, in de landstreek waar Michmas en Beth-aven lag en n is met het in John 11:54 vermelde Efraïm..

Vers 20

20. En Jerobeam behield geen kracht meer in de dagen van Abia, die hij van nu af nog leefde; pas de derde koning in het rijk van Israël, Baësa, lukte het om die steden te herwinnen (1 Koningen .15:17); maar de Heere sloeg hem, Jerobeam, dat hij sedert die nederlaag (2 Chronicles 13:15 vv.) aan een ongeneeslijke ziekte voortkwijnde, en twee jaren na Abia s dood, d.i. in het jaar 953 voor Christus stierf.

II. 2 Chronicles 13:22-2 Chronicles 14:1. Uit de overige tijd van Abia's regering, een tijd van bijna drie jaren, wordt nu nog het getal van zijn vrouwen en kinderen meegedeeld, maar met betrekking tot de gezindheid, waarin hij zijn bestuur voerde, wordt naar een Profetisch geschrift verwezen, en daarna wordt zijn dood, de plaats van zijn begrafenis, en de naam van zijn opvolgers vermeld (Vergelijk 1 Kings 15:1-1 Kings 15:8).

Vers 20

20. En Jerobeam behield geen kracht meer in de dagen van Abia, die hij van nu af nog leefde; pas de derde koning in het rijk van Israël, Baësa, lukte het om die steden te herwinnen (1 Koningen .15:17); maar de Heere sloeg hem, Jerobeam, dat hij sedert die nederlaag (2 Chronicles 13:15 vv.) aan een ongeneeslijke ziekte voortkwijnde, en twee jaren na Abia s dood, d.i. in het jaar 953 voor Christus stierf.

II. 2 Chronicles 13:22-2 Chronicles 14:1. Uit de overige tijd van Abia's regering, een tijd van bijna drie jaren, wordt nu nog het getal van zijn vrouwen en kinderen meegedeeld, maar met betrekking tot de gezindheid, waarin hij zijn bestuur voerde, wordt naar een Profetisch geschrift verwezen, en daarna wordt zijn dood, de plaats van zijn begrafenis, en de naam van zijn opvolgers vermeld (Vergelijk 1 Kings 15:1-1 Kings 15:8).

Vers 21

21. Zo versterkte zich Abia, ten gevolge van deze overwinning van Israël, die hij met de hulp van de Heere behaald had, hoewel zijn toespraak tot Jerobeam en Israël meer van staatkundige slimheid dan van innerlijke oprechtheid getuigde; en hij nam zich nu bij de vrouwen, die hij reeds had, nog andere, zodat hij in het geheel veertien vrouwen had, en gewon tweeentwintig zonen en zestien dochters 1), en geloofde daardoor zijn troon zeer vast gesteld te hebben, zonder te bedenken, hoe spoedig zijn leven een einde kon nemen. 1) Dit wil niet zeggen, dat Abia, na de overwinning op Jerobeam, zich nog zo vele vrouwen nam, maar dat hij bij zijn vrouwen, die hij reeds had v r zijn troonsbestijging en v r zijn overwinning nog zo vele nam, dat hij tot het in dit vers genoemde getal kwam. Dit wordt hier vooral gemeld, om de tegenstelling tussen hem de zoon van David, en Jerobeam, die geen kracht behield en wiens huis ten ondergang bestemd was, te doen uitkomen.

Vers 21

21. Zo versterkte zich Abia, ten gevolge van deze overwinning van Israël, die hij met de hulp van de Heere behaald had, hoewel zijn toespraak tot Jerobeam en Israël meer van staatkundige slimheid dan van innerlijke oprechtheid getuigde; en hij nam zich nu bij de vrouwen, die hij reeds had, nog andere, zodat hij in het geheel veertien vrouwen had, en gewon tweeentwintig zonen en zestien dochters 1), en geloofde daardoor zijn troon zeer vast gesteld te hebben, zonder te bedenken, hoe spoedig zijn leven een einde kon nemen. 1) Dit wil niet zeggen, dat Abia, na de overwinning op Jerobeam, zich nog zo vele vrouwen nam, maar dat hij bij zijn vrouwen, die hij reeds had v r zijn troonsbestijging en v r zijn overwinning nog zo vele nam, dat hij tot het in dit vers genoemde getal kwam. Dit wordt hier vooral gemeld, om de tegenstelling tussen hem de zoon van David, en Jerobeam, die geen kracht behield en wiens huis ten ondergang bestemd was, te doen uitkomen.

Vers 22

22. Het overige nu van de geschiedenissen van Abia, zo zijn wegen als zijn woorden, hoe hij wandelde in al de zonden van zijn vader Rehabeam, en zijn hart niet volkomen was voor de Heere, zijn God (1 Kings 15:3), zijn beschreven in de historie van de profeet Iddo (1Ch 29:30".

Vers 22

22. Het overige nu van de geschiedenissen van Abia, zo zijn wegen als zijn woorden, hoe hij wandelde in al de zonden van zijn vader Rehabeam, en zijn hart niet volkomen was voor de Heere, zijn God (1 Kings 15:3), zijn beschreven in de historie van de profeet Iddo (1Ch 29:30".

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile