Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Thessalonicenzen 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 THESSALONICENZEN 3

1 Thessalonians 3:1

PAULUS' BEZORGDHEID EN GEBED VOOR DE THESSALONICENSEN

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 THESSALONICENZEN 3

1 Thessalonians 3:1

PAULUS' BEZORGDHEID EN GEBED VOOR DE THESSALONICENSEN

Vers 1

1. Daarom, omdat wij volgens het gezegde in 1 Thessalonians 3:18 v. er zoveel belang in stelden, dat u in de waarheid blijft (John 17:11 v.), deze begeerte niet langer verdragen kunnend, om toch enig bericht over u te verkrijgen, hebben wij alles in het werk gesteld om iets van u te weten te komen. Zelfs hebben wij graag tot dat doel willen te Athene alleen gelaten worden (Acts 16:3 en "Ac 16:3, waar wij veel hadden vernomen van moeilijkheden, die u hadden getroffen (1 Thessalonians 2:14), maar zonder dat ons duidelijk werd hoe u zich temidden van die beproeving houden zou.

Vers 1

1. Daarom, omdat wij volgens het gezegde in 1 Thessalonians 3:18 v. er zoveel belang in stelden, dat u in de waarheid blijft (John 17:11 v.), deze begeerte niet langer verdragen kunnend, om toch enig bericht over u te verkrijgen, hebben wij alles in het werk gesteld om iets van u te weten te komen. Zelfs hebben wij graag tot dat doel willen te Athene alleen gelaten worden (Acts 16:3 en "Ac 16:3, waar wij veel hadden vernomen van moeilijkheden, die u hadden getroffen (1 Thessalonians 2:14), maar zonder dat ons duidelijk werd hoe u zich temidden van die beproeving houden zou.

Vers 2

2. En wij hebben gezonden Timothes, onze broeder (2 Corinthians 1:1) en Gods dienaar (2 Corinthians 6:4) en onze medearbeider in het Evangelie van Christus (Romans 16:21 Philippians 2:22), om u te versterken (Acts 15:32 Romans 1:11) en u te vermanen van uw geloof, dat u zich daaraan trouw vast zou houden.

De verdrukkingen en moeilijkheden, die de apostel, hun leraar, overkwamen, konden makkelijk het geloof van de zwakken hebben doen wankelen en hen kleinmoedig hebben gemaakt in hun heilige wandel, waartoe hij hen gebracht had, daarom zond hij uit wijsheid en liefde tijdig Timothes tot hen, zowel om hen in hun geloof te versterken en hen in hun vrees te vertroosten en om hen tegen de verzoekingen van de satan te wapenen. (GODGELEERD GENOOTSCHAP).

Vers 2

2. En wij hebben gezonden Timothes, onze broeder (2 Corinthians 1:1) en Gods dienaar (2 Corinthians 6:4) en onze medearbeider in het Evangelie van Christus (Romans 16:21 Philippians 2:22), om u te versterken (Acts 15:32 Romans 1:11) en u te vermanen van uw geloof, dat u zich daaraan trouw vast zou houden.

De verdrukkingen en moeilijkheden, die de apostel, hun leraar, overkwamen, konden makkelijk het geloof van de zwakken hebben doen wankelen en hen kleinmoedig hebben gemaakt in hun heilige wandel, waartoe hij hen gebracht had, daarom zond hij uit wijsheid en liefde tijdig Timothes tot hen, zowel om hen in hun geloof te versterken en hen in hun vrees te vertroosten en om hen tegen de verzoekingen van de satan te wapenen. (GODGELEERD GENOOTSCHAP).

Vers 3

3. a) Opdat niemand bewogen wordt om aan de verleidende macht van de verzoeker (1 Thessalonians 3:5) toe te geven in deze verdrukkingen, die u in gemeenschap met ons moet lijden (1 Thessalonians 1:6); want u weet zelf, sinds u het woord van Christus (Matthew 5:10, ; Matthew 10:21 v. 34 v. ; 16:24 v. kent, b) dat wij, Christenen, hiertoe gesteld zijn, dat wij om het rijk van God smaad en vervolging dragen (2 Timothy 3:12).

a) Ephesians 3:13 Philippians 1:14 b) Acts 14:22

Vers 3

3. a) Opdat niemand bewogen wordt om aan de verleidende macht van de verzoeker (1 Thessalonians 3:5) toe te geven in deze verdrukkingen, die u in gemeenschap met ons moet lijden (1 Thessalonians 1:6); want u weet zelf, sinds u het woord van Christus (Matthew 5:10, ; Matthew 10:21 v. 34 v. ; 16:24 v. kent, b) dat wij, Christenen, hiertoe gesteld zijn, dat wij om het rijk van God smaad en vervolging dragen (2 Timothy 3:12).

a) Ephesians 3:13 Philippians 1:14 b) Acts 14:22

Vers 4

4. Want ook toen wij bij u waren, voorspelden wij u, als degenen, die nooit met vleitaal hebben omgegaan (1 Thessalonians 2:5 John 13:19; John 14:29; John 16:1, dat wij verdrukt zouden worden (Acts 14:22), zoals ook geschied is, toen wij, uw leermeesters, van u werden verdreven (Acts 17:5 v.) en u, onze leerlingen, weet het nu uit eigen ervaring, sinds ook u allerlei smarten (1 Thessalonians 3:3) hebben getroffen Ac 17:10.

Een godsdienstig leven verschaft het allerhoogst inwendig genot, voor het tegenwoordige geeft het de alleraangenaamste verwachting van een onuitsprekelijke en volkomen gelukzaligheid hierna; maar het is niet voor het tegenwoordige een leven van uitwendige rust en vrede. Onze Zaligmaker en Zijn apostelen handelden oprecht met hun bekeerden. Zij probeerden de mensen niet te lokken met hun voor te houden de verwachtingen van wereldse voordelen, van heerschappij en grootheid, van rijkdommen of zinnelijke vermaken, van ongestoorde rust en vrede; maar zij hielden hun getrouw voor de zwarigheden en afschrikkingen, die zij moesten verwachten, als zij het Christelijk geloof omhelsden en daarin volhardden. Of de apostel het lijden, dat hij en zijn twee medearbeiders te Thessalonika zouden ontmoeten, door een profetische aandrijving, of uit zijn eigen verstand, door een nauwkeurige opmerking van de staat van de dingen voorspelde, is een zaak van geen belang om te weten; hij voorzag en voorspelde, dat zij kwalijk behandeld zouden worden, zoals ook gebeurde en de Christenen te Thessalonika wel wisten; zo'n verdrietelijkheid te voorzien en nochtans bedaard en onversaagd met de prediking van het Evangelie voort te varen, bewees een grote kloekmoedigheid en onverzettelijkheid. Dit de Thessalonicenzen te voorzeggen, strekte grotelijks tot voorbereiding van hun gemoederen tegen zo'n schok. Onze Zaligmaker had op gelijke manier Zijn discipelen voorbereid tegen Zijn eigen lijden en dood, anders zouden zij hierdoor zo grotelijks getroffen zijn, dat zij nauwelijks daaronder staande hadden kunnen blijven en Hem getrouw zijn gebleven (zie John 13:19).

Vers 4

4. Want ook toen wij bij u waren, voorspelden wij u, als degenen, die nooit met vleitaal hebben omgegaan (1 Thessalonians 2:5 John 13:19; John 14:29; John 16:1, dat wij verdrukt zouden worden (Acts 14:22), zoals ook geschied is, toen wij, uw leermeesters, van u werden verdreven (Acts 17:5 v.) en u, onze leerlingen, weet het nu uit eigen ervaring, sinds ook u allerlei smarten (1 Thessalonians 3:3) hebben getroffen Ac 17:10.

Een godsdienstig leven verschaft het allerhoogst inwendig genot, voor het tegenwoordige geeft het de alleraangenaamste verwachting van een onuitsprekelijke en volkomen gelukzaligheid hierna; maar het is niet voor het tegenwoordige een leven van uitwendige rust en vrede. Onze Zaligmaker en Zijn apostelen handelden oprecht met hun bekeerden. Zij probeerden de mensen niet te lokken met hun voor te houden de verwachtingen van wereldse voordelen, van heerschappij en grootheid, van rijkdommen of zinnelijke vermaken, van ongestoorde rust en vrede; maar zij hielden hun getrouw voor de zwarigheden en afschrikkingen, die zij moesten verwachten, als zij het Christelijk geloof omhelsden en daarin volhardden. Of de apostel het lijden, dat hij en zijn twee medearbeiders te Thessalonika zouden ontmoeten, door een profetische aandrijving, of uit zijn eigen verstand, door een nauwkeurige opmerking van de staat van de dingen voorspelde, is een zaak van geen belang om te weten; hij voorzag en voorspelde, dat zij kwalijk behandeld zouden worden, zoals ook gebeurde en de Christenen te Thessalonika wel wisten; zo'n verdrietelijkheid te voorzien en nochtans bedaard en onversaagd met de prediking van het Evangelie voort te varen, bewees een grote kloekmoedigheid en onverzettelijkheid. Dit de Thessalonicenzen te voorzeggen, strekte grotelijks tot voorbereiding van hun gemoederen tegen zo'n schok. Onze Zaligmaker had op gelijke manier Zijn discipelen voorbereid tegen Zijn eigen lijden en dood, anders zouden zij hierdoor zo grotelijks getroffen zijn, dat zij nauwelijks daaronder staande hadden kunnen blijven en Hem getrouw zijn gebleven (zie John 13:19).

Vers 5

5. Daarom, omdat ik volgens het eerste bericht van Timothes, dat te Athene tot mij gekomen is, wist dat u in verzoeking was, ook deze begeerte niet langer kunnende verdragen, niet langer in onwetendheid over uw gedrag kunnende zijn, wilde ik mij tot elke prijs daarover zekerheid verschaffen. Zo heb ik, wat in het bijzonder mij, Paulus (1 Thessalonians 2:18), aangaat, hem nog eens tot u gezonden, om uw geloof te verstaan, in hoeverre u nog daarin staat (1 Corinthians 16:13. 2 Corinthians 1:24), of niet misschien de verzoeker tot afval (1 Peter 5:8. 1 Corinthians 7:5 u verzocht zou hebben en, als dat werkelijk had plaats gehad, onze arbeid ijdel zou zijn (Philippians 2:16).

Met hetgeen de apostel hier schrijft, schijnt het bericht in Acts 17:14 v. en 18:5 niet overeen te komen. Volgens het laatste bericht liet namelijk de apostel, toen hij zich te Berea aan de vervolgingen van de Joden onttrok en door enige Christenen naar Athene geleid werd, Silas en Timotheus daar achter en gaf hier door de terugkerende geleiders hun de aanmaning, om ten snelste hem na te reizen en, hoewel ook niet reeds te Athene, kwamen zij toch te Corinthiërs werkelijk weer met hem samen. Dat intussen dit bericht een gaping bevat en het alleen het begin en het einde van de gebeurtenissen meedeelt en daarentegen de bijzondere omstandigheden, die tussen die beide liggen, buiten aanmerking laat, blijkt reeds vanzelf daaruit, dat Silas en Timotheus niet, zoals hun was gelast, te Athene, maar eerst te Corinthiërs met de apostel zich weer verenigden, terwijl toch van deze uitdrukkelijk wordt gezegd, dat hij hen te Athene wachtte, zonder dat tevens verklaard werd om welke reden die afwijking plaats greep. Vullen wij nu de gaping zo aan, dat aan dit bevel in Acts 17:15, dat de terugkerende geleiders van Paulus aan Silas en Timotheus naar Berea overbrachten, alleen door de laatsten gehoor is gegeven en deze tot de apostel te Athene is gekomen, terwijl de laatste door belangrijke redenen te Berea werd teruggehouden - dat verder Paulus, als hij van Timothes hoorde, die beproevingen over de jeugdige Christenen te Thessalonika waren gekomen en hij zich over hen beangst maakte, in plaats van Timothes bij zich te houden, hem over Berea tot de gemeente zond, om haar te versterken en te vermanen - dat Timothes, nadat hij zijn taak voor Thessalonika had volbracht, bij zijn terugkeren tot de apostel uit Berea Silas meebracht, in wiens gezelschap echter Paulus niet meer te Athene was, waar hij zo weinig instemming had gevonden, dat hij vroeger dan oorspronkelijk zijn voornemen was geweest, zich gedrongen zag om verder zijn weg te gaan, maar hem naar Korinthe moest nareizen, dan houdt meteen alle tegenspraak op tussen het bericht van Lukas en de plaats die voor ons ligt. Wij begrijpen zo ook waarom Paulus op onze plaats eerst (1 Thessalonians 3:1, 1 Thessalonians 3:2) in de eerste persoon meervoud spreekt ("wij - onze en later (in 1 Thessalonians 3:5) van zichzelf alleen Zeker is ook omdat (1 Thessalonians 3:1 v.) eigenlijk hij het alleen, die te Athene de hulp van Timothes missen wil en hem liever naar Thessalonika laat gaan, om berichten over de gemeente daar in te winnen, hoe zij zich temidden van de verzoeking hield; maar toch heeft aan deze gehele zaak Silas, die te Berea is achtergebleven, in zoverre ook deel, als deze waarschijnlijk door Timothes bij diens reis van Berea naar Athene de apostel bericht liet toekomen over de gevaarlijke stand van zaken te Thessalonika en hoe doelmatig het zou zijn, als Paulus ten eerste nog zijn helper afstond en Timothes tot de bedreigde gemeente zond. Om nu duidelijk te kennen te geven dat Silas ook daaraan deel had, hem zelfs de eer toekwam het initiatief daartoe te hebben gegeven, schrijft Paulus eerst in het meervoud, tot hij vervolgens over zijn persoon in het bijzonder gaat spreken, omdat inderdaad hij het in het bijzonder was, die het offer, van te Athene alleen gelaten te worden, moest brengen, hoewel hij daar de bijstand van een trouwe helper zozeer nodig had.

De zending naar Thessalonika was geen geringe taak voor de jonge Timothes (1 Corinthians 16:10 v. 1 Timothy 4:12); maar ook Paulus wist wijselijk juist deze te kiezen, die aan voorzichtigheid getrouwheid paarde, die zichzelf verloochende, zoals weinigen en alleen zocht wat van Christus was (Philippians 2:20). Het onderscheid van gaven is dienstig voor verschillende taak: niet allen kunnen stenen en blokken verwijderen, het is ook niet altijd gepast. Van onkruid reinigen en zorgvuldig nat maken heeft ook zijn tijd en er zijn dienaars nodig, die daartoe gaven bezitten.

Vers 5

5. Daarom, omdat ik volgens het eerste bericht van Timothes, dat te Athene tot mij gekomen is, wist dat u in verzoeking was, ook deze begeerte niet langer kunnende verdragen, niet langer in onwetendheid over uw gedrag kunnende zijn, wilde ik mij tot elke prijs daarover zekerheid verschaffen. Zo heb ik, wat in het bijzonder mij, Paulus (1 Thessalonians 2:18), aangaat, hem nog eens tot u gezonden, om uw geloof te verstaan, in hoeverre u nog daarin staat (1 Corinthians 16:13. 2 Corinthians 1:24), of niet misschien de verzoeker tot afval (1 Peter 5:8. 1 Corinthians 7:5 u verzocht zou hebben en, als dat werkelijk had plaats gehad, onze arbeid ijdel zou zijn (Philippians 2:16).

Met hetgeen de apostel hier schrijft, schijnt het bericht in Acts 17:14 v. en 18:5 niet overeen te komen. Volgens het laatste bericht liet namelijk de apostel, toen hij zich te Berea aan de vervolgingen van de Joden onttrok en door enige Christenen naar Athene geleid werd, Silas en Timotheus daar achter en gaf hier door de terugkerende geleiders hun de aanmaning, om ten snelste hem na te reizen en, hoewel ook niet reeds te Athene, kwamen zij toch te Corinthiërs werkelijk weer met hem samen. Dat intussen dit bericht een gaping bevat en het alleen het begin en het einde van de gebeurtenissen meedeelt en daarentegen de bijzondere omstandigheden, die tussen die beide liggen, buiten aanmerking laat, blijkt reeds vanzelf daaruit, dat Silas en Timotheus niet, zoals hun was gelast, te Athene, maar eerst te Corinthiërs met de apostel zich weer verenigden, terwijl toch van deze uitdrukkelijk wordt gezegd, dat hij hen te Athene wachtte, zonder dat tevens verklaard werd om welke reden die afwijking plaats greep. Vullen wij nu de gaping zo aan, dat aan dit bevel in Acts 17:15, dat de terugkerende geleiders van Paulus aan Silas en Timotheus naar Berea overbrachten, alleen door de laatsten gehoor is gegeven en deze tot de apostel te Athene is gekomen, terwijl de laatste door belangrijke redenen te Berea werd teruggehouden - dat verder Paulus, als hij van Timothes hoorde, die beproevingen over de jeugdige Christenen te Thessalonika waren gekomen en hij zich over hen beangst maakte, in plaats van Timothes bij zich te houden, hem over Berea tot de gemeente zond, om haar te versterken en te vermanen - dat Timothes, nadat hij zijn taak voor Thessalonika had volbracht, bij zijn terugkeren tot de apostel uit Berea Silas meebracht, in wiens gezelschap echter Paulus niet meer te Athene was, waar hij zo weinig instemming had gevonden, dat hij vroeger dan oorspronkelijk zijn voornemen was geweest, zich gedrongen zag om verder zijn weg te gaan, maar hem naar Korinthe moest nareizen, dan houdt meteen alle tegenspraak op tussen het bericht van Lukas en de plaats die voor ons ligt. Wij begrijpen zo ook waarom Paulus op onze plaats eerst (1 Thessalonians 3:1, 1 Thessalonians 3:2) in de eerste persoon meervoud spreekt ("wij - onze en later (in 1 Thessalonians 3:5) van zichzelf alleen Zeker is ook omdat (1 Thessalonians 3:1 v.) eigenlijk hij het alleen, die te Athene de hulp van Timothes missen wil en hem liever naar Thessalonika laat gaan, om berichten over de gemeente daar in te winnen, hoe zij zich temidden van de verzoeking hield; maar toch heeft aan deze gehele zaak Silas, die te Berea is achtergebleven, in zoverre ook deel, als deze waarschijnlijk door Timothes bij diens reis van Berea naar Athene de apostel bericht liet toekomen over de gevaarlijke stand van zaken te Thessalonika en hoe doelmatig het zou zijn, als Paulus ten eerste nog zijn helper afstond en Timothes tot de bedreigde gemeente zond. Om nu duidelijk te kennen te geven dat Silas ook daaraan deel had, hem zelfs de eer toekwam het initiatief daartoe te hebben gegeven, schrijft Paulus eerst in het meervoud, tot hij vervolgens over zijn persoon in het bijzonder gaat spreken, omdat inderdaad hij het in het bijzonder was, die het offer, van te Athene alleen gelaten te worden, moest brengen, hoewel hij daar de bijstand van een trouwe helper zozeer nodig had.

De zending naar Thessalonika was geen geringe taak voor de jonge Timothes (1 Corinthians 16:10 v. 1 Timothy 4:12); maar ook Paulus wist wijselijk juist deze te kiezen, die aan voorzichtigheid getrouwheid paarde, die zichzelf verloochende, zoals weinigen en alleen zocht wat van Christus was (Philippians 2:20). Het onderscheid van gaven is dienstig voor verschillende taak: niet allen kunnen stenen en blokken verwijderen, het is ook niet altijd gepast. Van onkruid reinigen en zorgvuldig nat maken heeft ook zijn tijd en er zijn dienaars nodig, die daartoe gaven bezitten.

Vers 6

6. Maar, zoals het nu met ons is, toen Timothes nu van jullie tot ons gekomen was (Hand. 18:5) en ons de goede boodschap gebracht had van uw geloof en liefde en dat u altijd goede gedachtenis van ons heeft, dat niet alleen een teken is van uw liefde jegens ons, maar ook van uw goed geweten tegenover ons, zeer begerig zijnde om ons weer te zien, zoals wij ook om jullie zeer verlangen (1 Thessalonians 2:17).

De brief is geschreven dadelijk na het terug-keren van Timothes; vandaar die frisse blijdschap en overvloeiende liefde.

Dat de apostel behalve hetgeen Timothes van haar geloof en haar liefde heeft meegedeeld, omdat deze beide, het geloof in standvastig volharden, de liefde in getrouwe aaneensluiting konden worden bewezen, uitdrukkelijk ook vermeldt wat hij van haar gezindheid jegens hem en Silvanus heeft meegedeeld, is te verklaren uit een bijzondere bezorgdheid, die hij zeker zal hebben gehad. Maar de gemeente is te midden van de smarten, waardoor zij is getroffen, evenmin van haar leraars als van haar geloof afgebracht.

Getrouwheid aan het Evangelie is natuurlijk verbonden met dankbare liefde jegens de verkondigers daarvan. Als het tussen leraars en hun vroegere toehoorders, wier geestelijke vaders zij zijn, na enige tijd zo gesteld is; dan is het goed: afvalligen kunnen niet met vreugde denken aan hun vroegere geestelijke vaders en verlangen niet hen weer te zien, omdat schaamte en vrees of zelfs een vijandige bitterheid het niet toelaten.

En ons de goede boodschap gebracht had van uw geloof en liefde. Van hun geloof, van de genade van het geloof, dat deze echt en van de juiste aard was, dat hun geloof zo ver daarvan kon geoordeeld worden, het geloof van Gods uitverkorenen en een even dierbaar was als het hunne; dat het een ongeveinsd, sterk, levendig, werkzaam en toenemend geloof was, of van de leer van het geloof, zoals die door hen aangenomen en omhelsd was, dat zij veel licht daarin hadden en naar de tijd grotelijks erin gevorderd waren, dat zij die vasthielden, vast daarin stonden en voor deze streden, niettegenstaande alle verdrukkingen, smaadheden en vervolgingen, die zij of in de apostelen zagen, of zelf daarom leden, en ook van de belijdenis van zowel de genade en de leer van het geloof, die zij vasthielden zonder te wankelen en in een reine belijdenis, dat echt een zeer goede boodschap was. Timothes bracht ook een goede boodschap van hun liefde, waardoor het geloof werkt; deze twee deugden worden altijd samen gevonden; zij worden in de ziel gewerkt door een en dezelfde hand en op dezelfde tijd; waar de een is daar is de andere en als de een bloeit en groeit dan ook de andere; en door deze deugd is gemeend de liefde tot God, tot Christus, tot Zijn waarheden, inzettingen, wegen, dienst en tot elkaar en zelfs tot alle mensen en deze liefde was zonder geveinsdheid in deugd en in waarheid, bestendig en vurig.

Vers 6

6. Maar, zoals het nu met ons is, toen Timothes nu van jullie tot ons gekomen was (Hand. 18:5) en ons de goede boodschap gebracht had van uw geloof en liefde en dat u altijd goede gedachtenis van ons heeft, dat niet alleen een teken is van uw liefde jegens ons, maar ook van uw goed geweten tegenover ons, zeer begerig zijnde om ons weer te zien, zoals wij ook om jullie zeer verlangen (1 Thessalonians 2:17).

De brief is geschreven dadelijk na het terug-keren van Timothes; vandaar die frisse blijdschap en overvloeiende liefde.

Dat de apostel behalve hetgeen Timothes van haar geloof en haar liefde heeft meegedeeld, omdat deze beide, het geloof in standvastig volharden, de liefde in getrouwe aaneensluiting konden worden bewezen, uitdrukkelijk ook vermeldt wat hij van haar gezindheid jegens hem en Silvanus heeft meegedeeld, is te verklaren uit een bijzondere bezorgdheid, die hij zeker zal hebben gehad. Maar de gemeente is te midden van de smarten, waardoor zij is getroffen, evenmin van haar leraars als van haar geloof afgebracht.

Getrouwheid aan het Evangelie is natuurlijk verbonden met dankbare liefde jegens de verkondigers daarvan. Als het tussen leraars en hun vroegere toehoorders, wier geestelijke vaders zij zijn, na enige tijd zo gesteld is; dan is het goed: afvalligen kunnen niet met vreugde denken aan hun vroegere geestelijke vaders en verlangen niet hen weer te zien, omdat schaamte en vrees of zelfs een vijandige bitterheid het niet toelaten.

En ons de goede boodschap gebracht had van uw geloof en liefde. Van hun geloof, van de genade van het geloof, dat deze echt en van de juiste aard was, dat hun geloof zo ver daarvan kon geoordeeld worden, het geloof van Gods uitverkorenen en een even dierbaar was als het hunne; dat het een ongeveinsd, sterk, levendig, werkzaam en toenemend geloof was, of van de leer van het geloof, zoals die door hen aangenomen en omhelsd was, dat zij veel licht daarin hadden en naar de tijd grotelijks erin gevorderd waren, dat zij die vasthielden, vast daarin stonden en voor deze streden, niettegenstaande alle verdrukkingen, smaadheden en vervolgingen, die zij of in de apostelen zagen, of zelf daarom leden, en ook van de belijdenis van zowel de genade en de leer van het geloof, die zij vasthielden zonder te wankelen en in een reine belijdenis, dat echt een zeer goede boodschap was. Timothes bracht ook een goede boodschap van hun liefde, waardoor het geloof werkt; deze twee deugden worden altijd samen gevonden; zij worden in de ziel gewerkt door een en dezelfde hand en op dezelfde tijd; waar de een is daar is de andere en als de een bloeit en groeit dan ook de andere; en door deze deugd is gemeend de liefde tot God, tot Christus, tot Zijn waarheden, inzettingen, wegen, dienst en tot elkaar en zelfs tot alle mensen en deze liefde was zonder geveinsdheid in deugd en in waarheid, bestendig en vurig.

Vers 7

7. Zo zijn wij daarom, broeders, over u (2 Corinthians 7:7) in al onze verdrukking en nood, die ons hier te Korinthe bezwaart (2 Corinthians 2:4), vertroost geworden door uw geloof, dat u zo trouw bewaard en zo heerlijk bevestigd heeft.

Vers 7

7. Zo zijn wij daarom, broeders, over u (2 Corinthians 7:7) in al onze verdrukking en nood, die ons hier te Korinthe bezwaart (2 Corinthians 2:4), vertroost geworden door uw geloof, dat u zo trouw bewaard en zo heerlijk bevestigd heeft.

Vers 8

8. Want nu leven wij weer op, nadat wij van te voren door onrust als gestorvenen waren Ac 18:5, als u vaststaat in de Heere en zonder twijfel ook verder vast zult staan (1 Corinthians 16:13).

Over hetgeen iemand bezwaart en drukt kan men getroost worden, zonder dat het ophoudt, als men namelijk een vreugde vindt die het leed overtreft (2 Corinthians 7:4). Dit was hier het geval. Zoals de apostel in de angst en de druk, waarin hij leefde, de zorg, dat de vrucht van zijn werk te Thessalonika ook verloren zou gaan, onverdraaglijk was geworden en hem geleid had tot het besluit om Timothes te zenden, opdat deze hem bericht zou geven, zo is nu diens aankomst vanwege het verblijdende bericht, dat hij bracht, Paulus en Silvanus tot vertroosting geworden in al hun verdrukking. De apostel spreekt dit uit, omdat hij niet zozeer wil voorkomen als gerust gesteld over de gemeente, als wel zijn vertroosting in eigen druk aan haar dank weten.

Wel hem, die de eer van God en de zaligheid van anderen zo ter harte gaat, dat hem het geloof van anderen echt ten troost is en die het leed, dat hij daarover ondervond, of ook ander leed, dat hij dragen moest, kon vergeten. O, wat een liefde moet in Paulus' hart voor zijn schapen zijn geweest, dat de goede boodschap hem zo levend kon maken! Hoe menigeen moet Jezus, die leeft, ook in dit opzicht het oordeel (Openbaring :1) in het geweten schrijven: "U heeft de naam, dat u leeft en u bent dood" - ongevoelig voor alles wat vreugde of bekommernis in u kon of moest opwekken.

Vers 8

8. Want nu leven wij weer op, nadat wij van te voren door onrust als gestorvenen waren Ac 18:5, als u vaststaat in de Heere en zonder twijfel ook verder vast zult staan (1 Corinthians 16:13).

Over hetgeen iemand bezwaart en drukt kan men getroost worden, zonder dat het ophoudt, als men namelijk een vreugde vindt die het leed overtreft (2 Corinthians 7:4). Dit was hier het geval. Zoals de apostel in de angst en de druk, waarin hij leefde, de zorg, dat de vrucht van zijn werk te Thessalonika ook verloren zou gaan, onverdraaglijk was geworden en hem geleid had tot het besluit om Timothes te zenden, opdat deze hem bericht zou geven, zo is nu diens aankomst vanwege het verblijdende bericht, dat hij bracht, Paulus en Silvanus tot vertroosting geworden in al hun verdrukking. De apostel spreekt dit uit, omdat hij niet zozeer wil voorkomen als gerust gesteld over de gemeente, als wel zijn vertroosting in eigen druk aan haar dank weten.

Wel hem, die de eer van God en de zaligheid van anderen zo ter harte gaat, dat hem het geloof van anderen echt ten troost is en die het leed, dat hij daarover ondervond, of ook ander leed, dat hij dragen moest, kon vergeten. O, wat een liefde moet in Paulus' hart voor zijn schapen zijn geweest, dat de goede boodschap hem zo levend kon maken! Hoe menigeen moet Jezus, die leeft, ook in dit opzicht het oordeel (Openbaring :1) in het geweten schrijven: "U heeft de naam, dat u leeft en u bent dood" - ongevoelig voor alles wat vreugde of bekommernis in u kon of moest opwekken.

Vers 9

9. Ik zeg niet teveel, toen ik zo-even de toestand van ons hart beschreef, als dat een nieuw, fris leven ons vervulde; want wat dankzegging, die met de grootheid van Zijn genade overeenstemde, kunnen wij voor God tot vergelding teruggevenvoor u (Psalms 116:12), vanwege al de blijdschap, waarmee wij ons omwille van u verblijden voor onze God, voor wiens aangezicht wij staan met dankzegging, gebed, uitstorting van het hart en vragen om raad (1 Kon. 17:1)?

Vers 9

9. Ik zeg niet teveel, toen ik zo-even de toestand van ons hart beschreef, als dat een nieuw, fris leven ons vervulde; want wat dankzegging, die met de grootheid van Zijn genade overeenstemde, kunnen wij voor God tot vergelding teruggevenvoor u (Psalms 116:12), vanwege al de blijdschap, waarmee wij ons omwille van u verblijden voor onze God, voor wiens aangezicht wij staan met dankzegging, gebed, uitstorting van het hart en vragen om raad (1 Kon. 17:1)?

Vers 10

10. a) Nacht en dag zeer overvloedig biddende tot God in een overstelpend gevoel van dankbaarheid, om uw aangezicht te mogen zien (1 Thessalonians 2:17) en door verdere persoonlijke werkzaamheid in leer en vermaning te volmaken (Colossians 1:24) hetgeen aan uw geloof ontbreekt, dat zeker nog het geval is (vgl. 1 Thessalonians 4:1, 1 Thessalonians 4:13; 1 Thessalonians 5:1. 1 Thessalonians 4:1. 1, 13).

a) Romans 1:10, Romans 1:11; Romans 15:23. 2 Timothy 1:4

De apostel weet de vertroosting, die hem in al zijn verdrukkingen daardoor ten deel geworden is, dat God zo'n geloof bij de Thessalonicensen werkt, niet met genoeg dank en in het algemeen niet anders te beantwoorden, dan met de gedurige en ernstige bede, van zijn kant daartoe te mogen medewerken, dat hun geloof nog volkomener wordt en tot dat doel hun aangezicht te mogen zien. Paulus wens en gebed is echter pas na enige jaren verhoord (in de herfst van 56 na Christus) (1 Timothy 1:3). Zo zijn dan Gods gedachten ook hoger dan die van een apostel. Zijn doel, om de Thessalonicensen te versterken, werd intussen door andere middelen, ook door zijn brieven, bereikt.

Vers 10

10. a) Nacht en dag zeer overvloedig biddende tot God in een overstelpend gevoel van dankbaarheid, om uw aangezicht te mogen zien (1 Thessalonians 2:17) en door verdere persoonlijke werkzaamheid in leer en vermaning te volmaken (Colossians 1:24) hetgeen aan uw geloof ontbreekt, dat zeker nog het geval is (vgl. 1 Thessalonians 4:1, 1 Thessalonians 4:13; 1 Thessalonians 5:1. 1 Thessalonians 4:1. 1, 13).

a) Romans 1:10, Romans 1:11; Romans 15:23. 2 Timothy 1:4

De apostel weet de vertroosting, die hem in al zijn verdrukkingen daardoor ten deel geworden is, dat God zo'n geloof bij de Thessalonicensen werkt, niet met genoeg dank en in het algemeen niet anders te beantwoorden, dan met de gedurige en ernstige bede, van zijn kant daartoe te mogen medewerken, dat hun geloof nog volkomener wordt en tot dat doel hun aangezicht te mogen zien. Paulus wens en gebed is echter pas na enige jaren verhoord (in de herfst van 56 na Christus) (1 Timothy 1:3). Zo zijn dan Gods gedachten ook hoger dan die van een apostel. Zijn doel, om de Thessalonicensen te versterken, werd intussen door andere middelen, ook door zijn brieven, bereikt.

Vers 11

11. Maar onze God en Vader (Galatians 1:4) zelf en onze Heere Jezus Christus, die de Satan in korte tijd onder onze voeten kan vertreden (Romans 16:20), richt onze weg tot u. Hij maakt de weg recht, opdat tot volvoering moge komen hetgeen wij ons hadden voorgenomen, waarbij de Satan ons tot hiertoe in de weg heeft gestaan (1 Thessalonians 2:18).

De apostel kan van zijn kant niets doen dan bidden: daarvan heeft hij in 1 Thessalonians 3:10 gesproken. Wat nu echter God van Zijn kant moet doen, is tweeërlei: 1) Hij moet "onze weg tot u richten", d. i. effen, recht maken, dan alleen blijft het niet bij plannen van onze kant alleen, die de satan verijdelt; en Hij moet 2) u, of wij komen of niet komen, versterken, want wij zijn toch niets anders dan de werktuigen om aan te vullen, als er nog iets ontbreekt aan uw geloof. Terwijl Paulus dit schrijft vloeit zijn innige geest niet alleen in de kamer, maar in de brief zelf over van gebed.

De apostel noemt niet alleen God als degene, die de weg tot de Thessalonicensen voor hem en zijn helpers effen moet maken, Hem voorstellend als degene, die voor ons beide is: God en Vader. Maar hij noemt daarnaast ook de Heer van de Christenen, Jezus Christus; en God de Vader en onze Heere Jezus Christus zijn voor hem nu niet in die zin twee, dat voor het werkwoord "richt" de meervoudige vorm nodig was, die twee zijn voor hem toch geen twee, maar slechts n Goddelijk wezen. Dat hij zo Jezus Christus niet ongenoemd laat, zal een dergelijke grond hebben, als wanneer hij later in 1 Thessalonians 3:13 omgekeerd, naast het "in de toekomst van onze Heere Jezus Christus" toch ook het "onze God en Vader" niet achterwege laat. Tegenover Christenen uit de heidenen was het gepast, zo opzettelijk op de voorgrond te plaatsen, dat alles wat God doet aan hen, voor wie Hij Vader in Christus Jezus is, ook het werk van Jezus is en dat omgekeerd in de openbaring van Jezus Christus God wordt geopenbaard en dus hij, tot wie Jezus komt, daardoor voor God wordt geplaatst.

De uitwendige omstandigheden worden in de Schrift gewoonlijk tot de Vader teruggevoerd; onze plaats wijst de gepastheid aan, om deze ook Christus voor te leggen.

Vers 11

11. Maar onze God en Vader (Galatians 1:4) zelf en onze Heere Jezus Christus, die de Satan in korte tijd onder onze voeten kan vertreden (Romans 16:20), richt onze weg tot u. Hij maakt de weg recht, opdat tot volvoering moge komen hetgeen wij ons hadden voorgenomen, waarbij de Satan ons tot hiertoe in de weg heeft gestaan (1 Thessalonians 2:18).

De apostel kan van zijn kant niets doen dan bidden: daarvan heeft hij in 1 Thessalonians 3:10 gesproken. Wat nu echter God van Zijn kant moet doen, is tweeërlei: 1) Hij moet "onze weg tot u richten", d. i. effen, recht maken, dan alleen blijft het niet bij plannen van onze kant alleen, die de satan verijdelt; en Hij moet 2) u, of wij komen of niet komen, versterken, want wij zijn toch niets anders dan de werktuigen om aan te vullen, als er nog iets ontbreekt aan uw geloof. Terwijl Paulus dit schrijft vloeit zijn innige geest niet alleen in de kamer, maar in de brief zelf over van gebed.

De apostel noemt niet alleen God als degene, die de weg tot de Thessalonicensen voor hem en zijn helpers effen moet maken, Hem voorstellend als degene, die voor ons beide is: God en Vader. Maar hij noemt daarnaast ook de Heer van de Christenen, Jezus Christus; en God de Vader en onze Heere Jezus Christus zijn voor hem nu niet in die zin twee, dat voor het werkwoord "richt" de meervoudige vorm nodig was, die twee zijn voor hem toch geen twee, maar slechts n Goddelijk wezen. Dat hij zo Jezus Christus niet ongenoemd laat, zal een dergelijke grond hebben, als wanneer hij later in 1 Thessalonians 3:13 omgekeerd, naast het "in de toekomst van onze Heere Jezus Christus" toch ook het "onze God en Vader" niet achterwege laat. Tegenover Christenen uit de heidenen was het gepast, zo opzettelijk op de voorgrond te plaatsen, dat alles wat God doet aan hen, voor wie Hij Vader in Christus Jezus is, ook het werk van Jezus is en dat omgekeerd in de openbaring van Jezus Christus God wordt geopenbaard en dus hij, tot wie Jezus komt, daardoor voor God wordt geplaatst.

De uitwendige omstandigheden worden in de Schrift gewoonlijk tot de Vader teruggevoerd; onze plaats wijst de gepastheid aan, om deze ook Christus voor te leggen.

Vers 12

12. En, of wij mogen komen of niet, de Heere vermeerdert u, bevordert uw groei uit en inwendig en maakt u overvloedig in de liefde jegens elkaar (1 Thessalonians 4:9 v.) en jegens allen, ook jegens uw nog ongelovige volksgenoten (2 Peter 1:7 Titus 3:2 v.), zoals ook wij zijn jegens u, namelijk rijk in liefde en dat reeds geweest zijn, toen ook u nog heidenen was.

Vers 12

12. En, of wij mogen komen of niet, de Heere vermeerdert u, bevordert uw groei uit en inwendig en maakt u overvloedig in de liefde jegens elkaar (1 Thessalonians 4:9 v.) en jegens allen, ook jegens uw nog ongelovige volksgenoten (2 Peter 1:7 Titus 3:2 v.), zoals ook wij zijn jegens u, namelijk rijk in liefde en dat reeds geweest zijn, toen ook u nog heidenen was.

Vers 13

13. Opdat Hij uw harten ten gevolge van dat overvloedige in de liefde versterkt, om al wat goed is te willen en te volbrengen (2 Thessalonians 2:17), om onberispelijk te zijn in heiligmaking (1 Kor. 1:8) voor onze God en Vader in de toekomst van onze Heere Jezus Christus, als Hij van de hemel verschijnt met al Zijn heilige, door die allen vergezeld (Zechariah 14:5 Matthew 16:27; Matthew 25:31. 2 Thessalonians 1:7, 2 Thessalonians 1:10

Van de wens om naar Thessalonika terug te keren klimt Paulus op tot de wens om hetgeen nodig is voor Christus terugkomst ten oordeel, terwijl hij deze nieuwe wens daardoor van de vorige afscheidt, dat hij deze zijn bijzonder onderwerp "de Heere" geeft. Wat nu de lezers voor God de Vader nodig is, als de Heere Jezus Christus komt, dat bidt de apostel hun toe met de woorden: "de Heere vermeerdert u en maakt u overvloedig in de liefde jegens elkaar en jegens allen, zoals wij ook zijn jegens u". Om te volmaken wat aan hun geloof ontbrak en hen volkomener te maken, dat was het, waarom hij het richten van zijn weg naar Thessalonika begeerde en, opdat zij in het geloof staan, daartoe zal rijkere lering nodig zijn, maar de liefde, deze vrucht van het geloof, moet de Heere, die zij dienen, in hen werken; daarom drukt hij hier vooral op de groei in de liefde. Weliswaar bedoelt hij hier niet slechts de liefde tot de Christelijke broeders, maar ook jegens de mensen in het algemeen en herinnert hij door de bijvoeging: "zoals wij ook zijn jegens u", aan de liefde van hem en zijn ambtgenoten voor hen, terwijl hij die liefde nader bepaalt als een tot alle mensen, niet slechts als een, die de Christelijke broeders omvat, waarvoor zijn liefde tot hen inderdaad voor hen ten voorbeeld kan zijn. Hij heeft hen toch niet eerst nu lief, nadat zij zijn broeders in Christus zijn geworden, maar zij zouden dat niet zijn geworden als hij hen niet te voren als mensen had liefgehad. Wanneer de Heere zo de Thessalonicensen rijk maakt in liefde jegens elkaar en jegens alle mensen, kwamen hun harten daardoor tot een vastheid, om niets te willen wat tegen Gods wil is, zodat zij niet slechts ten opzichte van hun uitwendig handelen, maar hun harten zelfs bij Christus' terugkomst onberispelijk zijn zullen. Bij "in heiligmaking" voegt de apostel het "onberispelijk", om hun staat niet slechts met ontkenning, maar ook met bevestiging uit te drukken en bij het geheel "onberispelijk in heiligmaking" voegt hij nog het "voor onze God en Vader", om uit te drukken wat een onberispelijkheid hij eist, namelijk een, die voor Gods ogen kon bestaan. Het tijdpunt, waarop zij dus onberispelijk worden bevonden, is de dag van de wederverschijning van de Heere, waarop zij volgens 1 Thessalonians 1:10 1 Thessalonians 1:1Th wachten en hopen.

Vers 13

13. Opdat Hij uw harten ten gevolge van dat overvloedige in de liefde versterkt, om al wat goed is te willen en te volbrengen (2 Thessalonians 2:17), om onberispelijk te zijn in heiligmaking (1 Kor. 1:8) voor onze God en Vader in de toekomst van onze Heere Jezus Christus, als Hij van de hemel verschijnt met al Zijn heilige, door die allen vergezeld (Zechariah 14:5 Matthew 16:27; Matthew 25:31. 2 Thessalonians 1:7, 2 Thessalonians 1:10

Van de wens om naar Thessalonika terug te keren klimt Paulus op tot de wens om hetgeen nodig is voor Christus terugkomst ten oordeel, terwijl hij deze nieuwe wens daardoor van de vorige afscheidt, dat hij deze zijn bijzonder onderwerp "de Heere" geeft. Wat nu de lezers voor God de Vader nodig is, als de Heere Jezus Christus komt, dat bidt de apostel hun toe met de woorden: "de Heere vermeerdert u en maakt u overvloedig in de liefde jegens elkaar en jegens allen, zoals wij ook zijn jegens u". Om te volmaken wat aan hun geloof ontbrak en hen volkomener te maken, dat was het, waarom hij het richten van zijn weg naar Thessalonika begeerde en, opdat zij in het geloof staan, daartoe zal rijkere lering nodig zijn, maar de liefde, deze vrucht van het geloof, moet de Heere, die zij dienen, in hen werken; daarom drukt hij hier vooral op de groei in de liefde. Weliswaar bedoelt hij hier niet slechts de liefde tot de Christelijke broeders, maar ook jegens de mensen in het algemeen en herinnert hij door de bijvoeging: "zoals wij ook zijn jegens u", aan de liefde van hem en zijn ambtgenoten voor hen, terwijl hij die liefde nader bepaalt als een tot alle mensen, niet slechts als een, die de Christelijke broeders omvat, waarvoor zijn liefde tot hen inderdaad voor hen ten voorbeeld kan zijn. Hij heeft hen toch niet eerst nu lief, nadat zij zijn broeders in Christus zijn geworden, maar zij zouden dat niet zijn geworden als hij hen niet te voren als mensen had liefgehad. Wanneer de Heere zo de Thessalonicensen rijk maakt in liefde jegens elkaar en jegens alle mensen, kwamen hun harten daardoor tot een vastheid, om niets te willen wat tegen Gods wil is, zodat zij niet slechts ten opzichte van hun uitwendig handelen, maar hun harten zelfs bij Christus' terugkomst onberispelijk zijn zullen. Bij "in heiligmaking" voegt de apostel het "onberispelijk", om hun staat niet slechts met ontkenning, maar ook met bevestiging uit te drukken en bij het geheel "onberispelijk in heiligmaking" voegt hij nog het "voor onze God en Vader", om uit te drukken wat een onberispelijkheid hij eist, namelijk een, die voor Gods ogen kon bestaan. Het tijdpunt, waarop zij dus onberispelijk worden bevonden, is de dag van de wederverschijning van de Heere, waarop zij volgens 1 Thessalonians 1:10 1 Thessalonians 1:1Th wachten en hopen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Thessalonians 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-thessalonians-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile