Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 14

2 Chronicles 14:1

ASA ROEIT DE AFGODERIJ UIT EN ZEGEVIERT OP DE MOREN

I. 2 Chronicles 14:1-2 Chronicles 14:15. Van Asa's 41-jarige regeringstijd wordt ons eerst het eerste tiental jaren als een uitwendig vreedzaam en inwendig loffelijk tijdperk geschilderd; want hij; neemt weg wat van de afgoderij onder zijn voorgangers is ingeslopen, legt vaste steden aan en versterkt zijn krijgsleger. Van welke vrome gezindheid hij was, bewijst hij, als in het 11de jaar van zijn regering de Egyptische koning Zerah met een ontzaglijk leger hem aanvalt; hij neemt zijn toevlucht tot de Heere in het gelovig gebed, behaalt nu ook een glansrijke overwinning en brengt rijken buit mee van het slagveld. (Vergelijk 1 Kings 15:9-1 Kings 15:16).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 14

2 Chronicles 14:1

ASA ROEIT DE AFGODERIJ UIT EN ZEGEVIERT OP DE MOREN

I. 2 Chronicles 14:1-2 Chronicles 14:15. Van Asa's 41-jarige regeringstijd wordt ons eerst het eerste tiental jaren als een uitwendig vreedzaam en inwendig loffelijk tijdperk geschilderd; want hij; neemt weg wat van de afgoderij onder zijn voorgangers is ingeslopen, legt vaste steden aan en versterkt zijn krijgsleger. Van welke vrome gezindheid hij was, bewijst hij, als in het 11de jaar van zijn regering de Egyptische koning Zerah met een ontzaglijk leger hem aanvalt; hij neemt zijn toevlucht tot de Heere in het gelovig gebed, behaalt nu ook een glansrijke overwinning en brengt rijken buit mee van het slagveld. (Vergelijk 1 Kings 15:9-1 Kings 15:16).

Vers 1

1. Zo ontsliep Abia reeds in het jaar 955 v r Christus, het derde van zijn regering, met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad van David (1 Kings 2:10); en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was ten gevolge van de vermelde zegepraal over Israël (2 Chronicles 13:15), het land tien jaren stil, tot 945 voor Christus, welke jaren van vrede toen deels tot herstel van de ware godsdienst, deels tot verzekering van het rijk, door het bouwen van nieuwe vestingen, werd gebruikt (2 Chronicles 14:2).

Vers 1

1. Zo ontsliep Abia reeds in het jaar 955 v r Christus, het derde van zijn regering, met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad van David (1 Kings 2:10); en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was ten gevolge van de vermelde zegepraal over Israël (2 Chronicles 13:15), het land tien jaren stil, tot 945 voor Christus, welke jaren van vrede toen deels tot herstel van de ware godsdienst, deels tot verzekering van het rijk, door het bouwen van nieuwe vestingen, werd gebruikt (2 Chronicles 14:2).

Vers 2

2. En Asa deed, reeds gedurende de eerst tien jaren van zijn regering, maar met nog meer beslistheid in de volgende vijf jaren, toen de profeet Azaria hem terzijde stond (2 Chronicles 15:1),dat goed en dat recht was in de ogen van de Heere, zijn God, want v r alle dingen zette hij de moeder van zijn vader, Macha, af, van het ambt als koningin (2 Chronicles 15:16).

Vers 2

2. En Asa deed, reeds gedurende de eerst tien jaren van zijn regering, maar met nog meer beslistheid in de volgende vijf jaren, toen de profeet Azaria hem terzijde stond (2 Chronicles 15:1),dat goed en dat recht was in de ogen van de Heere, zijn God, want v r alle dingen zette hij de moeder van zijn vader, Macha, af, van het ambt als koningin (2 Chronicles 15:16).

Vers 3

3. Want hij nam, nadat hij eenmaal met de wijze van bestuur van zijn beide voorgangers gebroken had, de altaren van de vreemden 1), waarop men de afgoden geofferd had, en de hoogten 2) weg, en brak de voor Bal opgerichte beelden, en hieuw de bossen, de zullen van Aschera (Deuteronomy 16:21) af.

