Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 27

1 Samuel 27:1.

DAVID TE ZIKLAG.

I. 1 Samuel 27:1-1 Samuel 27:7. David, vrezende nog tenslotte in de handen van Saul te vallen, verlaat met de zijnen het vaderland en begeeft zich tot de koning van de Filistijnen, tot Achis van Gath; van hem ontvangt hij op zijn bede een eigen stad tot woonplaats, namelijk Ziklag in het zuiden van Juda. Hij vertoeft 1 jaar en 4 maanden in het land van de Filistijnen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 27

1 Samuel 27:1.

DAVID TE ZIKLAG.

I. 1 Samuel 27:1-1 Samuel 27:7. David, vrezende nog tenslotte in de handen van Saul te vallen, verlaat met de zijnen het vaderland en begeeft zich tot de koning van de Filistijnen, tot Achis van Gath; van hem ontvangt hij op zijn bede een eigen stad tot woonplaats, namelijk Ziklag in het zuiden van Juda. Hij vertoeft 1 jaar en 4 maanden in het land van de Filistijnen.

Vers 1

1. David nu zei, hoewel hij voor het ogenblik van het najagen door zijn vervolger weer vrij geworden was (26:25), in zijn hart, omdat hij de veranderlijkheid van de koning en de invloed, die de lasteraars op hem uitoefenden, kende: Nu zal ik nog een van de dagen door Sauls hand omkomen, 1) wanneer ik langer in het land blijf; mij is niet beter, dan dat ik haastig ontkom in het land van de Filistijnen opdat Saul van mij de hoop verlieze, om mij meer te zoeken in het gehele gebied van Israël, zo zal ik ontkomen uit zijn hand, 2) want de Filistijnen, die steeds in strijd met Israël zijn, zullen mij aan hem niet uitleveren.

1) Er is groter gevaar, wanneer onze vijanden vriendelijk zijn en zich schijnbaar met ons verzoend hebben, dan wanneer zij openlijk tegen ons opstaan..

Is dit diezelfde man, die nog kort tevoren de spies en waterfles uit Sauls tent heeft gehaald? Het is dezelfde man, maar waar wij hem toen zagen op de hoogte van het geloof, daar aanschouwen wij hem hier als verzonken in de moerassen van twijfel en kleingeloof. David in zijn grootheid en kleinheid is voor ons een beeld van de gelovige, hetzij de genade hem ondersteunt, hetzij deze haar gevoelige invloeden niet doet ervaren..

2) Hieruit blijkt deels, hoe de godvruchtigsten zelfs aan grote zwakheden onderworpen zijn, en hoe nodig het is, dat men Gods genade en Zijn bescherming en hulp dagelijks, ja, gedurig zoekt; deels, hoe God hierdoor Zijn eigen raad volbrengen wilde in David af te trekken van de Israëlieten, opdat Saul met hen zou vallen, door de hand van de Filistijnen, zonder dat men David iets kon verwijten, vermits hij op die tijd afwezig was en in ballingschap..

Vers 1

1. David nu zei, hoewel hij voor het ogenblik van het najagen door zijn vervolger weer vrij geworden was (26:25), in zijn hart, omdat hij de veranderlijkheid van de koning en de invloed, die de lasteraars op hem uitoefenden, kende: Nu zal ik nog een van de dagen door Sauls hand omkomen, 1) wanneer ik langer in het land blijf; mij is niet beter, dan dat ik haastig ontkom in het land van de Filistijnen opdat Saul van mij de hoop verlieze, om mij meer te zoeken in het gehele gebied van Israël, zo zal ik ontkomen uit zijn hand, 2) want de Filistijnen, die steeds in strijd met Israël zijn, zullen mij aan hem niet uitleveren.

1) Er is groter gevaar, wanneer onze vijanden vriendelijk zijn en zich schijnbaar met ons verzoend hebben, dan wanneer zij openlijk tegen ons opstaan..

Is dit diezelfde man, die nog kort tevoren de spies en waterfles uit Sauls tent heeft gehaald? Het is dezelfde man, maar waar wij hem toen zagen op de hoogte van het geloof, daar aanschouwen wij hem hier als verzonken in de moerassen van twijfel en kleingeloof. David in zijn grootheid en kleinheid is voor ons een beeld van de gelovige, hetzij de genade hem ondersteunt, hetzij deze haar gevoelige invloeden niet doet ervaren..

2) Hieruit blijkt deels, hoe de godvruchtigsten zelfs aan grote zwakheden onderworpen zijn, en hoe nodig het is, dat men Gods genade en Zijn bescherming en hulp dagelijks, ja, gedurig zoekt; deels, hoe God hierdoor Zijn eigen raad volbrengen wilde in David af te trekken van de Israëlieten, opdat Saul met hen zou vallen, door de hand van de Filistijnen, zonder dat men David iets kon verwijten, vermits hij op die tijd afwezig was en in ballingschap..

Vers 2

2. Toen maakte zich David op, zonder vooraf door de hogepriester of een profeet (22:5) God om raad te vragen, en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot Achis, de zoon van Maoch (= verdrukking) of Macha (1 Kings 2:39), de koning van Gath, dezelfde, tot wie hij reeds vroeger zijn toevlucht genomen had (21:10), want sedert die tijd waren er 8 jaar verlopen, en Achis was toen reeds geneigd geweest, hem bij zich te behouden, hadden zijn hovelingen hem niet opgezet.

Het was niets anders, dan het ontvluchten van zijn kruis, dat David tot deze stap bewoog, hij was dat dag en nacht rusteloos voortgezet omzwerven moe en verlangde naar meer rustige en stille dagen. Dit ontvluchten van zijn kruis ontstond weer uit gebrek aan vertrouwen op de Heere en uit kleingeloof; zijn geloof was niet te vergelijken met de helderen glans van de dag, maar slechts met het morgenlicht, dat nog met duisternis vermengd is. En welke trouwe navolgers heeft David aan ons in het ontvluchten en schuwen van het kruis? Ieder mens is een tegenzin tegen kruis en lijden aangeboren; hij wil slechts altijd genieten, zich verheugen, overvloed hebben en gelukkig zijn, en meent, dat dit alleen "leven" kan heten. Komen dan dagen, die aan vlees en bloed niet bevallen, zo zoekt hij de last af te schudden en zijn macht te bestrijden; of, wanneer dit onmogelijk is, die tenminste te ontvluchten. Dwaze mensen! het kruis is een genade van God en gij werpt God Zijn gave voor de voeten en wilt haar niet? Het kruis komt van de hemel en leidt naar de hemel en gij wilt liever met uw denken en genieten op aarde blijven? Het kruis weet u overal te vinden, het gaat u na, waar gij ook gaat, ook over bergen en rivieren en zeeën: geen plaats is zo ver, waar het u niet bereiken kan; en gij beeldt u in, het te kunnen ontvluchten? O vlucht niet, staat stil voor de Heere: ge vlucht slechts van kleiner in groter lijden en uit uiterlijke nood in innerlijke verzoeking.

Wij kunnen met zeggen, dat David tegen de duidelijke aanwijzing van de Heere heeft gehandeld, toen hij opnieuw naar Gath uitweek. Zijn handelwijze bleef eigenmachtig en was de vrucht van ongeloof en gemis aan geloofsvertrouwen..

Vers 2

2. Toen maakte zich David op, zonder vooraf door de hogepriester of een profeet (22:5) God om raad te vragen, en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot Achis, de zoon van Maoch (= verdrukking) of Macha (1 Kings 2:39), de koning van Gath, dezelfde, tot wie hij reeds vroeger zijn toevlucht genomen had (21:10), want sedert die tijd waren er 8 jaar verlopen, en Achis was toen reeds geneigd geweest, hem bij zich te behouden, hadden zijn hovelingen hem niet opgezet.

Het was niets anders, dan het ontvluchten van zijn kruis, dat David tot deze stap bewoog, hij was dat dag en nacht rusteloos voortgezet omzwerven moe en verlangde naar meer rustige en stille dagen. Dit ontvluchten van zijn kruis ontstond weer uit gebrek aan vertrouwen op de Heere en uit kleingeloof; zijn geloof was niet te vergelijken met de helderen glans van de dag, maar slechts met het morgenlicht, dat nog met duisternis vermengd is. En welke trouwe navolgers heeft David aan ons in het ontvluchten en schuwen van het kruis? Ieder mens is een tegenzin tegen kruis en lijden aangeboren; hij wil slechts altijd genieten, zich verheugen, overvloed hebben en gelukkig zijn, en meent, dat dit alleen "leven" kan heten. Komen dan dagen, die aan vlees en bloed niet bevallen, zo zoekt hij de last af te schudden en zijn macht te bestrijden; of, wanneer dit onmogelijk is, die tenminste te ontvluchten. Dwaze mensen! het kruis is een genade van God en gij werpt God Zijn gave voor de voeten en wilt haar niet? Het kruis komt van de hemel en leidt naar de hemel en gij wilt liever met uw denken en genieten op aarde blijven? Het kruis weet u overal te vinden, het gaat u na, waar gij ook gaat, ook over bergen en rivieren en zeeën: geen plaats is zo ver, waar het u niet bereiken kan; en gij beeldt u in, het te kunnen ontvluchten? O vlucht niet, staat stil voor de Heere: ge vlucht slechts van kleiner in groter lijden en uit uiterlijke nood in innerlijke verzoeking.

Wij kunnen met zeggen, dat David tegen de duidelijke aanwijzing van de Heere heeft gehandeld, toen hij opnieuw naar Gath uitweek. Zijn handelwijze bleef eigenmachtig en was de vrucht van ongeloof en gemis aan geloofsvertrouwen..

Vers 3

3. En David bleef 1) bij Achis die hem gastvrij in zijn hoofdstad opnam, te Gath, hij en zijn mannen, een ieder met zijn huis, met zijn familie; David met zijn beide vrouwen (25:42vv.)Ahinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl de vrouw van Nabal, de Karmelitische.

1) Waar hier gezegd wordt, dat David blijft bij Achis te Gath, hij zelf en zijn mannen, zijn huis en zijn twee vrouwen, daaruit blijkt tevens de verwonderlijke genade van God, die de harten van de Filistijnen gebogen heeft, opdat zij David en de zijnen vriendelijk zouden ontvangen. Het is toch niet waarschijnlijk, dat zij vergeten hadden, het lied, dat door de meisjes en de vrouwen was gezongen: dat Saul zijn duizenden, maar David zijn tienduizenden had verslagen, en genoeg hadden zij het kunnen weten, welke verliezen David hun had toegebracht. En daarom kon het niet anders, of zij hadden zware grieven tegen hem en hem liever duizend zwaarden op de keel gezet. Waarom wij moeten erkennen, dat het een daad is van de Goddelijke Voorzienigheid, dat David bij die mensen genade heeft gevonden, die alle liever vreselijk tegen hem hadden gewoed. Maar dit doet de Heilige Schrift dikwijls uitkomen, dat God de harten van de mensen buigt naar Zijn wil, en wel die van de goddelozen, en alzo de toorn van de leeuwen zo breekt, dat zij in lammeren worden veranderd niet wel zo, dat zij voor altijd hun natuur veranderen, maar meer, dat Hij hun woede en toorn tegen de Zijnen tempert en bedwingt..

Vers 3

3. En David bleef 1) bij Achis die hem gastvrij in zijn hoofdstad opnam, te Gath, hij en zijn mannen, een ieder met zijn huis, met zijn familie; David met zijn beide vrouwen (25:42vv.)Ahinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl de vrouw van Nabal, de Karmelitische.

1) Waar hier gezegd wordt, dat David blijft bij Achis te Gath, hij zelf en zijn mannen, zijn huis en zijn twee vrouwen, daaruit blijkt tevens de verwonderlijke genade van God, die de harten van de Filistijnen gebogen heeft, opdat zij David en de zijnen vriendelijk zouden ontvangen. Het is toch niet waarschijnlijk, dat zij vergeten hadden, het lied, dat door de meisjes en de vrouwen was gezongen: dat Saul zijn duizenden, maar David zijn tienduizenden had verslagen, en genoeg hadden zij het kunnen weten, welke verliezen David hun had toegebracht. En daarom kon het niet anders, of zij hadden zware grieven tegen hem en hem liever duizend zwaarden op de keel gezet. Waarom wij moeten erkennen, dat het een daad is van de Goddelijke Voorzienigheid, dat David bij die mensen genade heeft gevonden, die alle liever vreselijk tegen hem hadden gewoed. Maar dit doet de Heilige Schrift dikwijls uitkomen, dat God de harten van de mensen buigt naar Zijn wil, en wel die van de goddelozen, en alzo de toorn van de leeuwen zo breekt, dat zij in lammeren worden veranderd niet wel zo, dat zij voor altijd hun natuur veranderen, maar meer, dat Hij hun woede en toorn tegen de Zijnen tempert en bedwingt..

Vers 5

5. En David zei tot Achis, nadat hij enige tijd met de zijnen te Gath vertoeft had, en zich daar hoe langer hoe meer benauwd voelde, het meest, omdat hij zijn godsdienst niet ongestoord kon uitoefenen (26:19), deels ook, omdat de medevorsten van Achis hem met wantrouwende ogen aanzagen (29:3vv.): Indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, men geve mij een plaats in een van de kleinere steden van het land, dat ik daar woon: want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen, 1) hoe kan ik, die uw knecht ben, als een tweede koning naast u hier blijven?

1) Om Achis gemakkelijk te kunnen bewegen, aan zijn wens te voldoen, stelt David het voor, dat het is om het belang van de koning zelf. Dit was natuurlijk ook zo. Het was voor Achis eerder een last dan een genot David met 600 man bij zich te hebben. David verbergt echter het ware doel. Het was hem te eng in Gath. Hij kon er de Heere niet dienen, zoals hij dit wenste en moest ieder ogenblik vrezen, dat de gezindheid van de koning ten ongunste zou veranderen, op aanblazen van zijn hovelingen. Want al was Achis hem gunstig, de hovelingen niet, zoals duidelijk genoeg blijkt uit het vervolg van de geschiedenis. Woonde David nu in een besloten stad, dan kon hij op tegenweer bedacht zijn en zich met de zijnen tegen een onverhoedse aanval verdedigen. Ook nu neigt God het hart van de koning, om Zijn knecht ter wille te zijn..

Vers 5

5. En David zei tot Achis, nadat hij enige tijd met de zijnen te Gath vertoeft had, en zich daar hoe langer hoe meer benauwd voelde, het meest, omdat hij zijn godsdienst niet ongestoord kon uitoefenen (26:19), deels ook, omdat de medevorsten van Achis hem met wantrouwende ogen aanzagen (29:3vv.): Indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, men geve mij een plaats in een van de kleinere steden van het land, dat ik daar woon: want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen, 1) hoe kan ik, die uw knecht ben, als een tweede koning naast u hier blijven?

1) Om Achis gemakkelijk te kunnen bewegen, aan zijn wens te voldoen, stelt David het voor, dat het is om het belang van de koning zelf. Dit was natuurlijk ook zo. Het was voor Achis eerder een last dan een genot David met 600 man bij zich te hebben. David verbergt echter het ware doel. Het was hem te eng in Gath. Hij kon er de Heere niet dienen, zoals hij dit wenste en moest ieder ogenblik vrezen, dat de gezindheid van de koning ten ongunste zou veranderen, op aanblazen van zijn hovelingen. Want al was Achis hem gunstig, de hovelingen niet, zoals duidelijk genoeg blijkt uit het vervolg van de geschiedenis. Woonde David nu in een besloten stad, dan kon hij op tegenweer bedacht zijn en zich met de zijnen tegen een onverhoedse aanval verdedigen. Ook nu neigt God het hart van de koning, om Zijn knecht ter wille te zijn..

Vers 6

6. Toen gaf hem Achis, die misschien vreesde, dat zijn koninklijk aanzien zou lijden, als David langer bij hem bleef, op die dag Ziklag, 1) (= uitstorting van een fontein); daarom, ten gevolge van deze schenking, is Ziklag van de koningen van Juda geweest tot op deze dag.

1) Ziklag lag in het westelijk gedeelte van het zuiden van het land van de Filistijnen: nauwkeuriger is de ligging niet te bepalen (Joshua 15:31). Oorspronkelijk behoorde zij tot de stam Simeon (Joshua 19:5). De Filistijnen hadden haar kort geleden veroverd, nu was zij door de bewoners verlaten. Deze stad ontving David niet slechts als woonplaats, maar als een blijvend bezit, omdat Achis die held aan zich wilde verbinden..

Vers 6

6. Toen gaf hem Achis, die misschien vreesde, dat zijn koninklijk aanzien zou lijden, als David langer bij hem bleef, op die dag Ziklag, 1) (= uitstorting van een fontein); daarom, ten gevolge van deze schenking, is Ziklag van de koningen van Juda geweest tot op deze dag.

1) Ziklag lag in het westelijk gedeelte van het zuiden van het land van de Filistijnen: nauwkeuriger is de ligging niet te bepalen (Joshua 15:31). Oorspronkelijk behoorde zij tot de stam Simeon (Joshua 19:5). De Filistijnen hadden haar kort geleden veroverd, nu was zij door de bewoners verlaten. Deze stad ontving David niet slechts als woonplaats, maar als een blijvend bezit, omdat Achis die held aan zich wilde verbinden..

Vers 7

7. Het getal nu van de dagen, die David in het land van de Filistijnen woonde, tot hij na Sauls dood naar Hebron verhuisde en daar koning over Juda werd (2 Samuel 2:1vv.), was n jaar en vier maanden.

Gedurende deze tijd liepen altijd meerdere dappere en aanzienlijke mannen uit de verschillende stammen van Israël tot hem over, zelfs van Sauls bloedverwanten, zoals ons in 1 Chronicles 12:1 vermeld wordt. Zijn leger werd daar hoe langer hoe meer een eigenlijk leger van God (1 Chronicles 12:22). Wat werkelijk een Israëlitisch hart had maakte zich van het onder Saul steeds zieker geworden staatslichaam los en nam de toevlucht tot David. Terwijl toch het gehele volksbestaan van Israël dreigde teniet te gaan door uiterlijke en innerlijke vijanden, droeg David de kracht van het volksbewustzijn zo krachtig en rein in zich, dat men mocht vertrouwen, dat hij de vervallen gemeente zou herstellen en tot een nieuwe trap van grootheid en heerlijkheid zou verheffen..

II. 1 Samuel 27:8-1 Samuel 27:12. Van Ziklag onderneemt David met zijn mannen verschillende strijdtochten tegen de volksstammen, die tegen Israël vijandig zijn en aan het zuiden van Kanan grenzen; hij maakt rijke buit. Tegen Achis houdt hij zich, alsof hij tegen zijn eigen stamgenoten en hun bondgenoten streed om vertrouwen en gunst hij de koning te verwerven. Opdat deze niet door vluchtelingen de ware stand van zaken vernemen zou, doodt hij mannen en vrouwen onder de beoorloogde volken, een ieder, die hem in handen valt.

Vers 7

7. Het getal nu van de dagen, die David in het land van de Filistijnen woonde, tot hij na Sauls dood naar Hebron verhuisde en daar koning over Juda werd (2 Samuel 2:1vv.), was n jaar en vier maanden.

Gedurende deze tijd liepen altijd meerdere dappere en aanzienlijke mannen uit de verschillende stammen van Israël tot hem over, zelfs van Sauls bloedverwanten, zoals ons in 1 Chronicles 12:1 vermeld wordt. Zijn leger werd daar hoe langer hoe meer een eigenlijk leger van God (1 Chronicles 12:22). Wat werkelijk een Israëlitisch hart had maakte zich van het onder Saul steeds zieker geworden staatslichaam los en nam de toevlucht tot David. Terwijl toch het gehele volksbestaan van Israël dreigde teniet te gaan door uiterlijke en innerlijke vijanden, droeg David de kracht van het volksbewustzijn zo krachtig en rein in zich, dat men mocht vertrouwen, dat hij de vervallen gemeente zou herstellen en tot een nieuwe trap van grootheid en heerlijkheid zou verheffen..

II. 1 Samuel 27:8-1 Samuel 27:12. Van Ziklag onderneemt David met zijn mannen verschillende strijdtochten tegen de volksstammen, die tegen Israël vijandig zijn en aan het zuiden van Kanan grenzen; hij maakt rijke buit. Tegen Achis houdt hij zich, alsof hij tegen zijn eigen stamgenoten en hun bondgenoten streed om vertrouwen en gunst hij de koning te verwerven. Opdat deze niet door vluchtelingen de ware stand van zaken vernemen zou, doodt hij mannen en vrouwen onder de beoorloogde volken, een ieder, die hem in handen valt.

Vers 8

8. David nu trok van Ziklag op met zijn mannen naar de in het zuiden aan Palestina grenzende woestijn, en zij overvielen de Gesurieten (Joshua 13:2), niet te verwisselen met zij, die in het noordoosten van Palestina (Deuteronomy 8:14 Joshua 12:5; Joshua 13:11,Joshua 13:13) wonen, en tegen de Girzieten, waarschijnlijk dezelfde als de in 2 Makk.13:24 genoemde Gerrenen, bewoners van de stad Gerra, tussen Rhinocolura en Pelusium, en tegen de Amalekieten, die bij de vernietiging van Amalek door Saul (15:7) nog overgebleven waren, (want deze zijn van ouds geweest de inwoners van het land), omdat gij gaat naar Sur en tot aan Egypte: deze volken woonden in de landstreken, die aan de weg naar Sur tot aan Egypte grensden en hadden misschien volgens hun plunderzieke aard een inval gedaan in het aan David onderworpen gebied.

Vers 8

8. David nu trok van Ziklag op met zijn mannen naar de in het zuiden aan Palestina grenzende woestijn, en zij overvielen de Gesurieten (Joshua 13:2), niet te verwisselen met zij, die in het noordoosten van Palestina (Deuteronomy 8:14 Joshua 12:5; Joshua 13:11,Joshua 13:13) wonen, en tegen de Girzieten, waarschijnlijk dezelfde als de in 2 Makk.13:24 genoemde Gerrenen, bewoners van de stad Gerra, tussen Rhinocolura en Pelusium, en tegen de Amalekieten, die bij de vernietiging van Amalek door Saul (15:7) nog overgebleven waren, (want deze zijn van ouds geweest de inwoners van het land), omdat gij gaat naar Sur en tot aan Egypte: deze volken woonden in de landstreken, die aan de weg naar Sur tot aan Egypte grensden en hadden misschien volgens hun plunderzieke aard een inval gedaan in het aan David onderworpen gebied.

Vers 9

9. En David sloeg dat land, en liet om wijze redenen (1 Samuel 27:11vv.), van degenen, die in zijn handen vielen, noch man noch vrouw leven; ook nam hij van de kudden van deze bedoeïenen de schapen en runderen, en de ezels en kamelen en kleren 1) als buit, en keerde terug naar het land van de Filistijnen en kwam tot Achis om de koning van alles bericht te geven, v rdat hij door anderen daarvan vernam, en wist de zaak zo om te keren, dat Achis zou menen, dat de uit Israël verbannene werkelijk een vijand van zijn volk was geworden en de Filistijnen hielp om het te beoorlogen. Hem lag er toch veel aan gelegen, dat Achis hem vertrouwde, opdat deze hem niet weer uit zijn land zou verdrijven en hij opnieuw aan de vervolgingen van Saul zou blootstaan.

1) Dat David een verdelgingsstrijd voerde tegen de stammen, die in 1 Samuel 27:8 worden opgesomd, is om het doel, dat hij daarmee had (1 Samuel 27:11), beide uit een godsdienstig en een zedelijk oogpunt, ten zeerste te veroordelen. Men zie evenwel niet voorbij, dat deze volken onder de ban lagen..

Al wordt het ons niet meegedeeld, toch mogen wij het ervoor houden, dat deze nomadenvolken Israël dikwijls benauwd hadden, en dat daarom David hen strafte, omdat zij ook onder de ban van God lagen. Dat hij het echter doet voorkomen, dat hij tegen Israël gestreden heeft, is zeer verkeerd, n met de waarheid, n daarom met de vrees voor God in strijd..

Vers 9

9. En David sloeg dat land, en liet om wijze redenen (1 Samuel 27:11vv.), van degenen, die in zijn handen vielen, noch man noch vrouw leven; ook nam hij van de kudden van deze bedoeïenen de schapen en runderen, en de ezels en kamelen en kleren 1) als buit, en keerde terug naar het land van de Filistijnen en kwam tot Achis om de koning van alles bericht te geven, v rdat hij door anderen daarvan vernam, en wist de zaak zo om te keren, dat Achis zou menen, dat de uit Israël verbannene werkelijk een vijand van zijn volk was geworden en de Filistijnen hielp om het te beoorlogen. Hem lag er toch veel aan gelegen, dat Achis hem vertrouwde, opdat deze hem niet weer uit zijn land zou verdrijven en hij opnieuw aan de vervolgingen van Saul zou blootstaan.

1) Dat David een verdelgingsstrijd voerde tegen de stammen, die in 1 Samuel 27:8 worden opgesomd, is om het doel, dat hij daarmee had (1 Samuel 27:11), beide uit een godsdienstig en een zedelijk oogpunt, ten zeerste te veroordelen. Men zie evenwel niet voorbij, dat deze volken onder de ban lagen..

Al wordt het ons niet meegedeeld, toch mogen wij het ervoor houden, dat deze nomadenvolken Israël dikwijls benauwd hadden, en dat daarom David hen strafte, omdat zij ook onder de ban van God lagen. Dat hij het echter doet voorkomen, dat hij tegen Israël gestreden heeft, is zeer verkeerd, n met de waarheid, n daarom met de vrees voor God in strijd..

Vers 10

10. Dergelijke tochten ondernam hij ook verder en hij bracht aan Achis geschenken van de buit. Toen Achis, die gewoon was uit David's mond, zo dikwijls hij kwam, bericht van een onderneming te ontvangen, dan zei: Waar zijt gij heden ingevallen? zo zei David gewoonlijk, als de eerste maal (1 Samuel 27:8vv.): Tegen het zuiden van Juda (Joshua 15:21-Joshua 15:32 vgl. 19:1-9) en tegen het zuiden van het tot deze stam behorende geslacht van de Jerahmeëlieten, nakomelingen van Jerahmeël (= hij zal barmhartigheid van God verkrijgen) de eerstgeboren zoon van Hezron (1 Chronicles 2:9, 1 Chronicles 2:25vv. vgl. "2 Samuel 7:1), en tegen het zuiden van de Kenieten, 1) de bondgenoten van Juda (1 Samuel 15:6).

1) Dat David, door Achis ondervraagd vanwaar hij de buit heeft gehaald, antwoordt uit het zuiden van Juda, daarom is hij te veroordelen, welke schuld echter God hem vergeven heeft, terwijl het voor Hem geen verhindering is geweest om hem Zijne genade te schenken. Laten wij hieruit leren dat, ofschoon wij aan het een of andere zwak zijn lijdende, en wij niet zo volmaakt zijn, als wij moesten zijn, God echter op ons neerziet en zich over ons ontfermt, maar laten wij ondertussen ons ervoor wachten, David zodanig na te volgen, zoals vele mensen wel gewoon zijn, hun gebreken met diens voorbeeld te dekken, zeggende: God heeft ook wel de zondigende David gedragen, waarom zou Hij dan met ons onredelijker handelen? En daaruit nemen zij gelegenheid om aan hun ondeugden toe te geven. Laten wij veeleer erkennen, hoe groot de zwakheid van de mensen is, die overeenkomstig hun krachten, hun ijver op de deugden richten, en niettemin echter in vele zeer dikwijls te kort komen. David nu heeft nooit zo'n ongebreideld verlangen gekoesterd, dat hij begeerde van de gehoorzaamheid aan God ontslagen te zijn, maar daarentegen heeft hij zich met alle ijver daarop toegelegd. Ondertussen is hij echter in zo grote moeilijkheid gebracht, dat hij niet vermocht staande te blijven. Indien nu dit gebeurde met zo groot een man, die in zoveel dingen helder uitblonk, wat, bid ik u, kan dan ons armen niet overkomen?.

Vers 10

10. Dergelijke tochten ondernam hij ook verder en hij bracht aan Achis geschenken van de buit. Toen Achis, die gewoon was uit David's mond, zo dikwijls hij kwam, bericht van een onderneming te ontvangen, dan zei: Waar zijt gij heden ingevallen? zo zei David gewoonlijk, als de eerste maal (1 Samuel 27:8vv.): Tegen het zuiden van Juda (Joshua 15:21-Joshua 15:32 vgl. 19:1-9) en tegen het zuiden van het tot deze stam behorende geslacht van de Jerahmeëlieten, nakomelingen van Jerahmeël (= hij zal barmhartigheid van God verkrijgen) de eerstgeboren zoon van Hezron (1 Chronicles 2:9, 1 Chronicles 2:25vv. vgl. "2 Samuel 7:1), en tegen het zuiden van de Kenieten, 1) de bondgenoten van Juda (1 Samuel 15:6).

1) Dat David, door Achis ondervraagd vanwaar hij de buit heeft gehaald, antwoordt uit het zuiden van Juda, daarom is hij te veroordelen, welke schuld echter God hem vergeven heeft, terwijl het voor Hem geen verhindering is geweest om hem Zijne genade te schenken. Laten wij hieruit leren dat, ofschoon wij aan het een of andere zwak zijn lijdende, en wij niet zo volmaakt zijn, als wij moesten zijn, God echter op ons neerziet en zich over ons ontfermt, maar laten wij ondertussen ons ervoor wachten, David zodanig na te volgen, zoals vele mensen wel gewoon zijn, hun gebreken met diens voorbeeld te dekken, zeggende: God heeft ook wel de zondigende David gedragen, waarom zou Hij dan met ons onredelijker handelen? En daaruit nemen zij gelegenheid om aan hun ondeugden toe te geven. Laten wij veeleer erkennen, hoe groot de zwakheid van de mensen is, die overeenkomstig hun krachten, hun ijver op de deugden richten, en niettemin echter in vele zeer dikwijls te kort komen. David nu heeft nooit zo'n ongebreideld verlangen gekoesterd, dat hij begeerde van de gehoorzaamheid aan God ontslagen te zijn, maar daarentegen heeft hij zich met alle ijver daarop toegelegd. Ondertussen is hij echter in zo grote moeilijkheid gebracht, dat hij niet vermocht staande te blijven. Indien nu dit gebeurde met zo groot een man, die in zoveel dingen helder uitblonk, wat, bid ik u, kan dan ons armen niet overkomen?.

Vers 12

12. En Achis, door die berichten misleid, geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten ene maal, volkomen, stinkende, gehaat gemaakt bij zijn volk, in Israël, omdat hij het zo veel schade doet, daarom zal hij, omdat hij nooit in zijn vaderland kan terugkeren of men zou hem ombrengen, eeuwig mij tot een knecht tot een vazal zijn, wiens krijgsmansmoed en kennis mij te pas zullen komen.

Hoezeer David door zijn vlucht naar de Filistijnen uit kleiner lijden in groter, uit uiterlijke nood in innerlijke verzoeking raakte (1 Samuel 27:2), blijkt hier duidelijk; hij moest tegenover Achis een valse rol spelen om zijn gunst te blijven genieten. "Zo gebeurt het, dat edele mensen door zelfverblinding dingen doen, waarvan men zeggen moet: "het is onbegrijpelijk, hoe zij dit met hun geweten kunnen overeenbrengen!" En toch doen wij op onze beurt zulke dingen, al is het niet op zo grote schaal als David. Maar het was niet de rechte, koninklijke weg, het waren kromme wegen, die David wel met God, maar God niet met David wilde bewandelen..

Ware hij in Juda gebleven (volgens het bevel van de Heere in 22:5), dat alles was niet gebeurd. Omdat hij uit vrees voor lijden eigen wegen koos en uit de school van de Heere wilde lopen, kwam hij onder de aartsvijanden van zijn volk in het grootste gedrang, en wist hij zich niet anders te redden, dan door dubbelzinnige antwoorden, door veinzerij en onoprechtheid; had hij nu zijn kwaad niet erger gemaakt? In Juda had hij slechts een vijand, Saul, onder het volk echter enkel vrienden; hier wordt hij met de zijnen door enkel vijanden bespied. In Juda was hij slechts in gevaar, het met n te bederven; hier daarentegen kon hij, o zo makkelijk, zich allen tot vijanden maken. In Juda hield hij zijn geweten rein en zijn geloof vrij; te Ziklag daarentegen zweefde hij in bestendige verzoekingen en in strijd tussen de liefde tot zijn volk en de dankbaarheid aan Achis, die hem reddend en beschermend had opgenomen. En wat zou het eindelijk worden, wanneer een nieuwe strijd tussen Israël en de Filistijnen uitbrak, zoals dit zo goed mogelijk en bij de haat van beide volken tegen elkaar zeer waarschijnlijk was? Wat daarvan worden kon zal de verdere geschiedenis ons leren (29:1vv.). De wonderbaar genadige leidingen van God hebben echter David's hart niet verhard tot zonde, en Saul de vrees ontnomen (1 Samuel 14:46), maar integendeel door de ontferming van zijn God, die hem in zijn zwakheid droeg, is hij gekastijd, en dit heeft die haat tegen de leugen, dat verlangen naar waarheid in hem opgewekt, dat wij zo dikwijls uit zijn mond horen (Psalms 32:2; Psalms 51:8; Psalms 63:12; Psalms 139:23vv.; 1 Chronicles 29:17 Daarom kon nu ook de tijd spoedig komen, dat er aan zijn lijden een einde en hij werkelijk in het bezit van de koningskroon kwam. Omdat wij hier aan de drempel van deze gebeurtenissen staan, letten wij op het onderscheid tussen die beide eerste koningen van Israël, om te zien welk onderscheid er is tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen hem die God dient en hem die Hem niet dient (Malachi 3:18). "Saul was wel goed begonnen, en het stond aan hem, naar de mens gesproken, zijn roeping en verkiezing vast te maken, maar Saul deed het niet, zijn regering lijkt op een bloem, die zich spoedig opent en, door de vorst geraakt, begint te verwelken, totdat zij eindelijk geheel versterft. Evenals zijn naam (de geëiste) zijn gehele geschiedenis bevat (deze koning was niet door Gods genade geschonken, het volk had hem afgeperst) zo is het ook bij David het geval. Zijn naam is "de geliefde", want hij is de man naar Gods hart, de koning door Gods genade, die de Heere eerst heeft opgevoed en door een lange school tot heerser gevormd." Wanneer zo Sauls koningschap van begin af aan op menselijk ongeduld en eigen werk rust, evenals de geboorte van Ismaël ten gevolge van menselijke zwakheid was (Genesis 16:1), en het deze oorsprong niet verloochende, maar zijn onreine natuur steeds meer ontwikkelde, totdat het eindelijk vernietigd werd, terwijl het koninkrijk van David dat van de belofte is en aan Izaak gelijk, de zoon van de vrije (Genesis 21:1), zo behoeven wij ons niet te verwonderen, dat David door Saul vervolgd is evenals in zijn tijd de naar het vlees geboren vervolgde degene, die naar de Geest geboren was (Galatians 4:21vv.). Er zijn enige zaken in de geschiedenis van het rijk van God, die zich gedurig herhalen en herhalen moeten..

Wat een menigte van zonden is het gevolg van het ongeloof! Wanneer wij de van God ontvangen weldaden vergeten en Zijn genadige beloften, wij zullen vervuld worden met wanhopige vrees en dien ten gevolge genoodzaakt worden verlagende middelen aan te grijpen om uit onze ellende te komen. Zijn zij er niet, die in angstige bezorgdheid voor hun eigen behoud en dat van hun betrekkingen, zeer schadelijke verbintenissen met godsdienstlozen gemaakt hebben, en zo van de ene ongerijmdheid tot de andere zijn voortgegaan? Niets kan ons zozeer bevestigen in godvruchtige gevoelens en daden en ons voor ongevallen bewaren, als een vast, onwankelbaar vertrouwen op de beloften van God in Christus Jezus..

Vers 12

12. En Achis, door die berichten misleid, geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten ene maal, volkomen, stinkende, gehaat gemaakt bij zijn volk, in Israël, omdat hij het zo veel schade doet, daarom zal hij, omdat hij nooit in zijn vaderland kan terugkeren of men zou hem ombrengen, eeuwig mij tot een knecht tot een vazal zijn, wiens krijgsmansmoed en kennis mij te pas zullen komen.

Hoezeer David door zijn vlucht naar de Filistijnen uit kleiner lijden in groter, uit uiterlijke nood in innerlijke verzoeking raakte (1 Samuel 27:2), blijkt hier duidelijk; hij moest tegenover Achis een valse rol spelen om zijn gunst te blijven genieten. "Zo gebeurt het, dat edele mensen door zelfverblinding dingen doen, waarvan men zeggen moet: "het is onbegrijpelijk, hoe zij dit met hun geweten kunnen overeenbrengen!" En toch doen wij op onze beurt zulke dingen, al is het niet op zo grote schaal als David. Maar het was niet de rechte, koninklijke weg, het waren kromme wegen, die David wel met God, maar God niet met David wilde bewandelen..

Ware hij in Juda gebleven (volgens het bevel van de Heere in 22:5), dat alles was niet gebeurd. Omdat hij uit vrees voor lijden eigen wegen koos en uit de school van de Heere wilde lopen, kwam hij onder de aartsvijanden van zijn volk in het grootste gedrang, en wist hij zich niet anders te redden, dan door dubbelzinnige antwoorden, door veinzerij en onoprechtheid; had hij nu zijn kwaad niet erger gemaakt? In Juda had hij slechts een vijand, Saul, onder het volk echter enkel vrienden; hier wordt hij met de zijnen door enkel vijanden bespied. In Juda was hij slechts in gevaar, het met n te bederven; hier daarentegen kon hij, o zo makkelijk, zich allen tot vijanden maken. In Juda hield hij zijn geweten rein en zijn geloof vrij; te Ziklag daarentegen zweefde hij in bestendige verzoekingen en in strijd tussen de liefde tot zijn volk en de dankbaarheid aan Achis, die hem reddend en beschermend had opgenomen. En wat zou het eindelijk worden, wanneer een nieuwe strijd tussen Israël en de Filistijnen uitbrak, zoals dit zo goed mogelijk en bij de haat van beide volken tegen elkaar zeer waarschijnlijk was? Wat daarvan worden kon zal de verdere geschiedenis ons leren (29:1vv.). De wonderbaar genadige leidingen van God hebben echter David's hart niet verhard tot zonde, en Saul de vrees ontnomen (1 Samuel 14:46), maar integendeel door de ontferming van zijn God, die hem in zijn zwakheid droeg, is hij gekastijd, en dit heeft die haat tegen de leugen, dat verlangen naar waarheid in hem opgewekt, dat wij zo dikwijls uit zijn mond horen (Psalms 32:2; Psalms 51:8; Psalms 63:12; Psalms 139:23vv.; 1 Chronicles 29:17 Daarom kon nu ook de tijd spoedig komen, dat er aan zijn lijden een einde en hij werkelijk in het bezit van de koningskroon kwam. Omdat wij hier aan de drempel van deze gebeurtenissen staan, letten wij op het onderscheid tussen die beide eerste koningen van Israël, om te zien welk onderscheid er is tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen hem die God dient en hem die Hem niet dient (Malachi 3:18). "Saul was wel goed begonnen, en het stond aan hem, naar de mens gesproken, zijn roeping en verkiezing vast te maken, maar Saul deed het niet, zijn regering lijkt op een bloem, die zich spoedig opent en, door de vorst geraakt, begint te verwelken, totdat zij eindelijk geheel versterft. Evenals zijn naam (de geëiste) zijn gehele geschiedenis bevat (deze koning was niet door Gods genade geschonken, het volk had hem afgeperst) zo is het ook bij David het geval. Zijn naam is "de geliefde", want hij is de man naar Gods hart, de koning door Gods genade, die de Heere eerst heeft opgevoed en door een lange school tot heerser gevormd." Wanneer zo Sauls koningschap van begin af aan op menselijk ongeduld en eigen werk rust, evenals de geboorte van Ismaël ten gevolge van menselijke zwakheid was (Genesis 16:1), en het deze oorsprong niet verloochende, maar zijn onreine natuur steeds meer ontwikkelde, totdat het eindelijk vernietigd werd, terwijl het koninkrijk van David dat van de belofte is en aan Izaak gelijk, de zoon van de vrije (Genesis 21:1), zo behoeven wij ons niet te verwonderen, dat David door Saul vervolgd is evenals in zijn tijd de naar het vlees geboren vervolgde degene, die naar de Geest geboren was (Galatians 4:21vv.). Er zijn enige zaken in de geschiedenis van het rijk van God, die zich gedurig herhalen en herhalen moeten..

Wat een menigte van zonden is het gevolg van het ongeloof! Wanneer wij de van God ontvangen weldaden vergeten en Zijn genadige beloften, wij zullen vervuld worden met wanhopige vrees en dien ten gevolge genoodzaakt worden verlagende middelen aan te grijpen om uit onze ellende te komen. Zijn zij er niet, die in angstige bezorgdheid voor hun eigen behoud en dat van hun betrekkingen, zeer schadelijke verbintenissen met godsdienstlozen gemaakt hebben, en zo van de ene ongerijmdheid tot de andere zijn voortgegaan? Niets kan ons zozeer bevestigen in godvruchtige gevoelens en daden en ons voor ongevallen bewaren, als een vast, onwankelbaar vertrouwen op de beloften van God in Christus Jezus..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile