Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-1.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 11 Samuel 1:1.
SAMUEL WORDT GEBOREN.
I. 1 Samuel 1:1-1 Samuel 1:18. Op wonderbaar liefelijke wijze wordt door de Heere de opvoeding voorbereid van de man, die naar Zijn raad voor Israël in het godsdienstige en maatschappelijke beide een hervormer zou zijn. Door de school van lang gemis en van bitter leed gaat de moeder, voordat zij een zoon ontvangt; daardoor wordt haar hart bewogen om met verloochening van eigen begeerte aan Hem het kind in dankbare liefde terug te geven, dat zij van hem gebeden heeft.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 11 Samuel 1:1.
SAMUEL WORDT GEBOREN.
I. 1 Samuel 1:1-1 Samuel 1:18. Op wonderbaar liefelijke wijze wordt door de Heere de opvoeding voorbereid van de man, die naar Zijn raad voor Israël in het godsdienstige en maatschappelijke beide een hervormer zou zijn. Door de school van lang gemis en van bitter leed gaat de moeder, voordat zij een zoon ontvangt; daardoor wordt haar hart bewogen om met verloochening van eigen begeerte aan Hem het kind in dankbare liefde terug te geven, dat zij van hem gebeden heeft.
Vers 1
1. Daar was, ten tijde dat Eli, uit de priesterlijn Ithamar (Numbers 25:13 enzie DACHS "Jud 8:27), het hogepriesterlijk ambt bekleedde, Thola en Jaïr Israël richtten, de eerste in het westen, de tweede in het oosten van het land (Judges 10:2,Judges 10:3) ongeveer in het jaar 1140 v r Chr., een man uit het Levietengeslacht van de Kothathieten (1 Chronicles 7:1,1 Chronicles 7:22-1 Chronicles 7:28,1 Chronicles 7:33-1 Chronicles 7:38) van Ramathaïm 1) (= de twee hoge plaatsen), Zofim 2) (= wachters), of kortheidshalve Rama (1 Samuel 1:19; 1 Samuel 1:2:11 Joshua 18:20) genaamd, van het gebergte van Efraïm, dat zich over het gebied van de stam Efraïm, maar ook in de stamBenjamin en tot aan Rama uitstrekte (Judges 4:5) wiens naam was Elkana (= bezit van God); deze naam droegen meerdere van zijn voorvaders (1 Chronicles 7:22vv), doelende op de bestemming van de stam van Levi (Numbers 3:12,Numbers 3:45; Numbers 18:6,Numbers 18:20). Deze was een zoon van Jercham (= hij zal barmhartigheid verkrijgen), de zoon van Elihu (= de HEERE is mijn God), Eliab of Eliël (1 Chronicles 6:27 en "Genesis 46:13), de zoon van Tochu (= neervallen) of Toah, ook Nahath (1 Chronicles 6:34,1 Chronicles 6:36), de zoon van Zuf of Zofai (1 Chronicles 6:26), een Efrathiet; 3) hij woonde dus eerst in een van de vier Levietensteden van de stam Efraïm (Joshua 21:20-Joshua 21:22), maar was in die onrustige tijden (Jud 17:7) naar Rama verhuisd, en had op deze plaats, volgens het geslacht, waartoe hij behoorde, de naam Ramathaïm Zofim gegeven (1 Samuel 9:5).1) Ook: "Jud 19:13". Daar hebben wij reeds enige plaatsen ten noorden van Jeruzalem genoemd, en onder deze ook Rama. De naam betekent "hoogte", waaruit gemakkelijk het gedurig terugkeren van die naam te verklaren is. Het hier bedoelde is dat Rama, dat 2 uur noordelijk van Jeruzalem en de stam van Benjamin ligt op een kegelvormige heuvel en thans Raam heet, niet te verwarren met Ramath Mizpe of Ramoth in Gilead in het land ten oosten van de Jordaan (Joshua 13:26; Joshua 20:80 Judges 10:17; Judges 11:34). 2e. Ramath Lechi in het westelijk gedeelte van de stam van Juda (Judges 15:17). 3e. Ramath tegen het en (Joshua 19:8) in het oostelijk deel van dezelfde stam. 4e. Rama in de stam Nafthali (Joshua 19:36). 5e. Rama in de stam Aser (Joshua 19:29). Over Rama in de stam Benjamin (Joshua 18:25 Judges 4:5; Judges 19:13) is onder de geleerden strijd, of dit hetzelfde is als het Rama van Samuël, of een andere plaats. Wij houden de eerste mening voor de ware (Rama van Samuël = Rama Benjamin's of er Rm). Terwijl wij later de gehele landstreek ten noorden van Jeruzalem tot aan de plaats Michmas bij 9:5 nader zullen beschrijven, merken wij hier nog op, dat de meer volledige naam Ramathaïm weer terugkeert in het in 1 Makk.11:35 vermelde Ramatha, dat van dezelfde betekenis is als het nieuw-testamentische Arimathea (Matthew 27:57 Luke 23:50vv.); de mening, dat Arimathea het tegenwoordige Ramleh is, is eveneens een dwaling.. 2) Zofim betekent, nakomelingen van Suph of Zuf. Rama in Benjamin behoorde daarom tot het geslacht van Zuf. Elkana's geslacht wordt dan ook in dit vers tot op Zuf teruggevoerd. Deze opsomming van zijn geslacht stemt overeen met 1 Chronicles 6:1..
3) Efrathiet wil hier niet zeggen, van Efratha afkomstig, maar zoals 1 Kings 11:26 een Efraïmiet. Elkana behoorde oorspronkelijk burgerlijk tot de stam van Efraïm (zie Judges 17:7)..
Vers 1
1. Daar was, ten tijde dat Eli, uit de priesterlijn Ithamar (Numbers 25:13 enzie DACHS "Jud 8:27), het hogepriesterlijk ambt bekleedde, Thola en Jaïr Israël richtten, de eerste in het westen, de tweede in het oosten van het land (Judges 10:2,Judges 10:3) ongeveer in het jaar 1140 v r Chr., een man uit het Levietengeslacht van de Kothathieten (1 Chronicles 7:1,1 Chronicles 7:22-1 Chronicles 7:28,1 Chronicles 7:33-1 Chronicles 7:38) van Ramathaïm 1) (= de twee hoge plaatsen), Zofim 2) (= wachters), of kortheidshalve Rama (1 Samuel 1:19; 1 Samuel 1:2:11 Joshua 18:20) genaamd, van het gebergte van Efraïm, dat zich over het gebied van de stam Efraïm, maar ook in de stamBenjamin en tot aan Rama uitstrekte (Judges 4:5) wiens naam was Elkana (= bezit van God); deze naam droegen meerdere van zijn voorvaders (1 Chronicles 7:22vv), doelende op de bestemming van de stam van Levi (Numbers 3:12,Numbers 3:45; Numbers 18:6,Numbers 18:20). Deze was een zoon van Jercham (= hij zal barmhartigheid verkrijgen), de zoon van Elihu (= de HEERE is mijn God), Eliab of Eliël (1 Chronicles 6:27 en "Genesis 46:13), de zoon van Tochu (= neervallen) of Toah, ook Nahath (1 Chronicles 6:34,1 Chronicles 6:36), de zoon van Zuf of Zofai (1 Chronicles 6:26), een Efrathiet; 3) hij woonde dus eerst in een van de vier Levietensteden van de stam Efraïm (Joshua 21:20-Joshua 21:22), maar was in die onrustige tijden (Jud 17:7) naar Rama verhuisd, en had op deze plaats, volgens het geslacht, waartoe hij behoorde, de naam Ramathaïm Zofim gegeven (1 Samuel 9:5).1) Ook: "Jud 19:13". Daar hebben wij reeds enige plaatsen ten noorden van Jeruzalem genoemd, en onder deze ook Rama. De naam betekent "hoogte", waaruit gemakkelijk het gedurig terugkeren van die naam te verklaren is. Het hier bedoelde is dat Rama, dat 2 uur noordelijk van Jeruzalem en de stam van Benjamin ligt op een kegelvormige heuvel en thans Raam heet, niet te verwarren met Ramath Mizpe of Ramoth in Gilead in het land ten oosten van de Jordaan (Joshua 13:26; Joshua 20:80 Judges 10:17; Judges 11:34). 2e. Ramath Lechi in het westelijk gedeelte van de stam van Juda (Judges 15:17). 3e. Ramath tegen het en (Joshua 19:8) in het oostelijk deel van dezelfde stam. 4e. Rama in de stam Nafthali (Joshua 19:36). 5e. Rama in de stam Aser (Joshua 19:29). Over Rama in de stam Benjamin (Joshua 18:25 Judges 4:5; Judges 19:13) is onder de geleerden strijd, of dit hetzelfde is als het Rama van Samuël, of een andere plaats. Wij houden de eerste mening voor de ware (Rama van Samuël = Rama Benjamin's of er Rm). Terwijl wij later de gehele landstreek ten noorden van Jeruzalem tot aan de plaats Michmas bij 9:5 nader zullen beschrijven, merken wij hier nog op, dat de meer volledige naam Ramathaïm weer terugkeert in het in 1 Makk.11:35 vermelde Ramatha, dat van dezelfde betekenis is als het nieuw-testamentische Arimathea (Matthew 27:57 Luke 23:50vv.); de mening, dat Arimathea het tegenwoordige Ramleh is, is eveneens een dwaling.. 2) Zofim betekent, nakomelingen van Suph of Zuf. Rama in Benjamin behoorde daarom tot het geslacht van Zuf. Elkana's geslacht wordt dan ook in dit vers tot op Zuf teruggevoerd. Deze opsomming van zijn geslacht stemt overeen met 1 Chronicles 6:1..
3) Efrathiet wil hier niet zeggen, van Efratha afkomstig, maar zoals 1 Kings 11:26 een Efraïmiet. Elkana behoorde oorspronkelijk burgerlijk tot de stam van Efraïm (zie Judges 17:7)..
Vers 2
2. En hij had, volgens de toen bestaande gewoonte van de polygamie (Exodus 21:11) twee vrouwen: de naam van de ene was Hanna (= genade of bevallige), en de naam van de andere was Peninna 1) (= koraal). Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen.1) Het schijnt, dat Hanna de eerste vrouw geweest is en dat Elkana, toen het bleek, dat zij onvruchtbaar was, door ernstige begeerte naar kinderen bewogen geworden is tot het nemen van een tweede vrouw, zoals Abraham, met toestemming van Sara, gedaan had.
Dit dubbel huwelijk was de oorzaak van verdeeldheid; het was een overtreding van de oorspronkelijke instelling van God, waarop de Heere (Matthew 19:5,Matthew 19:8) wijst. Hoe veel beter zorgt Gods wet voor ons geluk in deze wereld, dan wij het zouden doen, indien wij aan onszelf waren overgelaten!.
Vers 2
2. En hij had, volgens de toen bestaande gewoonte van de polygamie (Exodus 21:11) twee vrouwen: de naam van de ene was Hanna (= genade of bevallige), en de naam van de andere was Peninna 1) (= koraal). Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen.1) Het schijnt, dat Hanna de eerste vrouw geweest is en dat Elkana, toen het bleek, dat zij onvruchtbaar was, door ernstige begeerte naar kinderen bewogen geworden is tot het nemen van een tweede vrouw, zoals Abraham, met toestemming van Sara, gedaan had.
Dit dubbel huwelijk was de oorzaak van verdeeldheid; het was een overtreding van de oorspronkelijke instelling van God, waarop de Heere (Matthew 19:5,Matthew 19:8) wijst. Hoe veel beter zorgt Gods wet voor ons geluk in deze wereld, dan wij het zouden doen, indien wij aan onszelf waren overgelaten!.
Vers 3
3. Deze man nu, Elkana, ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar (Exodus 13:10) om, volgens de wet (Exodus 34:23 Deuteronomy 16:16) te aanbidden en om te offeren aan de HEERE Zebaoth, 1) de Heere der Heerscharen te Silo, dat 6 uur ten noorden van Rama lag, en waar zich (sinds Joshua 18:1) de ark van het verbond bevond; en aldaar waren priesters van de HEERE, Hofni en Pinehas, 2) de twee zonen van de toenmalige hogepriester Eli (= mijn God), over wie later (2:12; 22; 3:11) gesproken zal worden.1) Voor de eerste maal komt hier de naam "Heere Zebaoth," of eigenlijk: "Heere, God van Zebaoth" voor, die later meermalen terugkeert. Deze uitdrukking noemt God als de God van de hemelse legerscharen, als de heerser over de zichtbare en onzichtbare machten van de hemel. Het is zeker niet zonder reden, dat deze naam van God juist in dit boek het eerst voorkomt, omdat dit nu spoedig van de stichting van een aards koninkrijk in Israël zal vertellen. Voordat dit werkelijk optreedt, moet eerst het koningschap van de HEERE in Zijn de gehele wereld omvattende macht en heerlijkheid tot juiste erkenning gebracht zijn en in een bepaalde uitdrukking als zeker voorgesteld worden, om zo alle verdonkering daarvan door het uitwendige, zichtbare koningschap in het hart van de kinderen van Israël te voorkomen..
Deze uitdrukking komt in het Oude Testament zeer dikwijls voor. Keil merkt op, dat zij bij de profeet Isaiah 61:1 maal, bij Jeremiah 79:1 maal, bij Amos 9:1 maal, bij Haggai 13:1 maal, bij Zechariah 53:1 maal, bij Malachi 24:1 maal voorkomt en bij de andere profeten 1 2 maal. Bij Ezechiël wordt zij gemist. Ook in de Psalmen wordt zij veel gevonden, vooral in de krijgspsalmen.. 2) Van Hofni en Pinehas wordt hier reeds melding gemaakt, om de volgende gebeurtenis in te leiden. Opmerkelijk is het, dat wel van zijn zonen, maar niet van Eli als priester wordt gesproken. De reden zal wel hierin liggen, dat Eli te oud was geworden om nog het priesterambt van de Heeren behoorlijk uit te oefenen..
Vers 3
3. Deze man nu, Elkana, ging opwaarts uit zijn stad van jaar tot jaar (Exodus 13:10) om, volgens de wet (Exodus 34:23 Deuteronomy 16:16) te aanbidden en om te offeren aan de HEERE Zebaoth, 1) de Heere der Heerscharen te Silo, dat 6 uur ten noorden van Rama lag, en waar zich (sinds Joshua 18:1) de ark van het verbond bevond; en aldaar waren priesters van de HEERE, Hofni en Pinehas, 2) de twee zonen van de toenmalige hogepriester Eli (= mijn God), over wie later (2:12; 22; 3:11) gesproken zal worden.1) Voor de eerste maal komt hier de naam "Heere Zebaoth," of eigenlijk: "Heere, God van Zebaoth" voor, die later meermalen terugkeert. Deze uitdrukking noemt God als de God van de hemelse legerscharen, als de heerser over de zichtbare en onzichtbare machten van de hemel. Het is zeker niet zonder reden, dat deze naam van God juist in dit boek het eerst voorkomt, omdat dit nu spoedig van de stichting van een aards koninkrijk in Israël zal vertellen. Voordat dit werkelijk optreedt, moet eerst het koningschap van de HEERE in Zijn de gehele wereld omvattende macht en heerlijkheid tot juiste erkenning gebracht zijn en in een bepaalde uitdrukking als zeker voorgesteld worden, om zo alle verdonkering daarvan door het uitwendige, zichtbare koningschap in het hart van de kinderen van Israël te voorkomen..
Deze uitdrukking komt in het Oude Testament zeer dikwijls voor. Keil merkt op, dat zij bij de profeet Isaiah 61:1 maal, bij Jeremiah 79:1 maal, bij Amos 9:1 maal, bij Haggai 13:1 maal, bij Zechariah 53:1 maal, bij Malachi 24:1 maal voorkomt en bij de andere profeten 1 2 maal. Bij Ezechiël wordt zij gemist. Ook in de Psalmen wordt zij veel gevonden, vooral in de krijgspsalmen.. 2) Van Hofni en Pinehas wordt hier reeds melding gemaakt, om de volgende gebeurtenis in te leiden. Opmerkelijk is het, dat wel van zijn zonen, maar niet van Eli als priester wordt gesproken. De reden zal wel hierin liggen, dat Eli te oud was geworden om nog het priesterambt van de Heeren behoorlijk uit te oefenen..
Vers 4
4. En het geschiedde op die dag dat Elkana offerde, zijn dankoffer bracht, omdat de kinderen van Israël op hun feesten niet met lege handen voor de Heere verschijnen mochten (Exodus 23:15 Deuteronomy 16:16), gaf hij, bij gelegenheid van de maaltijd, die van het dankoffer gehouden werd (Leviticus3:17, (Exodus 29:34) aan Peninna, zijn vrouw, en aan al haar zonen en haar dochters, delen naar hun getal,Vers 4
4. En het geschiedde op die dag dat Elkana offerde, zijn dankoffer bracht, omdat de kinderen van Israël op hun feesten niet met lege handen voor de Heere verschijnen mochten (Exodus 23:15 Deuteronomy 16:16), gaf hij, bij gelegenheid van de maaltijd, die van het dankoffer gehouden werd (Leviticus3:17, (Exodus 29:34) aan Peninna, zijn vrouw, en aan al haar zonen en haar dochters, delen naar hun getal,Vers 5
5. Maar aan Hanna, de kinderloze, gaf hij een aanzienlijk deel, 1) want hij had Hanna lief en wilde haar graag troosten; maar de HEERE had haar baarmoeder gesloten.1) In het Hebreeuws Manah achath aphaim. Deze woorden worden door de Vulgata en door Luther met "een stuk treurig" vertaald in de betekenis, dat hij haar slechts n deel geven kon, omdat zij geen kinderen had, treurig, omdat hij haar niet meer kon geven. De Hebreeuwse woorden betekenen eigenlijk: "een stuk van twee aangezichten" en worden door latere uitleggers met onze Statenvertalers vertaald door "een stuk voor twee personen," d.i. een dubbele portie om Hanna te eren en haar te bewijzen, dat zij hem zo lief was, alsof zij hem een kind geschonken had. De Syrische vertaling heeft reeds: een dubbele portie..
Vers 5
5. Maar aan Hanna, de kinderloze, gaf hij een aanzienlijk deel, 1) want hij had Hanna lief en wilde haar graag troosten; maar de HEERE had haar baarmoeder gesloten.1) In het Hebreeuws Manah achath aphaim. Deze woorden worden door de Vulgata en door Luther met "een stuk treurig" vertaald in de betekenis, dat hij haar slechts n deel geven kon, omdat zij geen kinderen had, treurig, omdat hij haar niet meer kon geven. De Hebreeuwse woorden betekenen eigenlijk: "een stuk van twee aangezichten" en worden door latere uitleggers met onze Statenvertalers vertaald door "een stuk voor twee personen," d.i. een dubbele portie om Hanna te eren en haar te bewijzen, dat zij hem zo lief was, alsof zij hem een kind geschonken had. De Syrische vertaling heeft reeds: een dubbele portie..
Vers 6
6. En haar tegenstandster, namelijk Peninna, tergde haar ook met terging, met het bepaalde doel om haar te vergrimmen; door overmoedige woorden en gebaren (Genesis 16:4) zocht zij haar hart te verbitteren, omdat de HEERE haar baarmoeder toegesloten had; in jaloersheid over Elkana's voorliefde voor Hanna verbitterde zij haar weer, toen hij haar had proberen te troosten.Vers 6
6. En haar tegenstandster, namelijk Peninna, tergde haar ook met terging, met het bepaalde doel om haar te vergrimmen; door overmoedige woorden en gebaren (Genesis 16:4) zocht zij haar hart te verbitteren, omdat de HEERE haar baarmoeder toegesloten had; in jaloersheid over Elkana's voorliefde voor Hanna verbitterde zij haar weer, toen hij haar had proberen te troosten.Vers 7
7. En zo deed hij, Elkana, jaar op jaar, dat hij haar een dubbel deel gaf, van dat zij met haar man opging tot het huis des HEEREN, en Elkana haar zijn deelnemende liefde betoonde, zo tergde zij, Peninna, haar alzo; 1) daaromweende zij, Hanna, en at niet. 2)1) Dit zo correspondeert met het eerste zo. De schrijver wil zeggen: Het ging, jaar uit jaar in, zo dat aan de ene zijde Elkana Hanna een dubbele portie gaf, om haar te troosten en Peninna haar daarom des te meer tergde, zodat Hanna elk jaar haar hart moest luchten in tranen en zuchten..
2) Onze droefheid over enige zaak is dan ongeregeld en zondig, wanneer zij ons aftrekt van onze plicht jegens God en onze vertroosting in Hem bitter maakt; wanneer die droefheid ons ondankbaar doet zijn wegens de genadebewijzen, die wij genieten en wantrouwend omtrent de goedertierenheid van God ten opzichte van verdere genade en wanneer zij een nevel en treurigheid over onze blijdschap in Christus heen trekt en ons verhindert, dat wij ons van onze plicht kwijten omtrent, en dat we troost scheppen uit onze bloedverwanten (1 Samuel 1:7).. 8. Toen zij weer eens zo gekrenkt was, en zij zo bitter weende en vastte, zei Elkana, haar man: "Hanna! waarom weent gij? en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? a) Ben ik u niet beter dan tien zonen. 1) Hoewel gij geen kinderen hebt, hebt gij toch aan mij een man, die u zo innig en teder lief heeft, wanneer gij vele zonen had, zo zouden zij tezamen u niet meer kunnenbeminnen; laat mij een vergoeding zijn voor hetgeen gij mist."
a) Ruth 4:15
1) Wel was Elkana's liefde en zijn vriendelijkheid, waarmee hij haar het offervlees toereikte en haar aansprak, een rijke vergoeding tegenover Peninna's lastertong. O, het was zeker een verzachtende balsem voor haar bedroefd hart. Ja, was kinderloosheid alleen de oorzaak van haar verdriet geweest, Elkana's woord zou haar hebben opgericht. Maar wanneer een ziel naar God bedroefd is en naar haar Heiland roept, wanneer het vriendelijk oog van God verduisterd is, en de enige hulp in de nood als een grimmig wreker verschijnt, dan is het niet genoeg meer wanneer man of nabestaande vraagt: "Waarom weent gij?" maar dan moet Hij met de ziel spreken, die de weduwe te Naïn naar haar tranen vroeg om ze geheel te kunnen drogen. Een vraag uit Zijn mond, Zijn "vrede zij met u" in het hart gesproken, weegt tegen de bespotting van lasterenden op, en de te voren bedroefde ziel antwoordt op de vraag van deze man: "Ja Heere! Gij, de gever van alle gaven, zijt meer dan goud en schatten! Heere Jezus, uw nabijheid geeft vrede in het hart, de blik van uw genade maakt ons zo zalig, dat zelfs het gebeente daarover vrolijk en dankbaar wordt (1 Samuel 1:18).
Elkana schijnt ons toe wel een godsdienstig man geweest te zijn (1 Samuel 1:3) en een tedere echtgenoot voor Hanna (1 Samuel 1:5), maar toch de ware vrees voor de Heere te hebben gemist. Zijn troost is voor het hart, dat hogere dingen kent of behoeft, een armzalige troost; hij weet niet met zijn vrouw te bidden, zoals Izak (Genesis 25:21); hij weet niets te noemen dan zijn liefde, terwijl bij de smarten van deze aarde en het plagen van de mensen onze ziel alleen vrolijk worden kan door de liefde van onze Heere Jezus Christus..
Waar Elkana haar vraagt, of hij haar niet beter is dan tien zonen (met tien wordt hier een grote menigte bedoeld), dan wijst hij alleen op aardse dingen, maar vergeet haar te wijzen op Hem, die ook bij machte is, en, haar nog kinderen te schenken. Van Izak lezen we, dat hij in aanwezigheid van zijn vrouw bad om kinderen, van Elkana lezen wij het niet. Wij beluisteren dan ook in deze woorden een soort van wanhoopskreet, ontvluchtend aan een beschuldigend geweten, omdat Elkana zelf door het nemen van Peninna, de oorzaak van dat tergen van zijn tweede vrouw is geworden. Hij voelt zelf, dat hij diep schuldig staat tegenover Hanna en met die vraag wil hij zijn eigen geweten sussen..
Vers 7
7. En zo deed hij, Elkana, jaar op jaar, dat hij haar een dubbel deel gaf, van dat zij met haar man opging tot het huis des HEEREN, en Elkana haar zijn deelnemende liefde betoonde, zo tergde zij, Peninna, haar alzo; 1) daaromweende zij, Hanna, en at niet. 2)1) Dit zo correspondeert met het eerste zo. De schrijver wil zeggen: Het ging, jaar uit jaar in, zo dat aan de ene zijde Elkana Hanna een dubbele portie gaf, om haar te troosten en Peninna haar daarom des te meer tergde, zodat Hanna elk jaar haar hart moest luchten in tranen en zuchten..
2) Onze droefheid over enige zaak is dan ongeregeld en zondig, wanneer zij ons aftrekt van onze plicht jegens God en onze vertroosting in Hem bitter maakt; wanneer die droefheid ons ondankbaar doet zijn wegens de genadebewijzen, die wij genieten en wantrouwend omtrent de goedertierenheid van God ten opzichte van verdere genade en wanneer zij een nevel en treurigheid over onze blijdschap in Christus heen trekt en ons verhindert, dat wij ons van onze plicht kwijten omtrent, en dat we troost scheppen uit onze bloedverwanten (1 Samuel 1:7).. 8. Toen zij weer eens zo gekrenkt was, en zij zo bitter weende en vastte, zei Elkana, haar man: "Hanna! waarom weent gij? en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? a) Ben ik u niet beter dan tien zonen. 1) Hoewel gij geen kinderen hebt, hebt gij toch aan mij een man, die u zo innig en teder lief heeft, wanneer gij vele zonen had, zo zouden zij tezamen u niet meer kunnenbeminnen; laat mij een vergoeding zijn voor hetgeen gij mist."
a) Ruth 4:15
1) Wel was Elkana's liefde en zijn vriendelijkheid, waarmee hij haar het offervlees toereikte en haar aansprak, een rijke vergoeding tegenover Peninna's lastertong. O, het was zeker een verzachtende balsem voor haar bedroefd hart. Ja, was kinderloosheid alleen de oorzaak van haar verdriet geweest, Elkana's woord zou haar hebben opgericht. Maar wanneer een ziel naar God bedroefd is en naar haar Heiland roept, wanneer het vriendelijk oog van God verduisterd is, en de enige hulp in de nood als een grimmig wreker verschijnt, dan is het niet genoeg meer wanneer man of nabestaande vraagt: "Waarom weent gij?" maar dan moet Hij met de ziel spreken, die de weduwe te Naïn naar haar tranen vroeg om ze geheel te kunnen drogen. Een vraag uit Zijn mond, Zijn "vrede zij met u" in het hart gesproken, weegt tegen de bespotting van lasterenden op, en de te voren bedroefde ziel antwoordt op de vraag van deze man: "Ja Heere! Gij, de gever van alle gaven, zijt meer dan goud en schatten! Heere Jezus, uw nabijheid geeft vrede in het hart, de blik van uw genade maakt ons zo zalig, dat zelfs het gebeente daarover vrolijk en dankbaar wordt (1 Samuel 1:18).
Elkana schijnt ons toe wel een godsdienstig man geweest te zijn (1 Samuel 1:3) en een tedere echtgenoot voor Hanna (1 Samuel 1:5), maar toch de ware vrees voor de Heere te hebben gemist. Zijn troost is voor het hart, dat hogere dingen kent of behoeft, een armzalige troost; hij weet niet met zijn vrouw te bidden, zoals Izak (Genesis 25:21); hij weet niets te noemen dan zijn liefde, terwijl bij de smarten van deze aarde en het plagen van de mensen onze ziel alleen vrolijk worden kan door de liefde van onze Heere Jezus Christus..
Waar Elkana haar vraagt, of hij haar niet beter is dan tien zonen (met tien wordt hier een grote menigte bedoeld), dan wijst hij alleen op aardse dingen, maar vergeet haar te wijzen op Hem, die ook bij machte is, en, haar nog kinderen te schenken. Van Izak lezen we, dat hij in aanwezigheid van zijn vrouw bad om kinderen, van Elkana lezen wij het niet. Wij beluisteren dan ook in deze woorden een soort van wanhoopskreet, ontvluchtend aan een beschuldigend geweten, omdat Elkana zelf door het nemen van Peninna, de oorzaak van dat tergen van zijn tweede vrouw is geworden. Hij voelt zelf, dat hij diep schuldig staat tegenover Hanna en met die vraag wil hij zijn eigen geweten sussen..
Vers 9
9. Toen stond Hanna op; nadat hij (men) gegeten en nadat hij (men) gedronken had te Silo; aan de maaltijd had zij geen deel genomen, nu wendde zij haar schreden naar het heiligdom, want het was in haar hart gekomen, of zij niet op het gebed zou verkrijgen wat de natuur haar onthield (Genesis 25:21; Genesis 30:22). En Eli, de hogepriester, zat naar zijn gewoonte, omdat hij reeds bejaard en een zwaarlijvig man was (4:18), op een stoel bij een post 1) van de tempel 2) (woordelijk "paleis) des HEEREN, d.i. de tent der samenkomst, toen Hanna in de voorhof was, zonder de hogepriester op te merken, tegenover wie zij zich op de aarde neerwierp.1) Onder deze "post" is waarschijnlijk een portaal te verstaan, dat sinds de ark te Silo was opgericht, v r het voorhangsel, dat de ingang tot het heilige vormde, gemaakt was
2) Tempel, of eigenlijk paleis. Zo wordt hier de tabernakel genoemd, omdat hij de woning van de Heere was, en wel van de Heere der Heerscharen, de machtige Koning van Israël. De benaming tempel of paleis past dus geheel bij deze naam van Israëls God, die wij hier in deze boeken voor het eerst aantreffen..
Vers 9
9. Toen stond Hanna op; nadat hij (men) gegeten en nadat hij (men) gedronken had te Silo; aan de maaltijd had zij geen deel genomen, nu wendde zij haar schreden naar het heiligdom, want het was in haar hart gekomen, of zij niet op het gebed zou verkrijgen wat de natuur haar onthield (Genesis 25:21; Genesis 30:22). En Eli, de hogepriester, zat naar zijn gewoonte, omdat hij reeds bejaard en een zwaarlijvig man was (4:18), op een stoel bij een post 1) van de tempel 2) (woordelijk "paleis) des HEEREN, d.i. de tent der samenkomst, toen Hanna in de voorhof was, zonder de hogepriester op te merken, tegenover wie zij zich op de aarde neerwierp.1) Onder deze "post" is waarschijnlijk een portaal te verstaan, dat sinds de ark te Silo was opgericht, v r het voorhangsel, dat de ingang tot het heilige vormde, gemaakt was
2) Tempel, of eigenlijk paleis. Zo wordt hier de tabernakel genoemd, omdat hij de woning van de Heere was, en wel van de Heere der Heerscharen, de machtige Koning van Israël. De benaming tempel of paleis past dus geheel bij deze naam van Israëls God, die wij hier in deze boeken voor het eerst aantreffen..
Vers 10
10. Zij dan van ziel bitter bedroefd zijnde, zo bad zij tot de HEERE, 1) en zij weende zeer.1) Zij bedienden zich van haar tegenwoordige treurigheid en droefheid van hart tot het opwekken en verlevendigen van haar godvruchtige betrachtingen in het gebed. Zodanig een goed gebruik past ons van onze droefenissen te maken, dan zullen zij ons des te levendiger en hartelijker in onze toevluchtnemingen tot God doen zijn. Onze gezegende Heiland zelf, in zware strijd zijnde, bad des te ernstiger (Luke 22:44 "1 Samuel 1:10)..
De vijandschap van de wereld kan de gelovige geen schade doen, zij kan alleen tot God dringen en daardoor ten zegen worden..
Vers 10
10. Zij dan van ziel bitter bedroefd zijnde, zo bad zij tot de HEERE, 1) en zij weende zeer.1) Zij bedienden zich van haar tegenwoordige treurigheid en droefheid van hart tot het opwekken en verlevendigen van haar godvruchtige betrachtingen in het gebed. Zodanig een goed gebruik past ons van onze droefenissen te maken, dan zullen zij ons des te levendiger en hartelijker in onze toevluchtnemingen tot God doen zijn. Onze gezegende Heiland zelf, in zware strijd zijnde, bad des te ernstiger (Luke 22:44 "1 Samuel 1:10)..
De vijandschap van de wereld kan de gelovige geen schade doen, zij kan alleen tot God dringen en daardoor ten zegen worden..
Vers 11
11. En zij beloofde een gelofte (Leviticus 27:8) en zei: 1) HEERE Zebaoth, Heere der heerscharen! zo Gij eenmaal de ellende van uw dienstmaagd aanziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling, zal ik dat de HEERE geven al de dagen van zijn leven (Leviticus 27:29), en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen 2) (Numbers 6:4" en "Numbers 5:12", Judges 13:5).1) Met deze woorden wordt meer uitgedrukt haar hevige aandoening van gemoed, n.l. dat Hanna bedroefd van ziel is geweest en zij hevig heeft geweend. En ziedaar dan een eenvoudige reden. Want hier is geen plaats voor retorische wendingen, geen plaats voor sierlijker omhaal van woorden, geen samenvoeging van vele zinnen, zoals de geveinsden gewend zijn God door vele wijdlopige gebeden te naderen, in de hoop, dat zij door dit ijdel geluid van woorden iets zullen verkrijgen. Maar Hanna, door de mensen verworpen, vlucht als een smekelinge tot God. Zij stelt zich niet, zoals velen gewoon zijn, door de beledigingen aangezet, met trotse aanmatiging op de voorgrond, noch beantwoordt op trotse wijze Eli, die haar daden op verachtelijke wijze uitlegt, maar met in het oog vallende bescheidenheid en nederigheid erkent zij en belijdt zij God alleen als de Auteur en Schenker van alle goede gaven. Daarom wendt zij zich tot Hem met de naam van dienstmaagd, opdat zij God mocht bewegen tot het verschaffen van hulp, ziende op de verachting, gepaard met de grofste belediging, die Peninna haar had aangedaan..
Wat nu de woorden van gedenken en niet vergeten betreft, daarvan is in de Heilige Schrift n genoeg n overvloedig melding gemaakt om met het menselijk begrip te worden verstaan. Want wie weet niet, dat voor God alle dingen tegenwoordig zijn en Hij niets vergeet, zodat Hem de herinnering aan enige zaak niet behoeft herinnerd te worden. Maar niet altijd zijn wij daarvan verzekerd en nauwelijks kan het geschieden, zo verstompt kunnen wij zich in ons gemoed, dat God enigen tijd vertoeft, om ons te helpen, of wij zijn van mening, dat hij ons vergeten heeft. Waarom wij tegenover dergelijke beproevingen zo moeten waken, dat wij ze te boven komen. Maar ondertussen, omdat wij met onze aardse zinnen het niet geheel kunnen vatten, zolang wij nog op aarde zijn, daarom duldt de Heilige Schrift ons om naar ons begrip als te stamelen, en staat toe, alzo tot God te naderen. Zodanige zijn meestal de woorden van de heiligen, als: Heere, sta op! Waarom houdt gij U van verre? Waarom vergeet gij mij, Waarom verbergt gij uw aangezicht voor ons? Waarom laat gij mij gebrek hebben aan alles? en andere dergelijke meer..
2) Samuël was een Leviet en dus reeds volgens zijn geboorte tot de dienst bij het heiligdom bestemd. Toch waren er twee zaken, die bovendien in deze gelofte lagen opgesloten. Allereerst werd hij geheel, als bestendig dienaar aan het heiligdom overgegeven, en zou hij spoedig en voor altijd van zijn ouders daarheen trekken, terwijl zich anders de Levieten slechts van het vijfentwintigste jaar af, en dan slechts ieder jaar enige tijd naar het heiligdom begaven, en daarna weer naar hun woonplaats terugkeerden en daar voornamelijk leefden (Numbers 8:24vv.); vervolgens zou hij in een voortdurend Nazireaat leven, waardoor hij in een stand kwam, die de priesterlijke gelijk was." Van deze, overigens zeer juiste aanmerkingen van v.Gerlach, moeten wij het volgende voor onjuist verklaren: "van daar (deze priesterlijke waardigheid, die Samuël volgens zijn leven lang Nazireaat bezat) is het ook te verklaren, wanneer hij later, nadat de buitengewone profetische roeping en het ambt als richter daarbij gekomen waren, ook priesterlijke bezigheden verrichtte"; daartoe gaf hem noch het Nazireaat noch het richterambt bevoegdheid, maar alleen zijn profetische roeping, waardoor de Heere hem aan het hoofd van het volk plaatste in een tijd, toen over de priesterstand, zowel als over het heiligdom het gericht van God begonnen was (4). Voor Israël was een van die tijden begonnen, zoals die nu en dan in de geschiedenis van het Godsrijk voorkomen, dat er namelijk menselijker wijze geen hoop op voortbestaan meer is, en de natuurlijke berekening niets anders laat verwachten dan een wegsterven tot de ondergang. Vervolgens is ook de tijd gekomen, dat de Heere iets nieuws schept, Zelf ingrijpt, hulp verschaft, die geen mens zou kunnen verlenen, en niet slechts het oude herstelt, maar waarin hij Zijn volk een aanmerkelijke trap hoger brengt en nieuwe krachten verleent. In de dagen, waarvan wij spreken, was het heiligdom ontheiligd; er zou echter geen nieuwe openbaring over de ark van het verbond of door wolk- en vuurkolom plaats vinden, maar nu was het tijd, dat aan het volk van God duidelijk gemaakt werd, hoe de levende God, die in het midden van Zijn volk woont, Zich niet tot de met handen gemaakte ark bepaalt, maar Zijn ark maakt in levende dragers en getuigen van Zijn woord; het uur was gekomen, om te tonen, dat de uitwendige godsdienst van de tent der samenkomst slechts zinnebeeldig was, en dat de levende gemeenschap van de gelovigen met hun God op mededeling van de openbaring van Zijn Geest berustte. De ark van het verbond viel in de handen van de vijanden, en vond pas na langere tijd haar plaats op den berg Zion, en vervolgens in Salomo's tempel; de zegenende openbaring van God geschiedde echter vervolgens door de profeten, die van nu als een geestelijke macht voortdurend optreden. Dat behoort voor de Christenen belofte te zijn bij elke zegen, die God geeft in zijn dagelijks werk: wat God geeft, aan God weer toe te wijden. Dat is de ware gezindheid, die in het hart van de ouderen hart bij de doop behoort te zijn; het van God gegeven kind aan de Heere terug te geven..
Vers 11
11. En zij beloofde een gelofte (Leviticus 27:8) en zei: 1) HEERE Zebaoth, Heere der heerscharen! zo Gij eenmaal de ellende van uw dienstmaagd aanziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling, zal ik dat de HEERE geven al de dagen van zijn leven (Leviticus 27:29), en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen 2) (Numbers 6:4" en "Numbers 5:12", Judges 13:5).1) Met deze woorden wordt meer uitgedrukt haar hevige aandoening van gemoed, n.l. dat Hanna bedroefd van ziel is geweest en zij hevig heeft geweend. En ziedaar dan een eenvoudige reden. Want hier is geen plaats voor retorische wendingen, geen plaats voor sierlijker omhaal van woorden, geen samenvoeging van vele zinnen, zoals de geveinsden gewend zijn God door vele wijdlopige gebeden te naderen, in de hoop, dat zij door dit ijdel geluid van woorden iets zullen verkrijgen. Maar Hanna, door de mensen verworpen, vlucht als een smekelinge tot God. Zij stelt zich niet, zoals velen gewoon zijn, door de beledigingen aangezet, met trotse aanmatiging op de voorgrond, noch beantwoordt op trotse wijze Eli, die haar daden op verachtelijke wijze uitlegt, maar met in het oog vallende bescheidenheid en nederigheid erkent zij en belijdt zij God alleen als de Auteur en Schenker van alle goede gaven. Daarom wendt zij zich tot Hem met de naam van dienstmaagd, opdat zij God mocht bewegen tot het verschaffen van hulp, ziende op de verachting, gepaard met de grofste belediging, die Peninna haar had aangedaan..
Wat nu de woorden van gedenken en niet vergeten betreft, daarvan is in de Heilige Schrift n genoeg n overvloedig melding gemaakt om met het menselijk begrip te worden verstaan. Want wie weet niet, dat voor God alle dingen tegenwoordig zijn en Hij niets vergeet, zodat Hem de herinnering aan enige zaak niet behoeft herinnerd te worden. Maar niet altijd zijn wij daarvan verzekerd en nauwelijks kan het geschieden, zo verstompt kunnen wij zich in ons gemoed, dat God enigen tijd vertoeft, om ons te helpen, of wij zijn van mening, dat hij ons vergeten heeft. Waarom wij tegenover dergelijke beproevingen zo moeten waken, dat wij ze te boven komen. Maar ondertussen, omdat wij met onze aardse zinnen het niet geheel kunnen vatten, zolang wij nog op aarde zijn, daarom duldt de Heilige Schrift ons om naar ons begrip als te stamelen, en staat toe, alzo tot God te naderen. Zodanige zijn meestal de woorden van de heiligen, als: Heere, sta op! Waarom houdt gij U van verre? Waarom vergeet gij mij, Waarom verbergt gij uw aangezicht voor ons? Waarom laat gij mij gebrek hebben aan alles? en andere dergelijke meer..
2) Samuël was een Leviet en dus reeds volgens zijn geboorte tot de dienst bij het heiligdom bestemd. Toch waren er twee zaken, die bovendien in deze gelofte lagen opgesloten. Allereerst werd hij geheel, als bestendig dienaar aan het heiligdom overgegeven, en zou hij spoedig en voor altijd van zijn ouders daarheen trekken, terwijl zich anders de Levieten slechts van het vijfentwintigste jaar af, en dan slechts ieder jaar enige tijd naar het heiligdom begaven, en daarna weer naar hun woonplaats terugkeerden en daar voornamelijk leefden (Numbers 8:24vv.); vervolgens zou hij in een voortdurend Nazireaat leven, waardoor hij in een stand kwam, die de priesterlijke gelijk was." Van deze, overigens zeer juiste aanmerkingen van v.Gerlach, moeten wij het volgende voor onjuist verklaren: "van daar (deze priesterlijke waardigheid, die Samuël volgens zijn leven lang Nazireaat bezat) is het ook te verklaren, wanneer hij later, nadat de buitengewone profetische roeping en het ambt als richter daarbij gekomen waren, ook priesterlijke bezigheden verrichtte"; daartoe gaf hem noch het Nazireaat noch het richterambt bevoegdheid, maar alleen zijn profetische roeping, waardoor de Heere hem aan het hoofd van het volk plaatste in een tijd, toen over de priesterstand, zowel als over het heiligdom het gericht van God begonnen was (4). Voor Israël was een van die tijden begonnen, zoals die nu en dan in de geschiedenis van het Godsrijk voorkomen, dat er namelijk menselijker wijze geen hoop op voortbestaan meer is, en de natuurlijke berekening niets anders laat verwachten dan een wegsterven tot de ondergang. Vervolgens is ook de tijd gekomen, dat de Heere iets nieuws schept, Zelf ingrijpt, hulp verschaft, die geen mens zou kunnen verlenen, en niet slechts het oude herstelt, maar waarin hij Zijn volk een aanmerkelijke trap hoger brengt en nieuwe krachten verleent. In de dagen, waarvan wij spreken, was het heiligdom ontheiligd; er zou echter geen nieuwe openbaring over de ark van het verbond of door wolk- en vuurkolom plaats vinden, maar nu was het tijd, dat aan het volk van God duidelijk gemaakt werd, hoe de levende God, die in het midden van Zijn volk woont, Zich niet tot de met handen gemaakte ark bepaalt, maar Zijn ark maakt in levende dragers en getuigen van Zijn woord; het uur was gekomen, om te tonen, dat de uitwendige godsdienst van de tent der samenkomst slechts zinnebeeldig was, en dat de levende gemeenschap van de gelovigen met hun God op mededeling van de openbaring van Zijn Geest berustte. De ark van het verbond viel in de handen van de vijanden, en vond pas na langere tijd haar plaats op den berg Zion, en vervolgens in Salomo's tempel; de zegenende openbaring van God geschiedde echter vervolgens door de profeten, die van nu als een geestelijke macht voortdurend optreden. Dat behoort voor de Christenen belofte te zijn bij elke zegen, die God geeft in zijn dagelijks werk: wat God geeft, aan God weer toe te wijden. Dat is de ware gezindheid, die in het hart van de ouderen hart bij de doop behoort te zijn; het van God gegeven kind aan de Heere terug te geven..
Vers 12
12. Het geschiedde nu, toen zij evenzeer, toen zij lang bleef biddende voor het aangezicht des HEEREN, zo gaf Eli acht op haar mond, om te zien, wat toch eigenlijk deze vrouw deed.Vers 12
12. Het geschiedde nu, toen zij evenzeer, toen zij lang bleef biddende voor het aangezicht des HEEREN, zo gaf Eli acht op haar mond, om te zien, wat toch eigenlijk deze vrouw deed.Vers 13
13. Want Hanna sprak in haar hart, 1) alleen roerden zich haar lippen, maar haar stem werd niet gehoord, 2) zodat haar gehele houding de hogepriester bijzonder en vreemd moest voorkomen; a) daarom hield Eli haar voor dronken. 3)a) Acts 2:13
1) Eigenlijk staat er tot haar hart en drukt uit, dat waar zij zich alleen als met haar hart bevond, zonder dat haar stem werd gehoord, zij zichzef troostte met hetgeen zij voorbracht voor het aangezicht des Heeren..
2) Er wordt gezegd, dat Eli Hanna, die haar gebeden zo lispelende voortbracht, heeft berispt, wat uit het hogepriesterlijk ambt voortkwam, omdat het zijn roeping was niet alleen het volk in het openbaar, maar ook in het bijzonder te onderwijzen. Hij bedroog zich echter in zijn mening. Waaruit blijkt, dat niemand zo scherpzinnig is, die te oordelen heeft over onzekere en onheldere zaken, dat hij zich nog niet bedriegen of dwalen kan. Over de zaken nu, waarvan wij weten, dat zij door God zijn voorgeschreven, is het oordeel gemakkelijk uit Zijn Woord op te maken, maar over de zaken, die in het midden liggen, moeten wij niet te spoedig een eindoordeel vellen. Waar wij nu zien, dat Eli zich bedroog ten opzichte van de vurige tot God biddende Hanna, zodat hij haar dronken verklaarde, hoe veel zorg en zorgvuldigheid past ons niet, om niet te gestreng over de daden van de naasten te oordelen en haastig een vonnis over hen te vellen..
Hierdoor betoonde zij haar geloof aan God als de Kenner van het hart en van haar begeerten. Gebed is geen zaak, waarvoor wij ons mogen schamen, maar wij moeten elke schijn van vertoning vermijden. Wat tussen God en onze zielen voorvalt, laat ons dat voor onszelf houden..
3) Laat ons voorzichtig zijn in het beoordelen van anderen. Het was, voorwaar! een slecht bewijs voor die tijden, dat een biddende vrouw werd aangezien voor n, die dronken was..
Vers 13
13. Want Hanna sprak in haar hart, 1) alleen roerden zich haar lippen, maar haar stem werd niet gehoord, 2) zodat haar gehele houding de hogepriester bijzonder en vreemd moest voorkomen; a) daarom hield Eli haar voor dronken. 3)a) Acts 2:13
1) Eigenlijk staat er tot haar hart en drukt uit, dat waar zij zich alleen als met haar hart bevond, zonder dat haar stem werd gehoord, zij zichzef troostte met hetgeen zij voorbracht voor het aangezicht des Heeren..
2) Er wordt gezegd, dat Eli Hanna, die haar gebeden zo lispelende voortbracht, heeft berispt, wat uit het hogepriesterlijk ambt voortkwam, omdat het zijn roeping was niet alleen het volk in het openbaar, maar ook in het bijzonder te onderwijzen. Hij bedroog zich echter in zijn mening. Waaruit blijkt, dat niemand zo scherpzinnig is, die te oordelen heeft over onzekere en onheldere zaken, dat hij zich nog niet bedriegen of dwalen kan. Over de zaken nu, waarvan wij weten, dat zij door God zijn voorgeschreven, is het oordeel gemakkelijk uit Zijn Woord op te maken, maar over de zaken, die in het midden liggen, moeten wij niet te spoedig een eindoordeel vellen. Waar wij nu zien, dat Eli zich bedroog ten opzichte van de vurige tot God biddende Hanna, zodat hij haar dronken verklaarde, hoe veel zorg en zorgvuldigheid past ons niet, om niet te gestreng over de daden van de naasten te oordelen en haastig een vonnis over hen te vellen..
Hierdoor betoonde zij haar geloof aan God als de Kenner van het hart en van haar begeerten. Gebed is geen zaak, waarvoor wij ons mogen schamen, maar wij moeten elke schijn van vertoning vermijden. Wat tussen God en onze zielen voorvalt, laat ons dat voor onszelf houden..
3) Laat ons voorzichtig zijn in het beoordelen van anderen. Het was, voorwaar! een slecht bewijs voor die tijden, dat een biddende vrouw werd aangezien voor n, die dronken was..
Vers 14
14. En Eli, uit zijn verborgen plaats tevoorschijn komende, zei tot haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen, u in zo'n toestand aan de heilige plaats bevinden? doe uw wijn van u. 1)1) In dit geval dwaalde Eli, ofschoon zonder opzet. Want het is zeker, dat de gebeden van Hanna goed waren en door de Heilige Geest voortgebracht. Waarom hij, terwijl hij haar van dronkenschap beschuldigde, niet slechts deze vrouw, maar eigenlijk God, ofschoon tegen zijn wil, schandelijk belasterde. Want wij weten, dat de Heilige Geest de Auteur en aandrijver is van onze gebeden en dat wij zonder Diens aandrijven zelfs niet de mond tot God kunnen openen..
Dit is hetzelfde alsof hij zei: ga naar uw bed en slaap uit, en kom dan weer. Eli handelde hoogst onvoorzichtig en benadeelde de waardigheid van een hogepriester, die het voorbeeld moest zijn van Hem, die medelijden heeft met onze zwakheden. Men heeft zijn harde beschuldiging willen verklaren uit het feit, dat niet zelden dronken vrouwen tot de tabernakel kwamen en in die toestand zich door de zonen van Eli lieten verleiden. Het is mogelijk, maar dit heft de beschuldiging toch niet op, die met recht tegen Eli kan worden aangebracht, dat waar hij zijn zonen zelfs niet zuur aanzag, deze vrouw met deze onverdiende verwijten overlaadde..
De Lutherse vertaling heeft hier zeer ten onrechte: "laat de wijn van u komen, die gij bij u hebt," in de betekenis van: "slaap uw roes uit" (1 Samuel 25:37). Dat woord: "Doe uw wijn van u!" mocht wel als een Godswoord in vele oren klinken! Och, dat Eli, die zo hard kon aanspreken, meer gesproken had, waar hij dit behoorde te doen tot de waarlijk goddelozen, tot Hofni en Pinehas; maar menig prediker ijvert tegen de zonden van anderen en verzorgt zijn eigen huis niet (1 Timothy 5:8). Een nieuwe kwelling voor de vrome, biddende Hanna; zelfs de hogepriester verstoot de onschuldige. Zo zinkt haar laatste hoop weg. Aan de zegen van de hogepriester heeft God Zijn zegen verbonden (Numbers 6:25). Maar nu alles wegzinkt, wordt Gods genade openbaar..
Vers 14
14. En Eli, uit zijn verborgen plaats tevoorschijn komende, zei tot haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen, u in zo'n toestand aan de heilige plaats bevinden? doe uw wijn van u. 1)1) In dit geval dwaalde Eli, ofschoon zonder opzet. Want het is zeker, dat de gebeden van Hanna goed waren en door de Heilige Geest voortgebracht. Waarom hij, terwijl hij haar van dronkenschap beschuldigde, niet slechts deze vrouw, maar eigenlijk God, ofschoon tegen zijn wil, schandelijk belasterde. Want wij weten, dat de Heilige Geest de Auteur en aandrijver is van onze gebeden en dat wij zonder Diens aandrijven zelfs niet de mond tot God kunnen openen..
Dit is hetzelfde alsof hij zei: ga naar uw bed en slaap uit, en kom dan weer. Eli handelde hoogst onvoorzichtig en benadeelde de waardigheid van een hogepriester, die het voorbeeld moest zijn van Hem, die medelijden heeft met onze zwakheden. Men heeft zijn harde beschuldiging willen verklaren uit het feit, dat niet zelden dronken vrouwen tot de tabernakel kwamen en in die toestand zich door de zonen van Eli lieten verleiden. Het is mogelijk, maar dit heft de beschuldiging toch niet op, die met recht tegen Eli kan worden aangebracht, dat waar hij zijn zonen zelfs niet zuur aanzag, deze vrouw met deze onverdiende verwijten overlaadde..
De Lutherse vertaling heeft hier zeer ten onrechte: "laat de wijn van u komen, die gij bij u hebt," in de betekenis van: "slaap uw roes uit" (1 Samuel 25:37). Dat woord: "Doe uw wijn van u!" mocht wel als een Godswoord in vele oren klinken! Och, dat Eli, die zo hard kon aanspreken, meer gesproken had, waar hij dit behoorde te doen tot de waarlijk goddelozen, tot Hofni en Pinehas; maar menig prediker ijvert tegen de zonden van anderen en verzorgt zijn eigen huis niet (1 Timothy 5:8). Een nieuwe kwelling voor de vrome, biddende Hanna; zelfs de hogepriester verstoot de onschuldige. Zo zinkt haar laatste hoop weg. Aan de zegen van de hogepriester heeft God Zijn zegen verbonden (Numbers 6:25). Maar nu alles wegzinkt, wordt Gods genade openbaar..
Vers 15
15. Maar Hanna1) antwoordde en zei: Nee mijnheer, ik ben een vrouw, die bezwaard van geest is; ik heb noch wijn noch sterke drank (Leviticus 0:11, "Numbers 6:4) gedronken; maar ik heb mijn ziel in het gebed uitgegoten (Psalms 42:5; Psalms 62:9)voor het aangezicht des HEEREN.1) Wij hebben wederkerig te letten op de bescheidenheid van Hanna die, ofschoon door de hogepriester beledigd, met eerbied en zachtmoedigheid antwoordt dat zij, zoals hij haar beschuldigde, volstrekt niet dronken was, maar uit de aandrang van haar hart en de treurigheid van haar ziel voor Gods aangezicht weende, en dat zij noch wijn noch enige andere dronkenmakende drank had gedronken..
Hoe weinig ziet gij heden dat, wie valselijk beschuldigd worden, deze bedaardheid oefenen, ja veel liever tegen hun beschuldigers zich heftig verzetten en grote beroerte veroorzaken. Wij verdragen zelfs ongeduldig n enkel woord, dat een weinig scherp klinkt, ja ofschoon wij in waarheid schuldig staan, toch eraan herinnerd, hevig opbruisen. Daarom moet deze vrouw ons tot een voorbeeld zijn, die tegen de hogepriester Eli, ofschoon hij haar heeft gekwetst, niet opstaat. Het betekent toch wat om van dronkenschap beschuldigd te worden, maar toch blijft zij binnen de grenzen van bezadigdheid..
Wanneer wij ten onrechte beticht worden, moeten wij trachten niet alleen ons van de betichting te zuiveren, maar ook onze broeder genoegen te geven, door aan hem een oprecht en waarachtig verhaal te geven van datgene, waaromtrent zij ons inziens een verkeerd denkbeeld bij zichzelf gevormd hebben (1 Samuel 1:15).. 16. Houdt toch uw dienstmaagd niet voor een dochter van Belial, voor een slechte vrouw, want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. 1)
1) In het Hebreeuws ynpl Ntt la (Al thittheen liphnee). Letterlijk: leg niet voor. Gewoonlijk komt deze uitdrukking voor in de zin van, iemand aan een ander prijsgeven hier echter moet het opgevat worden in de zin van, in gedachten in de plaats van iemand stellen. Hanna vraagt aan Eli, dat hij haar toch niet gelijk schatte met de goddeloze en ontuchtige vrouwen, die bij de tabernakel kwamen, en verklaart hem nu verder, hoe het kwam, dat hij haar voor dronken kon houden..
Hanna zuiverde zichzelf nederig van de misdaad, waarvan zij beschuldigd was. Zij beschuldigde niet weer door Hem het gedrag van zijn eigen zonen te verwijten. Als wij onrechtvaardig beoordeeld worden, hebben wij behoefte een dubbele wachter voor de deur van onze lippen te plaatsen, opdat wij niet weer beschuldigen, en berisping voor berisping teruggaven. Zij was meer dan gewoon sterk in het gebed geweest en dat, zo vertelt zij hem, was de ware reden van haar bijzondere houding en gebaren. Als wij onrechtvaardig beschuldigd worden, moeten wij trachten niet alleen onszelf vrij te pleiten, maar ook onze broeders voldoening te geven, door een juist en waar bericht te geven van hetgeen zij berispt hebben..
Vers 15
15. Maar Hanna1) antwoordde en zei: Nee mijnheer, ik ben een vrouw, die bezwaard van geest is; ik heb noch wijn noch sterke drank (Leviticus 0:11, "Numbers 6:4) gedronken; maar ik heb mijn ziel in het gebed uitgegoten (Psalms 42:5; Psalms 62:9)voor het aangezicht des HEEREN.1) Wij hebben wederkerig te letten op de bescheidenheid van Hanna die, ofschoon door de hogepriester beledigd, met eerbied en zachtmoedigheid antwoordt dat zij, zoals hij haar beschuldigde, volstrekt niet dronken was, maar uit de aandrang van haar hart en de treurigheid van haar ziel voor Gods aangezicht weende, en dat zij noch wijn noch enige andere dronkenmakende drank had gedronken..
Hoe weinig ziet gij heden dat, wie valselijk beschuldigd worden, deze bedaardheid oefenen, ja veel liever tegen hun beschuldigers zich heftig verzetten en grote beroerte veroorzaken. Wij verdragen zelfs ongeduldig n enkel woord, dat een weinig scherp klinkt, ja ofschoon wij in waarheid schuldig staan, toch eraan herinnerd, hevig opbruisen. Daarom moet deze vrouw ons tot een voorbeeld zijn, die tegen de hogepriester Eli, ofschoon hij haar heeft gekwetst, niet opstaat. Het betekent toch wat om van dronkenschap beschuldigd te worden, maar toch blijft zij binnen de grenzen van bezadigdheid..
Wanneer wij ten onrechte beticht worden, moeten wij trachten niet alleen ons van de betichting te zuiveren, maar ook onze broeder genoegen te geven, door aan hem een oprecht en waarachtig verhaal te geven van datgene, waaromtrent zij ons inziens een verkeerd denkbeeld bij zichzelf gevormd hebben (1 Samuel 1:15).. 16. Houdt toch uw dienstmaagd niet voor een dochter van Belial, voor een slechte vrouw, want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. 1)
1) In het Hebreeuws ynpl Ntt la (Al thittheen liphnee). Letterlijk: leg niet voor. Gewoonlijk komt deze uitdrukking voor in de zin van, iemand aan een ander prijsgeven hier echter moet het opgevat worden in de zin van, in gedachten in de plaats van iemand stellen. Hanna vraagt aan Eli, dat hij haar toch niet gelijk schatte met de goddeloze en ontuchtige vrouwen, die bij de tabernakel kwamen, en verklaart hem nu verder, hoe het kwam, dat hij haar voor dronken kon houden..
Hanna zuiverde zichzelf nederig van de misdaad, waarvan zij beschuldigd was. Zij beschuldigde niet weer door Hem het gedrag van zijn eigen zonen te verwijten. Als wij onrechtvaardig beoordeeld worden, hebben wij behoefte een dubbele wachter voor de deur van onze lippen te plaatsen, opdat wij niet weer beschuldigen, en berisping voor berisping teruggaven. Zij was meer dan gewoon sterk in het gebed geweest en dat, zo vertelt zij hem, was de ware reden van haar bijzondere houding en gebaren. Als wij onrechtvaardig beschuldigd worden, moeten wij trachten niet alleen onszelf vrij te pleiten, maar ook onze broeders voldoening te geven, door een juist en waar bericht te geven van hetgeen zij berispt hebben..
Vers 17
17. Toen antwoordde Eli 1) uit haar verstandige woorden zijn dwaling bemerkende, en omdat zij een diepe indruk op hem maakten, haar zijn hartelijke deelneming betuigde, en zei, zonder te weten, waarom zij gebeden had: Ga heen in vrede! en de God van Israël, die doet wat godvrezenden begeren, hun geroep hoort en hen helpt (Psalms 145:9), zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt.1) Ook in Eli, de hogepriester, is zijn bezadigdheid lofwaardig, doordat hij zowel de kalme verontschuldiging van Hanna aanhoort, als dat hij zijn dwaling erkent. Want van Hanna slechte gedachten te hebben was veel, maar dat hij haar omtrent dronkenschap verwijten had gedaan was veel erger. Waarom dit, terwijl hij haar kalm laat antwoorden, zijn dwaling erkent, ja, zelfs enigermate vergiffenis vraagt, en niet vreest de beschuldiging van lichtvaardigheid of overhaasting, aan velen onwaarschijnlijk voorkomt, die opgeklommen tot het een of ander ere-ambt, zelfs nooit de eenvoudigste tegenwerping dulden en honderdmaal van dwaling overtuigd, ja, van aangedane mishandeling beschuldigd, echter haar willen ontveinzen en niet tot het bekennen van hun dwaling zijn te brengen, niet tot het vragen om vergiffenis, hoe dan ook. Waarom ook dit voorbeeld in de bezadigdheid wordt voor ogen gesteld, zodat het des te ijveriger door ons moet overwogen worden, en de herinnering waardig is, naarmate het zeldzaam voorkomt. Want waar hij Hanna alle goeds toewenst en in vrede van zich laat gaan, daar beschuldigt hij zichzelf en spreekt haar vrij van de misdaad, waarvan hij haar beticht heeft..
Eli was voor overtuiging vatbaar, gewillig om zijn misvatting te belijden en te herstellen. Zo heeft Hanna door haar zacht antwoord hem tot een vriend gemaakt en zijn berisping in een gebed voor haar veranderd.. Eli vraagt niet wat zij gebeden heeft, wat zij gevraagd heeft, maar zo'n gunstige indruk maakt Hanna op hem en zo is hij overtuigd van zijn ongelijk, dat hij haar op haar woord gelooft en haar toezegt, als in de naam des Heeren, Wiens hogepriester hij is, dat haar bede vervuld zal worden..
Vers 17
17. Toen antwoordde Eli 1) uit haar verstandige woorden zijn dwaling bemerkende, en omdat zij een diepe indruk op hem maakten, haar zijn hartelijke deelneming betuigde, en zei, zonder te weten, waarom zij gebeden had: Ga heen in vrede! en de God van Israël, die doet wat godvrezenden begeren, hun geroep hoort en hen helpt (Psalms 145:9), zal uw bede geven, die gij van Hem gebeden hebt.1) Ook in Eli, de hogepriester, is zijn bezadigdheid lofwaardig, doordat hij zowel de kalme verontschuldiging van Hanna aanhoort, als dat hij zijn dwaling erkent. Want van Hanna slechte gedachten te hebben was veel, maar dat hij haar omtrent dronkenschap verwijten had gedaan was veel erger. Waarom dit, terwijl hij haar kalm laat antwoorden, zijn dwaling erkent, ja, zelfs enigermate vergiffenis vraagt, en niet vreest de beschuldiging van lichtvaardigheid of overhaasting, aan velen onwaarschijnlijk voorkomt, die opgeklommen tot het een of ander ere-ambt, zelfs nooit de eenvoudigste tegenwerping dulden en honderdmaal van dwaling overtuigd, ja, van aangedane mishandeling beschuldigd, echter haar willen ontveinzen en niet tot het bekennen van hun dwaling zijn te brengen, niet tot het vragen om vergiffenis, hoe dan ook. Waarom ook dit voorbeeld in de bezadigdheid wordt voor ogen gesteld, zodat het des te ijveriger door ons moet overwogen worden, en de herinnering waardig is, naarmate het zeldzaam voorkomt. Want waar hij Hanna alle goeds toewenst en in vrede van zich laat gaan, daar beschuldigt hij zichzelf en spreekt haar vrij van de misdaad, waarvan hij haar beticht heeft..
Eli was voor overtuiging vatbaar, gewillig om zijn misvatting te belijden en te herstellen. Zo heeft Hanna door haar zacht antwoord hem tot een vriend gemaakt en zijn berisping in een gebed voor haar veranderd.. Eli vraagt niet wat zij gebeden heeft, wat zij gevraagd heeft, maar zo'n gunstige indruk maakt Hanna op hem en zo is hij overtuigd van zijn ongelijk, dat hij haar op haar woord gelooft en haar toezegt, als in de naam des Heeren, Wiens hogepriester hij is, dat haar bede vervuld zal worden..
Vers 18
18. En zij zei: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen, en schenk mij ook verder uw deelneming en voorbede, opdat uw priesterlijke belofte vervuld worde. Alzo ging die vrouw haars weegs, in haar hart verzekerd door de HeiligeGeest, dat het woord van de hogepriester niet slechts een vrome wens zou zijn; en zij at (1 Samuel 1:7vv.) en haar aangezicht was zo droevig niet meer als vroeger. 1)1) Van waar die gelukkige verandering? Zij had in het gebed haar zaak aan God toevertrouwd en Eli had voor haar gebeden. Gebed is gemoedsrust voor een begenadigde ziel. Jakobs nageslacht heeft dit dikwijls bevonden, vertrouwende, dat God nooit zeggen zal: "Zoekt Mij tevergeefs" (Philippians 4:6-Philippians 4:7)..
Niemand zal lang ellendig of troosteloos blijven, die van het voorrecht gebruik maakt om te naderen tot de genadetroon van een in Christus Jezus verzoend God..
In mijn woning heb ik een klein bidvertrek, daarheen ga ik, wanneer mijn geest vermoeid of neergedrukt is en nooit deed ik het tevergeefs.
Dit is dat gedeelte van de Heilige Schrift, waarop aanstonds Luthers oog viel, toen hij in de bibliotheek van Erfurt (gedurende zijn studietijd van 1501-1505) voor het eerst de gehele Bijbel in de Latijnse taal vond. Nog in latere jaren dacht hij aan de indruk, die het lezen juist van deze geschiedenis op hem gemaakt had, en het was zeker meer dan toeval, dat de kerkhervormer zijn Bijbelstudie moest beginnen met de geschiedenis van de moeder van die man, die geroepen was tot hersteller van de oudtestamentische gemeente..
Hanna had in waarheid in het geloof gebeden, en nu zij van de dienstknecht van de HEERE toezegging heeft gekregen van de verhoring van haar gebed, is zij een geheel ander mens geworden..
Zij weet, dat God een Waarmaker is van Zijn woord. Haar eten is een daadwerkelijk Amen van haar ziel op de belofte van God..
II. 1 Samuel 1:19-1 Samuel 1:2:11. Van het heiligdom te Silo naar Rama teruggekeerd, wordt Hanna moeder van een jongetje, dat zij, omdat het de verhoring van haar gebeden is, Samuël noemt. Zij houdt het onder haar moederlijke verzorging, totdat het gespeend is, dan brengt zij het naar Silo naar de hogepriester Eli om hem levenslang aan de dienst des Heeren toe te wijden. Bij deze overgave wekt de Geest des Heeren haar tot een lofzang op, die begint met de uitdrukking van het in vreugde ruim geworden hart; daarop de Heere als de Heilige prijst, die de trotsen weet te buigen en de ootmoedigen te verheffen; zij eindigt met een profetische blik in de laatste toekomst, wanneer het machtige en rechtvaardige regeren van God zich in een gericht over de gehele aarde door Zijn Koning en Gezalfde openbaren zal. 19. En zij, Elkana met zijn beide vrouwen, stonden de volgende dag `s morgens vroeg op, en maakten zich gereed weer huiswaarts te vertrekken, omdat de dagen van het feest ten einde waren, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN; 1) het dagelijks morgenoffer (Nu 28:8) werd nog door hen bijgewoond, waarbij Elkana nog een gelofte deed (1 Samuel 1:21), en zij keerden wteurg en kwamen tot hun huis te Rama (1 Samuel 1:1). En Elkana bekende zijn vrouw Hanna en de HEERE 2) dacht aan haar; Hij gaf haar door de daad te kennen, dat Hij haar gebed gehoord had (1 Samuel 1:11), omdat Hij haar nu zegende met de hoop van moeder te worden. (Genesis 30:22).
1) Het is goed de dag met God te beginnen. Laat Hem, die de Eerste is, het eerste hebben..
2) Terstond nadat zij haar gebeden tot God heeft opgezonden ontvangt zij, opdat God haar in zichzelf het bewijs gaf, dat haar gebeden niet tevergeefs waren geweest, omdat zij, de vroegere onvruchtbare, ontving en een zoon baarde. Hier nu openbaart zich de buitengewone kracht van God in verband met de tijdsomstandigheden. Want indien Hij Elkana kinderen had gegeven uit haar, zoals uit de tweede, zou de goedheid van God niet zo geschitterd hebben. Maar waar Hij uit een onvruchtbare, en iemand, die vroeger nooit ontvangen had, plotseling verwekt en haar moeder doet worden, daar wordt naar waarheid de kracht van God erkend en de gave van God en Zijn bijzondere gunst gepredikt, dat God zich verwaardigd heeft, om de gebeden van een vrouw te verhoren. Hier komt helder uit, dat God in gunst op de mensen neerziet, waar Hij zich verwaardigt de gebeden, die voor de dingen van dit leven tot Hem worden opgezonden, te horen..
Vers 18
18. En zij zei: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen, en schenk mij ook verder uw deelneming en voorbede, opdat uw priesterlijke belofte vervuld worde. Alzo ging die vrouw haars weegs, in haar hart verzekerd door de HeiligeGeest, dat het woord van de hogepriester niet slechts een vrome wens zou zijn; en zij at (1 Samuel 1:7vv.) en haar aangezicht was zo droevig niet meer als vroeger. 1)1) Van waar die gelukkige verandering? Zij had in het gebed haar zaak aan God toevertrouwd en Eli had voor haar gebeden. Gebed is gemoedsrust voor een begenadigde ziel. Jakobs nageslacht heeft dit dikwijls bevonden, vertrouwende, dat God nooit zeggen zal: "Zoekt Mij tevergeefs" (Philippians 4:6-Philippians 4:7)..
Niemand zal lang ellendig of troosteloos blijven, die van het voorrecht gebruik maakt om te naderen tot de genadetroon van een in Christus Jezus verzoend God..
In mijn woning heb ik een klein bidvertrek, daarheen ga ik, wanneer mijn geest vermoeid of neergedrukt is en nooit deed ik het tevergeefs.
Dit is dat gedeelte van de Heilige Schrift, waarop aanstonds Luthers oog viel, toen hij in de bibliotheek van Erfurt (gedurende zijn studietijd van 1501-1505) voor het eerst de gehele Bijbel in de Latijnse taal vond. Nog in latere jaren dacht hij aan de indruk, die het lezen juist van deze geschiedenis op hem gemaakt had, en het was zeker meer dan toeval, dat de kerkhervormer zijn Bijbelstudie moest beginnen met de geschiedenis van de moeder van die man, die geroepen was tot hersteller van de oudtestamentische gemeente..
Hanna had in waarheid in het geloof gebeden, en nu zij van de dienstknecht van de HEERE toezegging heeft gekregen van de verhoring van haar gebed, is zij een geheel ander mens geworden..
Zij weet, dat God een Waarmaker is van Zijn woord. Haar eten is een daadwerkelijk Amen van haar ziel op de belofte van God..
II. 1 Samuel 1:19-1 Samuel 1:2:11. Van het heiligdom te Silo naar Rama teruggekeerd, wordt Hanna moeder van een jongetje, dat zij, omdat het de verhoring van haar gebeden is, Samuël noemt. Zij houdt het onder haar moederlijke verzorging, totdat het gespeend is, dan brengt zij het naar Silo naar de hogepriester Eli om hem levenslang aan de dienst des Heeren toe te wijden. Bij deze overgave wekt de Geest des Heeren haar tot een lofzang op, die begint met de uitdrukking van het in vreugde ruim geworden hart; daarop de Heere als de Heilige prijst, die de trotsen weet te buigen en de ootmoedigen te verheffen; zij eindigt met een profetische blik in de laatste toekomst, wanneer het machtige en rechtvaardige regeren van God zich in een gericht over de gehele aarde door Zijn Koning en Gezalfde openbaren zal. 19. En zij, Elkana met zijn beide vrouwen, stonden de volgende dag `s morgens vroeg op, en maakten zich gereed weer huiswaarts te vertrekken, omdat de dagen van het feest ten einde waren, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN; 1) het dagelijks morgenoffer (Nu 28:8) werd nog door hen bijgewoond, waarbij Elkana nog een gelofte deed (1 Samuel 1:21), en zij keerden wteurg en kwamen tot hun huis te Rama (1 Samuel 1:1). En Elkana bekende zijn vrouw Hanna en de HEERE 2) dacht aan haar; Hij gaf haar door de daad te kennen, dat Hij haar gebed gehoord had (1 Samuel 1:11), omdat Hij haar nu zegende met de hoop van moeder te worden. (Genesis 30:22).
1) Het is goed de dag met God te beginnen. Laat Hem, die de Eerste is, het eerste hebben..
2) Terstond nadat zij haar gebeden tot God heeft opgezonden ontvangt zij, opdat God haar in zichzelf het bewijs gaf, dat haar gebeden niet tevergeefs waren geweest, omdat zij, de vroegere onvruchtbare, ontving en een zoon baarde. Hier nu openbaart zich de buitengewone kracht van God in verband met de tijdsomstandigheden. Want indien Hij Elkana kinderen had gegeven uit haar, zoals uit de tweede, zou de goedheid van God niet zo geschitterd hebben. Maar waar Hij uit een onvruchtbare, en iemand, die vroeger nooit ontvangen had, plotseling verwekt en haar moeder doet worden, daar wordt naar waarheid de kracht van God erkend en de gave van God en Zijn bijzondere gunst gepredikt, dat God zich verwaardigd heeft, om de gebeden van een vrouw te verhoren. Hier komt helder uit, dat God in gunst op de mensen neerziet, waar Hij zich verwaardigt de gebeden, die voor de dingen van dit leven tot Hem worden opgezonden, te horen..
Vers 21
21. En die man Elkana trok op met zijn gehele huis naar Silo tot het Paasfeest, het eerste na de geboorte van het kind; om de HEERE te offeren het jaarlijkse offer, dat hij volgens de wet moest brengen (1 Samuel 1:3), en bovendien voor ditmaal het offer van zijn gelofte, 1) dat hij de Heere beloofd had, na de mededeling door Hanna van haar bede, wanneer de Heere aan haar een zoon geschonken zou hebben (1 Samuel 1:19).1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Elkana ook een gelofte had gedaan, indien de Heere het gebed van Hanna zou verhoren. Deze gelofte bestond in het brengen van offers. De LXX voegt hier nog bij: "en alle tienden van zijn land." Ook Josefus vermeldt dit, maar men weet, dat deze de Septuaginta reeds kende.
Vers 21
21. En die man Elkana trok op met zijn gehele huis naar Silo tot het Paasfeest, het eerste na de geboorte van het kind; om de HEERE te offeren het jaarlijkse offer, dat hij volgens de wet moest brengen (1 Samuel 1:3), en bovendien voor ditmaal het offer van zijn gelofte, 1) dat hij de Heere beloofd had, na de mededeling door Hanna van haar bede, wanneer de Heere aan haar een zoon geschonken zou hebben (1 Samuel 1:19).1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Elkana ook een gelofte had gedaan, indien de Heere het gebed van Hanna zou verhoren. Deze gelofte bestond in het brengen van offers. De LXX voegt hier nog bij: "en alle tienden van zijn land." Ook Josefus vermeldt dit, maar men weet, dat deze de Septuaginta reeds kende.
Vers 22
22. Maar Hanna trok niet op, zoals vroeger, maar zij zei tot haar man: Als de jongen gespeend is 1) (Genesis 21:8) zal ik weer meegaan, dan zal ik hem brengen naar het heiligdom te Silo, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijnt, en tot Zijn eigendom overgegeven wordt, en wel dat hij daar blijft tot in eeuwigheid, 2) zijn gehele leven van zijn vroegste jeugd af (1 Samuel 1:11). Ditmaal en ook het volgende jaar wil ik echter thuis blijven, om mijn kind te houden. 3)1) Dat was een zware zaak voor de vrome Hanna, maar zij weet dat gehoorzamen beter is dan offerande. Indien wij afgehouden door een plicht ons moeten onthouden van het openbare vereren Gods en die plicht in de rechte geest vervullen, zal de Here het niet aan zegen laten ontbreken. Sommige moeders zoogden hun kinderen tot hun derde jaar (2 Makk.7:27 2Ma 7:27). De aanleidende oorzaak tot dit besluit is zonder twijfel zinnebeeldig. Het aan God gewijde kind moest als het ware eerst een volkomen offer worden, voordat het aan de Heere werd overgegeven, zoals elk offerdier ten minste eerst drie dagen bij de moeder zijn moest (Leviticus 2:27). De overgave van een kind aan de dienst van de tempel op het derde jaar van zijn leven gebeurde om reeds van het eerste tijdstip van de ontwikkeling van zijn geestvermogens hem in een heilige omgeving te plaatsen, en het is bovendien volstrekt niet nodig aan te nemen, dat met het spenen van de moedermelk ook de onthouding van de moederlijke opvoeding is samen te vatten. Misschien ook werd van toen af zijn verpleging verricht door een van de vrouwen, die aan de deur van de tent der samenkomst dienden (2:22)..
2) In het Hebreeuws Mlwe de (Ad Olam), tot in eeuwigheid, d.i. hier, geheel zijn leven. Zoals reeds gemeld is, behoefde Samuël als Leviet pas met zijn 25ste levensjaar zich te begeven tot de dienst van de Tabernakel, maar zijn moeder had hem vrijwillig voor geheel zijn leven aan de dienst des Heeren overgegeven..
Vers 22
22. Maar Hanna trok niet op, zoals vroeger, maar zij zei tot haar man: Als de jongen gespeend is 1) (Genesis 21:8) zal ik weer meegaan, dan zal ik hem brengen naar het heiligdom te Silo, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijnt, en tot Zijn eigendom overgegeven wordt, en wel dat hij daar blijft tot in eeuwigheid, 2) zijn gehele leven van zijn vroegste jeugd af (1 Samuel 1:11). Ditmaal en ook het volgende jaar wil ik echter thuis blijven, om mijn kind te houden. 3)1) Dat was een zware zaak voor de vrome Hanna, maar zij weet dat gehoorzamen beter is dan offerande. Indien wij afgehouden door een plicht ons moeten onthouden van het openbare vereren Gods en die plicht in de rechte geest vervullen, zal de Here het niet aan zegen laten ontbreken. Sommige moeders zoogden hun kinderen tot hun derde jaar (2 Makk.7:27 2Ma 7:27). De aanleidende oorzaak tot dit besluit is zonder twijfel zinnebeeldig. Het aan God gewijde kind moest als het ware eerst een volkomen offer worden, voordat het aan de Heere werd overgegeven, zoals elk offerdier ten minste eerst drie dagen bij de moeder zijn moest (Leviticus 2:27). De overgave van een kind aan de dienst van de tempel op het derde jaar van zijn leven gebeurde om reeds van het eerste tijdstip van de ontwikkeling van zijn geestvermogens hem in een heilige omgeving te plaatsen, en het is bovendien volstrekt niet nodig aan te nemen, dat met het spenen van de moedermelk ook de onthouding van de moederlijke opvoeding is samen te vatten. Misschien ook werd van toen af zijn verpleging verricht door een van de vrouwen, die aan de deur van de tent der samenkomst dienden (2:22)..
2) In het Hebreeuws Mlwe de (Ad Olam), tot in eeuwigheid, d.i. hier, geheel zijn leven. Zoals reeds gemeld is, behoefde Samuël als Leviet pas met zijn 25ste levensjaar zich te begeven tot de dienst van de Tabernakel, maar zijn moeder had hem vrijwillig voor geheel zijn leven aan de dienst des Heeren overgegeven..
Vers 23
23. En Elkana, haar man, volkomen instemmende met de wens van zijn vrouw, zei tot haar: Doe wat goed is in uw ogen, blijf met hem thuis, totdat gij hem gespeend zult hebben. De HEERE bevestige naar Zijn woord, dat Hij door Zijn hogepriester gesproken heeft (1 Samuel 1:17), en geve u ook wat gij van Hem voor uw zoon gebeden hebt. Zo bleef de vrouw tot in het volgende jaar thuis, en zoogde haar zoon, totdat zij hem in de tijd van het tweede tot het derde levensjaar speende.Vers 23
23. En Elkana, haar man, volkomen instemmende met de wens van zijn vrouw, zei tot haar: Doe wat goed is in uw ogen, blijf met hem thuis, totdat gij hem gespeend zult hebben. De HEERE bevestige naar Zijn woord, dat Hij door Zijn hogepriester gesproken heeft (1 Samuel 1:17), en geve u ook wat gij van Hem voor uw zoon gebeden hebt. Zo bleef de vrouw tot in het volgende jaar thuis, en zoogde haar zoon, totdat zij hem in de tijd van het tweede tot het derde levensjaar speende.Vers 24
24. Daarna, toen zij hem gespeend had, bracht zij hem met zich opwaarts ten tijde van het Paasfeest, met drie vaarzen, 1) waarvan twee tot het jaarlijks brand- en dankoffer moesten dienen, de derde tot een wijdings-offer voor de knaap bestemd was, en daarbij een efa meel voor het spijsoffer, dat bij het drievoudig offer behoorde, en een fles met wijn 2) ten drankoffer (Numbers 15:9vv., 12), en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het jongetje was zeer jong.3)1) De in het oog vallende zaak, dat Samuëls ouders, naar 1 Samuel 1:24, drie vaarzen mee naar Silo namen en in 1 Samuel 1:25 slechts van het slachten van n vaars sprake is, verklaart zich eenvoudig daaruit, dat 1 Samuel 1:25 slechts het offer uitdrukkelijk vermeldt dat met de overgave van de knaap verbonden was, n.l. het brandoffer, waardoor de knaap de Heere als geestelijk offer tot levenslange dienst in Zijn heiligdom werd gewijd, terwijl die beide andere stieren tot gelijke offers dienden, d.i. tot de brand- en dankoffers, die Elkana jaarlijks offerde en wat de schrijver overbodig acht te vermelden, omdat dit deels uit 1 Samuel 1:3, deels uit de Mozaïsche wet is op te maken..
2) Hanna bood haar kind met een offerande aan. Zo ver was zij van de gedachte, dat zij door haar zoon aan God aan te bieden, God tot haar schuldenaar maakte, dat zij door deze gedode offers de aanneming van God van haar levend offer zocht. Al onze overeenkomsten met God voor onszelf en de onzen moesten door offeranden gebeuren, door het grote Offer, dus met dankbare erkenning van Gods goedheid in het antwoorden op ons gebed (Psalms 34:2,Psalms 34:4,Psalms 34:6).. 3) Hiermee wordt aangetoond, dat dit een zeer buitengewoon geval was. Ofschoon Samuël nog een tere knaap was, bracht zijn moeder hem toch naar het Heiligdom, omdat zij hem de Heere had toegezegd..
Hebreeuws: "het kind was een kind" d.i. zij konden daarover volkomen beschikken..
Vers 24
24. Daarna, toen zij hem gespeend had, bracht zij hem met zich opwaarts ten tijde van het Paasfeest, met drie vaarzen, 1) waarvan twee tot het jaarlijks brand- en dankoffer moesten dienen, de derde tot een wijdings-offer voor de knaap bestemd was, en daarbij een efa meel voor het spijsoffer, dat bij het drievoudig offer behoorde, en een fles met wijn 2) ten drankoffer (Numbers 15:9vv., 12), en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het jongetje was zeer jong.3)1) De in het oog vallende zaak, dat Samuëls ouders, naar 1 Samuel 1:24, drie vaarzen mee naar Silo namen en in 1 Samuel 1:25 slechts van het slachten van n vaars sprake is, verklaart zich eenvoudig daaruit, dat 1 Samuel 1:25 slechts het offer uitdrukkelijk vermeldt dat met de overgave van de knaap verbonden was, n.l. het brandoffer, waardoor de knaap de Heere als geestelijk offer tot levenslange dienst in Zijn heiligdom werd gewijd, terwijl die beide andere stieren tot gelijke offers dienden, d.i. tot de brand- en dankoffers, die Elkana jaarlijks offerde en wat de schrijver overbodig acht te vermelden, omdat dit deels uit 1 Samuel 1:3, deels uit de Mozaïsche wet is op te maken..
2) Hanna bood haar kind met een offerande aan. Zo ver was zij van de gedachte, dat zij door haar zoon aan God aan te bieden, God tot haar schuldenaar maakte, dat zij door deze gedode offers de aanneming van God van haar levend offer zocht. Al onze overeenkomsten met God voor onszelf en de onzen moesten door offeranden gebeuren, door het grote Offer, dus met dankbare erkenning van Gods goedheid in het antwoorden op ons gebed (Psalms 34:2,Psalms 34:4,Psalms 34:6).. 3) Hiermee wordt aangetoond, dat dit een zeer buitengewoon geval was. Ofschoon Samuël nog een tere knaap was, bracht zijn moeder hem toch naar het Heiligdom, omdat zij hem de Heere had toegezegd..
Hebreeuws: "het kind was een kind" d.i. zij konden daarover volkomen beschikken..
Vers 25
25. En zij slachtten een van de drie vaarzen, die tot wijdingsoffer bestemd was, zij maakten die tot een zinnebeeldig teken, wat Samuël voor de Heere moest zijn, namelijk een geestelijk offer tot levenslange dienst in het heiligdom (Judges 11:31), zo brachten zij het kind tot Eli, 1) opdat deze hem verder door de vrouwen, die bij de deur van de tent der samenkomst dienden, zou laten opvoeden (2:22) en het kind reeds bij het eerste ontwaken van zijn geestvermogens de indrukken van de heilige nabijheid van God in zich zou kunnen opnemen.1) Had Hanna haar zoon aan mensenhanden willen overgeven ter opvoeding, en op deze vertrouwd, zij zou zich zeker bedrogen hebben gezien, omdat Eli de rechte opvoeder niet was (3:13), noch de vrees voor de Heere van die vrouwen te leren was (2:22), en bovendien zijn omgeving uit Belials mannen bestond (2:12). Hanna had hem echter niet gebracht tot mensen, maar opdat hij voor het aangezicht des Heeren zou zijn (1 Samuel 1:22), en zij heeft zich niet bedrogen gezien. Hanna geeft een leer aan ouders; die wel de beste leermeesters voor hun kinderen zoeken, maar de enige Leermeester, de hoogste Opvoeder vergeten. Zij geeft een aandrang aan ouders, die hun zonen aan de dienst des Heeren willen overgeven, zich daarvan niet te laten afhouden door vrees voor het verleidend voorbeeld van mede studerenden. Wie als Hanna hem voor Gods troon gedenkt, en als Elkana vraagt: "de Heere bevestige naar Zijn woord," die zal ondervinden, dat God machtig is in het bewaren en rijk in trouw..
Vers 25
25. En zij slachtten een van de drie vaarzen, die tot wijdingsoffer bestemd was, zij maakten die tot een zinnebeeldig teken, wat Samuël voor de Heere moest zijn, namelijk een geestelijk offer tot levenslange dienst in het heiligdom (Judges 11:31), zo brachten zij het kind tot Eli, 1) opdat deze hem verder door de vrouwen, die bij de deur van de tent der samenkomst dienden, zou laten opvoeden (2:22) en het kind reeds bij het eerste ontwaken van zijn geestvermogens de indrukken van de heilige nabijheid van God in zich zou kunnen opnemen.1) Had Hanna haar zoon aan mensenhanden willen overgeven ter opvoeding, en op deze vertrouwd, zij zou zich zeker bedrogen hebben gezien, omdat Eli de rechte opvoeder niet was (3:13), noch de vrees voor de Heere van die vrouwen te leren was (2:22), en bovendien zijn omgeving uit Belials mannen bestond (2:12). Hanna had hem echter niet gebracht tot mensen, maar opdat hij voor het aangezicht des Heeren zou zijn (1 Samuel 1:22), en zij heeft zich niet bedrogen gezien. Hanna geeft een leer aan ouders; die wel de beste leermeesters voor hun kinderen zoeken, maar de enige Leermeester, de hoogste Opvoeder vergeten. Zij geeft een aandrang aan ouders, die hun zonen aan de dienst des Heeren willen overgeven, zich daarvan niet te laten afhouden door vrees voor het verleidend voorbeeld van mede studerenden. Wie als Hanna hem voor Gods troon gedenkt, en als Elkana vraagt: "de Heere bevestige naar Zijn woord," die zal ondervinden, dat God machtig is in het bewaren en rijk in trouw..
Vers 26
26. En zij zei, toen zij haar zoon aan de hogepriester overgaf: Och mijn heer! zo waarachtig als uw ziel leeft, mijn heer! ik ben die vrouw, 1) die hier drie jaar geleden bij u stond om de HEERE te bidden.1) Hiermee wil Hanna de hogepriester er nogmaals op wijzen, dat hij haar toen geheel verkeerd beoordeeld heeft, maar ook, dat de Heere zelf haar volkomen heeft gerechtvaardigd. Zij had gebeden en de Heere had haar gebed verhoord. Het bewijs daarvan bracht zij in Samuël mee..
Noem mij niet Mara, noem mij Naomi (Vergelijk Ruth 1:20)..
Vers 26
26. En zij zei, toen zij haar zoon aan de hogepriester overgaf: Och mijn heer! zo waarachtig als uw ziel leeft, mijn heer! ik ben die vrouw, 1) die hier drie jaar geleden bij u stond om de HEERE te bidden.1) Hiermee wil Hanna de hogepriester er nogmaals op wijzen, dat hij haar toen geheel verkeerd beoordeeld heeft, maar ook, dat de Heere zelf haar volkomen heeft gerechtvaardigd. Zij had gebeden en de Heere had haar gebed verhoord. Het bewijs daarvan bracht zij in Samuël mee..
Noem mij niet Mara, noem mij Naomi (Vergelijk Ruth 1:20)..
Vers 27
27. Ik bad om dit kind, dit was het voorwerp van mijn gebeden, en de HEERE heeft mij mijn bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb, naar het woord, waarmee gij zelf mij gezegend hebt.Vers 27
27. Ik bad om dit kind, dit was het voorwerp van mijn gebeden, en de HEERE heeft mij mijn bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb, naar het woord, waarmee gij zelf mij gezegend hebt.Vers 28
28. Daarom heb ik hem ook aan de HEERE overgegeven al de dagen, die hij leven zal; hij is van de HEERE gebeden 1) (woordelijk: Daarom maak ook ik van mijn zijde hem tot een voor de Heere afgebedene alle dagen van zijn leven, als die van de Heere afgebeden is," d.i. ik laat hem mij evenzo van de Heere afeisen, als ik hem van de Heere gevraagd heb); en hij (Elkana) de woorden van zijn vrouw horende, bad aldaar de HEERE aan. 1) Het is van belang om voornamelijk de hoofdzaak van deze geschiedenis te overwegen: dat Hanna de knaap bracht, die de Heere had gegeven. Met welke woorden, zij hetzelfde getuigt, toen zij hem de naam van Samuël gaf. Openlijk bekent zij daarmee, dat God haar gebed heeft verhoord. Want zij zegt niet, dat enkel dit kind haar gegeven is, maar gegeven op haar gebeden. En nu schrijft zij dit wel niet toe aan het verdienstelijke van haar gebeden, maar niet onbekend is zij ermee, dat God aldus het geloof van de Zijnen wil oefenen door de toegang tot Hem met hun gebeden te openen om de Zijnen zekerheid te verschaffen, dat Hij in waarheid zelf, die tot Hem roepen, verhoort. Wat des te meer uitkomt als zij tot Eli zegt: Zo waarachtig als uw ziel leeft..Men moet nu niet menen, dat zij daarom bij de ziel van Eli gezworen heeft, wat in de grond van de zaak afgoderij zou wezen; want men mag niet anders zweren, dan bij de naam van God. Alzo heeft Hanna volstrekt niet op een schepsel willen overdragen, wat tot het recht van de levende God behoort, maar zij maakt gebruik van een zekere bevestiging, waarvan de kracht volstrekt niet met een eed gelijk staat. Wanneer men bij het leven van iemand zweert, dan wordt door deze belijdenis openbaar, omdat men het tot getuige aanneemt, dat dit voor de zwerende het kostbaarst is..
Indien Hanna bij het leven van God had gezworen, dan had zij daarmee beleden, dat het leven van God, d.i. het eeuwige leven, haar dierbaar was. Maar waar zij het leven van Eli tot getuige van haar gezegde maakt, daar toont zij, hoe hoog zij Eli acht als priester van de levende God..
Wat wij aan God geven, is wat wij eerst gevraagd en ontvangen hebben van Hem. Al onze giften aan Hem waren eerst Zijn giften aan ons. Het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand (1 Chronicles 29:14,1 Chronicles 29:16)..
Uit deze geschiedenis kunnen ouders, die hun kinderen tot de heilige doop tempelwaarts brengen leren wat in hun hart behoort te zijn..
Wij allen zijn ook in onze kindsheid aan de Heere gewijd in de doop. Door deze toewijding zijn wij Hem overgegeven als Zijn eigendom en bestemd tot afzondering van de wereld verplicht tot de dienst des Heeren en tot onthouding van de vleselijke begeerlijkheid. Uit Samuëls voorbeeld zullen wij zien, hoe wij in elke leeftijd aan deze toewijding moeten beantwoorden..
Vers 28
28. Daarom heb ik hem ook aan de HEERE overgegeven al de dagen, die hij leven zal; hij is van de HEERE gebeden 1) (woordelijk: Daarom maak ook ik van mijn zijde hem tot een voor de Heere afgebedene alle dagen van zijn leven, als die van de Heere afgebeden is," d.i. ik laat hem mij evenzo van de Heere afeisen, als ik hem van de Heere gevraagd heb); en hij (Elkana) de woorden van zijn vrouw horende, bad aldaar de HEERE aan. 1) Het is van belang om voornamelijk de hoofdzaak van deze geschiedenis te overwegen: dat Hanna de knaap bracht, die de Heere had gegeven. Met welke woorden, zij hetzelfde getuigt, toen zij hem de naam van Samuël gaf. Openlijk bekent zij daarmee, dat God haar gebed heeft verhoord. Want zij zegt niet, dat enkel dit kind haar gegeven is, maar gegeven op haar gebeden. En nu schrijft zij dit wel niet toe aan het verdienstelijke van haar gebeden, maar niet onbekend is zij ermee, dat God aldus het geloof van de Zijnen wil oefenen door de toegang tot Hem met hun gebeden te openen om de Zijnen zekerheid te verschaffen, dat Hij in waarheid zelf, die tot Hem roepen, verhoort. Wat des te meer uitkomt als zij tot Eli zegt: Zo waarachtig als uw ziel leeft..Men moet nu niet menen, dat zij daarom bij de ziel van Eli gezworen heeft, wat in de grond van de zaak afgoderij zou wezen; want men mag niet anders zweren, dan bij de naam van God. Alzo heeft Hanna volstrekt niet op een schepsel willen overdragen, wat tot het recht van de levende God behoort, maar zij maakt gebruik van een zekere bevestiging, waarvan de kracht volstrekt niet met een eed gelijk staat. Wanneer men bij het leven van iemand zweert, dan wordt door deze belijdenis openbaar, omdat men het tot getuige aanneemt, dat dit voor de zwerende het kostbaarst is..
Indien Hanna bij het leven van God had gezworen, dan had zij daarmee beleden, dat het leven van God, d.i. het eeuwige leven, haar dierbaar was. Maar waar zij het leven van Eli tot getuige van haar gezegde maakt, daar toont zij, hoe hoog zij Eli acht als priester van de levende God..
Wat wij aan God geven, is wat wij eerst gevraagd en ontvangen hebben van Hem. Al onze giften aan Hem waren eerst Zijn giften aan ons. Het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand (1 Chronicles 29:14,1 Chronicles 29:16)..
Uit deze geschiedenis kunnen ouders, die hun kinderen tot de heilige doop tempelwaarts brengen leren wat in hun hart behoort te zijn..
Wij allen zijn ook in onze kindsheid aan de Heere gewijd in de doop. Door deze toewijding zijn wij Hem overgegeven als Zijn eigendom en bestemd tot afzondering van de wereld verplicht tot de dienst des Heeren en tot onthouding van de vleselijke begeerlijkheid. Uit Samuëls voorbeeld zullen wij zien, hoe wij in elke leeftijd aan deze toewijding moeten beantwoorden..