1) Altaren van de vreemden zijn altaren van heidense afgoden.

2) Onder de hoogten hebben wij te verstaan, de plaatsen, die tegen de Wet in, gebruikt werden, om daarop te offeren aan de Heere. Hieruit blijkt dus, dat het wel in de bedoeling n van Asa n later van zijn zoon Josafath heeft gelegen, om ook die onwettige hoogten weg te nemen, maar dat zij niet van het volk gedaan hebben kunnen krijgen, om hun bevelen in deze te gehoorzamen. Vandaar dan dat we in 1 Kings 14:14 lezen, dat de hoogten wel niet werden weggenomen. Niet, omdat Asa het niet bevolen had maar wegens de tegenstand of de onwilligheid van het volk.

Vers 3

3. Want hij nam, nadat hij eenmaal met de wijze van bestuur van zijn beide voorgangers gebroken had, de altaren van de vreemden 1), waarop men de afgoden geofferd had, en de hoogten 2) weg, en brak de voor Bal opgerichte beelden, en hieuw de bossen, de zullen van Aschera (Deuteronomy 16:21) af.

1) Altaren van de vreemden zijn altaren van heidense afgoden.

2) Onder de hoogten hebben wij te verstaan, de plaatsen, die tegen de Wet in, gebruikt werden, om daarop te offeren aan de Heere. Hieruit blijkt dus, dat het wel in de bedoeling n van Asa n later van zijn zoon Josafath heeft gelegen, om ook die onwettige hoogten weg te nemen, maar dat zij niet van het volk gedaan hebben kunnen krijgen, om hun bevelen in deze te gehoorzamen. Vandaar dan dat we in 1 Kings 14:14 lezen, dat de hoogten wel niet werden weggenomen. Niet, omdat Asa het niet bevolen had maar wegens de tegenstand of de onwilligheid van het volk.

Vers 4

4. En hij zei tot Juda, bij gelegenheid van een volksvergadering gelijk aan die, die hij 10 jaren later bijeenriep (2 Chronicles 15:9), dat zij de Heere, de God van hun vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod doen zouden, om Hem, de Heere, alleen te dienen (Deuteronomy 6:13; Deuteronomy 10:20). 5. Hij nam ook weg uit alle steden van Juda, zoals vroeger uit Jeruzalem, de hoogten van Bal en de zonnebeelden 1), die zich op de altaren daar bevonden (2 Chronicles 34:4): en het koninkrijk was voor hem stil, hij genoot gedurende de eerste 19 jaren van zijn heerschappij een ongestoorden vrede, welke rustige tijd hij niet beter meende te kunnen besteden dan tot het herstel van de ware godsdienst.

1) Zonnebeelden zijn de beelden bij de altaren van Bal opgericht en hem gewijd als de zonnegod. Men ziet het, dat Asa weer, na David en Salomo, in zijn eerste jaren, Juda niet alleen op zuivere theocratische wijze wil regeren, maar ook een ware reformatie beoogde, opdat de Heere weer in gunst op Zijn volk zou kunnen neerzien. Hij wil, dat zijn onderdanen de Heere zouden dienen en vrezen naar Zijn wet en Zijn geboden (2 Chronicles 14:4). Op dit laatste valt hier al de nadruk.

Vers 4

4. En hij zei tot Juda, bij gelegenheid van een volksvergadering gelijk aan die, die hij 10 jaren later bijeenriep (2 Chronicles 15:9), dat zij de Heere, de God van hun vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod doen zouden, om Hem, de Heere, alleen te dienen (Deuteronomy 6:13; Deuteronomy 10:20). 5. Hij nam ook weg uit alle steden van Juda, zoals vroeger uit Jeruzalem, de hoogten van Bal en de zonnebeelden 1), die zich op de altaren daar bevonden (2 Chronicles 34:4): en het koninkrijk was voor hem stil, hij genoot gedurende de eerste 19 jaren van zijn heerschappij een ongestoorden vrede, welke rustige tijd hij niet beter meende te kunnen besteden dan tot het herstel van de ware godsdienst.

1) Zonnebeelden zijn de beelden bij de altaren van Bal opgericht en hem gewijd als de zonnegod. Men ziet het, dat Asa weer, na David en Salomo, in zijn eerste jaren, Juda niet alleen op zuivere theocratische wijze wil regeren, maar ook een ware reformatie beoogde, opdat de Heere weer in gunst op Zijn volk zou kunnen neerzien. Hij wil, dat zijn onderdanen de Heere zouden dienen en vrezen naar Zijn wet en Zijn geboden (2 Chronicles 14:4). Op dit laatste valt hier al de nadruk.

Vers 6

6. Daartoe bouwde hij, gedurende deze tijd, om zijn land ook naar buiten te bevestigen, omdat hem uit Egypte een nieuwe inval dreigde, zoals ten tijde van Rehabeam (2 Chronicles 12:2) vaste steden in Juda (vgl. 2 Chronicles 11:5,: want het land was stil, en er was geen oorlog in die jaren tegen hem, omdat de Heere hem rust gaf.

Vers 6

6. Daartoe bouwde hij, gedurende deze tijd, om zijn land ook naar buiten te bevestigen, omdat hem uit Egypte een nieuwe inval dreigde, zoals ten tijde van Rehabeam (2 Chronicles 12:2) vaste steden in Juda (vgl. 2 Chronicles 11:5,: want het land was stil, en er was geen oorlog in die jaren tegen hem, omdat de Heere hem rust gaf.

Vers 7

7. Want hij zei, op een vergadering van zijn rijksstenden, die hij bijeenriep, toen hij deze bouwwerken voornemens was te beginnen, tot Juda: Laat ons deze steden, die ik u opgenoemd heb, bouwen, en muren daarom trekken, en torens, deuren en grendels op en aan de muren aanbrengen, terwijl het land nog is voor ons aangezicht, terwijl wij ons nog vrij daarin bewegen kunnen en vestingen daarin kunnen aanleggen naar welgevallen; want wij hebben de Heere, onze God, gezocht (2 Chronicles 14:4), wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons voor enige tijd rondom heen rust gegeven 1); er kon echter makkelijk een strijd op volgen, en hebben wij eerst de vijand in het land, dan is het te laat voor bouwen. Zo, terwijl de rijksstenden zijn voornemen ondersteunden en hem bij de uitvoering krachtig hielpen, bouwden zij en hadden hierin voorspoed, omdat geen enkele hinderpaal hen hierbij trof.

1) Asa erkende deze gift van de Vader van de lichten, en zo moeten wij ook dankbaar erkennen, de rust en de vrede, naar ziel en lichaam, of ten aanzien van onze huisgezinnen, en die van ons land, waarmee God ons zegenen mocht. De koning erkende deze rust als een gevolg van het zoeken, dienen en eren van God. Men weet bij bevinding, hoe goed het zij, de Heere te zoeken, omdat het ons de aangenaamste in- en uitwendige rust bezorgt, omdat in tegendeel het zoeken van de wereld met gedurige onrust, moeilijkheid, kwelling en verdriet gepaard gaat..

Vers 7

7. Want hij zei, op een vergadering van zijn rijksstenden, die hij bijeenriep, toen hij deze bouwwerken voornemens was te beginnen, tot Juda: Laat ons deze steden, die ik u opgenoemd heb, bouwen, en muren daarom trekken, en torens, deuren en grendels op en aan de muren aanbrengen, terwijl het land nog is voor ons aangezicht, terwijl wij ons nog vrij daarin bewegen kunnen en vestingen daarin kunnen aanleggen naar welgevallen; want wij hebben de Heere, onze God, gezocht (2 Chronicles 14:4), wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons voor enige tijd rondom heen rust gegeven 1); er kon echter makkelijk een strijd op volgen, en hebben wij eerst de vijand in het land, dan is het te laat voor bouwen. Zo, terwijl de rijksstenden zijn voornemen ondersteunden en hem bij de uitvoering krachtig hielpen, bouwden zij en hadden hierin voorspoed, omdat geen enkele hinderpaal hen hierbij trof.

1) Asa erkende deze gift van de Vader van de lichten, en zo moeten wij ook dankbaar erkennen, de rust en de vrede, naar ziel en lichaam, of ten aanzien van onze huisgezinnen, en die van ons land, waarmee God ons zegenen mocht. De koning erkende deze rust als een gevolg van het zoeken, dienen en eren van God. Men weet bij bevinding, hoe goed het zij, de Heere te zoeken, omdat het ons de aangenaamste in- en uitwendige rust bezorgt, omdat in tegendeel het zoeken van de wereld met gedurige onrust, moeilijkheid, kwelling en verdriet gepaard gaat..

Vers 8

8. Asa nu had een leger van driehonderd duizend uit Juda, rondas en spiesdragend, en tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild dragend en de boog spannend (1 Chronicles 8:40): al dezen, tezamen 580.000 man, waren kloeke helden.

Vers 8

8. Asa nu had een leger van driehonderd duizend uit Juda, rondas en spiesdragend, en tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild dragend en de boog spannend (1 Chronicles 8:40): al dezen, tezamen 580.000 man, waren kloeke helden.

Vers 9

9. En Zerah, de tweede koning van de 22ste dynastie, opvolger van Sisak, bij Manetha Osorchon I geheten (1 Kings 3:1), de Moor een Ethiopiër van geboorte, kwam in het jaar 944 v r Christus tegen hen, de in 2 Chronicles 14:8 beschreven leger van het rijk van Juda uit, met een leger, dat uit krijgers van alle volken van het ontzaglijke rijk, uit Egypte, Ethiopië en Lybië (2 Chronicles 16:8) samengesteld was, en een getal van duizend maal duizend 1) man bedroeg, en driehonderd wagens; en hij kwam tot Maresa toe, een van de door Rehabeam tegen Egypte aangelegde vestingen (2 Chronicles 11:8), zuidelijk van Eleutheropolis.

1) Duizend maal duizend is een uitdrukking, om een onnoemelijk groot aantal aan te duiden, waar van de juiste opgave niet gegeven kan worden.

Wat Zerah betreft, velen houden hem voor dezelfde, die bij Manetha Osorchon I genoemd wordt, terwijl anderen, zoals de bekende Egyptoloog Brugsch beweert, dat hij niet een Egyptisch, maar een Moors koning geweest is, die Egypte zegevierend is doorgetrokken.

Vers 9

9. En Zerah, de tweede koning van de 22ste dynastie, opvolger van Sisak, bij Manetha Osorchon I geheten (1 Kings 3:1), de Moor een Ethiopiër van geboorte, kwam in het jaar 944 v r Christus tegen hen, de in 2 Chronicles 14:8 beschreven leger van het rijk van Juda uit, met een leger, dat uit krijgers van alle volken van het ontzaglijke rijk, uit Egypte, Ethiopië en Lybië (2 Chronicles 16:8) samengesteld was, en een getal van duizend maal duizend 1) man bedroeg, en driehonderd wagens; en hij kwam tot Maresa toe, een van de door Rehabeam tegen Egypte aangelegde vestingen (2 Chronicles 11:8), zuidelijk van Eleutheropolis.

1) Duizend maal duizend is een uitdrukking, om een onnoemelijk groot aantal aan te duiden, waar van de juiste opgave niet gegeven kan worden.

Wat Zerah betreft, velen houden hem voor dezelfde, die bij Manetha Osorchon I genoemd wordt, terwijl anderen, zoals de bekende Egyptoloog Brugsch beweert, dat hij niet een Egyptisch, maar een Moors koning geweest is, die Egypte zegevierend is doorgetrokken.

Vers 10

10. Toen toog Asa tegen hem uit; en zij, de wederzijdse legers, stelden de slagorde in het dal Zefatha bij Maresa, in de schone opene dalvlakte, die van Eleutheropolis tot naar Maresa zich uitstrekt.

Vers 10

10. Toen toog Asa tegen hem uit; en zij, de wederzijdse legers, stelden de slagorde in het dal Zefatha bij Maresa, in de schone opene dalvlakte, die van Eleutheropolis tot naar Maresa zich uitstrekt.

Vers 11

11. En Asa, toen hij de slag beginnen zou, riep tot de Heere, zijn God, die hij tot dusver zo ijverig gediend had, en zei: Heere! het is niets bij U (1 Samuel 14:6 te helpen, hetzij de machtige, hetzij de krachteloze 1): help ons, o Heere, onze God! want wij steunen op U, en in Uw naam 2) zijn wij gekomen tegen deze menigte (2 Chronicles 20:12); o Heere! Gij zijt onze God, laat de sterfelijke mens tegen U niets vermogen; daarom vrezen wij ook niet, ofschoon wij veel zwakker zijn dan onze vijanden, indien Gij slechts met en voor ons strijdt.

1) Anderen, zoals Keil, vertalen: Niemand is nevens u, om te helpen tussen een machtige en een onmachtige. De zin is dan deze, dat het alleen God is, die de machteloze, de weinig vermogende tegen de sterkere de overwinning kan geven. Asa spreekt het hier daarom uit, dat hij al zijn hoop gezet heeft op de Heere, maar vraagt ook om diens machtige bescherming en hulp.

2) In Uw Naam, wil hier niet zeggen, op Uw bevel, maar, in vertrouwen, dat Gij het als uw zaak zult beschouwen, rekenend op Uw bijstand en Uw hulp. De koning van Juda zegt het hier uitdrukkelijk, dat hij de oorlog tegen de Moren beschouwt als een oorlog van de Heere en vast gelooft, dat God hem en zijn volk niet aan hun lot zal overlaten.

Vers 11

11. En Asa, toen hij de slag beginnen zou, riep tot de Heere, zijn God, die hij tot dusver zo ijverig gediend had, en zei: Heere! het is niets bij U (1 Samuel 14:6 te helpen, hetzij de machtige, hetzij de krachteloze 1): help ons, o Heere, onze God! want wij steunen op U, en in Uw naam 2) zijn wij gekomen tegen deze menigte (2 Chronicles 20:12); o Heere! Gij zijt onze God, laat de sterfelijke mens tegen U niets vermogen; daarom vrezen wij ook niet, ofschoon wij veel zwakker zijn dan onze vijanden, indien Gij slechts met en voor ons strijdt.

1) Anderen, zoals Keil, vertalen: Niemand is nevens u, om te helpen tussen een machtige en een onmachtige. De zin is dan deze, dat het alleen God is, die de machteloze, de weinig vermogende tegen de sterkere de overwinning kan geven. Asa spreekt het hier daarom uit, dat hij al zijn hoop gezet heeft op de Heere, maar vraagt ook om diens machtige bescherming en hulp.

2) In Uw Naam, wil hier niet zeggen, op Uw bevel, maar, in vertrouwen, dat Gij het als uw zaak zult beschouwen, rekenend op Uw bijstand en Uw hulp. De koning van Juda zegt het hier uitdrukkelijk, dat hij de oorlog tegen de Moren beschouwt als een oorlog van de Heere en vast gelooft, dat God hem en zijn volk niet aan hun lot zal overlaten.

Vers 12

12. En de Heere, zo'n gelovig, vertrouwend gebed ter ere van Zijn naam verhorend, plaagde 1) de Moren, sloeg hen als het ware met eigen hand (2 Chronicles 13:15), voor het aangezicht van Asa en voor het aangezicht van Juda; en de Moren vluchtten, niettegenstaande hun grote overmacht.

1) In het Hebreeën Wajiggoof. Het werkwoord kan wel betekenen, met een plaag bezoeken, zoals Exodus 7:25; Exodus 8:2, maar als het in een krijgsbericht gebruikt wordt, betekent het verslaan, op de vlucht slaan, en zo moet dan hier ook vertaald worden: De Heere sloeg de Moren op de vlucht. Door Asa op zijn smeken hulp te verlenen, Zijn Goddelijke bijstand te schenken, moesten de Moren de vlucht nemen. Daarom wordt ook in 2 Chronicles 14:13 het leger van Juda het leger van de Heere genoemd, als er staat: "Want zij waren verbroken voor de Heere en voor Zijn leger."

Vers 12

12. En de Heere, zo'n gelovig, vertrouwend gebed ter ere van Zijn naam verhorend, plaagde 1) de Moren, sloeg hen als het ware met eigen hand (2 Chronicles 13:15), voor het aangezicht van Asa en voor het aangezicht van Juda; en de Moren vluchtten, niettegenstaande hun grote overmacht.

1) In het Hebreeën Wajiggoof. Het werkwoord kan wel betekenen, met een plaag bezoeken, zoals Exodus 7:25; Exodus 8:2, maar als het in een krijgsbericht gebruikt wordt, betekent het verslaan, op de vlucht slaan, en zo moet dan hier ook vertaald worden: De Heere sloeg de Moren op de vlucht. Door Asa op zijn smeken hulp te verlenen, Zijn Goddelijke bijstand te schenken, moesten de Moren de vlucht nemen. Daarom wordt ook in 2 Chronicles 14:13 het leger van Juda het leger van de Heere genoemd, als er staat: "Want zij waren verbroken voor de Heere en voor Zijn leger."

Vers 13

13. Asa nu en het krijgsvolk, dat met hem was, joeg hen na tot Gerar toe, de Filistijnse stad in het uiterste zuiden van het land (Genesis 20:1); en zo velen vielen er van de Moren, de strijders van de Ethiopische koning (2 Chronicles 14:9),dat er voor hen geen hervatting was, dat zij zich niet meer in slagorde konden stellen; want zij waren verbroken voor de Heere en voor Zijn leger, de kinderen van Juda, die Hij zelf tot de zegepraal leidde; en zij, de kinderen van Juda, droegen zeer veel door, buit, daarvan.

Vers 13

13. Asa nu en het krijgsvolk, dat met hem was, joeg hen na tot Gerar toe, de Filistijnse stad in het uiterste zuiden van het land (Genesis 20:1); en zo velen vielen er van de Moren, de strijders van de Ethiopische koning (2 Chronicles 14:9),dat er voor hen geen hervatting was, dat zij zich niet meer in slagorde konden stellen; want zij waren verbroken voor de Heere en voor Zijn leger, de kinderen van Juda, die Hij zelf tot de zegepraal leidde; en zij, de kinderen van Juda, droegen zeer veel door, buit, daarvan.

Vers 14

14. En zij, Asa met het volk, dat bij hem was (2 Chronicles 14:13), sloegen alle steden rondom Gerar, welks Filistijnse bewoners zich bij het leger van Zerah hadden aangesloten; want de verschrikking 1) van de Heere was over hen, dat zij in het geheel geen tegenweer durfden bieden; en zij, de kinderen van Juda, beroofden al de steden daar, omdat veel door in deze was.

1) De verschrikking van de Heere wil zeggen, de vrees voor zijn Almacht, waardoor zij, niettegenstaande hun talrijk leger, het niet konden winnen van de kleine legermacht van Juda.

Vers 14

14. En zij, Asa met het volk, dat bij hem was (2 Chronicles 14:13), sloegen alle steden rondom Gerar, welks Filistijnse bewoners zich bij het leger van Zerah hadden aangesloten; want de verschrikking 1) van de Heere was over hen, dat zij in het geheel geen tegenweer durfden bieden; en zij, de kinderen van Juda, beroofden al de steden daar, omdat veel door in deze was.

1) De verschrikking van de Heere wil zeggen, de vrees voor zijn Almacht, waardoor zij, niettegenstaande hun talrijk leger, het niet konden winnen van de kleine legermacht van Juda.

Vers 15

15. En zij sloegen ook de tenten van het vee, de Nomadenstammen in de zuidelijk van Gerar gelegen woestijn, en voerden, als buit, weg schapen in menigte, en kamelen; en kwamen, van daar terugkerend, weer te Jeruzalem.

Vers 15

15. En zij sloegen ook de tenten van het vee, de Nomadenstammen in de zuidelijk van Gerar gelegen woestijn, en voerden, als buit, weg schapen in menigte, en kamelen; en kwamen, van daar terugkerend, weer te Jeruzalem.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile