Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-2.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 21 Samuel 2:1.
HANNA'S LOFZANG. SAMUELS OPVOEDING. BOOSHEID VAN ELI'S ZONEN.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 21 Samuel 2:1.
HANNA'S LOFZANG. SAMUELS OPVOEDING. BOOSHEID VAN ELI'S ZONEN.
Vers 1
1. a) Toen bad 1) Hanna, over wie bij deze aanbidding (1:28) de Heilige Geest kwam, en zei in een dichterlijke rede: Mijn hart springt op van vreugde in de HEERE wegens de grote genade, die ik ontvangen heb; mijn hoorn 2) is verhoogd in de HEERE. Zoals een stier, die zich van zijn kracht bewust wordt, zijn hoorn verheft, zo verhef ik in deze mijn vreugde mijn hoofd naar boven, ik, die vroeger met neergeslagen aangezicht moest gaan. Mijn mond, die vroeger tegenovermijn tegenstander verstommen moest, is wijd opengedaan over mijn vijanden 3) en roemt luid de genade van de Heere waarvan zij mij verweet, dat ik haar miste. Ik zal vrolijk zingen, want ik verheug mij, o Heere! In uw heil, dat Gij mij uit mijn verachte staat hebt uitgerukt.a) Luke 1:46
1) Haar lofzang is een gebed. Niet dat zij nog iets van de Heere vraagt, of van Hem smeekt, maar omdat haar lofzang een rijpe vrucht is van de werking van de Geest..
2) De hoorn is beeld van macht en kracht. Het beeld is ontleend aan de stier, die zijn kracht door zijn hoorn openbaart. Dat zij erbij zegt in de Heere, doet zij om de Heere en Hem alleen de eer ervan te geven..
3) D.i. nu de Heere mij deze zoon heeft gegeven, kan ik mij met vrijmoedigheid verdedigen over of tegen mijn vijanden, tegen Peninna en anderen, die haar gelijk zijn en het met haar houden, en ik kan hen de mond snoeren, omdat er nu geen reden meer is om mij voor een onvruchtbare te houden.
1 Samuel 2:1.
HANNA'S LOFZANG. SAMUELS OPVOEDING. BOOSHEID VAN ELI'S ZONEN.
1. a) Toen bad 1) Hanna, over wie bij deze aanbidding (1:28) de Heilige Geest kwam, en zei in een dichterlijke rede: Mijn hart springt op van vreugde in de HEERE wegens de grote genade, die ik ontvangen heb; mijn hoorn 2) is verhoogd in de HEERE. Zoals een stier, die zich van zijn kracht bewust wordt, zijn hoorn verheft, zo verhef ik in deze mijn vreugde mijn hoofd naar boven, ik, die vroeger met neergeslagen aangezicht moest gaan. Mijn mond, die vroeger tegenovermijn tegenstander verstommen moest, is wijd opengedaan over mijn vijanden 3) en roemt luid de genade van de Heere waarvan zij mij verweet, dat ik haar miste. Ik zal vrolijk zingen, want ik verheug mij, o Heere! In uw heil, dat Gij mij uit mijn verachte staat hebt uitgerukt.
a) Luke 1:46 Luke 1:1) Haar lofzang is een gebed. Niet dat zij nog iets van de Heere vraagt, of van Hem smeekt, maar omdat haar lofzang een rijpe vrucht is van de werking van de Geest..
2) De hoorn is beeld van macht en kracht. Het beeld is ontleend aan de stier, die zijn kracht door zijn hoorn openbaart. Dat zij erbij zegt in de Heere, doet zij om de Heere en Hem alleen de eer ervan te geven..
3) D.i. nu de Heere mij deze zoon heeft gegeven, kan ik mij met vrijmoedigheid verdedigen over of tegen mijn vijanden, tegen Peninna en anderen, die haar gelijk zijn en het met haar houden, en ik kan hen de mond snoeren, omdat er nu geen reden meer is om mij voor een onvruchtbare te houden.
Vers 1
1. a) Toen bad 1) Hanna, over wie bij deze aanbidding (1:28) de Heilige Geest kwam, en zei in een dichterlijke rede: Mijn hart springt op van vreugde in de HEERE wegens de grote genade, die ik ontvangen heb; mijn hoorn 2) is verhoogd in de HEERE. Zoals een stier, die zich van zijn kracht bewust wordt, zijn hoorn verheft, zo verhef ik in deze mijn vreugde mijn hoofd naar boven, ik, die vroeger met neergeslagen aangezicht moest gaan. Mijn mond, die vroeger tegenovermijn tegenstander verstommen moest, is wijd opengedaan over mijn vijanden 3) en roemt luid de genade van de Heere waarvan zij mij verweet, dat ik haar miste. Ik zal vrolijk zingen, want ik verheug mij, o Heere! In uw heil, dat Gij mij uit mijn verachte staat hebt uitgerukt.a) Luke 1:46
1) Haar lofzang is een gebed. Niet dat zij nog iets van de Heere vraagt, of van Hem smeekt, maar omdat haar lofzang een rijpe vrucht is van de werking van de Geest..
2) De hoorn is beeld van macht en kracht. Het beeld is ontleend aan de stier, die zijn kracht door zijn hoorn openbaart. Dat zij erbij zegt in de Heere, doet zij om de Heere en Hem alleen de eer ervan te geven..
3) D.i. nu de Heere mij deze zoon heeft gegeven, kan ik mij met vrijmoedigheid verdedigen over of tegen mijn vijanden, tegen Peninna en anderen, die haar gelijk zijn en het met haar houden, en ik kan hen de mond snoeren, omdat er nu geen reden meer is om mij voor een onvruchtbare te houden.
1 Samuel 2:1.
HANNA'S LOFZANG. SAMUELS OPVOEDING. BOOSHEID VAN ELI'S ZONEN.
1. a) Toen bad 1) Hanna, over wie bij deze aanbidding (1:28) de Heilige Geest kwam, en zei in een dichterlijke rede: Mijn hart springt op van vreugde in de HEERE wegens de grote genade, die ik ontvangen heb; mijn hoorn 2) is verhoogd in de HEERE. Zoals een stier, die zich van zijn kracht bewust wordt, zijn hoorn verheft, zo verhef ik in deze mijn vreugde mijn hoofd naar boven, ik, die vroeger met neergeslagen aangezicht moest gaan. Mijn mond, die vroeger tegenovermijn tegenstander verstommen moest, is wijd opengedaan over mijn vijanden 3) en roemt luid de genade van de Heere waarvan zij mij verweet, dat ik haar miste. Ik zal vrolijk zingen, want ik verheug mij, o Heere! In uw heil, dat Gij mij uit mijn verachte staat hebt uitgerukt.
a) Luke 1:46 Luke 1:1) Haar lofzang is een gebed. Niet dat zij nog iets van de Heere vraagt, of van Hem smeekt, maar omdat haar lofzang een rijpe vrucht is van de werking van de Geest..
2) De hoorn is beeld van macht en kracht. Het beeld is ontleend aan de stier, die zijn kracht door zijn hoorn openbaart. Dat zij erbij zegt in de Heere, doet zij om de Heere en Hem alleen de eer ervan te geven..
3) D.i. nu de Heere mij deze zoon heeft gegeven, kan ik mij met vrijmoedigheid verdedigen over of tegen mijn vijanden, tegen Peninna en anderen, die haar gelijk zijn en het met haar houden, en ik kan hen de mond snoeren, omdat er nu geen reden meer is om mij voor een onvruchtbare te houden.
Vers 2
2. Er is niemand heilig, zoals de HEERE, 1) die de Zijnen wonderbaar maar zalig, leidt: want a) er is niemand dan Gij, o Heere! die God mag heten of goddelijke werken kan volbrengen; en er is geen rotssteen, zoals onze God; 2) op Hem alleen kan men vertrouwen, zoals ikondervonden heb.a) Deuteronomy 3:24 Psalms 86:8
1) Wanneer zij zegt: er is niemand heilig, zoals de Heere, dan doet zij dit uit bewondering voor de Goddelijke Majesteit. Welk voorbeeld ons des te naarstiger wordt voorgesteld, opdat wanneer wij de onbegrensde macht, rechtvaardigheid en rechtheid van God overdacht hebben, wij in ons gemoed moge worden aangegrepen en wij dit in onze harten weergeven. Wat, o Heere, mogen wij doen, waar wij zelfs met het verstand het duizendste gedeelte van Uw deugden niet begrijpen, om ze naar waarde te verheerlijken? Buiten onszelf moeten wij gaan, om ons te verheffen boven de gehele aardbodem, zouden wij enigszins verkondigen, wat God voor ons is, of ook, wanneer wij met Hem zouden gemeenschap hebben. In welke zaak wij het voorbeeld van David hebben na te volgen, als hij zegt: o Heere, hoe vreselijk zijn Uw werken, zodat zij niet zouden kunnen verteld of verhaald worden..
2) Een oud prediker zegt: "zulke uitgestorte en ontledigde Hanna's harten zijn de geschikte vaten, die de Heere met Zijn troost vult.".
Als Hanna hier de Heere met een rotssteen vergelijkt, dan wil zij daarmee wijzen op zijn onveranderlijkheid voor al Zijn volk. Hij is een alvermogende toevlucht, die niet verandert voor zijn gunstgenoten. Omdat een rotssteen op aarde het beeld is van vastheid en onsterfelijkheid, die de tand des tijds verduurt, zodat hij dezelfde blijft, ook al beuken de golven en teisteren de stormen, zo ook wordt met dit beeld van de Heere onveranderlijkheid voor zijn Zion aangegeven..
Hanna heeft het ervaren, dat Hij een toevlucht is ten dage van de benauwdheid, op Wie men vast aan kan..
Vers 2
2. Er is niemand heilig, zoals de HEERE, 1) die de Zijnen wonderbaar maar zalig, leidt: want a) er is niemand dan Gij, o Heere! die God mag heten of goddelijke werken kan volbrengen; en er is geen rotssteen, zoals onze God; 2) op Hem alleen kan men vertrouwen, zoals ikondervonden heb.a) Deuteronomy 3:24 Psalms 86:8
1) Wanneer zij zegt: er is niemand heilig, zoals de Heere, dan doet zij dit uit bewondering voor de Goddelijke Majesteit. Welk voorbeeld ons des te naarstiger wordt voorgesteld, opdat wanneer wij de onbegrensde macht, rechtvaardigheid en rechtheid van God overdacht hebben, wij in ons gemoed moge worden aangegrepen en wij dit in onze harten weergeven. Wat, o Heere, mogen wij doen, waar wij zelfs met het verstand het duizendste gedeelte van Uw deugden niet begrijpen, om ze naar waarde te verheerlijken? Buiten onszelf moeten wij gaan, om ons te verheffen boven de gehele aardbodem, zouden wij enigszins verkondigen, wat God voor ons is, of ook, wanneer wij met Hem zouden gemeenschap hebben. In welke zaak wij het voorbeeld van David hebben na te volgen, als hij zegt: o Heere, hoe vreselijk zijn Uw werken, zodat zij niet zouden kunnen verteld of verhaald worden..
2) Een oud prediker zegt: "zulke uitgestorte en ontledigde Hanna's harten zijn de geschikte vaten, die de Heere met Zijn troost vult.".
Als Hanna hier de Heere met een rotssteen vergelijkt, dan wil zij daarmee wijzen op zijn onveranderlijkheid voor al Zijn volk. Hij is een alvermogende toevlucht, die niet verandert voor zijn gunstgenoten. Omdat een rotssteen op aarde het beeld is van vastheid en onsterfelijkheid, die de tand des tijds verduurt, zodat hij dezelfde blijft, ook al beuken de golven en teisteren de stormen, zo ook wordt met dit beeld van de Heere onveranderlijkheid voor zijn Zion aangegeven..
Hanna heeft het ervaren, dat Hij een toevlucht is ten dage van de benauwdheid, op Wie men vast aan kan..
Vers 3
3. Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken; gaat niet voort u op uzelf en uw eigen kracht te beroemen, dat iets hards uit uw mond zou gaan, dat ergeen grootspraak ga uit uw mond, om de vromen en rechtvaardigen te verbitteren; want de HEERE is een God van de wetenschappen; Hij ziet het, welk kwaad de Zijnen wordt aangedaan, en Zijn daden zijn recht gedaan; 1) Hij, de rechtvaardige, maakt die overmoed tot schande.1) In het Hebreeuws twlle wnktn alw (Welo nithkenoe alilloth). Letterlijk: Bij Hem zijn afgewogen de daden. (al = wl zoals Exodus 21:28). Dit is hetzelfde als dat de Heere in al Zijn daden recht en gerechtigheid doet. Het is er Hanna om te doen om de goddelozen te waarschuwen, omdat God een God van de wetenschappen is, d.i. een alwetend God, die alles ziet en hoort. Dat Hij recht is in al Zijn wegen en werken, werkt zij in de volgende 5 verzen nader uit..
Vers 3
3. Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken; gaat niet voort u op uzelf en uw eigen kracht te beroemen, dat iets hards uit uw mond zou gaan, dat ergeen grootspraak ga uit uw mond, om de vromen en rechtvaardigen te verbitteren; want de HEERE is een God van de wetenschappen; Hij ziet het, welk kwaad de Zijnen wordt aangedaan, en Zijn daden zijn recht gedaan; 1) Hij, de rechtvaardige, maakt die overmoed tot schande.1) In het Hebreeuws twlle wnktn alw (Welo nithkenoe alilloth). Letterlijk: Bij Hem zijn afgewogen de daden. (al = wl zoals Exodus 21:28). Dit is hetzelfde als dat de Heere in al Zijn daden recht en gerechtigheid doet. Het is er Hanna om te doen om de goddelozen te waarschuwen, omdat God een God van de wetenschappen is, d.i. een alwetend God, die alles ziet en hoort. Dat Hij recht is in al Zijn wegen en werken, werkt zij in de volgende 5 verzen nader uit..
Vers 4
4. De boog van de sterken is opeens gebroken, voordat zij daaraan denken, en die tevoren struikelden en reeds overwonnen schenen, zijn daarentegen met sterkte omgord.De boog van de sterken staat hier in plaats van degenen, die bogen hadden, d.i. voor de helden, die met bogen voorzien waren..
Vers 4
4. De boog van de sterken is opeens gebroken, voordat zij daaraan denken, en die tevoren struikelden en reeds overwonnen schenen, zijn daarentegen met sterkte omgord.De boog van de sterken staat hier in plaats van degenen, die bogen hadden, d.i. voor de helden, die met bogen voorzien waren..
Vers 5
5. Die a) verzadigd waren, die te voren in alle overvloed leefden, hebben zich verhuurd om brood, door armoede genoodzaakt (Luke 15:14vv.), en die hongerig 1) waren zijn het niet meer; God heeft hen verzadigd. De Heere keert het om en werkt, totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, het volle getal van de goddelijke kinderzegen bereikt heeft (Ruth 4:15) en die vele kinderen had, krachteloos is geworden, omdat het ene na het andere stierf (Jeremiah 15:9).a) Psalms 35:11 Klaagliederen5:6 Luke 1:53
1) Men moet hier opmerken, dat wanneer God de rijken verarmt en de verzadigden tot gebrek en honger brengt, er bij Hem rechtvaardige redenen voor Zijn beleid zijn, ofschoon het voor allen niet terstond duidelijk is. Maar het behoort, dat hij die om tot een voorbeeld te dienen verarmd is, bij zichzelf naar de oorzaak onderzoek doet en zich geheel en geheel zijn leven nagaat of hij ook wellicht de gave van God tot slechte doeleinden heeft gebruikt en met slechte middelen zijn schatten, zijn zeer grote schatten heeft vermeerderd, op welke wijze hij deze heeft gebruikt, of tot weelde, of tot trots of tot andere dergelijke dingen, waardoor hij ze zich onwaardig heeft gemaakt. Kortom, ofschoon meestal de oorzaak van de Goddelijke gerichten voor ons verborgen zijn, vallen zij echter dikwijls ook zo in het oog, dat er geen plaats voor enige twijfel overblijft. Wanneer wij de goddelijke oordelen zien, moeten wij ze bewonderen en eerbiedigen en Zijn onbegrensde wijsheid vereren, opdat wij de menselijke wijsheid, zonder haar, als ijdel en niets betekenend achten. Ja, al wat door Hem geschiedt als rechtvaardig en volmaakt belijden..
Vers 5
5. Die a) verzadigd waren, die te voren in alle overvloed leefden, hebben zich verhuurd om brood, door armoede genoodzaakt (Luke 15:14vv.), en die hongerig 1) waren zijn het niet meer; God heeft hen verzadigd. De Heere keert het om en werkt, totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, het volle getal van de goddelijke kinderzegen bereikt heeft (Ruth 4:15) en die vele kinderen had, krachteloos is geworden, omdat het ene na het andere stierf (Jeremiah 15:9).a) Psalms 35:11 Klaagliederen5:6 Luke 1:53
1) Men moet hier opmerken, dat wanneer God de rijken verarmt en de verzadigden tot gebrek en honger brengt, er bij Hem rechtvaardige redenen voor Zijn beleid zijn, ofschoon het voor allen niet terstond duidelijk is. Maar het behoort, dat hij die om tot een voorbeeld te dienen verarmd is, bij zichzelf naar de oorzaak onderzoek doet en zich geheel en geheel zijn leven nagaat of hij ook wellicht de gave van God tot slechte doeleinden heeft gebruikt en met slechte middelen zijn schatten, zijn zeer grote schatten heeft vermeerderd, op welke wijze hij deze heeft gebruikt, of tot weelde, of tot trots of tot andere dergelijke dingen, waardoor hij ze zich onwaardig heeft gemaakt. Kortom, ofschoon meestal de oorzaak van de Goddelijke gerichten voor ons verborgen zijn, vallen zij echter dikwijls ook zo in het oog, dat er geen plaats voor enige twijfel overblijft. Wanneer wij de goddelijke oordelen zien, moeten wij ze bewonderen en eerbiedigen en Zijn onbegrensde wijsheid vereren, opdat wij de menselijke wijsheid, zonder haar, als ijdel en niets betekenend achten. Ja, al wat door Hem geschiedt als rechtvaardig en volmaakt belijden..
Vers 6
6. Zo storten de goddelozen van hun hoogten neer; zo komen de onderdrukte vromen uit hun diepten op. Dat is het werk van God, die met Zijn almachtige hand en wijsheid engerechtigheid de wereld regeert. De a) HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle neerdalen, leidt in doodsnood en doodsgevaar, en Hij doet weer uit die nood en die ellende opkomen 1) (Deuteronomy 32:9 Job 5:18 Psalms 30:4; Psalms 71:20). a)Ezekiel 37:11, Ezekiel 37:12vv.1) Het is duidelijk, dat hier onder hel niet moet worden verstaan de plaats van de verdoemden, want daaruit komt niemand weer op, maar zoals Calvijn ook vertaalt, het graf. Hanna spreekt hier echter bij wijze van vergelijking, zoals uit het verband van de zin duidelijk blijft. Zij spreekt hier van hooggaande noden en ellenden, die gelijk staan met sterven en ten onder gaan, waaruit de Heere naar Zijn vrijmacht weer verlost..
Zij roemt hier de Soevereiniteit van God, die heerst over leven en dood, over rijkdom en armoede, over ziekte en onheil en redding. Het is haar in deze verzen te doen, om deze Soevereiniteit van God te bezingen en de heerlijkheid ervan breed uit te meten, opdat haar Verbondsgod aan Zijn eer moge komen..
Vers 6
6. Zo storten de goddelozen van hun hoogten neer; zo komen de onderdrukte vromen uit hun diepten op. Dat is het werk van God, die met Zijn almachtige hand en wijsheid engerechtigheid de wereld regeert. De a) HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle neerdalen, leidt in doodsnood en doodsgevaar, en Hij doet weer uit die nood en die ellende opkomen 1) (Deuteronomy 32:9 Job 5:18 Psalms 30:4; Psalms 71:20). a)Ezekiel 37:11, Ezekiel 37:12vv.1) Het is duidelijk, dat hier onder hel niet moet worden verstaan de plaats van de verdoemden, want daaruit komt niemand weer op, maar zoals Calvijn ook vertaalt, het graf. Hanna spreekt hier echter bij wijze van vergelijking, zoals uit het verband van de zin duidelijk blijft. Zij spreekt hier van hooggaande noden en ellenden, die gelijk staan met sterven en ten onder gaan, waaruit de Heere naar Zijn vrijmacht weer verlost..
Zij roemt hier de Soevereiniteit van God, die heerst over leven en dood, over rijkdom en armoede, over ziekte en onheil en redding. Het is haar in deze verzen te doen, om deze Soevereiniteit van God te bezingen en de heerlijkheid ervan breed uit te meten, opdat haar Verbondsgod aan Zijn eer moge komen..
Vers 7
7. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt hij 1) (Psalms 75:8 Psalms 75:7).1) Verhoging en vernedering komen beide van God. Hij vernedert de hoogmoedige en Hij schenkt genade en eer aan de nederige. Hij legt en verbergt degenen, die met Hem twisten, in het stof, die met Hem wilden twisten en alles wat rondom hem is, wilden vertreden, maar Hij verhoogt door zijn verlossing hen, die zich voor hem vernederen..
Vers 7
7. De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt hij 1) (Psalms 75:8 Psalms 75:7).1) Verhoging en vernedering komen beide van God. Hij vernedert de hoogmoedige en Hij schenkt genade en eer aan de nederige. Hij legt en verbergt degenen, die met Hem twisten, in het stof, die met Hem wilden twisten en alles wat rondom hem is, wilden vertreden, maar Hij verhoogt door zijn verlossing hen, die zich voor hem vernederen..
Vers 8
8. a) Hij verheft de geringe uit het stof en de nooddruftige verhoogt Hij uit de drek om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen de stoel van de eer doe beërven 1) (Psalms 113:7,Psalms 113:8). Alles doet de Heere door Zijn onbeperkte macht en naar Zijn recht, dat Hij als Schepper en Regeerder van de wereld heeft: b) want de grondvesten van het aardrijk 2) zijn van de HEERE, en Hij heeft de wereld daarop gezet. 3)a) Job 36:15 Luke 1:52 b) Psalms 24:2; Psalms 102:26; Psalms 104:5
1) Dat er nu gezegd wordt, dat God het gestoelte van de eer doet beërven en de hoogste ere-ambten schenkt aan hen, die van oorsprong arm en verworpen waren, daaruit blijkt, dat zij hun vaderen noch in goederen, noch in ere-ambten opvolgden, maar door een bijzondere oorzaak en leiding daartoe gekomen zijn, zodat zij, ofschoon zij noch hun voorvaderen, noch hun ijver om die schatten en ere-ambten te verkrijgen, konden aanwijzen, toch echter met recht bezitters waren, omdat God hen in dat bezit hen had gesteld..
2) De grondvesten van het aardrijk zijn de bevelen van God waardoor Hij de aarde hangt aan een niet..
3) De HEERE wordt hier Heere der wereld genoemd, niet alleen uit kracht van schepping, alsof Hij na de schepping van de wereld de zorg daarvoor van zich had geworpen en aan het toeval de regering had toevertrouwd, maar ook uit kracht van Zijn altijddurende zorg en macht, waardoor Hij, zowel de wereld als n geheel, als de enkele delen bewaart en beschermt, zodat zij nooit zijn zonder Zijn aanhoudende zorg.. Dit laatste gedeelte vormt de overgang tot de volgende verzen. God, de Heere, is de Souvereine, maar Hij is ook de Almachtige, Wiens toezicht over alles gaat en het is daarom, dat Zijn kinderen niets hebben te vrezen, maar alles van Hem te verwachten..
Vers 8
8. a) Hij verheft de geringe uit het stof en de nooddruftige verhoogt Hij uit de drek om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen de stoel van de eer doe beërven 1) (Psalms 113:7,Psalms 113:8). Alles doet de Heere door Zijn onbeperkte macht en naar Zijn recht, dat Hij als Schepper en Regeerder van de wereld heeft: b) want de grondvesten van het aardrijk 2) zijn van de HEERE, en Hij heeft de wereld daarop gezet. 3)a) Job 36:15 Luke 1:52 b) Psalms 24:2; Psalms 102:26; Psalms 104:5
1) Dat er nu gezegd wordt, dat God het gestoelte van de eer doet beërven en de hoogste ere-ambten schenkt aan hen, die van oorsprong arm en verworpen waren, daaruit blijkt, dat zij hun vaderen noch in goederen, noch in ere-ambten opvolgden, maar door een bijzondere oorzaak en leiding daartoe gekomen zijn, zodat zij, ofschoon zij noch hun voorvaderen, noch hun ijver om die schatten en ere-ambten te verkrijgen, konden aanwijzen, toch echter met recht bezitters waren, omdat God hen in dat bezit hen had gesteld..
2) De grondvesten van het aardrijk zijn de bevelen van God waardoor Hij de aarde hangt aan een niet..
3) De HEERE wordt hier Heere der wereld genoemd, niet alleen uit kracht van schepping, alsof Hij na de schepping van de wereld de zorg daarvoor van zich had geworpen en aan het toeval de regering had toevertrouwd, maar ook uit kracht van Zijn altijddurende zorg en macht, waardoor Hij, zowel de wereld als n geheel, als de enkele delen bewaart en beschermt, zodat zij nooit zijn zonder Zijn aanhoudende zorg.. Dit laatste gedeelte vormt de overgang tot de volgende verzen. God, de Heere, is de Souvereine, maar Hij is ook de Almachtige, Wiens toezicht over alles gaat en het is daarom, dat Zijn kinderen niets hebben te vrezen, maar alles van Hem te verwachten..
Vers 9
9. Hij zal de voeten van Zijn gunstgenoten bewaren, 1) zodat zij niet struikelen noch vallen, maar de goddelozen zullen zwijgen 2) in duisternis, in ongeluk omkomen; want een man vermag niet door kracht, 3) het groot vermogen van een mens keert de slagen van de Almachtige niet af.1) Dit moet nu niet al te letterlijk worden opgevat, alsof hier gezegd wordt, dat God het leven van de gelovigen zo bestuurt, dat nu ook hun gehele leven is in Zijn vrees. Want het is zeker, dat de mensen niet door hun eigen vrije wil zich tot de deugd overgeven, indien zij niet door de tussenkomst van het Goddelijk Woord en van de Heilige Geest worden aangegrepen. Maar dit hier is nu niet zo letterlijk op te vatten, omdat de woorden een bredere betekenis hebben, n.l. dat God de Zijnen op al hun wegen bewaart en bestuurt, zoals ook de profeet leert (Psalms 29:9; Psalms 91:11). Ik voor mij beken wel, dat God ook de ongelovigen zo bestuurt, dat zij zelfs geen voet zonder Zijn toelating kunnen bewegen, ja, dat zij zozeer door Zijn hand worden gehouden, dat Hij hen naar Zijn wil her- en derwaarts voert; ja zelfs, dat zij zich niet anders kunnen keren, dan zoals een kunstenaar met een dolk, of enig ander instrument doet. En zo zijn ook wel de goddeloze en schandelijke mensen aan de regering van God onderworpen, maar geheel anders als de gelovigen. Want niet een gelijke zorg heeft Hij over de goddelozen als over de gelovigen, die tot Hem de toevlucht nemen en zich geheel aan Hem overgeven, die Hij met Zijn Vaderlijke gunst bedeelt..
2) In het Hebreeuws wmdy (Jiddamo). Onze Statenvertalers hebben het vertaald met zwijgen. Dit betekent het werkwoord wel in de eerste vorm, maar in de tweede vorm zoals hier, heeft het de betekenis van vergaan, omkomen. Wat hier van de goddelozen wordt gezegd, is een volstrekte tegenstelling met het eerste gedeelte van ons vers, en daarom is ook de vertaling van omkomen beter. Zullen de voeten van de godvrezenden door de Heere bewaard worden, met de goddelozen zal dit niet gebeuren, zodat zij zullen struikelen en omkomen en in het verderf worden gestort..
3) Hiermee wordt verklaard, waarom het voorgaande zal plaatshebben. Onmogelijk is het toch voor de mens om in eigen kracht de storm des levens te weerstaan. Eigen kracht faalt. Het verstand is verduisterd. Alleen dan, als hij God heeft tot zijn deel en de Heere tot zijn Rotssteen, alleen dan als de ogen van de Heere hem bewaken, Zijn trouwe zorg hem omringt en de Heere zijn voet bestuurt, zal hij veilig eenmaal de haven van het behoud binnen gaan..
Vers 9
9. Hij zal de voeten van Zijn gunstgenoten bewaren, 1) zodat zij niet struikelen noch vallen, maar de goddelozen zullen zwijgen 2) in duisternis, in ongeluk omkomen; want een man vermag niet door kracht, 3) het groot vermogen van een mens keert de slagen van de Almachtige niet af.1) Dit moet nu niet al te letterlijk worden opgevat, alsof hier gezegd wordt, dat God het leven van de gelovigen zo bestuurt, dat nu ook hun gehele leven is in Zijn vrees. Want het is zeker, dat de mensen niet door hun eigen vrije wil zich tot de deugd overgeven, indien zij niet door de tussenkomst van het Goddelijk Woord en van de Heilige Geest worden aangegrepen. Maar dit hier is nu niet zo letterlijk op te vatten, omdat de woorden een bredere betekenis hebben, n.l. dat God de Zijnen op al hun wegen bewaart en bestuurt, zoals ook de profeet leert (Psalms 29:9; Psalms 91:11). Ik voor mij beken wel, dat God ook de ongelovigen zo bestuurt, dat zij zelfs geen voet zonder Zijn toelating kunnen bewegen, ja, dat zij zozeer door Zijn hand worden gehouden, dat Hij hen naar Zijn wil her- en derwaarts voert; ja zelfs, dat zij zich niet anders kunnen keren, dan zoals een kunstenaar met een dolk, of enig ander instrument doet. En zo zijn ook wel de goddeloze en schandelijke mensen aan de regering van God onderworpen, maar geheel anders als de gelovigen. Want niet een gelijke zorg heeft Hij over de goddelozen als over de gelovigen, die tot Hem de toevlucht nemen en zich geheel aan Hem overgeven, die Hij met Zijn Vaderlijke gunst bedeelt..
2) In het Hebreeuws wmdy (Jiddamo). Onze Statenvertalers hebben het vertaald met zwijgen. Dit betekent het werkwoord wel in de eerste vorm, maar in de tweede vorm zoals hier, heeft het de betekenis van vergaan, omkomen. Wat hier van de goddelozen wordt gezegd, is een volstrekte tegenstelling met het eerste gedeelte van ons vers, en daarom is ook de vertaling van omkomen beter. Zullen de voeten van de godvrezenden door de Heere bewaard worden, met de goddelozen zal dit niet gebeuren, zodat zij zullen struikelen en omkomen en in het verderf worden gestort..
3) Hiermee wordt verklaard, waarom het voorgaande zal plaatshebben. Onmogelijk is het toch voor de mens om in eigen kracht de storm des levens te weerstaan. Eigen kracht faalt. Het verstand is verduisterd. Alleen dan, als hij God heeft tot zijn deel en de Heere tot zijn Rotssteen, alleen dan als de ogen van de Heere hem bewaken, Zijn trouwe zorg hem omringt en de Heere zijn voet bestuurt, zal hij veilig eenmaal de haven van het behoud binnen gaan..
Vers 10
10. Die met de HEERE twisten, en het wagen Hem tegen te staan, zullen verpletterd worden, a)Hij zal in de hemel over hen donderen, 1) zodat zij uit angst voor de oordelen, die zij horen naderen, voor Hem zich trachten te verbergen, zonder Hem te kunnen ontvluchten. De HEERE zal echter zeker ten gerichte komen, hij zal de einden van de aarde, de aarde van het ene tot het andere einde richten, en dit zal tevens de tijd zijn, dat Hij aan Zijn rijk de overwinning geeft over alle machten die Hem tegenstaan; dan zal Hij Zijn b) Koning, die Hij de regering gegeven heeft, sterkte geven en de hoorn van Zijn Gezalfde verhogen, 2) zodat de gehele aarde tot een voetbank voor Zijn voeten is.a) 1 Samuel 7:10 b) Psalms 2:6; Psalms 89:25
1) Als de Heere dondert, nadert Hij ten gerichte. De donder is in de Heilige Schrift de voorbode van de komst des Heeren ten oordeel. Hier verzekert Hanna daarom, dat al wie tegen de Heere twisten, zeker gestraft zullen worden door Zijn rechtvaardig oordeel..
Aan het einde van haar lied wordt Hanna in de volste zin van het woord profetes. Zij ziet in haar geest de Koning komen, die haar volk van zijn vijanden zal verlossen, maar ook, maar bovenal de Grote Koning, die zij hier de Gezalfde van God noemt. Zij ziet hoe de vijanden zich zullen aangorden om Diens troon omver te stoten, maar zij ziet ook dat de HEERE die Koning steun geeft, Diens hoorn verhoogt en Hem tenslotte doet zegevieren over Zijn vijanden. Zuiver Messiaans mag daarom dit lied en vooral het slot ervan worden genoemd..
2) Deze psalm is een rijpe vrucht van de Geest van God. De vrome vrouw, die met al de innigheid van het verlangen van een moederhart van de Heere, de God van Israël, een zoon afgebeden heeft om die levenslang aan Zijn dienst toe te wijden, ziet in haar persoonlijke ondervinding de algemene wet van het Goddelijk bestuur, en begrijpt de betekenis daarvan voor de gehele geschiedenis van het Godsrijk. De ervaring van het genadig bestuur van de alwetende en heilige Verbondsgod, die zij, de neergebogene en verdrukte, verkregen heeft, is haar een onderpand van de goddelijke genadeleiding van haar volk, een teken waaraan zij erkent, hoe God niet slechts altijd de armen en ellendigen, die op Hem vertrouwen, uit hun nood en ellende redt en opricht, maar ook Zijn geheel, toen diep neergebogen en door vijanden onderdrukt volk, verhogen en verheerlijken zou. Door de reeds aan de aartsvaders gegeven beloften van God (Genesis 36:31 en "Deuteronomy 17:14) bekend met Israëls bestemming, om een koninkrijk te worden, ziet zij reeds door de verlichting van de goddelijke Geest de Koning, die de Heere aan Zijn volk zal geven en door wie Hij het tot macht en heerschappij verhogen zal..
Hanna ziet niet slechts een koning heersen over Israël, maar zelfs de einden der aarde aan Zijn scepter gehoorzamen. Daarin ligt een profetie, die pas in het Messiaanse tijdperk geheel vervuld is..
Wij horen in dit gedeelte een leeuwerik, die in de vroege morgen omhoog stijgt om haar God haar loflied te zingen, en wij zouden vragen: "Is dat die Hanna, die zo bedroefd te Silo stond, dezelfde Hanna van wie wij hoorden: "Zo ging het jaar aan jaar, van dat zij opging tot het huis des Heeren: zo tergde Peninna haar alzo; daarom weende zij en at niet." Waar is het dan gebleven, dat hart met die zware steen van zorgen? Waar heeft zij haar zorg en last neergelegd, dat zij thans kan opvaren als met vleugels van de arend? Er moet gebeden zijn, sinds zij haar hart te Silo voor de Heere heeft uitgestort en de Heere haar genadig heeft aangezien, en haar in haar Samuël het onderpand van Zijn vriendelijkheid gegeven heeft, sindsdien is Hanna, de bedroefde, tot een in haar God zalige en vergenoegde ziel geworden met de betuiging op de lippen: "Mijn hart springt op van vreugde in de Heere! Mijn hoorn is verhoogd in de Heere!" De kinderlijke gehoorzaamheid, de volledige overgave aan de Heere maakt Hanna tot een buitengewoon vat van de Heilige Geest; zij ziet in haar leiding de wet van de Heere verheerlijkt, volgens welke de trotsen verootmoedigd en de ootmoedigen opgericht worden; daarom wordt haar lied tot profetie. Haar Samuël is haar het levend getuigenis, dat de Heere regeert en het hart van de ootmoedigen en de geest van de verslagenen verkwikt. Profetisch ziet zij haar zoon, hoe hij Israëls leidsman zijn zal en de koning zal zalven, wiens rijk tot in eeuwigheid bevestigd zal worden. Wat Hanna hier zingt, dat herhalen in nieuwtestamentische klanken Maria en Zacharias (Luke 1:46vv., 68vv.) en de drie lofzangen tezamen verheerlijken de Majesteit van die grote God, die zowel Zijn volk, als elke ziel in het bijzonder, uit de engte in de ruimte, uit het duistere in het licht leidt. Wanneer de Geest van God een hart dankbaar en vrolijk maakt, dan mag het begin van het lofzang het stillen van eigen smart zijn, voortgang en einde is echter de verheerlijking van God en de zegen van Zijn rijk.
Davids overwinningen reikten ver, maar de uiterste delen van de aarde zijn aan de Messias tot bezitg beloofd, zij zullen onder Zijn gouden scepter gebracht worden, of door Zijn ijzeren roede geregeerd (Psalms 2:8). De macht en de eer van deze Messias, de Vorst, zal groeien en meer en meer toenemen. De Heer zal sterkte geven aan deze Koning, Zijn beloofde Zoon, om Zijn groot werk te volbrengen (Psalms 89:21 Luke 22:43); Hij zal hem sterken om te gaan door de moeilijkheden van Zijn vernedering en in Zijn verhoging zal Hij Zijn hoofd (Psalms 110:7 Psalms 110:7), Zijn hoorn, de macht en de eer van Zijn Gezalfde verhogen en Hem hoger maken dan de koningen der aarde (Psalms 89:27). Dit maakt de hoop zeker, dat de onderdanen van Zijn koninkrijk gered zullen worden, de vijanden ten ondergebracht zullen worden, want de Gezalfde, de Heere Christus, is met macht omgord, en is bekwaam om op het hoogst te behouden en te verdelgen..
Vers 10
10. Die met de HEERE twisten, en het wagen Hem tegen te staan, zullen verpletterd worden, a)Hij zal in de hemel over hen donderen, 1) zodat zij uit angst voor de oordelen, die zij horen naderen, voor Hem zich trachten te verbergen, zonder Hem te kunnen ontvluchten. De HEERE zal echter zeker ten gerichte komen, hij zal de einden van de aarde, de aarde van het ene tot het andere einde richten, en dit zal tevens de tijd zijn, dat Hij aan Zijn rijk de overwinning geeft over alle machten die Hem tegenstaan; dan zal Hij Zijn b) Koning, die Hij de regering gegeven heeft, sterkte geven en de hoorn van Zijn Gezalfde verhogen, 2) zodat de gehele aarde tot een voetbank voor Zijn voeten is.a) 1 Samuel 7:10 b) Psalms 2:6; Psalms 89:25
1) Als de Heere dondert, nadert Hij ten gerichte. De donder is in de Heilige Schrift de voorbode van de komst des Heeren ten oordeel. Hier verzekert Hanna daarom, dat al wie tegen de Heere twisten, zeker gestraft zullen worden door Zijn rechtvaardig oordeel..
Aan het einde van haar lied wordt Hanna in de volste zin van het woord profetes. Zij ziet in haar geest de Koning komen, die haar volk van zijn vijanden zal verlossen, maar ook, maar bovenal de Grote Koning, die zij hier de Gezalfde van God noemt. Zij ziet hoe de vijanden zich zullen aangorden om Diens troon omver te stoten, maar zij ziet ook dat de HEERE die Koning steun geeft, Diens hoorn verhoogt en Hem tenslotte doet zegevieren over Zijn vijanden. Zuiver Messiaans mag daarom dit lied en vooral het slot ervan worden genoemd..
2) Deze psalm is een rijpe vrucht van de Geest van God. De vrome vrouw, die met al de innigheid van het verlangen van een moederhart van de Heere, de God van Israël, een zoon afgebeden heeft om die levenslang aan Zijn dienst toe te wijden, ziet in haar persoonlijke ondervinding de algemene wet van het Goddelijk bestuur, en begrijpt de betekenis daarvan voor de gehele geschiedenis van het Godsrijk. De ervaring van het genadig bestuur van de alwetende en heilige Verbondsgod, die zij, de neergebogene en verdrukte, verkregen heeft, is haar een onderpand van de goddelijke genadeleiding van haar volk, een teken waaraan zij erkent, hoe God niet slechts altijd de armen en ellendigen, die op Hem vertrouwen, uit hun nood en ellende redt en opricht, maar ook Zijn geheel, toen diep neergebogen en door vijanden onderdrukt volk, verhogen en verheerlijken zou. Door de reeds aan de aartsvaders gegeven beloften van God (Genesis 36:31 en "Deuteronomy 17:14) bekend met Israëls bestemming, om een koninkrijk te worden, ziet zij reeds door de verlichting van de goddelijke Geest de Koning, die de Heere aan Zijn volk zal geven en door wie Hij het tot macht en heerschappij verhogen zal..
Hanna ziet niet slechts een koning heersen over Israël, maar zelfs de einden der aarde aan Zijn scepter gehoorzamen. Daarin ligt een profetie, die pas in het Messiaanse tijdperk geheel vervuld is..
Wij horen in dit gedeelte een leeuwerik, die in de vroege morgen omhoog stijgt om haar God haar loflied te zingen, en wij zouden vragen: "Is dat die Hanna, die zo bedroefd te Silo stond, dezelfde Hanna van wie wij hoorden: "Zo ging het jaar aan jaar, van dat zij opging tot het huis des Heeren: zo tergde Peninna haar alzo; daarom weende zij en at niet." Waar is het dan gebleven, dat hart met die zware steen van zorgen? Waar heeft zij haar zorg en last neergelegd, dat zij thans kan opvaren als met vleugels van de arend? Er moet gebeden zijn, sinds zij haar hart te Silo voor de Heere heeft uitgestort en de Heere haar genadig heeft aangezien, en haar in haar Samuël het onderpand van Zijn vriendelijkheid gegeven heeft, sindsdien is Hanna, de bedroefde, tot een in haar God zalige en vergenoegde ziel geworden met de betuiging op de lippen: "Mijn hart springt op van vreugde in de Heere! Mijn hoorn is verhoogd in de Heere!" De kinderlijke gehoorzaamheid, de volledige overgave aan de Heere maakt Hanna tot een buitengewoon vat van de Heilige Geest; zij ziet in haar leiding de wet van de Heere verheerlijkt, volgens welke de trotsen verootmoedigd en de ootmoedigen opgericht worden; daarom wordt haar lied tot profetie. Haar Samuël is haar het levend getuigenis, dat de Heere regeert en het hart van de ootmoedigen en de geest van de verslagenen verkwikt. Profetisch ziet zij haar zoon, hoe hij Israëls leidsman zijn zal en de koning zal zalven, wiens rijk tot in eeuwigheid bevestigd zal worden. Wat Hanna hier zingt, dat herhalen in nieuwtestamentische klanken Maria en Zacharias (Luke 1:46vv., 68vv.) en de drie lofzangen tezamen verheerlijken de Majesteit van die grote God, die zowel Zijn volk, als elke ziel in het bijzonder, uit de engte in de ruimte, uit het duistere in het licht leidt. Wanneer de Geest van God een hart dankbaar en vrolijk maakt, dan mag het begin van het lofzang het stillen van eigen smart zijn, voortgang en einde is echter de verheerlijking van God en de zegen van Zijn rijk.
Davids overwinningen reikten ver, maar de uiterste delen van de aarde zijn aan de Messias tot bezitg beloofd, zij zullen onder Zijn gouden scepter gebracht worden, of door Zijn ijzeren roede geregeerd (Psalms 2:8). De macht en de eer van deze Messias, de Vorst, zal groeien en meer en meer toenemen. De Heer zal sterkte geven aan deze Koning, Zijn beloofde Zoon, om Zijn groot werk te volbrengen (Psalms 89:21 Luke 22:43); Hij zal hem sterken om te gaan door de moeilijkheden van Zijn vernedering en in Zijn verhoging zal Hij Zijn hoofd (Psalms 110:7 Psalms 110:7), Zijn hoorn, de macht en de eer van Zijn Gezalfde verhogen en Hem hoger maken dan de koningen der aarde (Psalms 89:27). Dit maakt de hoop zeker, dat de onderdanen van Zijn koninkrijk gered zullen worden, de vijanden ten ondergebracht zullen worden, want de Gezalfde, de Heere Christus, is met macht omgord, en is bekwaam om op het hoogst te behouden en te verdelgen..
Vers 11
11. Daarna, na de aanbidding van de Heere met Hanna en de overige leden van zijn familie, ging Elkana naar Rama (1:1,19), in zijn huis; maar 1) de jongeling, die Hanna bij het heiligdom had achtergelaten, werd door de vrouwen aldaar verpleegd en was, toen hij opgroeide, de HEERE dienende voor het aangezicht van de priester Eli, die hem tot deze dienst opleidde.1) Op te merken valt hier de gehoorzaamheid van Elkana, die zijn zoon naar de Tabernakel bracht en overgaf aan de zorgen van de hogepriester en daarom enigzins van zijn vaderlijk recht afstand deed. Wij weten nu hoe teder de liefde van de ouders is jegens de kinderen, voornamelijk jegens die kinderen met wie zij nog spelen, die zij niet zo gemakkelijk aan anderen, voornamelijk niet aan vreemden, overlaten, zodat zij van hun aanwezigheid en van hun aanschouwen worden beroofd. Elkana echter vervult de gedane belofte van zijn vrouw, en geeft en wijdt zijn zoon geheel aan de dienst van God. Maar zie hier nu de niet lichte bedenking, dat zonder twijfel de zonen van de priester Eli, aan wie deze knaap, wat zijn opvoeding betreft, werd toevertrouwd, goddeloze en schandelijke mensen waren. Wat een verdriet moet het hem, naar wij menen, gekost hebben, toen hij bemerkte, dat zijn zoon niet ver was van de weg van het verderf, omdat hij onder zulke slechte mensen, die als een zekere pest waren te beschouwen, moest verkeren. Maar evenmin als Hanna hem in een verkeerde stemming God gewijd had, zover was Elkana er ook vandaan, om niet zijn belofte te vervullen, om hem de Heere te wijden, n.l. om in reinheid opgevoed, heel zijn leven lang God te dienen. Maar het huis van Eli was een zeer verderfelijk huis, waarom men kon menen, dat Elkana een zeer bijzondere reden had, om zijn gelofte te herroepen. En zonder twijfel, wie zou er zich niet over verwonderen, dat Elkana een knaap, die hij van God gekregen had, achterlaat in de handen van zeer slechte mensen. Maar Elkana verheft zich zowel over deze beproeving, als dat hij zijn belofte niet verzaakt, ofschoon hij zag, dat het huis van de Priester zeer wanordelijk en zeer ongelovig was..
Elkana weet, dat Samuël daar in een zeer slechte omgeving is, maar hij weet ook, dat de Heere God hem te midden van die omgeving kan bewaren door Zijn genade. De belofte staat bij Elkana bovenaan. Hanna heeft een belofte gedaan, de Heere heeft haar gebed verhoord en nu laten beiden zich niet door allerlei verschrikkingen afhouden om in gehoorzaamheid aan de Heere hun weg te bewandelen, wetende dat de dienst des Heeren op zichzelf een heilige dienst is..
I. 1 Samuel 2:12-1 Samuel 2:26. Te Silo bij het heiligdom wordt de jonge Samuël opgevoed in het midden van een omgeving, die voor hem de verderfelijkste invloed had kunnen hebben; want Eli's twee zonen Hofni en Pinehas, zijn boze mannen, die naar de Heere niet vragen en maken, dat men het spijsoffer voor de Heere veracht; bovendien leven zij met de vrouwen, die voor de deur van de tent der samenkomst wonen, in ontucht. Maar de vrome Hanna, die door Gods genade met nog meer kinderen gezegend, en daardoor in geloof en godzaligheid bevestigd wordt, onderhoudt de omgang met haar aan de Heere toegewijde zoon; ook is de grijze Eli, hoe zwak ook tegenover zijn zonen, toch een godvruchtig man. Dat zijn behoedmiddelen tegenover die verderfelijke invloed, die in Samuëls voor Gods Geest geopend hart het gevolg hebben, dat hij van zijn jeugd af een diepe blik slaat in het verderf van zijn tijd, hem de Heere leert zoeken, die alleen Israël vernieuwen kan; zo groeit hij in Gods gemeenschap tot zijn welgevallen op.
Vers 11
11. Daarna, na de aanbidding van de Heere met Hanna en de overige leden van zijn familie, ging Elkana naar Rama (1:1,19), in zijn huis; maar 1) de jongeling, die Hanna bij het heiligdom had achtergelaten, werd door de vrouwen aldaar verpleegd en was, toen hij opgroeide, de HEERE dienende voor het aangezicht van de priester Eli, die hem tot deze dienst opleidde.1) Op te merken valt hier de gehoorzaamheid van Elkana, die zijn zoon naar de Tabernakel bracht en overgaf aan de zorgen van de hogepriester en daarom enigzins van zijn vaderlijk recht afstand deed. Wij weten nu hoe teder de liefde van de ouders is jegens de kinderen, voornamelijk jegens die kinderen met wie zij nog spelen, die zij niet zo gemakkelijk aan anderen, voornamelijk niet aan vreemden, overlaten, zodat zij van hun aanwezigheid en van hun aanschouwen worden beroofd. Elkana echter vervult de gedane belofte van zijn vrouw, en geeft en wijdt zijn zoon geheel aan de dienst van God. Maar zie hier nu de niet lichte bedenking, dat zonder twijfel de zonen van de priester Eli, aan wie deze knaap, wat zijn opvoeding betreft, werd toevertrouwd, goddeloze en schandelijke mensen waren. Wat een verdriet moet het hem, naar wij menen, gekost hebben, toen hij bemerkte, dat zijn zoon niet ver was van de weg van het verderf, omdat hij onder zulke slechte mensen, die als een zekere pest waren te beschouwen, moest verkeren. Maar evenmin als Hanna hem in een verkeerde stemming God gewijd had, zover was Elkana er ook vandaan, om niet zijn belofte te vervullen, om hem de Heere te wijden, n.l. om in reinheid opgevoed, heel zijn leven lang God te dienen. Maar het huis van Eli was een zeer verderfelijk huis, waarom men kon menen, dat Elkana een zeer bijzondere reden had, om zijn gelofte te herroepen. En zonder twijfel, wie zou er zich niet over verwonderen, dat Elkana een knaap, die hij van God gekregen had, achterlaat in de handen van zeer slechte mensen. Maar Elkana verheft zich zowel over deze beproeving, als dat hij zijn belofte niet verzaakt, ofschoon hij zag, dat het huis van de Priester zeer wanordelijk en zeer ongelovig was..
Elkana weet, dat Samuël daar in een zeer slechte omgeving is, maar hij weet ook, dat de Heere God hem te midden van die omgeving kan bewaren door Zijn genade. De belofte staat bij Elkana bovenaan. Hanna heeft een belofte gedaan, de Heere heeft haar gebed verhoord en nu laten beiden zich niet door allerlei verschrikkingen afhouden om in gehoorzaamheid aan de Heere hun weg te bewandelen, wetende dat de dienst des Heeren op zichzelf een heilige dienst is..
I. 1 Samuel 2:12-1 Samuel 2:26. Te Silo bij het heiligdom wordt de jonge Samuël opgevoed in het midden van een omgeving, die voor hem de verderfelijkste invloed had kunnen hebben; want Eli's twee zonen Hofni en Pinehas, zijn boze mannen, die naar de Heere niet vragen en maken, dat men het spijsoffer voor de Heere veracht; bovendien leven zij met de vrouwen, die voor de deur van de tent der samenkomst wonen, in ontucht. Maar de vrome Hanna, die door Gods genade met nog meer kinderen gezegend, en daardoor in geloof en godzaligheid bevestigd wordt, onderhoudt de omgang met haar aan de Heere toegewijde zoon; ook is de grijze Eli, hoe zwak ook tegenover zijn zonen, toch een godvruchtig man. Dat zijn behoedmiddelen tegenover die verderfelijke invloed, die in Samuëls voor Gods Geest geopend hart het gevolg hebben, dat hij van zijn jeugd af een diepe blik slaat in het verderf van zijn tijd, hem de Heere leert zoeken, die alleen Israël vernieuwen kan; zo groeit hij in Gods gemeenschap tot zijn welgevallen op.
Vers 12
12. Maar de zonen van Eli, Hofni en Pinehas die als priesters hun vader, de hogepriester, ter zijde stonden, en de offerdienst bij de tent der samenkomst waarnamen (1:3), waren kinderen van Belial (Deuteronomy 13:14); zij kenden 1) de HEERE niet, zij leefden alsof er geen God was, die de zonde ziet en straft.1) Kenden niet is hier in de zin van, erkenden Hem niet als de Heilige en Rechtvaardige God. Verachten Hem niet, maar handelden alsof Hij niet bestond. In die betekenis komt het ook voor Job 18:21 en Hosea 8:2; Hosea 13:4..
Vers 12
12. Maar de zonen van Eli, Hofni en Pinehas die als priesters hun vader, de hogepriester, ter zijde stonden, en de offerdienst bij de tent der samenkomst waarnamen (1:3), waren kinderen van Belial (Deuteronomy 13:14); zij kenden 1) de HEERE niet, zij leefden alsof er geen God was, die de zonde ziet en straft.1) Kenden niet is hier in de zin van, erkenden Hem niet als de Heilige en Rechtvaardige God. Verachten Hem niet, maar handelden alsof Hij niet bestond. In die betekenis komt het ook voor Job 18:21 en Hosea 8:2; Hosea 13:4..
Vers 13
13. Ze bekommerden zich in het geheel niet om de bepalingen van de wet, hoeveel de priesters (vlg. Leviticus7:30-34) van de offeranden mochten ontvangen, maar handelden naar willekeur en met geweld; want de wijze of het recht van die priesters met het volk was, 1) dat, wanneeriemand een offerande, een dankoffer van groot of klein vee (Leviticus3) offerde, 2) en daarna de maaltijd van het offervlees aanrichtte (Exodus 29:34), de jongen, of dienaar, van de priester op bevel van zijn heer kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandige krauwel 3) in zijn hand. 1) Luther voegt dit eerste gedeelte bij het vorige vers en leest dan: Zij kenden de Heere niet, noch het recht van de priesters tegenover het volk, en laat dan 1 Samuel 2:13 beginnen met, Wanneer iemand enz. Deze rangschikking is niet onverwerpelijk en heeft ongetwijfeld veel goeds..2) Hier wordt niets minder gezegd, dan dat dit bij alle slachtofferanden gebeurde, zonder enig onderscheid..
3) Een vork tot het in orde leggen van de stukken vlees op het altaar (Exodus 26:3 Numbers 4:14; 1 Chronicles 29:17)..
Vers 13
13. Ze bekommerden zich in het geheel niet om de bepalingen van de wet, hoeveel de priesters (vlg. Leviticus7:30-34) van de offeranden mochten ontvangen, maar handelden naar willekeur en met geweld; want de wijze of het recht van die priesters met het volk was, 1) dat, wanneeriemand een offerande, een dankoffer van groot of klein vee (Leviticus3) offerde, 2) en daarna de maaltijd van het offervlees aanrichtte (Exodus 29:34), de jongen, of dienaar, van de priester op bevel van zijn heer kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandige krauwel 3) in zijn hand. 1) Luther voegt dit eerste gedeelte bij het vorige vers en leest dan: Zij kenden de Heere niet, noch het recht van de priesters tegenover het volk, en laat dan 1 Samuel 2:13 beginnen met, Wanneer iemand enz. Deze rangschikking is niet onverwerpelijk en heeft ongetwijfeld veel goeds..2) Hier wordt niets minder gezegd, dan dat dit bij alle slachtofferanden gebeurde, zonder enig onderscheid..
3) Een vork tot het in orde leggen van de stukken vlees op het altaar (Exodus 26:3 Numbers 4:14; 1 Chronicles 29:17)..
Vers 14
14. En sloeg in de teile, of in de ketel, of in de pan, of in de pot, waarin zich het vlees bevond; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich, hoewel hij geen recht daartoe had en hem slechts de beweegborst en de hefschouder toekwamen (Leviticus 0:14vv.). Alzo deden zij, niet slechts in een enkel geval, maar aan al de Israëlieten, die te Silo kwamen om te offeren.Vers 14
14. En sloeg in de teile, of in de ketel, of in de pan, of in de pot, waarin zich het vlees bevond; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich, hoewel hij geen recht daartoe had en hem slechts de beweegborst en de hefschouder toekwamen (Leviticus 0:14vv.). Alzo deden zij, niet slechts in een enkel geval, maar aan al de Israëlieten, die te Silo kwamen om te offeren.Vers 15
15. Ook maakten zij het nog erger, namelijk eer zij het vet, de voor het altaarvuur bestemde vetstukken (Leviticus 3:3) van het geslachte offerdier afzonderden en aanstaken, tot een liefelijke reuk voor de Heere, kwam de jongen van de priester en zei tot de man, die offerde: Geef mij dat stuk vlees om te braden voor de priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, wanneer gij de maaltijd van het dankoffer houdt, maar hij wenst het rauw 1) te hebben.1) Gekookt vlees was de priester niet goed genoeg, hij moest het gebraden hebben.
Vers 15
15. Ook maakten zij het nog erger, namelijk eer zij het vet, de voor het altaarvuur bestemde vetstukken (Leviticus 3:3) van het geslachte offerdier afzonderden en aanstaken, tot een liefelijke reuk voor de Heere, kwam de jongen van de priester en zei tot de man, die offerde: Geef mij dat stuk vlees om te braden voor de priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, wanneer gij de maaltijd van het dankoffer houdt, maar hij wenst het rauw 1) te hebben.1) Gekookt vlees was de priester niet goed genoeg, hij moest het gebraden hebben.
Vers 16
16. Wanneer nu die man, tot wie zo'n eis kwam, en in het gevoel van de zwaarte van die misdaad tot hem zei: Zij zullen dat vet als heden geheel aansteken, zoals het bij een offerande betaamt, zo neem dan voor u, zoals het uw ziel lusten zal, 1) zo zei hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen.1) Dit ziet op het gebruik, dat de priesters pas de borst en de schouder zich mochten toeëigenen, wanneer de vetstukken aan de Heere waren geofferd. Wat zij nu eisen was een beroven van de Heere, en daarom wordt het hier als een nog grotere zonde voorgesteld..
Vers 16
16. Wanneer nu die man, tot wie zo'n eis kwam, en in het gevoel van de zwaarte van die misdaad tot hem zei: Zij zullen dat vet als heden geheel aansteken, zoals het bij een offerande betaamt, zo neem dan voor u, zoals het uw ziel lusten zal, 1) zo zei hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen.1) Dit ziet op het gebruik, dat de priesters pas de borst en de schouder zich mochten toeëigenen, wanneer de vetstukken aan de Heere waren geofferd. Wat zij nu eisen was een beroven van de Heere, en daarom wordt het hier als een nog grotere zonde voorgesteld..
Vers 17
17. Alzo was de zonde van deze jongelingen, van Hofni en Pinehas, zeer groot voor het aangezicht des HEEREN: 1) want de mensen, die zagen hoe schandelijk de priesters handelden, waren niet meer in staat buitengewone offers opeen door God gewilde wijze te brengen, en verachtten het spijsoffer, de offeranden des HEEREN, 2) die op zo'n wijze bediend werden.1) Dit is: zij verzuimden zodanige offeranden te brengen, ja, zij hadden een afkeer hiervan, omdat zij wisten, dat daarvan een zeer gruwelijk misbruik zou gemaakt worden en wel denken konden, dat God zelf ze verwerpen en een afgrijzen daarvan hebben zou. Daarom schaamden zij zich deelachtig te zullen worden aan de zonde van de priesters en aan het verderf, hetgeen in de dienst van God plaatsvond, maar oordeelden raadzamer te wezen, het offeren na te laten, dan de offeranden over te geven ter ontheiliging door de priesters, zijnde de goddeloosheid van de priesters dus oorzaak, dat mensen van een eerlijke en godvruchtige neiging, tot een ander uiterste oversloegen, terwijl anderen verlokt werden, om met geringschatting en met versmaadheid te oordelen over de inzettingen van de Heere, want niets brengt de Godsdienst zo zeer in verwarring bij de mensen, dan de gierigheid, vleselijke gezindheid en trotsheid van hen, die de bedienaars ervan zijn..
Op zichzelf was het een grote zonde (wat de zonen deden) maar door de Heilige Geest wordt het nog als erger voorgesteld, waar hier gezegd wordt van het volk, dat het de offeranden verachtte en het heiligdom minachtte en nalatig werd in de dienst van God. Wij hebben gezegd, dat het behoorde, dat het volk door de gunst en genade van God in Zijn dienst werd bevestigd, omdat, wanneer zij, die zich toeleggende op vroomheid en godsvrucht vele belemmeringen bij het heiligdom ontmoeten, van de heilige voornemens worden afgeschrikt, ja nog veel minder zich bij hun plicht houden, totdat wij horen, dat afkeer hun hart in bezit heeft genomen. Wat door ons ijverig moet worden opgemerkt, want wij worden door dit voorbeeld hier onderwezen, dat ofschoon wij ons verheffen boven de een of andere beproeving, toch tenzij wij door de hand van God zelf worden ondersteund, wij eindelijk aan het wankelen gebracht, ja zelfs geheel van onze plicht worden afgetrokken. Waarom wij mogen weten, dat die kracht tot volharding en standvastigheid bestaat, opdat er een smeken zij tot God in het gebed, dat Hij het in ons begonnen werk volbrengt en ten einde toe ons standvastig doet zijn, opdat wij niet voor een dag, of voor n of twee jaar, maar geheel ons leven lang in de eens begonnen loop gelukkig voortgaan. Terwijl wij in het tegenovergestelde geval geduldig zullen zijn met hen die, ofschoon zij bereid waren om ten opzichte van het recht iets toe te geven, ja om beledigingen geduldig te dragen, toch waar zij geen grenzen zien aan de kwade dingen, ter neergeslagen worden en niet slechts in het doen van hun plicht achteruit gaan, maar ook een verachting opvatten voor de heilige dingen en het heiligdom..
2) Niets brengt groter smaad over de godsdienst, dan de hebzucht, zinnelijkheid en heerszucht van de dienaar..
Waar mannen "die de Heere niet kennen" de kansel beklimmen, opdat zij een broodwinning hebben, daar moet het volk verwilderen en de dienst des Heeren in verachting komen; maar God laat zich niet bespotten; Hij zal die ongelovigen als Hofni en Pinehas doen vergaan en die besturen, die niet anders deden, dan wat gematigheid en omzichtigheid aanbevelen, strenger dan een Eli straffen..
Vers 17
17. Alzo was de zonde van deze jongelingen, van Hofni en Pinehas, zeer groot voor het aangezicht des HEEREN: 1) want de mensen, die zagen hoe schandelijk de priesters handelden, waren niet meer in staat buitengewone offers opeen door God gewilde wijze te brengen, en verachtten het spijsoffer, de offeranden des HEEREN, 2) die op zo'n wijze bediend werden.1) Dit is: zij verzuimden zodanige offeranden te brengen, ja, zij hadden een afkeer hiervan, omdat zij wisten, dat daarvan een zeer gruwelijk misbruik zou gemaakt worden en wel denken konden, dat God zelf ze verwerpen en een afgrijzen daarvan hebben zou. Daarom schaamden zij zich deelachtig te zullen worden aan de zonde van de priesters en aan het verderf, hetgeen in de dienst van God plaatsvond, maar oordeelden raadzamer te wezen, het offeren na te laten, dan de offeranden over te geven ter ontheiliging door de priesters, zijnde de goddeloosheid van de priesters dus oorzaak, dat mensen van een eerlijke en godvruchtige neiging, tot een ander uiterste oversloegen, terwijl anderen verlokt werden, om met geringschatting en met versmaadheid te oordelen over de inzettingen van de Heere, want niets brengt de Godsdienst zo zeer in verwarring bij de mensen, dan de gierigheid, vleselijke gezindheid en trotsheid van hen, die de bedienaars ervan zijn..
Op zichzelf was het een grote zonde (wat de zonen deden) maar door de Heilige Geest wordt het nog als erger voorgesteld, waar hier gezegd wordt van het volk, dat het de offeranden verachtte en het heiligdom minachtte en nalatig werd in de dienst van God. Wij hebben gezegd, dat het behoorde, dat het volk door de gunst en genade van God in Zijn dienst werd bevestigd, omdat, wanneer zij, die zich toeleggende op vroomheid en godsvrucht vele belemmeringen bij het heiligdom ontmoeten, van de heilige voornemens worden afgeschrikt, ja nog veel minder zich bij hun plicht houden, totdat wij horen, dat afkeer hun hart in bezit heeft genomen. Wat door ons ijverig moet worden opgemerkt, want wij worden door dit voorbeeld hier onderwezen, dat ofschoon wij ons verheffen boven de een of andere beproeving, toch tenzij wij door de hand van God zelf worden ondersteund, wij eindelijk aan het wankelen gebracht, ja zelfs geheel van onze plicht worden afgetrokken. Waarom wij mogen weten, dat die kracht tot volharding en standvastigheid bestaat, opdat er een smeken zij tot God in het gebed, dat Hij het in ons begonnen werk volbrengt en ten einde toe ons standvastig doet zijn, opdat wij niet voor een dag, of voor n of twee jaar, maar geheel ons leven lang in de eens begonnen loop gelukkig voortgaan. Terwijl wij in het tegenovergestelde geval geduldig zullen zijn met hen die, ofschoon zij bereid waren om ten opzichte van het recht iets toe te geven, ja om beledigingen geduldig te dragen, toch waar zij geen grenzen zien aan de kwade dingen, ter neergeslagen worden en niet slechts in het doen van hun plicht achteruit gaan, maar ook een verachting opvatten voor de heilige dingen en het heiligdom..
2) Niets brengt groter smaad over de godsdienst, dan de hebzucht, zinnelijkheid en heerszucht van de dienaar..
Waar mannen "die de Heere niet kennen" de kansel beklimmen, opdat zij een broodwinning hebben, daar moet het volk verwilderen en de dienst des Heeren in verachting komen; maar God laat zich niet bespotten; Hij zal die ongelovigen als Hofni en Pinehas doen vergaan en die besturen, die niet anders deden, dan wat gematigheid en omzichtigheid aanbevelen, strenger dan een Eli straffen..
Vers 18
18. Maar Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN; 1) hij bleef onbesmet van die zonde in zijn omgeving, zijnde een jongeling, hoewel hij nog zo jeugdig was en de jeugd makkelijk meegesleept kan worden; hij droeg een teken van zijnwijding tot de dienst des Heeren over de gewone rok, omgord zijnde met de linnen lijfrok, met een wit schouderkleed van linnen geweven (Exodus 28:42), dat in snede en vorm overeenkomst had met de hogepriesterlijke Efod (Exodus 28:6vv.).1) Te midden van deze treurige verhalen vinden wij de herhaalde vermelding van Samuëls godsvrucht, als een bewijs, hoe Gods genade hem zuiver en godvrezend kan bewaren te midden van zonden.. 19. En zijn moeder maakte hem een kleine rok, 1) een rok naar de hogepriesterlijke Meïl (Exodus 28:31vv.) gevormd, overeenkomstig de grootte van haar zoon, en bracht hem die van jaar tot jaar, als zij naar Silo opkwam met haar man om het jaarlijkse offer te offeren.
1) Nietige geschiedenissen, roept het ongeloof uit: of iemand het zou weten, dat Samuël een kleine rok gehad heeft, of niet. Nu, de Heilige Schrift is niet voor de verstandigen maar voor de kinderzielen geschreven, en een kinderlijke ziel twijfelt er niet aan, dat ook die kleine rok, die Hanna voor haar Samuël vervaardigde, zijn geschiedenis heeft. Stel ik mij voor, dat Hanna ieder jaar deze rok naaide, wanneer zij te Rama thuis was, zo weet ik ook dat bij de verschillende steken van haar naald ook wel even zo vele gebeden voor haar Samuël tot de troon van de Heere opgestegen zijn. Ook het kledingstuk is heilig, wanneer het geheiligd wordt door Gods woord en gebed. Ja nog meer verbergt de kleine rok in zijn geschiedenis. Het zal Hanna wel menigmaal zwaar gevallen zijn, dat de afgebeden zoon nu ver van haar was, en haar moederhart heeft haar zeker meermalen toegefluisterd: "Hoe liefelijk zou het toch zijn, wanneer uw Samuël hier in huis was, en groot werd tot een steun van uw ouderdom, en u verheugde door zijn kinderrijke liefde." Maar zie, al die klachten moeten aanstonds stil worden, want de rok die zij naaide, herinnerde haar dat zij haar Samuël aan de Heere gegeven had; en was de rok gereed, en bracht dien naar Silo, dan gaf zij ook telkens met de rok Samuël aan haar God over en sprak: "Ik geef hem opnieuw aan de Heere al de dagen, die hij wezen zal, hij is van de Heere gebeden.".
Vers 18
18. Maar Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN; 1) hij bleef onbesmet van die zonde in zijn omgeving, zijnde een jongeling, hoewel hij nog zo jeugdig was en de jeugd makkelijk meegesleept kan worden; hij droeg een teken van zijnwijding tot de dienst des Heeren over de gewone rok, omgord zijnde met de linnen lijfrok, met een wit schouderkleed van linnen geweven (Exodus 28:42), dat in snede en vorm overeenkomst had met de hogepriesterlijke Efod (Exodus 28:6vv.).1) Te midden van deze treurige verhalen vinden wij de herhaalde vermelding van Samuëls godsvrucht, als een bewijs, hoe Gods genade hem zuiver en godvrezend kan bewaren te midden van zonden.. 19. En zijn moeder maakte hem een kleine rok, 1) een rok naar de hogepriesterlijke Meïl (Exodus 28:31vv.) gevormd, overeenkomstig de grootte van haar zoon, en bracht hem die van jaar tot jaar, als zij naar Silo opkwam met haar man om het jaarlijkse offer te offeren.
1) Nietige geschiedenissen, roept het ongeloof uit: of iemand het zou weten, dat Samuël een kleine rok gehad heeft, of niet. Nu, de Heilige Schrift is niet voor de verstandigen maar voor de kinderzielen geschreven, en een kinderlijke ziel twijfelt er niet aan, dat ook die kleine rok, die Hanna voor haar Samuël vervaardigde, zijn geschiedenis heeft. Stel ik mij voor, dat Hanna ieder jaar deze rok naaide, wanneer zij te Rama thuis was, zo weet ik ook dat bij de verschillende steken van haar naald ook wel even zo vele gebeden voor haar Samuël tot de troon van de Heere opgestegen zijn. Ook het kledingstuk is heilig, wanneer het geheiligd wordt door Gods woord en gebed. Ja nog meer verbergt de kleine rok in zijn geschiedenis. Het zal Hanna wel menigmaal zwaar gevallen zijn, dat de afgebeden zoon nu ver van haar was, en haar moederhart heeft haar zeker meermalen toegefluisterd: "Hoe liefelijk zou het toch zijn, wanneer uw Samuël hier in huis was, en groot werd tot een steun van uw ouderdom, en u verheugde door zijn kinderrijke liefde." Maar zie, al die klachten moeten aanstonds stil worden, want de rok die zij naaide, herinnerde haar dat zij haar Samuël aan de Heere gegeven had; en was de rok gereed, en bracht dien naar Silo, dan gaf zij ook telkens met de rok Samuël aan haar God over en sprak: "Ik geef hem opnieuw aan de Heere al de dagen, die hij wezen zal, hij is van de Heere gebeden.".
Vers 20
20. En Eli, de hogepriester, zegende Elkana en zijn vrouw, zowel toen zij hem Samuël overgaf als ook later, wanneer zij hem van kleren verzag, en hij zei tot de eerste; de HEERE geve u nog meer nageslacht uit deze vrouw voorde bede, die zij de HEERE afgebeden heeft; Hij geve u in plaats van deze afgebedene, die zij Hem gegeven heeft, andere kinderen die gij bij u behouden moogt. En zij gingen, telkens zo gezegend naar zijn plaats, naar Rama.Vers 20
20. En Eli, de hogepriester, zegende Elkana en zijn vrouw, zowel toen zij hem Samuël overgaf als ook later, wanneer zij hem van kleren verzag, en hij zei tot de eerste; de HEERE geve u nog meer nageslacht uit deze vrouw voorde bede, die zij de HEERE afgebeden heeft; Hij geve u in plaats van deze afgebedene, die zij Hem gegeven heeft, andere kinderen die gij bij u behouden moogt. En zij gingen, telkens zo gezegend naar zijn plaats, naar Rama.Vers 21
21. De wens van de hogepriester werd vervuld; want de HEERE bezocht Hanna; Hij maakte haar door buitengewone werking ook verder vruchtbaar (Genesis 21:1) en zij werd meermalen bevrucht en baarde drie zonen en tweedochters; en of, maar de jongeling Samuël werd groot, groeide op bij de HEERE, in de nabijheid van het heiligdom en onder de goddelijke bijstand en zegen.Wanneer onze getrouwe God van ons, armzalige schepsels, een offer van der liefde aanneemt, zo neemt Hij het, om het vijf-, honderd- en duizendvoudig weer te geven; uit Zijn volheid ontvangen wij genade voor genade. Is het reeds een grote wonderbare genade, wanneer de Heere een trots mensenhart gewillig maakt om Hem te beminnen en iets gerings voor Hem te doen, zo is het nog zo veel groter genade, dat Hij de geringste liefdedienst, de dronk water, die wij Hem gereikt hebben, omdat Hij Jezus is, met niets geringers wil belonen dan met het eeuwige leven. Zien wij onze Hanna aan! Genade was het, dat de Heere haar leerde bidden om Samuël, dat Hij haar gewillig maakte om Samuël aan Hem toe te wijden.Maar wat zullen wij daarbij zeggen, dat de Heere haar in plaats van het ene kindje, dat Hij Zich had laten geven, vijf kinderen, drie zonen en twee dochters gaf? Halleluja! God is goed! Wie is zo vriendelijk als Hij? Onze Heere is waarlijk goed. Wanneer wij in Zijn dienst ook slechts het allergeringste uit liefde tot Hem doen. Zo is het niet genoeg, dat Hij reeds in de daad zelf zo veel zaligheid legt, maar hetzij wij er ons van bewust of onbewust zijn, kroont Hij zo'n daad nog met de rijke zegen van Zijn genade, en deze genade wordt volkomen, wanneer Hij ons zegent met de grootste van alle zegeningen, met het eeuwig leven..
Vers 21
21. De wens van de hogepriester werd vervuld; want de HEERE bezocht Hanna; Hij maakte haar door buitengewone werking ook verder vruchtbaar (Genesis 21:1) en zij werd meermalen bevrucht en baarde drie zonen en tweedochters; en of, maar de jongeling Samuël werd groot, groeide op bij de HEERE, in de nabijheid van het heiligdom en onder de goddelijke bijstand en zegen.Wanneer onze getrouwe God van ons, armzalige schepsels, een offer van der liefde aanneemt, zo neemt Hij het, om het vijf-, honderd- en duizendvoudig weer te geven; uit Zijn volheid ontvangen wij genade voor genade. Is het reeds een grote wonderbare genade, wanneer de Heere een trots mensenhart gewillig maakt om Hem te beminnen en iets gerings voor Hem te doen, zo is het nog zo veel groter genade, dat Hij de geringste liefdedienst, de dronk water, die wij Hem gereikt hebben, omdat Hij Jezus is, met niets geringers wil belonen dan met het eeuwige leven. Zien wij onze Hanna aan! Genade was het, dat de Heere haar leerde bidden om Samuël, dat Hij haar gewillig maakte om Samuël aan Hem toe te wijden.Maar wat zullen wij daarbij zeggen, dat de Heere haar in plaats van het ene kindje, dat Hij Zich had laten geven, vijf kinderen, drie zonen en twee dochters gaf? Halleluja! God is goed! Wie is zo vriendelijk als Hij? Onze Heere is waarlijk goed. Wanneer wij in Zijn dienst ook slechts het allergeringste uit liefde tot Hem doen. Zo is het niet genoeg, dat Hij reeds in de daad zelf zo veel zaligheid legt, maar hetzij wij er ons van bewust of onbewust zijn, kroont Hij zo'n daad nog met de rijke zegen van Zijn genade, en deze genade wordt volkomen, wanneer Hij ons zegent met de grootste van alle zegeningen, met het eeuwig leven..
Vers 22
22. Maar Eli was zeer oud en hoorde tot zijn groot leedwezen al wat zijn zonen aan geheel Israël deden (1 Samuel 2:12-1 Samuel 2:17), en dat zij bovendien het heiligdom zelfs tot hun wellust misbruikten, en sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen 1) aan de deur van de tent der samenkomst, om daar te dienen (Exodus 38:8).1) In het Hebreeuws twabuh (Hatsobeoth). De Statenvertaling heeft met hopen tezamen kwamen. Beter is de vertaling, die opkwamen. Het woord wordt gebruikt voor de soldaat, die ten oorlog opkomt en daarom ook hier voor de geestelijke dienst van de vrouwen, die zich kwamen aanmelden tot de geestelijke dienst aan God. Zo komt het ook voor in Numbers 4:23; Numbers 8:24. De Statenvertaling is in navolging van de Vulgata..
Vers 22
22. Maar Eli was zeer oud en hoorde tot zijn groot leedwezen al wat zijn zonen aan geheel Israël deden (1 Samuel 2:12-1 Samuel 2:17), en dat zij bovendien het heiligdom zelfs tot hun wellust misbruikten, en sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen 1) aan de deur van de tent der samenkomst, om daar te dienen (Exodus 38:8).1) In het Hebreeuws twabuh (Hatsobeoth). De Statenvertaling heeft met hopen tezamen kwamen. Beter is de vertaling, die opkwamen. Het woord wordt gebruikt voor de soldaat, die ten oorlog opkomt en daarom ook hier voor de geestelijke dienst van de vrouwen, die zich kwamen aanmelden tot de geestelijke dienst aan God. Zo komt het ook voor in Numbers 4:23; Numbers 8:24. De Statenvertaling is in navolging van de Vulgata..
Vers 23
23. En hij, voor zichzelf wel godvruchtig, maar te zwak om het verkeerde uit te roeien, en het recht van God te handhaven, zei tot hen: Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik deze boze dingen hoor van dit gehele volk, dat tot de dienst des Heeren hierheen komt?Vers 23
23. En hij, voor zichzelf wel godvruchtig, maar te zwak om het verkeerde uit te roeien, en het recht van God te handhaven, zei tot hen: Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik deze boze dingen hoor van dit gehele volk, dat tot de dienst des Heeren hierheen komt?Vers 25
25. Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden, de rechters, hem oordelen, zij zullen als scheidsrechters optreden en de straf zal kunnen gedragen worden, maar wanneer een mens tegen de HEERE zondigt, en Hem beledigt, zoals gij doet, wie zal voor hem bidden? 1) Wie zal zich tussen hem en God als scheidsrechter of bemiddelaar kunnen stellen? Uwe zonde is bovendien zozwaar, dat niemand het zou wagen voor u bij God te spreken. Maar zij hoorden de stem van hun vader niet; zij zetten zich daarover heen en gingen in hun goddeloosheid en in hun misdaden voort, want de HEERE wilde hen doden; 2) reeds had Hij hen aan de verharding overgegeven, waarbij geen terugkeren meer mogelijk is, maar de mens in zonde voortleeft om als de maat van zijn zonden vol geworden is, eindelijk in zijn zonden om te komen (Exodus 4:21).1) Indien iemand zijn naaste beledigt, deze staat bij God zeker als een onrechtvaardige opgetekend, maar indien hij tegen God als overtreder staat, indien hij tegen Hem zich verzet, indien hij Hem beschuldigt van woestheid of wreedheid, indien hij ten opzichte van Hem handelde, indien hij ten opzichte van Zijn Woord en kracht zich te buiten gaat, wie waagt het te ontkennen, dat die misdaad veel zwaarder en verschrikkelijker is, die begaan is tegen de hoogste Majesteit van God, Die alles in n wenk, hemel en aarde, kan vernietigen, dan die tegen een sterfelijk schepsel, die bij God vergeleken het zelfs niet halen kan bij een worm, die op de aarde kruipt? En dat is de kracht van de woorden van Eli. Bij welk onderscheid tussen de zonden wij dit moeten opmerken, n.l. dat zij, die tegen God zelf onmiddellijk begaan worden wel groot zijn, en de andere, die tegen de mensen bedreven worden minder, maar toch zo, dat alle zonden tenslotte ook tegen God begaan worden..
Bij de ene zonde van een mens tegen een ander beslecht God de strijd (Keil vertaalt niet goden, maar God) als scheidsrechter door de Overheid; daarentegen bij de zonde van de mens tegen God kan niemand als scheidsrechter tussenbeide komen. Deze zonde kan niet door voorbeden beslecht worden..
Waarom heeft God hen nu door hun vader willen vermanen? Om hun iedere grond van verontschuldiging te ontnemen en hen zo te maken, dat zij niet te verontschuldigen waren. Want indien God Zijn Woord tot de mensen brengt en wil, dat het hun gepredikt wordt, is het niet om voor allen tot heil te zijn. Ik erken wel dat dit de eigenlijke kracht is van het Woord van God, dat het heil aanbrengt, maar het kan ook een reuk van de dood worden en in vergif veranderd worden, n.l. door de slechtheid en schuld van de mensen. Zo ook de wet van God is voor alle geslachten de weg tot het leven, indien niet de verkeerdheid van de mensen zo groot was, zoals wij in alle eeuwen opmerken. Maar omdat wij door onze natuur niet anders dan tot het kwade voortschrijden en de gehele menselijke natuur, d.i. zijn hartstocht en gevoel met Gods Woord en Recht in strijd zijn, zodat wij vijanden zijn van God van nature, daarom wordt gezegd, dat de Wet de dood werkt en in de afgrond stort..
2) De zonen van Eli waren vanwege hun zonden, als straf op hun overtredingen, overgegeven aan de verharding van het hart. Daarom staat hier: de Heere wilde hen doden. Alle waarschuwingen van de vader baatten niet meer, omdat hun geweten als met een brandijzer was dichtgeschroeid..
Vers 25
25. Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden, de rechters, hem oordelen, zij zullen als scheidsrechters optreden en de straf zal kunnen gedragen worden, maar wanneer een mens tegen de HEERE zondigt, en Hem beledigt, zoals gij doet, wie zal voor hem bidden? 1) Wie zal zich tussen hem en God als scheidsrechter of bemiddelaar kunnen stellen? Uwe zonde is bovendien zozwaar, dat niemand het zou wagen voor u bij God te spreken. Maar zij hoorden de stem van hun vader niet; zij zetten zich daarover heen en gingen in hun goddeloosheid en in hun misdaden voort, want de HEERE wilde hen doden; 2) reeds had Hij hen aan de verharding overgegeven, waarbij geen terugkeren meer mogelijk is, maar de mens in zonde voortleeft om als de maat van zijn zonden vol geworden is, eindelijk in zijn zonden om te komen (Exodus 4:21).1) Indien iemand zijn naaste beledigt, deze staat bij God zeker als een onrechtvaardige opgetekend, maar indien hij tegen God als overtreder staat, indien hij tegen Hem zich verzet, indien hij Hem beschuldigt van woestheid of wreedheid, indien hij ten opzichte van Hem handelde, indien hij ten opzichte van Zijn Woord en kracht zich te buiten gaat, wie waagt het te ontkennen, dat die misdaad veel zwaarder en verschrikkelijker is, die begaan is tegen de hoogste Majesteit van God, Die alles in n wenk, hemel en aarde, kan vernietigen, dan die tegen een sterfelijk schepsel, die bij God vergeleken het zelfs niet halen kan bij een worm, die op de aarde kruipt? En dat is de kracht van de woorden van Eli. Bij welk onderscheid tussen de zonden wij dit moeten opmerken, n.l. dat zij, die tegen God zelf onmiddellijk begaan worden wel groot zijn, en de andere, die tegen de mensen bedreven worden minder, maar toch zo, dat alle zonden tenslotte ook tegen God begaan worden..
Bij de ene zonde van een mens tegen een ander beslecht God de strijd (Keil vertaalt niet goden, maar God) als scheidsrechter door de Overheid; daarentegen bij de zonde van de mens tegen God kan niemand als scheidsrechter tussenbeide komen. Deze zonde kan niet door voorbeden beslecht worden..
Waarom heeft God hen nu door hun vader willen vermanen? Om hun iedere grond van verontschuldiging te ontnemen en hen zo te maken, dat zij niet te verontschuldigen waren. Want indien God Zijn Woord tot de mensen brengt en wil, dat het hun gepredikt wordt, is het niet om voor allen tot heil te zijn. Ik erken wel dat dit de eigenlijke kracht is van het Woord van God, dat het heil aanbrengt, maar het kan ook een reuk van de dood worden en in vergif veranderd worden, n.l. door de slechtheid en schuld van de mensen. Zo ook de wet van God is voor alle geslachten de weg tot het leven, indien niet de verkeerdheid van de mensen zo groot was, zoals wij in alle eeuwen opmerken. Maar omdat wij door onze natuur niet anders dan tot het kwade voortschrijden en de gehele menselijke natuur, d.i. zijn hartstocht en gevoel met Gods Woord en Recht in strijd zijn, zodat wij vijanden zijn van God van nature, daarom wordt gezegd, dat de Wet de dood werkt en in de afgrond stort..
2) De zonen van Eli waren vanwege hun zonden, als straf op hun overtredingen, overgegeven aan de verharding van het hart. Daarom staat hier: de Heere wilde hen doden. Alle waarschuwingen van de vader baatten niet meer, omdat hun geweten als met een brandijzer was dichtgeschroeid..
Vers 26
26. En de jongeling Samuël, hoewel hij door zoveel verkeerds omgeven was, nam toe, ontwikkelde zich tot jongeling en man, maar tevens in wijsheid en kennis, in vroomheid engodsvrucht, en hij werd groot en, als een voorafbeelding van Christus (Luke 2:52), werd hij aangenaam zowel bij de HEERE als ook bij de mensen. 1)1) Wij lezen dit tweemaal in dit gedeelte. Juist tegenover de duisternis van Eli's zonen, tegenover hun altijd doller, altijd wilder drijven, schittert Hanna's zoon in een zo liefelijke glans van vrede, dat het iedereen wel wordt, die met hem in aanraking komt. O, dat is een kostelijke zaak; wanneer van een jeugdige ziel gezegd wordt: "zij neemt toe bij de Heere!" In dit toenemen, in dit aangenaam zijn bij de Heere ligt alles opgesloten, wat wij slechts kunnen wensen, en een ouderenpaar, dat van zijn kind kan zeggen: "het neemt toe bij de Heere," mocht men wel toeroepen: "wat wilt gij meer?" Maar van waar dit heerlijk getuigenis omtrent de jongen Samuël? Was zijn opvoeding zo voortreffelijk? Door mensen is hij zeker niet opgevoed. Eli is oud en zwak; zijn hand heeft zeker het jonge boompje noch geplant noch nat gemaakt. Eli's zonen? Gaarne hadden ze hem verleid; zij zullen hem belasterd en bespot hebben; maar opvoeding. Nee, opgevoed heeft hem een andere hand, de hand van de getrouwe God, die over hem was. En wat verbond de Heere aan de jongeling Samuël? Misschien de jongeling zelf? Samuël was zonde van zonde, vloek van vloek, zoals alle kinderen en onder Gods rechtmatige toorn. Of Hanna? Hanna was ook niet meer en niet minder dan een zondares, en wanneer zij kon bidden, zo was ook dat een gift van de genade van de Heere midden in haar "niets" en in haar armoede. Nog eens: wat verbond de Heere aan Samuël? Niets anders dan de trouw, die zichzelf niet verloochenen kan. Het woord aan zijn moeder gegeven: "Ga heen in vrede," dat bindt de Heere zo, dat Hij Samuël zegenen moet; en dat Samuël reeds vroeg begint te bidden en de Heere te zoeken, het vloeit weer slechts uit de getrouwheid van God voort, die zich aan haar woorden bindt. Deze geschiedenis is een sterke troost voor ouderharten. Voor de zodanigen die een lief kind aan de dood moeten teruggeven, dat Hij bij de geboorte hun gegeven had, want Hij kan hen op andere wijze verheugen en zegenen (1 Samuel 2:20), maar ook voor hen, die hun zonen en dochters moeten laten uitgaan in de slechte, van kwade voorbeelden en verderfelijke invloeden vervulde wereld, op scholen, tot krijgsdienst enz., want de Heere kan ook daar hun kinderen bewaren en in geloof en godzaligheid groot doen worden (1 Samuel 2:21,1 Samuel 2:26)..
II. 1 Samuel 2:27-1 Samuel 2:36. De tijd nadert dat de Heere over Eli's zonen hun misdaad bezoeken zal, en over Eli zijn weekhartig vermanen. Door een man van God wordt de grijze man dit vooraf bekend gemaakt. Wel zal de verkiezing van Aron en zijn huis tot het priesterschap blijven bestaan, maar zij die de Heere veracht hebben, Eli met zijn zonen, zullen op het diepst vernederd worden, al de kracht van het huis zal verbroken worden en alle leden daarvan aan n vroege dood overgegeven worden. In plaats daarvan zal de Heere zich een getrouwe priester verwekken, en voor Zijn Gezalfde laten uitgaan; bij dezen zullen de overigen van Eli's huis hun brood moeten bedelen.
Vers 26
26. En de jongeling Samuël, hoewel hij door zoveel verkeerds omgeven was, nam toe, ontwikkelde zich tot jongeling en man, maar tevens in wijsheid en kennis, in vroomheid engodsvrucht, en hij werd groot en, als een voorafbeelding van Christus (Luke 2:52), werd hij aangenaam zowel bij de HEERE als ook bij de mensen. 1)1) Wij lezen dit tweemaal in dit gedeelte. Juist tegenover de duisternis van Eli's zonen, tegenover hun altijd doller, altijd wilder drijven, schittert Hanna's zoon in een zo liefelijke glans van vrede, dat het iedereen wel wordt, die met hem in aanraking komt. O, dat is een kostelijke zaak; wanneer van een jeugdige ziel gezegd wordt: "zij neemt toe bij de Heere!" In dit toenemen, in dit aangenaam zijn bij de Heere ligt alles opgesloten, wat wij slechts kunnen wensen, en een ouderenpaar, dat van zijn kind kan zeggen: "het neemt toe bij de Heere," mocht men wel toeroepen: "wat wilt gij meer?" Maar van waar dit heerlijk getuigenis omtrent de jongen Samuël? Was zijn opvoeding zo voortreffelijk? Door mensen is hij zeker niet opgevoed. Eli is oud en zwak; zijn hand heeft zeker het jonge boompje noch geplant noch nat gemaakt. Eli's zonen? Gaarne hadden ze hem verleid; zij zullen hem belasterd en bespot hebben; maar opvoeding. Nee, opgevoed heeft hem een andere hand, de hand van de getrouwe God, die over hem was. En wat verbond de Heere aan de jongeling Samuël? Misschien de jongeling zelf? Samuël was zonde van zonde, vloek van vloek, zoals alle kinderen en onder Gods rechtmatige toorn. Of Hanna? Hanna was ook niet meer en niet minder dan een zondares, en wanneer zij kon bidden, zo was ook dat een gift van de genade van de Heere midden in haar "niets" en in haar armoede. Nog eens: wat verbond de Heere aan Samuël? Niets anders dan de trouw, die zichzelf niet verloochenen kan. Het woord aan zijn moeder gegeven: "Ga heen in vrede," dat bindt de Heere zo, dat Hij Samuël zegenen moet; en dat Samuël reeds vroeg begint te bidden en de Heere te zoeken, het vloeit weer slechts uit de getrouwheid van God voort, die zich aan haar woorden bindt. Deze geschiedenis is een sterke troost voor ouderharten. Voor de zodanigen die een lief kind aan de dood moeten teruggeven, dat Hij bij de geboorte hun gegeven had, want Hij kan hen op andere wijze verheugen en zegenen (1 Samuel 2:20), maar ook voor hen, die hun zonen en dochters moeten laten uitgaan in de slechte, van kwade voorbeelden en verderfelijke invloeden vervulde wereld, op scholen, tot krijgsdienst enz., want de Heere kan ook daar hun kinderen bewaren en in geloof en godzaligheid groot doen worden (1 Samuel 2:21,1 Samuel 2:26)..
II. 1 Samuel 2:27-1 Samuel 2:36. De tijd nadert dat de Heere over Eli's zonen hun misdaad bezoeken zal, en over Eli zijn weekhartig vermanen. Door een man van God wordt de grijze man dit vooraf bekend gemaakt. Wel zal de verkiezing van Aron en zijn huis tot het priesterschap blijven bestaan, maar zij die de Heere veracht hebben, Eli met zijn zonen, zullen op het diepst vernederd worden, al de kracht van het huis zal verbroken worden en alle leden daarvan aan n vroege dood overgegeven worden. In plaats daarvan zal de Heere zich een getrouwe priester verwekken, en voor Zijn Gezalfde laten uitgaan; bij dezen zullen de overigen van Eli's huis hun brood moeten bedelen.
Vers 27
27. En er kwam, tegen het einde van zijn veertigjarig hogepriesterschap, dus ongeveer in het jaar 1115, toen Samuël reeds een man geworden en ongeveer 30 jaar oud was, Simson door zijn eerste daden (Judges 14:1, 15), zich de weg tot zijn rechterlijke werkzaamheid gebaand had, een man van God (Deuteronomy 33:1 Judges 13:6) tot Eli, volgens bevel van de Heere, en deze zei tot hem: Zo zegt de HEERE, die mij gezonden heeft: Heb ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis van uw stamvader Aron 1) a) toen zij, Aron met zijn vier zonen (Exodus 6:23), in Egypte waren, in het huis van farao. Toen zij in die harde dienstbaarheid waren, heb Ik uw stamvader reeds tot spreker voor farao geroepen en hem tegelijk met zijn broeder tot een werktuig van Israëls verlossing gebruikt (Exodus 4:14vv.; 12:1,43).a)Acts 7:25vv.
1) Wie is de vader van deze geweest in de Egyptische dienstbaarheid, die zo spoedig als zij daarvan verlost waren, verkozen is tot het priesterschap, anders dan Aron? Nu van deze zijn stam wordt op deze plaats gezegd, hoe het geschieden zal, dat daarvan niet meer priesters zullen zijn. Hetgeen wij nu vervuld zien..
Vers 27
27. En er kwam, tegen het einde van zijn veertigjarig hogepriesterschap, dus ongeveer in het jaar 1115, toen Samuël reeds een man geworden en ongeveer 30 jaar oud was, Simson door zijn eerste daden (Judges 14:1, 15), zich de weg tot zijn rechterlijke werkzaamheid gebaand had, een man van God (Deuteronomy 33:1 Judges 13:6) tot Eli, volgens bevel van de Heere, en deze zei tot hem: Zo zegt de HEERE, die mij gezonden heeft: Heb ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis van uw stamvader Aron 1) a) toen zij, Aron met zijn vier zonen (Exodus 6:23), in Egypte waren, in het huis van farao. Toen zij in die harde dienstbaarheid waren, heb Ik uw stamvader reeds tot spreker voor farao geroepen en hem tegelijk met zijn broeder tot een werktuig van Israëls verlossing gebruikt (Exodus 4:14vv.; 12:1,43).a)Acts 7:25vv.
1) Wie is de vader van deze geweest in de Egyptische dienstbaarheid, die zo spoedig als zij daarvan verlost waren, verkozen is tot het priesterschap, anders dan Aron? Nu van deze zijn stam wordt op deze plaats gezegd, hoe het geschieden zal, dat daarvan niet meer priesters zullen zijn. Hetgeen wij nu vervuld zien..
Vers 28
28. En Ik heb hem uit alle stammen van Israël Mij tot een priester verkoren en hem werkelijk daartoe aangesteld (Exodus 28:1), om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, 1) om de efod voor Mijnaangezicht te dragen, en a) heb aan het huis van uw vader gegeven al de vuuroffers van de kinderen van Israël, alle offergaven tot uw onderhoud, voor zover zij niet met het offer verbrand worden (Numbers 18:1).a) Leviticus 0:14
1) Met te offeren op Mijn altaar wordt bedoeld de offers aan te steken, die op het brandofferaltaar moesten geofferd worden, en met het reukwerk aan te steken de dienst in het Heilige, terwijl in vereniging met het volgende de efod voor Mijn aangezicht te dragen alles bedoeld wordt, wat tot het priesterlijk en hogepriesterlijk werk behoort, omdat de hogepriester alleen in het Heilige der Heiligen mocht gaan, gekleed met de Efod..
Vers 28
28. En Ik heb hem uit alle stammen van Israël Mij tot een priester verkoren en hem werkelijk daartoe aangesteld (Exodus 28:1), om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, 1) om de efod voor Mijnaangezicht te dragen, en a) heb aan het huis van uw vader gegeven al de vuuroffers van de kinderen van Israël, alle offergaven tot uw onderhoud, voor zover zij niet met het offer verbrand worden (Numbers 18:1).a) Leviticus 0:14
1) Met te offeren op Mijn altaar wordt bedoeld de offers aan te steken, die op het brandofferaltaar moesten geofferd worden, en met het reukwerk aan te steken de dienst in het Heilige, terwijl in vereniging met het volgende de efod voor Mijn aangezicht te dragen alles bedoeld wordt, wat tot het priesterlijk en hogepriesterlijk werk behoort, omdat de hogepriester alleen in het Heilige der Heiligen mocht gaan, gekleed met de Efod..
Vers 29
29. Waarom, omdat Ik uw geslacht van het begin uitverkoren en zo wel verzorgd heb, slaat gij achteruit (Deuteronomy 32:15 en "Jud 3:31) tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn spijsoffer, dat Ik geboden heb in de woning, in de tent der samenkomst te brengen, terwijl gij, zonder met alle ernst daartegen te strijden, het toelaat dat uw zonen, Hofni en Pinehas zo misdadig zich daaraan vergrijpen; en gij eert uw zonen meer dan Mij, 1) Wiens eer u toch boven alles moest zijn; gij zijt er slechts op bedacht, dat gij u vetmest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël, dat Mij toebehoort (vgl. 1 Samuel 2:15).1) Dit slaat op Eli en in hem op de hogepriester, die de misbruiken dulde. Omdat hij de misbruiken toeliet, stond hij mede schuldig aan het verachten van de heilige dienst des Heeren. De zonde van zijn zonen worden hem, zoals ook duidelijk blijkt uit het slot van dit vers, toegerekend..
Vers 29
29. Waarom, omdat Ik uw geslacht van het begin uitverkoren en zo wel verzorgd heb, slaat gij achteruit (Deuteronomy 32:15 en "Jud 3:31) tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn spijsoffer, dat Ik geboden heb in de woning, in de tent der samenkomst te brengen, terwijl gij, zonder met alle ernst daartegen te strijden, het toelaat dat uw zonen, Hofni en Pinehas zo misdadig zich daaraan vergrijpen; en gij eert uw zonen meer dan Mij, 1) Wiens eer u toch boven alles moest zijn; gij zijt er slechts op bedacht, dat gij u vetmest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël, dat Mij toebehoort (vgl. 1 Samuel 2:15).1) Dit slaat op Eli en in hem op de hogepriester, die de misbruiken dulde. Omdat hij de misbruiken toeliet, stond hij mede schuldig aan het verachten van de heilige dienst des Heeren. De zonde van zijn zonen worden hem, zoals ook duidelijk blijkt uit het slot van dit vers, toegerekend..
Vers 30
30. Daarom, omdat gij uw zonen bij hun misdaad en hun moedwil zo laat voortgaan, spreekt de HEERE, de God van Israël: Ik had wel duidelijk gezegd, toen Ik Aron en zijn geslacht tot priesters aanstelde (Exodus 28:43; Exodus 29:9): Uw huis, het huis van Eli, en uw vaders huis, de gehele priesterlijke familie zouden voor Mijn aangezicht als priesters wandelen tot in eeuwigheid, maar elk vals vertrouwen op zo'n belofte als mocht een priester zich alles veroorloven, en stond toch de verkiezing van zijn geslacht vast en ware er nooit verwerping te vrezen, dat vals vertrouwen wordt afgesneden; nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij, dat Ik die verkiezing in die zin zou bedoeld hebben! want hoewel Ikniet terugtrek, zal Ik toch de grondwet weten te volvoeren: die Mij eren, zal Ik eren; maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden.1)1) Bij name worden wij hier herinnerd aan het feit, dat eer beloofd wordt aan de waarachtige dienaar van God, wegens de zwakheid van de mensen, opdat zij niet alsof zij verwerpelijk zijn, zouden vertwijfelen of, nog niet genoeg van de menselijke hartstochten gezuiverd, zich zonder reden en onschuldig gedrukt zouden achten, als zij nog voelen hoe zij door de een of andere schandelijkheid of ongerechtigheid gedrukt worden. Hij belooft nu een altijddurende roem van waardigheid en eer als tegenstelling van al de smaad, die zij voor het ogenblik en voor een tijd moesten doorstaan. Maar bij de belofte komt ook de bedreiging, dat God zijn verachters met alle oneer en met verderf zal bezoeken..
Wat de Heere hier zegt is niet een intrekken van Zijn belofte aan Aron gedaan en aan Pinehas herhaald, maar een nadere verklaring en uitbreiding ervan. De Heere wil zeggen, dat Hij die belofte niet gedaan heeft, zonder in overweging te nemen, of de priesters uit het geslacht van Aron ook in Zijn wegen zouden wandelen..
De zonen van Eli gingen van die veronderstelling uit, dat hun huis vast was en hun roeping tot het ambt onherroepelijk. Hier komt de Heere uit kracht van Zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid tegen op. Nee, zegt de Heere, die belofte zal alleen gelden voor die priesters, die Mij ook waarlijk eren, die in Mijn wegen wandelen en Mijn inzettingen houden. Daarentegen, wanneer de priesters tegen Mijn inzettingen ingaan en Mijn wetten verzuimen, dan zal Ik ze verwerpen, dan zullen zij licht geacht worden, d.i. als deze, die geen priesters mogen zijn, die uit hun ambt zullen ontzet worden..
In plaats dat dit woord zou strijden tegen de onveranderlijkheid van God, bevestigt het juist Gods trouw jegens alle Zijn gunstgenoten..
Vers 30
30. Daarom, omdat gij uw zonen bij hun misdaad en hun moedwil zo laat voortgaan, spreekt de HEERE, de God van Israël: Ik had wel duidelijk gezegd, toen Ik Aron en zijn geslacht tot priesters aanstelde (Exodus 28:43; Exodus 29:9): Uw huis, het huis van Eli, en uw vaders huis, de gehele priesterlijke familie zouden voor Mijn aangezicht als priesters wandelen tot in eeuwigheid, maar elk vals vertrouwen op zo'n belofte als mocht een priester zich alles veroorloven, en stond toch de verkiezing van zijn geslacht vast en ware er nooit verwerping te vrezen, dat vals vertrouwen wordt afgesneden; nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij, dat Ik die verkiezing in die zin zou bedoeld hebben! want hoewel Ikniet terugtrek, zal Ik toch de grondwet weten te volvoeren: die Mij eren, zal Ik eren; maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden.1)1) Bij name worden wij hier herinnerd aan het feit, dat eer beloofd wordt aan de waarachtige dienaar van God, wegens de zwakheid van de mensen, opdat zij niet alsof zij verwerpelijk zijn, zouden vertwijfelen of, nog niet genoeg van de menselijke hartstochten gezuiverd, zich zonder reden en onschuldig gedrukt zouden achten, als zij nog voelen hoe zij door de een of andere schandelijkheid of ongerechtigheid gedrukt worden. Hij belooft nu een altijddurende roem van waardigheid en eer als tegenstelling van al de smaad, die zij voor het ogenblik en voor een tijd moesten doorstaan. Maar bij de belofte komt ook de bedreiging, dat God zijn verachters met alle oneer en met verderf zal bezoeken..
Wat de Heere hier zegt is niet een intrekken van Zijn belofte aan Aron gedaan en aan Pinehas herhaald, maar een nadere verklaring en uitbreiding ervan. De Heere wil zeggen, dat Hij die belofte niet gedaan heeft, zonder in overweging te nemen, of de priesters uit het geslacht van Aron ook in Zijn wegen zouden wandelen..
De zonen van Eli gingen van die veronderstelling uit, dat hun huis vast was en hun roeping tot het ambt onherroepelijk. Hier komt de Heere uit kracht van Zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid tegen op. Nee, zegt de Heere, die belofte zal alleen gelden voor die priesters, die Mij ook waarlijk eren, die in Mijn wegen wandelen en Mijn inzettingen houden. Daarentegen, wanneer de priesters tegen Mijn inzettingen ingaan en Mijn wetten verzuimen, dan zal Ik ze verwerpen, dan zullen zij licht geacht worden, d.i. als deze, die geen priesters mogen zijn, die uit hun ambt zullen ontzet worden..
In plaats dat dit woord zou strijden tegen de onveranderlijkheid van God, bevestigt het juist Gods trouw jegens alle Zijn gunstgenoten..
Vers 31
31. Zie, omdat gij met uw zonen Mij veracht hebt, zal ook van Mijn zijde de verachting over u en uw nakomelingen niet uitblijven, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen1) en de arm van uw vaders huis, d.i. de kracht van het huis van Ithamar, waartoe gij behoort; die straf zal daarin bestaan, dat er geen oud man in uw huis wezen zal, niemand uit uw huis, zal, als gij het hogepriesterschap wegens hogere leeftijd of meerdere bekwaamheid verkrijgen.1) De arm afhouwen betekent, de kracht van een man, van een familie vernietigen (Vergelijk Job 22:9 Psalms 37:17). De kracht van een familie bestaat toch in de levenskracht van haar leden en toont zich daarin, dat zij een hoge ouderdom bereiken en niet vroegtijdig sterven. Deze kracht zal in het huis van Eli vergaan en niemand meer zijn leven tot grijze ouderdom brengen..
Wij verkrijgen hier enige opheldering, waarom in de plaats van de eigenlijk tot het hogepriesterschap bestemde lijn Eleazar (Numbers 25:13), in Eli de lijn Ithamar tot deze waardigheid gekomen is; omdat de lijn Eleazar geen geschikte man daartoe had, terwijl de laatste hogepriester (Judges 8:27) uit deze lijn in zijn ambt zich dit onwaardig betoond had. Nadat deze gestorven was, is waarschijnlijk van de Eleazarieten niemand oud en bekwaam genoeg geweest om de hoogste leiding van de gemeente in een zo moeilijke tijd op zich te nemen, zodat Eli hogepriester werd. Dit zou nu niet weer het geval zijn, dat Ithamars geslacht met een man van rijpere leeftijd zou kunnen helpen; dit geslacht zou zulke mannen niet meer opleveren; maar God wil dat, wanneer de tijd zal gekomen zijn, dat de hogepriesterlijke waardigheid weer bij Eleazars geslacht zal zijn, deze ook bij dit geslacht laten blijven, om de toezegging, eens aan Eleazar gegeven (Numbers 25:13) te volbrengen. Zien wij nu in de verdere geschiedenis van het Israëlitische hogepriesterschap, zo vinden wij het nog ten tijde van koning Salomo bij Eli's huis. De ark van het verbond te Silo, dat met het verlies van de ark (4:10vv.) ophield, de plaats van de Goddelijke aanwezigheid te zijn, is na Eli's dood in het jaar 1115 v. Chr. (4:12vv.) waarschijnlijk door zijn kleinzoon Ahitub, een zoon van Pinehas, Ahia, gedurende de eerste helft van Sauls regering (14:3,18); deze is of dezelfde persoon met de priester Abimelech, die te Nob, waarheen intussen de tent der samenkomst verplaatst was, de vluchtende David de toonbroden te eten gaf, en daarom door Saul met alle priesters die zich daar bevonden, vermoord werd (21:1vv.; 22:6vv.) of, wat waarschijnlijker is, de laatste is een broeder van de eerste geweest en heeft na diens dood het ambt bekleed, omdat Ahitub geen zonen had achtergelaten. Hem volgde zijn zoon Abjathar op, die alleen aan het bloedbad ontkomen was; deze vluchtte tot David (22:20vv.), en speelde een veelbetekenende rol, terwijl Zadok uit de lijn Eleazar, bij de tent der samenkomst te Gibeon het hogepriesterlijk ambt waarnam, totdat Abjathar door Salomo van zijn ambt ontzet werd, zodat Zadok verder alleen hogepriester was (23:6vv.; 30:7vv.; 2 Samuel 2:1,2 Samuel 2:8,2 Samuel 2:18; 2 Samuel 15:24; 2 Samuel 17:25; 2 Samuel 19:11vv.; 20:25; 1 Kings 1:32vv.; 2:26vv.). Na deze tijd heeft niemand uit Ithamars lijn het hogepriesterlijk ambt meer waargenomen, maar ook gedurende die tijd was het slechts een schaduw-hogepriesterschap, dat Eli's nakomelingen bedienden, zodat de volgende geschiedenis, in waarheid vervuld heeft, wat hier aan Eli gedreigd wordt. Op de beklagenswaardige toestand van het hogepriesterschap, voor zo lang Eli's nakomelingen nog daartoe behoorden, wordt in het volgende vers gedoeld..
Vers 31
31. Zie, omdat gij met uw zonen Mij veracht hebt, zal ook van Mijn zijde de verachting over u en uw nakomelingen niet uitblijven, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen1) en de arm van uw vaders huis, d.i. de kracht van het huis van Ithamar, waartoe gij behoort; die straf zal daarin bestaan, dat er geen oud man in uw huis wezen zal, niemand uit uw huis, zal, als gij het hogepriesterschap wegens hogere leeftijd of meerdere bekwaamheid verkrijgen.1) De arm afhouwen betekent, de kracht van een man, van een familie vernietigen (Vergelijk Job 22:9 Psalms 37:17). De kracht van een familie bestaat toch in de levenskracht van haar leden en toont zich daarin, dat zij een hoge ouderdom bereiken en niet vroegtijdig sterven. Deze kracht zal in het huis van Eli vergaan en niemand meer zijn leven tot grijze ouderdom brengen..
Wij verkrijgen hier enige opheldering, waarom in de plaats van de eigenlijk tot het hogepriesterschap bestemde lijn Eleazar (Numbers 25:13), in Eli de lijn Ithamar tot deze waardigheid gekomen is; omdat de lijn Eleazar geen geschikte man daartoe had, terwijl de laatste hogepriester (Judges 8:27) uit deze lijn in zijn ambt zich dit onwaardig betoond had. Nadat deze gestorven was, is waarschijnlijk van de Eleazarieten niemand oud en bekwaam genoeg geweest om de hoogste leiding van de gemeente in een zo moeilijke tijd op zich te nemen, zodat Eli hogepriester werd. Dit zou nu niet weer het geval zijn, dat Ithamars geslacht met een man van rijpere leeftijd zou kunnen helpen; dit geslacht zou zulke mannen niet meer opleveren; maar God wil dat, wanneer de tijd zal gekomen zijn, dat de hogepriesterlijke waardigheid weer bij Eleazars geslacht zal zijn, deze ook bij dit geslacht laten blijven, om de toezegging, eens aan Eleazar gegeven (Numbers 25:13) te volbrengen. Zien wij nu in de verdere geschiedenis van het Israëlitische hogepriesterschap, zo vinden wij het nog ten tijde van koning Salomo bij Eli's huis. De ark van het verbond te Silo, dat met het verlies van de ark (4:10vv.) ophield, de plaats van de Goddelijke aanwezigheid te zijn, is na Eli's dood in het jaar 1115 v. Chr. (4:12vv.) waarschijnlijk door zijn kleinzoon Ahitub, een zoon van Pinehas, Ahia, gedurende de eerste helft van Sauls regering (14:3,18); deze is of dezelfde persoon met de priester Abimelech, die te Nob, waarheen intussen de tent der samenkomst verplaatst was, de vluchtende David de toonbroden te eten gaf, en daarom door Saul met alle priesters die zich daar bevonden, vermoord werd (21:1vv.; 22:6vv.) of, wat waarschijnlijker is, de laatste is een broeder van de eerste geweest en heeft na diens dood het ambt bekleed, omdat Ahitub geen zonen had achtergelaten. Hem volgde zijn zoon Abjathar op, die alleen aan het bloedbad ontkomen was; deze vluchtte tot David (22:20vv.), en speelde een veelbetekenende rol, terwijl Zadok uit de lijn Eleazar, bij de tent der samenkomst te Gibeon het hogepriesterlijk ambt waarnam, totdat Abjathar door Salomo van zijn ambt ontzet werd, zodat Zadok verder alleen hogepriester was (23:6vv.; 30:7vv.; 2 Samuel 2:1,2 Samuel 2:8,2 Samuel 2:18; 2 Samuel 15:24; 2 Samuel 17:25; 2 Samuel 19:11vv.; 20:25; 1 Kings 1:32vv.; 2:26vv.). Na deze tijd heeft niemand uit Ithamars lijn het hogepriesterlijk ambt meer waargenomen, maar ook gedurende die tijd was het slechts een schaduw-hogepriesterschap, dat Eli's nakomelingen bedienden, zodat de volgende geschiedenis, in waarheid vervuld heeft, wat hier aan Eli gedreigd wordt. Op de beklagenswaardige toestand van het hogepriesterschap, voor zo lang Eli's nakomelingen nog daartoe behoorden, wordt in het volgende vers gedoeld..
Vers 32
32. En gij zult, zo lang uw nakomelingen nog in het bezit van de hogepriestelijke waardigheid zijn, aanschouwen de benauwdheid van de woning van God, de tabernakel, die nu van haar kleinood, de ark van het verbond, beroofd wordt (4:11), en pas na lange tijd weer een volledig heiligdom worden zal (1 Kings 5:1 (Joshua 18:9). Dit zult gij zien, in plaats van al het goede, dat Hij Israël zou gedaan hebben, en er zal op die dag een oud man in uw huis zijn, omdat gij in uw ouderdom geen eer en trouw aan Mij betoond hebt.Volgens berekeningen, die wij hier niet in het bijzonder zullen volgen, moet Abjathar bij het vermoorden van zijn vader Abimelech (23:6vv.), reeds 30 jaar oud geweest zijn; hij heeft dus, omdat hij David reeds ten tijde van Saul ter zijde heeft gestaan en ook later gedurende zijn gehele 40-jarige regering, een ouderdom van ongeveer 80 jaar bereikt. Toch weerspreekt deze bijzonderheid de hier herhaalde bedreiging niet, want juist in deze Abjathar hield Ithamars lijn op de hogepriesterlijke waardigheid te bekleden (1 Kings 2:26vv.).
Vers 32
32. En gij zult, zo lang uw nakomelingen nog in het bezit van de hogepriestelijke waardigheid zijn, aanschouwen de benauwdheid van de woning van God, de tabernakel, die nu van haar kleinood, de ark van het verbond, beroofd wordt (4:11), en pas na lange tijd weer een volledig heiligdom worden zal (1 Kings 5:1 (Joshua 18:9). Dit zult gij zien, in plaats van al het goede, dat Hij Israël zou gedaan hebben, en er zal op die dag een oud man in uw huis zijn, omdat gij in uw ouderdom geen eer en trouw aan Mij betoond hebt.Volgens berekeningen, die wij hier niet in het bijzonder zullen volgen, moet Abjathar bij het vermoorden van zijn vader Abimelech (23:6vv.), reeds 30 jaar oud geweest zijn; hij heeft dus, omdat hij David reeds ten tijde van Saul ter zijde heeft gestaan en ook later gedurende zijn gehele 40-jarige regering, een ouderdom van ongeveer 80 jaar bereikt. Toch weerspreekt deze bijzonderheid de hier herhaalde bedreiging niet, want juist in deze Abjathar hield Ithamars lijn op de hogepriesterlijke waardigheid te bekleden (1 Kings 2:26vv.).
Vers 33
33. Maar de man, die Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, 1) die Ik sparen zal om gedurende de naderende tijd van ellende in Mijn heiligdom te latendienen, zou indien gij dan nog leefde, zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; gij die in uw zonen de oorzaak van het diepe verval van het heiligdom ziet, zou ook in uw nakomelingen alle jammer en alle ellende, die uit dit verval voor de priesterlijke stand voortkomt, zelf ondervinden; pas wanneer betere tijden zullen komen, zal het andere priestergeslacht in de plaats van het uwe, het heiligdom besturen, en al de menigte van uw huis zal sterven, mannen geworden zijnde, in de bloeitijd van hun leven, opdat geen oude of grijsaard daarin zij (1 Samuel 2:31,1 Samuel 2:32).1) Welke woorden wij in deze zin kunnen verklaren, dat God de uitvoering van het vonnis nog tot in verre tijd zou uitstrekken, wat ook in waarheid heeft plaatsgehad; want pas lang daarna is het goddelijk vonnis in al zijn strengheid uitgevoerd. Want Abjathar, van de nakomelingen van Eli, heeft veel jaren het priesterlijk ambt bediend. David heeft lang genoeg geregeerd en Samuël heeft een geruime tijd de teugel van het bewind in handen gehad, voordat er een koning over Israël is gaan heersen. Waaruit genoeg blijkt, dat God niet terstond zijn vonnis tegen Eli heeft uitgevoerd, maar tijdelijk hen heeft gespaard. Verder, dat God hier belooft, dat Hij een man uit zijn geslacht niet zal uitroeien, kan wel tot Salomo's tijd worden verhaald, zodat tot op die tijd de opvolgers van Eli niet zijn ontzet, maar wat vervolgens gezegd wordt, dat zijn nakomelingen niet tot de grijze ouderdom zouden komen, zou men naar het schijnt zo moeten opvatten, alsof de Heere bedoelt, dat Hij de nakomelingen van Eli wel niet van het priesterlijk ambt zal ontzetten maar nooit zal toelaten, dat zij het hogepriesterlijk ambt zullen bedienen, of liever, dat zij aan hen, over wie zij vroeger heersten, onderworpen zullen zijn. Niets minder toch bevestigt Hij dan dit, dat wanneer zij tot de mannelijke leeftijd zouden komen, zij zouden sterven en dus tot de rijpe leeftijd niet zouden komen.. 34. Ik zal u een bewijs geven, dat dit alles nauwkeurig gebeuren zal. Dit nu zal u een teken zijn, dat over uw beide zonen, over Hofni (= kleine vuist) en Pinehas (= koperen mond) komen zal: op n dag zullen zij beiden sterven1) (4:11).
1) Omdat Eli dit nog beleefd heeft, kon hij uit de vervulling van dit strafgericht opmaken, dat alles in betrekking tot zijn huis in vervulling zou treden..
Vers 33
33. Maar de man, die Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, 1) die Ik sparen zal om gedurende de naderende tijd van ellende in Mijn heiligdom te latendienen, zou indien gij dan nog leefde, zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; gij die in uw zonen de oorzaak van het diepe verval van het heiligdom ziet, zou ook in uw nakomelingen alle jammer en alle ellende, die uit dit verval voor de priesterlijke stand voortkomt, zelf ondervinden; pas wanneer betere tijden zullen komen, zal het andere priestergeslacht in de plaats van het uwe, het heiligdom besturen, en al de menigte van uw huis zal sterven, mannen geworden zijnde, in de bloeitijd van hun leven, opdat geen oude of grijsaard daarin zij (1 Samuel 2:31,1 Samuel 2:32).1) Welke woorden wij in deze zin kunnen verklaren, dat God de uitvoering van het vonnis nog tot in verre tijd zou uitstrekken, wat ook in waarheid heeft plaatsgehad; want pas lang daarna is het goddelijk vonnis in al zijn strengheid uitgevoerd. Want Abjathar, van de nakomelingen van Eli, heeft veel jaren het priesterlijk ambt bediend. David heeft lang genoeg geregeerd en Samuël heeft een geruime tijd de teugel van het bewind in handen gehad, voordat er een koning over Israël is gaan heersen. Waaruit genoeg blijkt, dat God niet terstond zijn vonnis tegen Eli heeft uitgevoerd, maar tijdelijk hen heeft gespaard. Verder, dat God hier belooft, dat Hij een man uit zijn geslacht niet zal uitroeien, kan wel tot Salomo's tijd worden verhaald, zodat tot op die tijd de opvolgers van Eli niet zijn ontzet, maar wat vervolgens gezegd wordt, dat zijn nakomelingen niet tot de grijze ouderdom zouden komen, zou men naar het schijnt zo moeten opvatten, alsof de Heere bedoelt, dat Hij de nakomelingen van Eli wel niet van het priesterlijk ambt zal ontzetten maar nooit zal toelaten, dat zij het hogepriesterlijk ambt zullen bedienen, of liever, dat zij aan hen, over wie zij vroeger heersten, onderworpen zullen zijn. Niets minder toch bevestigt Hij dan dit, dat wanneer zij tot de mannelijke leeftijd zouden komen, zij zouden sterven en dus tot de rijpe leeftijd niet zouden komen.. 34. Ik zal u een bewijs geven, dat dit alles nauwkeurig gebeuren zal. Dit nu zal u een teken zijn, dat over uw beide zonen, over Hofni (= kleine vuist) en Pinehas (= koperen mond) komen zal: op n dag zullen zij beiden sterven1) (4:11).
1) Omdat Eli dit nog beleefd heeft, kon hij uit de vervulling van dit strafgericht opmaken, dat alles in betrekking tot zijn huis in vervulling zou treden..
Vers 35
35. En Ik zal Mij, opdat met dit verval van uw priesterschap, toch het priesterschap zelf niet vervalt, wanneer gij zult heengegaan zijn na de dood van uw zonen beleefd te hebben (4:12-18) een getrouwe priester, 1) eerst in Samuël, later in Zadok en zijn opvolgers, verwekken; die zal doen, in de volvoering van zijn ambt, zoals in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; die zal Ik, in tegenstelling tot u aan de ondergang prijsgegeven huis, een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht van Mijn Gezalfde,2) die Ik aan Mijn volk geven zal, wandelen.1) Er is geen reden om te zeggen, dat deze profetie in Samuël volkomen vervuld is, omdat hierin met zo'n helderheid tevoren verkondigd is, de verandering van het oude priesterschap. En alhoewel Samuël niet was van een andere stam, als die van de Heere verordineerd was om het altaar te bedienen, nochthans was hij niet van de kinderen van Aron, wiens geslacht verordineerd was om tot priesters te zijn. En daarom zo is ook weer in de verhandelde zaak voorgebeeld de verandering, die door Christus Jezus geschieden zou. En behoorde eigelijk tot het Oude Testament, maar in voorbereiding tot het Nieuwe, in zoverre, dat het een profetie is, zowel metterdaad als met het woord. Want dit is metterdaad beduid, hetgeen door het woord tot de priester Eli gesproken is door de profeet. Want er zijn daar priesters geweest uit het geslacht van Aron, zoals Zadok en Abjathar ten tijde van David, en ook meer andere in de volgende tijden, eer dat de tijd kwam waarin die dingen door Christus moesten volbracht worden, die zolang te voren, aangaande de verandering van het priesterschap, verzekerd zijn geweest..
Dus past (armottei) die aankondiging wel op Christus, de Zaligmaker, maar historisch op Zadok, die uit het geslacht van Eleazar voortgekomen, het hogepriesterschap gedurende het leven van Salomo heeft waargenomen..
De persoon, op wie hier gezien wordt, is Zadok, die God en de koning getrouw was, en wiens geslachtslinie het hogepriesterlijk ambt bekomen heeft tot de gevangenschap in Babylonië. Ofschoon deze woorden zien op Zadok, die Salomo in het hogepriesterschap gesteld heeft zo hebben zij nochthans in de volste zin van het woord alleen betrekking op de grote Hogepriester Jezus Christus.
Deze voorzegging is in de volste zin vervuld geworden door het priesterschap van Christus, de barmhartige en getrouwe hogepriester, die God, toen het Levitisch priesterschap had uitgediend, zich verwekt heeft, die in alles Gods welbehagen heeft volbracht, en die een onvergankelijk priesterschap heeft, dat nimmer zal verouderen of plaats maken voor een ander en waartoe geen opvolger nodig is, alzo Hij altijd leeft, en geen ander hiertoe genoegzaam of voldoende is.. Van Mijn Gezalfde. Wie moet hier onder Gezalfde worden verstaan? O.i. de koning, die straks door God tot herder over Israël zou worden gezalfd, die tevens een type zou zijn van de Gezalfde, d.i. van Christus..
Over dit vers zijn de verklaringen niet eensluidend. Wij hebben met opzet de mening van twee Kerkvaders, Theodoretus en Augustinus, aangehaald, die in de getrouwe priester zien f Samuël (Aug.) f Zadok (Theod.), maar die beiden ook in dit woord een Messiaanse voorspelling hebben gezien. De latere uitleggers hebben zich f aan de ene f aan de andere aangesloten. Calvijn is het met Theodoretus eens, terwijl Gerlach, Erdmann e.a. zich bij Augustinus aansluiten. Keil verbindt beide en zegt: "Wij mogen noch Samuël noch Zadok uitsluiten, maar moeten zeggen, dat de aankondiging in beide deelsgewijze is verwezenlijkt geworden. Samuël werd na de dood van Eli als profeet des Heeren aan de spits van het volk gesteld, zodat hij niet alleen als richter in de plaats van Eli trad, maar ook als priester voor de Heere en het volk stond..
Ook een vast huis verkreeg Samuël in de talrijke nakomelingschap, die God hem gaf. Samuëls kleinzoon was Heman, de ziener van de koning in het Woord van God, door David over het koor van de zangers bij het Huis van God aangesteld. Deze had 14 zonen en 3 dochters (1 Chronicles 6:33; 1 Chronicles 25:4,1 Chronicles 25:5). Alleen reeds de omstandigheid, dat deze nakomelingen van Samuël hun vader niet in het priesterdom opvolgden, toont klaar, dat daardoor aan Samuël, als de getrouwe priester, niet een bestendig huis gebouwd zou worden, dat wij alzo de verdere geschiedkundige vervulling van de belofte te zoeken hebben in het priesterdom van Zadok, maar ook niet de laatste en hoogste vervulling. Op de slotvervulling wordt in het gezicht van de profeet Ezechiël van de nieuwe Tempel heengewezen, wanneer daar de zonen van Zadok als de priesters genoemd worden die, omdat zij met de kinderen van Israël niet zijn afgevallen in de, door dit Gezicht aangetoonde, nieuwe gestalten van het Rijk van God tot de Heere zouden naderen en Zijn dienst zouden bezorgen. Deze vervulling treedt met Christus en Zijn rijk in. Daarom is de Gezalfde van de Heere, voor wie de getrouwe priester te allen tijde zou wandelen, niet zozeer Salomo, als wel David en de Davids Zoon, Wiens Rijk eeuwig zal bestaan..
Zoals hier onder ook nog nader uiteengezet wordt, kan men onmogelijk de vervulling van dit woord bij een sterfelijk schepsel laten eindigen. Alles is hier profetie van de grote hogepriester over het Huis van God. Wij moeten echter niet vergeten, dat God ook Zijn priesters en koningen heeft willen gebruiken om in hen te tonen, wie en wat de Christus zon zijn. Men gaat dus te ver, indien men er alleen een voorspelling van de Christus in wil zien. Een aardse priester wordt hier aangekondigd, maar die type zou zijn van Hem, die uit de Hemelen is. Men zou anders in moeilijkheden komen met het volgende vers..
Vers 35
35. En Ik zal Mij, opdat met dit verval van uw priesterschap, toch het priesterschap zelf niet vervalt, wanneer gij zult heengegaan zijn na de dood van uw zonen beleefd te hebben (4:12-18) een getrouwe priester, 1) eerst in Samuël, later in Zadok en zijn opvolgers, verwekken; die zal doen, in de volvoering van zijn ambt, zoals in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; die zal Ik, in tegenstelling tot u aan de ondergang prijsgegeven huis, een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht van Mijn Gezalfde,2) die Ik aan Mijn volk geven zal, wandelen.1) Er is geen reden om te zeggen, dat deze profetie in Samuël volkomen vervuld is, omdat hierin met zo'n helderheid tevoren verkondigd is, de verandering van het oude priesterschap. En alhoewel Samuël niet was van een andere stam, als die van de Heere verordineerd was om het altaar te bedienen, nochthans was hij niet van de kinderen van Aron, wiens geslacht verordineerd was om tot priesters te zijn. En daarom zo is ook weer in de verhandelde zaak voorgebeeld de verandering, die door Christus Jezus geschieden zou. En behoorde eigelijk tot het Oude Testament, maar in voorbereiding tot het Nieuwe, in zoverre, dat het een profetie is, zowel metterdaad als met het woord. Want dit is metterdaad beduid, hetgeen door het woord tot de priester Eli gesproken is door de profeet. Want er zijn daar priesters geweest uit het geslacht van Aron, zoals Zadok en Abjathar ten tijde van David, en ook meer andere in de volgende tijden, eer dat de tijd kwam waarin die dingen door Christus moesten volbracht worden, die zolang te voren, aangaande de verandering van het priesterschap, verzekerd zijn geweest..
Dus past (armottei) die aankondiging wel op Christus, de Zaligmaker, maar historisch op Zadok, die uit het geslacht van Eleazar voortgekomen, het hogepriesterschap gedurende het leven van Salomo heeft waargenomen..
De persoon, op wie hier gezien wordt, is Zadok, die God en de koning getrouw was, en wiens geslachtslinie het hogepriesterlijk ambt bekomen heeft tot de gevangenschap in Babylonië. Ofschoon deze woorden zien op Zadok, die Salomo in het hogepriesterschap gesteld heeft zo hebben zij nochthans in de volste zin van het woord alleen betrekking op de grote Hogepriester Jezus Christus.
Deze voorzegging is in de volste zin vervuld geworden door het priesterschap van Christus, de barmhartige en getrouwe hogepriester, die God, toen het Levitisch priesterschap had uitgediend, zich verwekt heeft, die in alles Gods welbehagen heeft volbracht, en die een onvergankelijk priesterschap heeft, dat nimmer zal verouderen of plaats maken voor een ander en waartoe geen opvolger nodig is, alzo Hij altijd leeft, en geen ander hiertoe genoegzaam of voldoende is.. Van Mijn Gezalfde. Wie moet hier onder Gezalfde worden verstaan? O.i. de koning, die straks door God tot herder over Israël zou worden gezalfd, die tevens een type zou zijn van de Gezalfde, d.i. van Christus..
Over dit vers zijn de verklaringen niet eensluidend. Wij hebben met opzet de mening van twee Kerkvaders, Theodoretus en Augustinus, aangehaald, die in de getrouwe priester zien f Samuël (Aug.) f Zadok (Theod.), maar die beiden ook in dit woord een Messiaanse voorspelling hebben gezien. De latere uitleggers hebben zich f aan de ene f aan de andere aangesloten. Calvijn is het met Theodoretus eens, terwijl Gerlach, Erdmann e.a. zich bij Augustinus aansluiten. Keil verbindt beide en zegt: "Wij mogen noch Samuël noch Zadok uitsluiten, maar moeten zeggen, dat de aankondiging in beide deelsgewijze is verwezenlijkt geworden. Samuël werd na de dood van Eli als profeet des Heeren aan de spits van het volk gesteld, zodat hij niet alleen als richter in de plaats van Eli trad, maar ook als priester voor de Heere en het volk stond..
Ook een vast huis verkreeg Samuël in de talrijke nakomelingschap, die God hem gaf. Samuëls kleinzoon was Heman, de ziener van de koning in het Woord van God, door David over het koor van de zangers bij het Huis van God aangesteld. Deze had 14 zonen en 3 dochters (1 Chronicles 6:33; 1 Chronicles 25:4,1 Chronicles 25:5). Alleen reeds de omstandigheid, dat deze nakomelingen van Samuël hun vader niet in het priesterdom opvolgden, toont klaar, dat daardoor aan Samuël, als de getrouwe priester, niet een bestendig huis gebouwd zou worden, dat wij alzo de verdere geschiedkundige vervulling van de belofte te zoeken hebben in het priesterdom van Zadok, maar ook niet de laatste en hoogste vervulling. Op de slotvervulling wordt in het gezicht van de profeet Ezechiël van de nieuwe Tempel heengewezen, wanneer daar de zonen van Zadok als de priesters genoemd worden die, omdat zij met de kinderen van Israël niet zijn afgevallen in de, door dit Gezicht aangetoonde, nieuwe gestalten van het Rijk van God tot de Heere zouden naderen en Zijn dienst zouden bezorgen. Deze vervulling treedt met Christus en Zijn rijk in. Daarom is de Gezalfde van de Heere, voor wie de getrouwe priester te allen tijde zou wandelen, niet zozeer Salomo, als wel David en de Davids Zoon, Wiens Rijk eeuwig zal bestaan..
Zoals hier onder ook nog nader uiteengezet wordt, kan men onmogelijk de vervulling van dit woord bij een sterfelijk schepsel laten eindigen. Alles is hier profetie van de grote hogepriester over het Huis van God. Wij moeten echter niet vergeten, dat God ook Zijn priesters en koningen heeft willen gebruiken om in hen te tonen, wie en wat de Christus zon zijn. Men gaat dus te ver, indien men er alleen een voorspelling van de Christus in wil zien. Een aardse priester wordt hier aangekondigd, maar die type zou zijn van Hem, die uit de Hemelen is. Men zou anders in moeilijkheden komen met het volgende vers..
Vers 36
36. En het zal gebeuren, dat al wie van uw huis zal over zijn, in die druk, die tot straf, omdat uw zonen zich hebben willen mesten van het beste van deze spijsoffers van Mijn volk (1 Samuel 2:29) komen zal, niet genoeg tot voeding zullen hebben, hij zal komen om zich voor hem, de getrouwe priester, die Ik Mij verwekken zal, neer te buigen voor een stukje geld (Exodus 30:13), en een bol brood; 1) hij zal komen bedelen om het geringste loon en het nodigste onderhoud, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete brood moge eten, 2) want ik weet niet waarheen.1) Dit is een verschrikkelijke bedreiging en een buitengewone straf voor Eli's nakomelingen. Want had de Heere aan de Levieten in het algemeen en aan de priesters in het bijzonder toegezegd, dat zij zouden eten en leven van het altaar, dat zij van de tienden zouden eten, hier wordt met de straf van volslagen armoede gedreigd. Niet alleen zullen zij ontzet worden van hun hogepriesterlijke waardigheid, maar ook zelfs aan het nodigste gebrek hebben. Niet meer als een recht, meer als gunst zouden zij te vragen hebben, om te leven van het altaar..
Wij weten, dat Abjathar naar zijn bezit werd verbannen, ver van het Heiligdom van de Heere. Wellicht dat met die tijd de vervulling van dit woord in werking trad..
2) De voorspelling in de beide laatste verzen is in de eerstvolgende geschiedenis van Israël slechts gedeeltelijk vervuld. Samuël die als profeet en priester voor de Heere en het volk stond, en het gewichtige en heilige werk had, "voor de Gezalfde, de koning, die Israël verkrijgen zou, in te gaan," is niet geheel de vervulling van de belofte van die getrouwe priester (1 Samuel 2:35), want zijn priesterschap had met zijn persoon weer een einde. Wanneer men Zadok met zijn opvolgers hierbij neemt, zo blijft toch een groot gebrek in de verhouding tussen voorspelling en vervulling. Dit geldt ook ten opzichte van hetgeen van Eli's huis gezegd wordt, hoewel het Aronitische priesterschap voor geruime tijd in grote verachting kwam, zodat het "om eer en onderhoud moest bedelen," was dat alles toch slechts gedeeltelijk een vervulling van hetgeen gedreigd was. Wij hebben zonder twijfel een Messiaanse voorspelling voor ons; Jezus Christus is die getrouwe priester, die zal in waarheid doen wat aan het hart en de ziel van de Heere welgevallig is, deze heeft de Heere een bestendig huis gebouwd in Zijn gelovigen, die Hij tot priesters voor God en Zijn Vader gemaakt heeft. Hij, deze priester, wandelt voor de Gezalfde des Heeren, die Hij zelf is als Koning van het Godsrijk, in zoverre als Hij eerst Zijn hogepriesterlijk ambt volbracht moest hebben, voordat Hij Zijn rijk konde aanvaarden, en Zich aan de rechterhand van de Majesteit in de Hoogte plaatsen kon; nu Hij dit gedaan heeft, wandelen de gelovigen, door Hem tot priesters gemaakt, altijd voor Hem, het Aronitische priesterschap is in het Christelijke veranderd. Maar Israëls priesters uit Arons geslacht hebben geen heiligdom, geen godsdienst, geen waarlijk geestelijk leven meer; hun stand, zowel als van het volk, dat zij vertegenwoordigen, is een beklagenswaardige, ellendige; zij kunnen in geestelijk opzicht slechts leven van de geestelijke aalmoezen van de christelijke kerk, totdat zij tot haar zich keren, die oorspronkelijk uit Israël is opgebouwd, maar om Israëls ongeloof, zich tot de heidenen heeft moeten wenden. Zien wij nu terug op de reden, waarom deze bedreiging gebeurde, zo wordt de ontwijding van het heiligdom door Eli's zonen een symbool en een type, een zinnebeeld en voorafbeelding van de schuld van Israël en van zijn priesterschap tegen Christus en zijn kerk; want zij hebben de lieden het spijsoffer van de Heere doen lasteren en waren dat geslacht van echtbrekers. In hoeverre hetgeen van Eli's huis en de getrouwe priesters gezegd is op de verhouding van de Katholieke kerk tot de Evangelische over te brengen is, willen wij hier niet nader aanwijzen..
Vers 36
36. En het zal gebeuren, dat al wie van uw huis zal over zijn, in die druk, die tot straf, omdat uw zonen zich hebben willen mesten van het beste van deze spijsoffers van Mijn volk (1 Samuel 2:29) komen zal, niet genoeg tot voeding zullen hebben, hij zal komen om zich voor hem, de getrouwe priester, die Ik Mij verwekken zal, neer te buigen voor een stukje geld (Exodus 30:13), en een bol brood; 1) hij zal komen bedelen om het geringste loon en het nodigste onderhoud, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete brood moge eten, 2) want ik weet niet waarheen.1) Dit is een verschrikkelijke bedreiging en een buitengewone straf voor Eli's nakomelingen. Want had de Heere aan de Levieten in het algemeen en aan de priesters in het bijzonder toegezegd, dat zij zouden eten en leven van het altaar, dat zij van de tienden zouden eten, hier wordt met de straf van volslagen armoede gedreigd. Niet alleen zullen zij ontzet worden van hun hogepriesterlijke waardigheid, maar ook zelfs aan het nodigste gebrek hebben. Niet meer als een recht, meer als gunst zouden zij te vragen hebben, om te leven van het altaar..
Wij weten, dat Abjathar naar zijn bezit werd verbannen, ver van het Heiligdom van de Heere. Wellicht dat met die tijd de vervulling van dit woord in werking trad..
2) De voorspelling in de beide laatste verzen is in de eerstvolgende geschiedenis van Israël slechts gedeeltelijk vervuld. Samuël die als profeet en priester voor de Heere en het volk stond, en het gewichtige en heilige werk had, "voor de Gezalfde, de koning, die Israël verkrijgen zou, in te gaan," is niet geheel de vervulling van de belofte van die getrouwe priester (1 Samuel 2:35), want zijn priesterschap had met zijn persoon weer een einde. Wanneer men Zadok met zijn opvolgers hierbij neemt, zo blijft toch een groot gebrek in de verhouding tussen voorspelling en vervulling. Dit geldt ook ten opzichte van hetgeen van Eli's huis gezegd wordt, hoewel het Aronitische priesterschap voor geruime tijd in grote verachting kwam, zodat het "om eer en onderhoud moest bedelen," was dat alles toch slechts gedeeltelijk een vervulling van hetgeen gedreigd was. Wij hebben zonder twijfel een Messiaanse voorspelling voor ons; Jezus Christus is die getrouwe priester, die zal in waarheid doen wat aan het hart en de ziel van de Heere welgevallig is, deze heeft de Heere een bestendig huis gebouwd in Zijn gelovigen, die Hij tot priesters voor God en Zijn Vader gemaakt heeft. Hij, deze priester, wandelt voor de Gezalfde des Heeren, die Hij zelf is als Koning van het Godsrijk, in zoverre als Hij eerst Zijn hogepriesterlijk ambt volbracht moest hebben, voordat Hij Zijn rijk konde aanvaarden, en Zich aan de rechterhand van de Majesteit in de Hoogte plaatsen kon; nu Hij dit gedaan heeft, wandelen de gelovigen, door Hem tot priesters gemaakt, altijd voor Hem, het Aronitische priesterschap is in het Christelijke veranderd. Maar Israëls priesters uit Arons geslacht hebben geen heiligdom, geen godsdienst, geen waarlijk geestelijk leven meer; hun stand, zowel als van het volk, dat zij vertegenwoordigen, is een beklagenswaardige, ellendige; zij kunnen in geestelijk opzicht slechts leven van de geestelijke aalmoezen van de christelijke kerk, totdat zij tot haar zich keren, die oorspronkelijk uit Israël is opgebouwd, maar om Israëls ongeloof, zich tot de heidenen heeft moeten wenden. Zien wij nu terug op de reden, waarom deze bedreiging gebeurde, zo wordt de ontwijding van het heiligdom door Eli's zonen een symbool en een type, een zinnebeeld en voorafbeelding van de schuld van Israël en van zijn priesterschap tegen Christus en zijn kerk; want zij hebben de lieden het spijsoffer van de Heere doen lasteren en waren dat geslacht van echtbrekers. In hoeverre hetgeen van Eli's huis en de getrouwe priesters gezegd is op de verhouding van de Katholieke kerk tot de Evangelische over te brengen is, willen wij hier niet nader aanwijzen..