Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-1.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 11 SAMUEL
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EERSTE BOEK VAN SAMUEL.
Dit boek en het boek, dat er op volgt, dragen den naam van Samuël in het opschrift, niet omdat hij er de schrijver van was (behalve van hetgeen er voorviel in zijn eigen tijd, tot aan het vijf en twintigste hoofdstuk van het eerste boek, waarin wij een bericht hebben van zijn dood) maar omdat het eerste boek begint met een uitvoerig bericht nopens hem, zijne geboorte en kindsheid, zijn leven en zijne regering; en het overige van de twee boeken, die naar hem genoemd zijn, de geschiedenis bevat van de regeringen van Saul en David, die beiden door hem gezalfd zijn geworden. En omdat de geschiedenis van deze twee koningen het grootste gedeelte van deze boeken in beslag neemt, noemt de Vulgata ze het eerste en tweede Boek der Koningen, en de twee, die er op volgen, het derde en vierde. De Engelse overzetters van den Bijbel hebben daar nota van genomen met een alias," anders genoemd het eerste Boek der Koningen." De LXX noemen ze het eerste en tweede Boek der koninkrijken. Het is nutteloos om hierover te twisten; maar het is onnodig om van de Hebreeuwse waarheid af te wijken. Deze twee boeken bevatten de geschiedenis van de twee laatste der richteren, Eli en Samuël, die niet zoals de anderen, krijgslieden waren, maar priesters, en als zodanig zijn zij een aanhangsel van het boek der Richteren; en van de eerste twee koningen, en als zodanig zijn zij ene inleiding tot de geschiedenis der koningen. Zij bevatten een aanzienlijk ceel van de gewijde geschiedenis; in het Nieuwe Testament wordt er soms naar verwezen, en ook dikwijls in den titel van David's psalmen, die, indien zij naar volgorde geplaatst waren, in deze boeken zouden voorkomen. Het is onzeker wie er de schrijver van is geweest; waarschijnlijk heeft Samuël de geschiedenis van zijn eigen tijd beschreven, terwijl na hem sommigen der profeten, die bij David waren (zeer waarschijnlijk Nathan) haar vervolgd hebben. Het eerste boek geeft ons een uitvoerig bericht van Eli's val en van Samuëls verheffing en goede regering, 1 Samuel 1:1-8. Van Samuëls afstand van de regering en Sauls bevordering en zijn slecht bestuur, 1 Samuel 9:1-15. De keuze van David, zijne worstelingen met Saul. Sauls verderf ten laatste, en het effenen van den weg tot den troon voor David, 1 Samuel 16:1-32. En deze dingen zijn ter onzer lering geschreven. De geschiedenis van Samuël begint hier even vroeg als die van Simson begonnen is, namelijk v r zijn geboorte, zoals later de geschiedenis van Johannes de Doper en van onze gezegenden Zaligmaker Sommigen van de helden van de Schrift komen als het ware uit de lucht vallen, en bij hun eerste optreden verschijnen zij reeds in volle rijpheid en luister. Maar anderen worden van hun jeugd af aan beschreven, van hun geboorte, hun ontvangenis. Van allen is het waar wat God zegt van de profeet Jeremia: Eer dat Ik u in de moederschoot formeerde, heb Ik u gekend, Jeremiah 1:5. Maar sommige grote mannen zijn bij hun komst in de wereld meer opgemerkt dan anderen, en werden vroeg van gewone mensen onderscheiden, zoals dit met Samuël het geval was. In deze zaak handelt God naar Zijn vrijmacht en welbehagen. De geschiedenis van Simson leidt hem in als een kind van BELOFTE, Judges 13:1, maar de geschiedenis van Samuël leidt hem in als een kind van GEBED. Simsons geboorte was aan zijn moeder voorzegd door een engel, Samuël werd door zijn moeder van God gebeden, beide duiden aan welke wonderen gewrocht worden door het woord en het gebed. De moeder van Samuël was Hanna, de voornaamste persoon in de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk
I. Hier is haar beproeving, zij was kinderloos, en de beproeving werd verzwaard door de onbeschaamdheid harer mededingster, maar deze werd enigermate vergoed door de vriendelijkheid van haar echtgenoot, 1 Samuel 1:1.
II. Haar gebed en haar gelofte aan God onder deze beproeving, waarin Eli, de hogepriester haar in het eerst laakte, maar daarna aanmoedigde, 1 Samuel 1:9.
III. De geboorte en het zogen van Samuël, 1 Samuel 1:19.
IV. Zijn voorstelling aan de Heere, 1 Samuel 1:24.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 11 SAMUEL
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EERSTE BOEK VAN SAMUEL.
Dit boek en het boek, dat er op volgt, dragen den naam van Samuël in het opschrift, niet omdat hij er de schrijver van was (behalve van hetgeen er voorviel in zijn eigen tijd, tot aan het vijf en twintigste hoofdstuk van het eerste boek, waarin wij een bericht hebben van zijn dood) maar omdat het eerste boek begint met een uitvoerig bericht nopens hem, zijne geboorte en kindsheid, zijn leven en zijne regering; en het overige van de twee boeken, die naar hem genoemd zijn, de geschiedenis bevat van de regeringen van Saul en David, die beiden door hem gezalfd zijn geworden. En omdat de geschiedenis van deze twee koningen het grootste gedeelte van deze boeken in beslag neemt, noemt de Vulgata ze het eerste en tweede Boek der Koningen, en de twee, die er op volgen, het derde en vierde. De Engelse overzetters van den Bijbel hebben daar nota van genomen met een alias," anders genoemd het eerste Boek der Koningen." De LXX noemen ze het eerste en tweede Boek der koninkrijken. Het is nutteloos om hierover te twisten; maar het is onnodig om van de Hebreeuwse waarheid af te wijken. Deze twee boeken bevatten de geschiedenis van de twee laatste der richteren, Eli en Samuël, die niet zoals de anderen, krijgslieden waren, maar priesters, en als zodanig zijn zij een aanhangsel van het boek der Richteren; en van de eerste twee koningen, en als zodanig zijn zij ene inleiding tot de geschiedenis der koningen. Zij bevatten een aanzienlijk ceel van de gewijde geschiedenis; in het Nieuwe Testament wordt er soms naar verwezen, en ook dikwijls in den titel van David's psalmen, die, indien zij naar volgorde geplaatst waren, in deze boeken zouden voorkomen. Het is onzeker wie er de schrijver van is geweest; waarschijnlijk heeft Samuël de geschiedenis van zijn eigen tijd beschreven, terwijl na hem sommigen der profeten, die bij David waren (zeer waarschijnlijk Nathan) haar vervolgd hebben. Het eerste boek geeft ons een uitvoerig bericht van Eli's val en van Samuëls verheffing en goede regering, 1 Samuel 1:1-8. Van Samuëls afstand van de regering en Sauls bevordering en zijn slecht bestuur, 1 Samuel 9:1-15. De keuze van David, zijne worstelingen met Saul. Sauls verderf ten laatste, en het effenen van den weg tot den troon voor David, 1 Samuel 16:1-32. En deze dingen zijn ter onzer lering geschreven. De geschiedenis van Samuël begint hier even vroeg als die van Simson begonnen is, namelijk v r zijn geboorte, zoals later de geschiedenis van Johannes de Doper en van onze gezegenden Zaligmaker Sommigen van de helden van de Schrift komen als het ware uit de lucht vallen, en bij hun eerste optreden verschijnen zij reeds in volle rijpheid en luister. Maar anderen worden van hun jeugd af aan beschreven, van hun geboorte, hun ontvangenis. Van allen is het waar wat God zegt van de profeet Jeremia: Eer dat Ik u in de moederschoot formeerde, heb Ik u gekend, Jeremiah 1:5. Maar sommige grote mannen zijn bij hun komst in de wereld meer opgemerkt dan anderen, en werden vroeg van gewone mensen onderscheiden, zoals dit met Samuël het geval was. In deze zaak handelt God naar Zijn vrijmacht en welbehagen. De geschiedenis van Simson leidt hem in als een kind van BELOFTE, Judges 13:1, maar de geschiedenis van Samuël leidt hem in als een kind van GEBED. Simsons geboorte was aan zijn moeder voorzegd door een engel, Samuël werd door zijn moeder van God gebeden, beide duiden aan welke wonderen gewrocht worden door het woord en het gebed. De moeder van Samuël was Hanna, de voornaamste persoon in de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk
I. Hier is haar beproeving, zij was kinderloos, en de beproeving werd verzwaard door de onbeschaamdheid harer mededingster, maar deze werd enigermate vergoed door de vriendelijkheid van haar echtgenoot, 1 Samuel 1:1.
II. Haar gebed en haar gelofte aan God onder deze beproeving, waarin Eli, de hogepriester haar in het eerst laakte, maar daarna aanmoedigde, 1 Samuel 1:9.
III. De geboorte en het zogen van Samuël, 1 Samuel 1:19.
IV. Zijn voorstelling aan de Heere, 1 Samuel 1:24.
Verzen 1-8
1 Samuël 1:1-8Wij hebben hier een bericht nopens de staat van het gezin, waarin Samuël, de profeet, geboren werd. De naam zijns vaders was Elkana een Leviet van het geslacht van de Kohathieten (het aanzienlijkste van deze stam) zoals blijkt uit 1 Chronicles 6:33, 1 Chronicles 6:34. Zijn voorvader Zuf was een Efrathiet, dat is: van Bethlehem-Juda, dat Efratha genoemd werd, Ruth 1:2. Daar was deze familie van Levieten het eerst gevestigd maar in verloop van tijd is een tak er van verhuisd naar het gebergte van Efraïm, en van deze tak is Elkana afgestamd. Micha's Leviet kwam van Bethlehem naar het gebergte van Efraïm, Judges 17:8.
Gezinnen van leraren zijn evengoed als anderen onderhevig aan verplaatst te worden. Misschien wordt er nota van genomen, dat zij oorspronkelijk Efrathieten waren, om hun verwantschap met David aan te tonen. Deze Elkana woonde te Rama, of Ramathaim, hetgeen betekent: het dubbele Rama, de hogere en lagere stad, hetzelfde als Arimathea, waarvan Jozef was, hier genoemd Ramathaïm-Zofim. Zofim betekent wachters, waarschijnlijk was daar een van de profetenscholen, want profeten worden wachters genoemd, de Chaldeeuwse paraphrast noemt Elkana een discipel van de profeten. Het komt mij echter voor dat in Samuël de profetie is herleefd, daar er geruimer tijd v r hem geen openbaar gezicht was, 1 Samuel 3:1. Ook wordt van geen profeet des Heeren melding gemaakt van Mozes tot op Samuël, behalve in Judges 6:8. Zodat wij geen reden hebben om te denken dat daar een kweekschool van profeten was, voordat Samuël zelf er een gesticht had, 1 Samuel 19:19, 1 Samuel 19:20. Dit nu is het bericht van Samuëls afkomst en de plaats van zijn geboorte.
Laat ons nu kennis nemen van de toestand van zijn familie.
I. Het was een Godvruchtige familie. Alle families in Israël behoorden dit te zijn, maar wel zeer bijzonder de familie van een Leviet. Leraren moeten voorbeelden zijn voor Godsdienst in het gezin. Bij de plechtige feesten ging Elkana op naar de tabernakel te Silo om te aanbidden en om te offeren de Heere van de heirscharen. Ik meen dat dit de eerste maal is in de Schrift dat God de Heere van de heirscharen Jehovah Zebaoth, wordt genoemd, een naam bij welke Hij later zeer dikwijls genoemd werd en bekend is geweest. Waarschijnlijk is de profeet Samuël de eerste geweest, die deze titel van God gebruikt heeft ter vertroosting van Israël, toen in zijn tijd hun heirscharen weinigen en zwak waren, en die van hun vijanden talrijk en machtig, het zou hun dan tot steun wezen om te denken dat de God die zij dienden, de Heere is van de heirscharen van al de heirscharen, beide van hemel en aarde, vrijmachtig over hen gebiedt en hen Zijn welbehagen laat doen.
Elkana was een Leviet van het land, voorzoveel blijkt had hij geen plaats of ambt, waardoor zijn tegenwoordigheid in de tabernakel werd vereist, maar is hij als gewoon Israëliet derwaarts opgegaan met zijn eigen offeranden, om zijn naburen daartoe aan te moediger en hun een goed voorbeeld te geven. Als hij offerde, aanbad hij, gebeden en dankzeggingen aan zijn offeranden toevoegende. In deze Godsdienstige handeling was hij trouw en standvastig, want hij ging jaarlijks op.
En hetgeen dit te meer prijzenswaardig in hem maakte, was:
1. Dat er toen een algemeen verval en veronachtzaming was van de Godsdienst in het volk. Sommigen van hen aanbaden andere goden en de grote meerderheid was nalatig in de dienst van de God Israëls, en toch heeft Elkana vastgehouden aan zijn oprechtheid, wat anderen ook deden, zijn besluit stond vast, dat hij en zijn huis de Heere zouden dienen.
2. Dat Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, de mannen waren, die nu voornamelijk gebruik" werden in de dienst van het huis Gods, en zij waren mannen, die zich zeer slecht gedroegen in hun plaats en ambt, zoals wij later zien zullen, en toch ging Elkana op om te offeren. God had toen Zijn volk aan een plaats en een altaar gebonden, en hun verboden om-onder welk voorwendsel ook-elders te gaan aanbidden, en daarom is hij uit zuivere gehoorzaamheid aan dit gebod naar Silo opgegaan, indien de priesters hun plicht niet deden, wilde hij toch de zijn doen. Gode zij dank, onder het Evangelie zijn wij niet aan een plaats, noch aan een geslacht gebonden, maar de herders en leraars, die de verhoogde Heiland aan Zijn kerk heeft gegeven, zijn die alleen, wier bediening strekt tot de volmaking van de heiligen, en tot opbouwing des lichaams van Christus, Efeziers 4:11, 12. Zij hebben geen heerschappij over ons geloof, maar onze verplichting is aan hen, die de helpers zijn van onze heiligheid en blijdschap, niet aan hen, die door hun ergerlijke onzedelijkheid, zoals Hofni en Pinehas, maken dat de offeranden des Heeren veracht worden, hoewel toch de kracht en geldigheid van de sacramenten niet afhangen van de reinheid van hem. die ze bedient.
II. Toch was het een verdeeld gezin, een onenige familie, en die verdeeldheid bracht beide schuld en smart teweeg. Waar Godsvrucht is, is het wel jammer dat er niet ook eensgezindheid is. De verenigde Godsvrucht van een gezin behoort de verdeeldheid er in te doen eindigen.
1. De oorzaak van deze verdeeldheid was, dat Elkana twee vrouwen had getrouwd, dat een overtreding was van de oorspronkelijke instelling van het huwelijk, waartoe onze Zaligmaker het terugbracht, Matthew 19:5, Matthew 19:8. Van de beginne is het alzo niet geweest. Dit heeft kwaad gesticht in het gezin van Abraham, en van Jakob, en nu hier in dat van Elkana. Hoeveel beter voorziet de wet Gods voor ons welzijn in deze wereld, dan wij het zouden doen indien het aan ons ware overgelaten! Waarschijnlijk heeft Elkana Hanna het eerst gehuwd en, omdat hij niet zo spoedig kinderen bij haar had als hij gehoopt heeft, huwde hij Peninna, die hem wel kinderen baarde, maar in andere zaken een kwelling voor hem was. Aldus worden de mensen dikwijls geslagen met roeden, die zij zelf gemaakt hebben.
2. Hetgeen op deze dwaling volgde was, dat de twee vrouwen niet met elkaar overweg konden. Zij hadden verschillende voorrechten. Peninna was, evenals Lea, vruchtbaar, en had veel kinderen, dat haar vreedzaam en dankbaar had moeten maken, hoewel zij slechts een tweede vrouw-een ondervrouw-was en minder bemind werd. Hanna was, evenals Rachel, kinderloos, maar zij was zeer dierbaar aan haar man,. en hij nam alle gelegenheden waar, om dit aan haar en aan anderen te doen weten, en menig aanzienlijk deel gaf hij haar, 1 Samuel 1:5, en dit had haar gerust en dankbaar moeten maken.
Maar zij waren van verschillenden aard en karakter, Peninna kon de zegen van de vruchtbaarheid niet dragen, zij werd hoogmoedig en beledigend, Hanna kon de beproeving van de onvruchtbaarheid niet dragen, maar werd neerslachtig en ontevreden, en zo had Elkana een moeilijk leven tussen die beide.
A. In weerwil van die ongelukkige verdeeldheid in zijn gezin bleef Elkana het altaar Gods bezoeken, en nam zijn vrouwen en kinderen mede, opdat, zo zij het in andere dingen niet eens konden zijn, zij toch eensgezind zouden wezen in de aanbidding Gods. Als de Godsdienstoefeningen van een gezin de verdeeldheid niet kunnen doen ophouden, zo laat die verdeeldheid dan toch de Godsdienstoefeningen niet doen ophouden.
B. Hij deed alles wat hij kon om Hanna te bemoedigen, en haar te steunen onder haar beproeving, 1 Samuel 1:5. Op de feesten offerde hij dankoffers en smeekte om vrede in zijn gezin, en als hij en de leden van zijn gezin hun deel van het offer gingen eten ten teken van hun gemeenschap met God aan Zijn altaar gaf hij aan Peninna en haar kinderen wl het hun toekomende deel, maar aan Hanna gaf hij een aanzienlijk deel, het keurigste dat op tafel kwam, en dat-waarin het ook bestond-bij zulke gelegenheden gegeven werd aan hen, voor wie men de meeste achting en waardering had. Dit deed hij ten teken van zijn liefde voor haar, en om er haar alle mogelijke bewijzen van te geven.
Merk op:
a. Elkana beminde er zijn vrouw niet minder om dat zij onvruchtbaar was. Christus heeft zijn kerk lief niettegenstaande haar zwakheden, haar onvruchtbaarheid, en zo behoren mannen hun eigen vrouwen lief te hebben, Efeziers 5:25. Onze rechtmatige liefde jegens iemand van onze betrekkingen te verminderen vanwege een zwakheid, een gebrek, waaraan zij niets kunnen doen, dat hun zonde niet is maar hun beproeving, dat is Gods voorzienigheid in strijd te brengen met Zijn gebod, en- hetgeen zeer onvriendelijk is-aan de beproefden nog meer beproeving toe te voegen.
b. Hij legde er zich op toe om haar nog zoveel te meer zijn liefde te tonen, omdat zij in beproeving was, beledigd werd en er zich ongelukkig onder gevoelde. Het is wijsheid en plicht om de zwaksten te ondersteunen en de nedergebogenen op te richten.
c. Hij toonde zijn grote liefde voor haar door het deel, dat hij haar gaf van de dankoffers. Zo moeten wij onze genegenheid tonen aan onze bloedverwanten en vrienden door veel voor hen te bidden. Hoe meer wij hen liefhebben, des te meer plaats wij hun moeten geven in ons gebed.
C. Peninna was uiterst gemelijk en tergend.
a. Zij verweet Hanna haar beproeving, verachtte haar omdat zij onvruchtbaar was, sprak smalend tot haar als tot iemand aan wie de hemel geen gunst wilde betonen.
b. Zij benijdde haar haar deel in de liefde haars mans, en hoe vriendelijker deze voor haar was, hoe meer zij zich jegens haar verbitterde, hetgeen uiterst laag en wreed was.
c. Zij was het meest aldus hatelijk en tergend, als zij opgingen naar het huis des Heeren, misschien omdat zij dan meer dan op andere tijden in elkanders gezelschap waren, of omdat Elkana dan de meeste genegenheid aan Hanna betoonde. Maar het was zeer zondig om op zulke tijden haar boosheid aan de dag te leggen, wanneer reine handen opgeheven moesten worden bij Gods altaar, zonder toorn en twisting. Het was ook zeer onvriendelijk om op zulke tijden Hanna te tergen, niet alleen omdat zij dan in gezelschap waren en anderen het zouden opmerken, maar omdat Hanna dan begeerde haar Godsdienstplichten waar te nemen, en daarbij kalm en rustig wilde zijn, en niet gestoord wenste te worden. De grote vijand van onze reinheid en onze vrede is het ijverigst in de weer om ons te ontroeren, wanneer wij de meeste behoefte hebben aan kalmte en rust. Als de kinderen Gods komen om zich voor de Heere te stellen, dan zal Satan niet in gebreke blijven, om in het midden van hen te komen, Job 1:6. Zij bleef dit doen van jaar tot jaar, niet een of twee maal, maar het was haar voortdurende gewoonte, noch eerbied voor haar echtgenoot, noch medelijden met Hanna kon haar van die gewoonte afbrengen, en
Eindelijk. Wat zij bedoelde was, haar te vergrimmen, misschien in de hoop van haar het hart te breken, zodat zij dan het hart haars mans onverdeeld zou bezitten. Of wel, omdat zij vermaak schepte in haar droefheid, en Hanna kon haar ook niet meer genoegen doen dan door treurig te zijn. Het is een bewijs van een slechten gemoedsaard om er behagen in te vinden diegenen verdriet aan te doen, die treurig en bezwaard van geest zijn, en diegenen te vergrimmen, die reeds tot onrust en droefgeestigheid gestemd zijn. Wij behoren elkanders lasten te dragen, niet er aan toe te voegen.
D. De arme Hanna kon de terging niet dragen, zij weende en at niet, 1 Samuel 1:7. Het maakte haar onrustig voor zichzelve en voor haar betrekkingen. Zij at niet aan het feestmaal, haar verdriet benam haar de eetlust, maakte haar ongeschikt voor het gezelschap, een wanklank in de harmonie van de vreugde van het gezin. Het was van de offermaaltijd, dat zij niet at, want zij mochten in hun leed niet eten van de heilige dingen, Deuteronomy 26:14 , Leviticus 10:19. Maar het was haar zwakheid om zich zo toe te geven in droefheid van de wereld, dat zij opgeschikt was voor heilige blijdschap in God. Zij, die droefgeestig van aard zijn en tergingen al te veel ter harte nemen, zijn vijanden van zichzelf en beroven zich veel van de vertroosting des levens en van de Godsvrucht. Wij bevinden dat God nota nam van die slechte uitwerking van ontevredenheid en geschillen in de huwelijken staat, die treurenden en ontevredenen bedekten het altaar des Heeren met tranen, met wening en met zuchting, zodat Hij niet meer het spijsoffer aanschouwen wilde, Malachi 2:13.
E. Elkana deed wat hij kon om haar te troosten. Zij heeft hem geen onvriendelijkheid verweten in zijn huwen van een andere vrouw, zoals Sara gedaan heeft, ook heeft zij Peninna geen smaad met smaad vergolden, maar nam het verdriet geheel voor haarzelve, waardoor zij een voorwerp werd van veel medelijden. Elkana toonde dat hij smart had van haar smart, 1 Samuel 1:8. Hanna, waarom weent gij?
a. Het gaat hem zeer ter harte haar aldus overstelpt te zien van droefheid. Zij, die door het huwelijk tot een vlees geworden zijn, moeten in zoverre ook van een geest zijn, dat zij delen in elkanders leed, zodat de een niet rustig kan zijn als de ander onrustig is.
b. Hij geeft er haar een liefdevolle bestraffing ervoor. Waarom weent gij, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? Wie God liefheeft, bestraft Hij, en dat behoren ook wij te doen. Hij brengt haar er toe om eens onderzoek te doen naar de oorzaak van haar droefheid. Hoewel zij reden had voor haar smart, moest zij toch eens bedenken, of er reden was om in die mate bedroefd te zijn, zodat zij zelfs niet van de heilige dingen kon eten. Onze droefheid, waar het ook om zij, is zondig en onmatig, als zij ons afhoudt van onze plicht jegens God en onze vertroosting in Hem verbittert, ons ondankbaar maakt voor de zegeningen en voorrechten, die wij genieten, ons vertrouwen wegneemt voor de verdere goedertierenheden Gods over ons, als zij onze blijdschap in Christus doet afnemen, en ons verhindert om onze plicht te doen jegens onze betrekkingen, en er de vertroosting van te smaken. c. Hij geeft haar te kennen dat hij alles doen zal wat in zijn vermogen is, om haar vergoeding te bieden voor hetgeen zij mist. "Ben ik u niet beter dan tien zonen? Gij weet dat gij ten volle mijne genegenheid bezit, laat dit u troosten." Wij behoren te letten op onze zegeningen en voorrechten, er kennis van te nemen, opdat wij ons niet overgeven aan bovenmatige smart over onze kruisen, want onze kruisen verdienen wij, maar onze zegeningen zijn verbeurd. Als wij de balans in evenwicht willen houden, dan moeten wij zien op hetgeen voor ons is, zowel als op hetgeen tegen ons is, want anders zijn wij onrechtvaardig jegens Gods voorzienigheid, en onvriendelijk voor onszelf. God maakt ook de ene tegenover de anderen, Ecclesiastes 7:14, en dat moeten ook wij doen.
Verzen 1-8
1 Samuël 1:1-8Wij hebben hier een bericht nopens de staat van het gezin, waarin Samuël, de profeet, geboren werd. De naam zijns vaders was Elkana een Leviet van het geslacht van de Kohathieten (het aanzienlijkste van deze stam) zoals blijkt uit 1 Chronicles 6:33, 1 Chronicles 6:34. Zijn voorvader Zuf was een Efrathiet, dat is: van Bethlehem-Juda, dat Efratha genoemd werd, Ruth 1:2. Daar was deze familie van Levieten het eerst gevestigd maar in verloop van tijd is een tak er van verhuisd naar het gebergte van Efraïm, en van deze tak is Elkana afgestamd. Micha's Leviet kwam van Bethlehem naar het gebergte van Efraïm, Judges 17:8.
Gezinnen van leraren zijn evengoed als anderen onderhevig aan verplaatst te worden. Misschien wordt er nota van genomen, dat zij oorspronkelijk Efrathieten waren, om hun verwantschap met David aan te tonen. Deze Elkana woonde te Rama, of Ramathaim, hetgeen betekent: het dubbele Rama, de hogere en lagere stad, hetzelfde als Arimathea, waarvan Jozef was, hier genoemd Ramathaïm-Zofim. Zofim betekent wachters, waarschijnlijk was daar een van de profetenscholen, want profeten worden wachters genoemd, de Chaldeeuwse paraphrast noemt Elkana een discipel van de profeten. Het komt mij echter voor dat in Samuël de profetie is herleefd, daar er geruimer tijd v r hem geen openbaar gezicht was, 1 Samuel 3:1. Ook wordt van geen profeet des Heeren melding gemaakt van Mozes tot op Samuël, behalve in Judges 6:8. Zodat wij geen reden hebben om te denken dat daar een kweekschool van profeten was, voordat Samuël zelf er een gesticht had, 1 Samuel 19:19, 1 Samuel 19:20. Dit nu is het bericht van Samuëls afkomst en de plaats van zijn geboorte.
Laat ons nu kennis nemen van de toestand van zijn familie.
I. Het was een Godvruchtige familie. Alle families in Israël behoorden dit te zijn, maar wel zeer bijzonder de familie van een Leviet. Leraren moeten voorbeelden zijn voor Godsdienst in het gezin. Bij de plechtige feesten ging Elkana op naar de tabernakel te Silo om te aanbidden en om te offeren de Heere van de heirscharen. Ik meen dat dit de eerste maal is in de Schrift dat God de Heere van de heirscharen Jehovah Zebaoth, wordt genoemd, een naam bij welke Hij later zeer dikwijls genoemd werd en bekend is geweest. Waarschijnlijk is de profeet Samuël de eerste geweest, die deze titel van God gebruikt heeft ter vertroosting van Israël, toen in zijn tijd hun heirscharen weinigen en zwak waren, en die van hun vijanden talrijk en machtig, het zou hun dan tot steun wezen om te denken dat de God die zij dienden, de Heere is van de heirscharen van al de heirscharen, beide van hemel en aarde, vrijmachtig over hen gebiedt en hen Zijn welbehagen laat doen.
Elkana was een Leviet van het land, voorzoveel blijkt had hij geen plaats of ambt, waardoor zijn tegenwoordigheid in de tabernakel werd vereist, maar is hij als gewoon Israëliet derwaarts opgegaan met zijn eigen offeranden, om zijn naburen daartoe aan te moediger en hun een goed voorbeeld te geven. Als hij offerde, aanbad hij, gebeden en dankzeggingen aan zijn offeranden toevoegende. In deze Godsdienstige handeling was hij trouw en standvastig, want hij ging jaarlijks op.
En hetgeen dit te meer prijzenswaardig in hem maakte, was:
1. Dat er toen een algemeen verval en veronachtzaming was van de Godsdienst in het volk. Sommigen van hen aanbaden andere goden en de grote meerderheid was nalatig in de dienst van de God Israëls, en toch heeft Elkana vastgehouden aan zijn oprechtheid, wat anderen ook deden, zijn besluit stond vast, dat hij en zijn huis de Heere zouden dienen.
2. Dat Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, de mannen waren, die nu voornamelijk gebruik" werden in de dienst van het huis Gods, en zij waren mannen, die zich zeer slecht gedroegen in hun plaats en ambt, zoals wij later zien zullen, en toch ging Elkana op om te offeren. God had toen Zijn volk aan een plaats en een altaar gebonden, en hun verboden om-onder welk voorwendsel ook-elders te gaan aanbidden, en daarom is hij uit zuivere gehoorzaamheid aan dit gebod naar Silo opgegaan, indien de priesters hun plicht niet deden, wilde hij toch de zijn doen. Gode zij dank, onder het Evangelie zijn wij niet aan een plaats, noch aan een geslacht gebonden, maar de herders en leraars, die de verhoogde Heiland aan Zijn kerk heeft gegeven, zijn die alleen, wier bediening strekt tot de volmaking van de heiligen, en tot opbouwing des lichaams van Christus, Efeziers 4:11, 12. Zij hebben geen heerschappij over ons geloof, maar onze verplichting is aan hen, die de helpers zijn van onze heiligheid en blijdschap, niet aan hen, die door hun ergerlijke onzedelijkheid, zoals Hofni en Pinehas, maken dat de offeranden des Heeren veracht worden, hoewel toch de kracht en geldigheid van de sacramenten niet afhangen van de reinheid van hem. die ze bedient.
II. Toch was het een verdeeld gezin, een onenige familie, en die verdeeldheid bracht beide schuld en smart teweeg. Waar Godsvrucht is, is het wel jammer dat er niet ook eensgezindheid is. De verenigde Godsvrucht van een gezin behoort de verdeeldheid er in te doen eindigen.
1. De oorzaak van deze verdeeldheid was, dat Elkana twee vrouwen had getrouwd, dat een overtreding was van de oorspronkelijke instelling van het huwelijk, waartoe onze Zaligmaker het terugbracht, Matthew 19:5, Matthew 19:8. Van de beginne is het alzo niet geweest. Dit heeft kwaad gesticht in het gezin van Abraham, en van Jakob, en nu hier in dat van Elkana. Hoeveel beter voorziet de wet Gods voor ons welzijn in deze wereld, dan wij het zouden doen indien het aan ons ware overgelaten! Waarschijnlijk heeft Elkana Hanna het eerst gehuwd en, omdat hij niet zo spoedig kinderen bij haar had als hij gehoopt heeft, huwde hij Peninna, die hem wel kinderen baarde, maar in andere zaken een kwelling voor hem was. Aldus worden de mensen dikwijls geslagen met roeden, die zij zelf gemaakt hebben.
2. Hetgeen op deze dwaling volgde was, dat de twee vrouwen niet met elkaar overweg konden. Zij hadden verschillende voorrechten. Peninna was, evenals Lea, vruchtbaar, en had veel kinderen, dat haar vreedzaam en dankbaar had moeten maken, hoewel zij slechts een tweede vrouw-een ondervrouw-was en minder bemind werd. Hanna was, evenals Rachel, kinderloos, maar zij was zeer dierbaar aan haar man,. en hij nam alle gelegenheden waar, om dit aan haar en aan anderen te doen weten, en menig aanzienlijk deel gaf hij haar, 1 Samuel 1:5, en dit had haar gerust en dankbaar moeten maken.
Maar zij waren van verschillenden aard en karakter, Peninna kon de zegen van de vruchtbaarheid niet dragen, zij werd hoogmoedig en beledigend, Hanna kon de beproeving van de onvruchtbaarheid niet dragen, maar werd neerslachtig en ontevreden, en zo had Elkana een moeilijk leven tussen die beide.
A. In weerwil van die ongelukkige verdeeldheid in zijn gezin bleef Elkana het altaar Gods bezoeken, en nam zijn vrouwen en kinderen mede, opdat, zo zij het in andere dingen niet eens konden zijn, zij toch eensgezind zouden wezen in de aanbidding Gods. Als de Godsdienstoefeningen van een gezin de verdeeldheid niet kunnen doen ophouden, zo laat die verdeeldheid dan toch de Godsdienstoefeningen niet doen ophouden.
B. Hij deed alles wat hij kon om Hanna te bemoedigen, en haar te steunen onder haar beproeving, 1 Samuel 1:5. Op de feesten offerde hij dankoffers en smeekte om vrede in zijn gezin, en als hij en de leden van zijn gezin hun deel van het offer gingen eten ten teken van hun gemeenschap met God aan Zijn altaar gaf hij aan Peninna en haar kinderen wl het hun toekomende deel, maar aan Hanna gaf hij een aanzienlijk deel, het keurigste dat op tafel kwam, en dat-waarin het ook bestond-bij zulke gelegenheden gegeven werd aan hen, voor wie men de meeste achting en waardering had. Dit deed hij ten teken van zijn liefde voor haar, en om er haar alle mogelijke bewijzen van te geven.
Merk op:
a. Elkana beminde er zijn vrouw niet minder om dat zij onvruchtbaar was. Christus heeft zijn kerk lief niettegenstaande haar zwakheden, haar onvruchtbaarheid, en zo behoren mannen hun eigen vrouwen lief te hebben, Efeziers 5:25. Onze rechtmatige liefde jegens iemand van onze betrekkingen te verminderen vanwege een zwakheid, een gebrek, waaraan zij niets kunnen doen, dat hun zonde niet is maar hun beproeving, dat is Gods voorzienigheid in strijd te brengen met Zijn gebod, en- hetgeen zeer onvriendelijk is-aan de beproefden nog meer beproeving toe te voegen.
b. Hij legde er zich op toe om haar nog zoveel te meer zijn liefde te tonen, omdat zij in beproeving was, beledigd werd en er zich ongelukkig onder gevoelde. Het is wijsheid en plicht om de zwaksten te ondersteunen en de nedergebogenen op te richten.
c. Hij toonde zijn grote liefde voor haar door het deel, dat hij haar gaf van de dankoffers. Zo moeten wij onze genegenheid tonen aan onze bloedverwanten en vrienden door veel voor hen te bidden. Hoe meer wij hen liefhebben, des te meer plaats wij hun moeten geven in ons gebed.
C. Peninna was uiterst gemelijk en tergend.
a. Zij verweet Hanna haar beproeving, verachtte haar omdat zij onvruchtbaar was, sprak smalend tot haar als tot iemand aan wie de hemel geen gunst wilde betonen.
b. Zij benijdde haar haar deel in de liefde haars mans, en hoe vriendelijker deze voor haar was, hoe meer zij zich jegens haar verbitterde, hetgeen uiterst laag en wreed was.
c. Zij was het meest aldus hatelijk en tergend, als zij opgingen naar het huis des Heeren, misschien omdat zij dan meer dan op andere tijden in elkanders gezelschap waren, of omdat Elkana dan de meeste genegenheid aan Hanna betoonde. Maar het was zeer zondig om op zulke tijden haar boosheid aan de dag te leggen, wanneer reine handen opgeheven moesten worden bij Gods altaar, zonder toorn en twisting. Het was ook zeer onvriendelijk om op zulke tijden Hanna te tergen, niet alleen omdat zij dan in gezelschap waren en anderen het zouden opmerken, maar omdat Hanna dan begeerde haar Godsdienstplichten waar te nemen, en daarbij kalm en rustig wilde zijn, en niet gestoord wenste te worden. De grote vijand van onze reinheid en onze vrede is het ijverigst in de weer om ons te ontroeren, wanneer wij de meeste behoefte hebben aan kalmte en rust. Als de kinderen Gods komen om zich voor de Heere te stellen, dan zal Satan niet in gebreke blijven, om in het midden van hen te komen, Job 1:6. Zij bleef dit doen van jaar tot jaar, niet een of twee maal, maar het was haar voortdurende gewoonte, noch eerbied voor haar echtgenoot, noch medelijden met Hanna kon haar van die gewoonte afbrengen, en
Eindelijk. Wat zij bedoelde was, haar te vergrimmen, misschien in de hoop van haar het hart te breken, zodat zij dan het hart haars mans onverdeeld zou bezitten. Of wel, omdat zij vermaak schepte in haar droefheid, en Hanna kon haar ook niet meer genoegen doen dan door treurig te zijn. Het is een bewijs van een slechten gemoedsaard om er behagen in te vinden diegenen verdriet aan te doen, die treurig en bezwaard van geest zijn, en diegenen te vergrimmen, die reeds tot onrust en droefgeestigheid gestemd zijn. Wij behoren elkanders lasten te dragen, niet er aan toe te voegen.
D. De arme Hanna kon de terging niet dragen, zij weende en at niet, 1 Samuel 1:7. Het maakte haar onrustig voor zichzelve en voor haar betrekkingen. Zij at niet aan het feestmaal, haar verdriet benam haar de eetlust, maakte haar ongeschikt voor het gezelschap, een wanklank in de harmonie van de vreugde van het gezin. Het was van de offermaaltijd, dat zij niet at, want zij mochten in hun leed niet eten van de heilige dingen, Deuteronomy 26:14 , Leviticus 10:19. Maar het was haar zwakheid om zich zo toe te geven in droefheid van de wereld, dat zij opgeschikt was voor heilige blijdschap in God. Zij, die droefgeestig van aard zijn en tergingen al te veel ter harte nemen, zijn vijanden van zichzelf en beroven zich veel van de vertroosting des levens en van de Godsvrucht. Wij bevinden dat God nota nam van die slechte uitwerking van ontevredenheid en geschillen in de huwelijken staat, die treurenden en ontevredenen bedekten het altaar des Heeren met tranen, met wening en met zuchting, zodat Hij niet meer het spijsoffer aanschouwen wilde, Malachi 2:13.
E. Elkana deed wat hij kon om haar te troosten. Zij heeft hem geen onvriendelijkheid verweten in zijn huwen van een andere vrouw, zoals Sara gedaan heeft, ook heeft zij Peninna geen smaad met smaad vergolden, maar nam het verdriet geheel voor haarzelve, waardoor zij een voorwerp werd van veel medelijden. Elkana toonde dat hij smart had van haar smart, 1 Samuel 1:8. Hanna, waarom weent gij?
a. Het gaat hem zeer ter harte haar aldus overstelpt te zien van droefheid. Zij, die door het huwelijk tot een vlees geworden zijn, moeten in zoverre ook van een geest zijn, dat zij delen in elkanders leed, zodat de een niet rustig kan zijn als de ander onrustig is.
b. Hij geeft er haar een liefdevolle bestraffing ervoor. Waarom weent gij, en waarom is uw hart kwalijk gesteld? Wie God liefheeft, bestraft Hij, en dat behoren ook wij te doen. Hij brengt haar er toe om eens onderzoek te doen naar de oorzaak van haar droefheid. Hoewel zij reden had voor haar smart, moest zij toch eens bedenken, of er reden was om in die mate bedroefd te zijn, zodat zij zelfs niet van de heilige dingen kon eten. Onze droefheid, waar het ook om zij, is zondig en onmatig, als zij ons afhoudt van onze plicht jegens God en onze vertroosting in Hem verbittert, ons ondankbaar maakt voor de zegeningen en voorrechten, die wij genieten, ons vertrouwen wegneemt voor de verdere goedertierenheden Gods over ons, als zij onze blijdschap in Christus doet afnemen, en ons verhindert om onze plicht te doen jegens onze betrekkingen, en er de vertroosting van te smaken. c. Hij geeft haar te kennen dat hij alles doen zal wat in zijn vermogen is, om haar vergoeding te bieden voor hetgeen zij mist. "Ben ik u niet beter dan tien zonen? Gij weet dat gij ten volle mijne genegenheid bezit, laat dit u troosten." Wij behoren te letten op onze zegeningen en voorrechten, er kennis van te nemen, opdat wij ons niet overgeven aan bovenmatige smart over onze kruisen, want onze kruisen verdienen wij, maar onze zegeningen zijn verbeurd. Als wij de balans in evenwicht willen houden, dan moeten wij zien op hetgeen voor ons is, zowel als op hetgeen tegen ons is, want anders zijn wij onrechtvaardig jegens Gods voorzienigheid, en onvriendelijk voor onszelf. God maakt ook de ene tegenover de anderen, Ecclesiastes 7:14, en dat moeten ook wij doen.
Verzen 9-18
1 Samuël 1:9-18Elkana had Hanna zwaar bestraft om haar overmatige droefheid, en hier zien wij de goede uitwerking dier bestraffing.
I. Het bracht haar tot haar spijze. Zij at en dronk, 1 Samuel 1:9. In haar droefheid heeft zij haar hart niet verhard, zij is ook niet weerstrevend geworden onder de bestraffing, maar toen zij bemerkte dat het haar echtgenoot verdriet deed, dat zij niet kwam om met hem te eten, heeft zij zo goed zij kon zichzelf opgewekt, en is aan tafel gekomen. Er behoort even grote zelfverloochening toe om onze hartstochten te bedwingen als om onze lusten in toom te houden.
II. Het bracht haar tot bidden. Het heeft haar doen nadenken. Doe ik wl met treurig te zijn, niet toornig te wezen? Zou het niet beter zijn om, in plaats van die last aldus op mijn schouders te binden, er mij van te ontlasten door hem op de Heere te werpen in het gebed?" Elkana had gezegd: Ben ik u niet beter dan tien zonen? Hetgeen haar wellicht bij haarzelf heeft doen denken: "Of hij dit nu al of niet is, God is het, en daarom zal ik mij tot Hem wenden, voor Hem mijn klacht uitstorten, en zien welke vertroosting en verlichting Hij mij zal schenken." Indien zij ooit een plechtiger en vuriger gebed dan gewoonlijk voor deze zaak tot de troon der genade zal opzenden, dan is het nu de tijd hiervoor. Zij zijn te Silo, aan de deur van de tabernakel, waar God beloofd had Zijn volk te zullen ontmoeten, en dat het huis des gebeds was. Zij hadden nu kortelings hun dankoffers geofferd, om de gunst van God te verkrijgen en alle goed, en ten teken van hun gemeenschap met Hem, en de troost voor zich aannemende van Hem hierin welbehaaglijk te zijn geweest, hadden zij het offermaal genuttigd, en nu was het voegzaam om haar gebed op te zenden krachtens dat offer, want de dankoffers stelden Christus' middelaarschap voor evengoed als de zondoffers, want hierdoor werd niet alleen verzoening gedaan voor de zonde, maar er werd ook de verhoring van ons gebed door verkregen en een antwoord des vredes er op, in al onze smekingen moeten wij op dat offer het oog gericht houden.
Betreffende Hanna's gebed kunnen wij opmerken:
1. De warme en levende Godsvrucht, die er in was, welke blijkt in verschillende opzichten ter onzer besturing bij het bidden.
A. Zij wendde de tegenwoordige droefheid van haar hart aan ter opwekking van haar Godvruchtige gedachten in het bidden. Bitter bedroefd zijnde van ziel, zo bad zij, 1 Samuel 1:10. Wij behoren dit goede gebruik te maken van onze beproevingen, dat zij ons opwekken in ons spreken tot God. Onze gezegende Heiland zelf, in zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger,.
B. Zij vermengde tranen met haar gebed. Het was geen droog bidden, zij weende zeer, als een ware Israelietische vrouw weende en smeekte zij, met het oog op de barmhartigheid van onze God, die de treurige en verslagen ziel kent, het gebed kwam uit haar hart, zoals de tranen uit haar ogen.
C. Zij was zeer nauwkeurig en toch ook zeer bescheiden in haar gebed. Zij bad om een kind, een mannelijk zaad, opdat het bevoegd zou zijn om in de tabernakel te dienen. God vergunt ons om in ons gebed niet slechts te vragen om het goede in het, algemeen, maar om in het bijzonder dat goede te vragen, wat wij het meest behoeven en begeren. Maar zij zegt niet, zoals Rachel: Geef mij kinderen!. Zij zal zeer dankbaar zijn voor n kind.
D. Zij deed een plechtige gelofte, of belofte, dat zij, zo God haar een zoon gaf, hem aan de Heere zal geven, 1 Samuel 1:11. Door zijn geboorte zal hij een Leviet zijn, en dus toegewijd aan de dienst van God, maar door haar gelofte zal hij een nazireër zijn, en tot zelfs zijn kindsheid zal Gode gewijd zijn. Waarschijnlijk heeft zij Elkana tevoren met haar voornemen bekend gemaakt, en had zij er zijn toestemming en goedkeuring voor. Ouders hebben het recht om hun kinderen aan God te wijden als levende offeranden en geestelijke priesters, en hiermee wordt hun de verplichting opgelegd om God getrouwelijk te dienen al de dagen van hun leven. Het is zeer voegzaam om, als wij enigerlei zegen begeren, onze ziel te verbinden om, als God ons het begeerde goed geeft, het te wijden aan Zijn eer en blijmoedig te gebruiken in Zijn dienst. Niet dat wij er hierdoor aanspraak op kunnen maken de gave te verdienen, maar aldus worden wij bekwaam gemaakt haar te ontvangen en er de lieflijkheid van te smaken. In de hoop op zegen moeten wij plichtsbetrachting beloven.
E. Dit alles sprak zij zachtjes, zodat niemand haar kon horen. Haar lippen bewogen zich, maar haar stem werd niet gehoord, 1 Samuel 1:13. Hiermee betuigde zij haar geloof in Gods kennis van het hart en zijn begeerten. Voor Hem zijn gedachten woorden. Hij is niet als de goden, tot welke men met luider stem moet roepen, . Het was ook een blijk van haar ootmoed en heilige beschaamdheid des aangezichts in haar naderen tot God, zij was niet een van degenen, die hun stem doen horen in de hoogte,. Het was een bidden in het verborgen, ofschoon het op een openbare plaats geschiedde, en niet zoals de Farizeën baden om van de mensen gezien te worden. Het is waar: het gebed is geen zaak, die wij ons behoeven te schamen, maar wij moeten alle schijn vermijden van praalvertoning. Laat ons wat er omgaat tussenGod en onze ziel voor onszelf houden.
2. De harde berisping, die zij er om ontving. Eli was nu hogepriester en richter in Israel, hij zat op een stoel in de tempel om het oog te hebben op hetgeen er geschiedde, 1 Samuel 1:9. De tabernakel wordt hier de tempel genoemd, omdat hij nu gevestigd was aan een vaste plaats, en aan alle doeleinden van een tempel beantwoordde. Daar zat Eli om verzoeken te ontvangen en orders of aanwijzingen te geven, en nu zag hij, ergens in een hoek waarschijnlijk, Hanna in haar gebed, en misleid door het ongewone van haar doen, dacht hij dat zij dronken was, en in dat denkbeeld sprak hij tot haar, 1 Samuel 1:14. Hoelang zult gij u dronken aanstellen ? dezelfde beschuldiging, die tegen Petrus en de andere apostelen gericht werd, toen de Heilige Geest hun gaf met vreemde talen te spreken,. Misschien was het in dien ontaarde tijd niets vreemds om een dronken vrouw aan de deur van de tabernakel te zien, want anders zou men denken dat de vuile lusten van Hofni en Pinehas daar niet zo gemakkelijk een prooi zouden gevonden hebben,. Eli hield Hanna voor een van dezen. Het is een der slechte gevolgen van het overvloedig worden der ongerechtigheid, het in zwang komen ervan, dat het dikwijls aanleiding geeft om de onschuldigen te verdenken. Als een krankheid epidemisch wordt, ligt iedereen onder de verdenking van erdoor besmet te zijn.
A. Dit nu was Eli's misslag-en het was een grote misslag-om zo streng een berisping te geven zonder nauwkeuriger waarneming of inlichtiing. Indien zijn eigen ogen reeds verdonkerd waren, dan zou hij iemand van de hem omringenden hebben moeten opdragen om inlichtingen in te winnen. Dronkaards zijn gewoonlijk luidruchtig en onstuimig, maar deze arme vrouw was stil en bedaard. Zijn fout was er te groter om dat hij een priester des Heeren was, die medelijden moest hebben met de onwetenden,. Weinig voegt het ons om haastig te zijn in ons berispen van anderen, en voortvarend te zijn in ons geloven dat mensen schuldig zijn aan slechtheid, terwijl het feit, waarop de bestraffing gegrond is, f twijfelachtig en onbewezen is, f voor een goede uitlegging vatbaar is. De liefde gebiedt ons het beste te hopen van allen, en verbiedt ons berispzuchtig te zijn. Paulus had zeer goede inlichtingen, toen hij toch nog maar ten dele geloofde, o, hopende dat het niet zo was. Inzonderheid moeten wij voorzichtig zijn in het beoordelen en bestraffen van het gebed van anderen, opdat wij niet datgene met de naam van geveinsdheid, dweperij of bijgelovigheid bestempelen, hetwelk in waarheid de vrucht is van oprechte ijver en welbehaaglijk is aan God.
B. Het was Hanna's beproeving, en het was een grote beproeving, die nog toegevoegd werd aan al het andere, edik in de wonden van haar ziel. Zij was door Elkana bestraft, omdat zij niet wilde eten en drinken, en nu door Eli gesmaad te worden, alsof zij te veel gegeten en gedronken had, was zeer hard. Het is niets nieuws, dat van hen die wl doen slecht gedacht wordt, en wij moeten het niet vreemd achten, indien het te eniger tijd ons lot wordt.
3. Hanna's nederige verdediging van zichzelf tegen deze beschuldiging. Zij heeft er zich bewonderenswaardig onder gedragen, zij heeft de beschuldiging niet teruggeworpen op hem, hem de losbandigheid zijner zonen niet verweten, hem niet gezegd de hand in eigen boezem te steken, hem niet gezegd hoe weinig het iemand in zijn plaats voegde om een arme bedroefde smekelinge voor de troon der genade aldus met woorden te mishandelen. Als wij te eniger tijd onrechtvaardig bestraft worden dan is het ons nodig om een dubbele wacht te zetten voor onze lippen, opdat wij niet met een wederbeschuldiging komen, en bestraffing met bestraffing vergelden. Hanna dacht dat het genoeg was zichzelf te rechtvaardigen, en dat moeten ook wij denken, 1 Samuel 1:15, 1 Samuel 1:16.
a. In gerechtigheid jegens zichzelf, ontkent zij uitdrukkelijk de beschuldiging, spreekt tot hem met alle mogelijke eerbied, noemt hem mijn heer, geeft te kennen hoe gaarne zij zou willen dat hij een goede mening van haar heeft, en hoe het haar smart onder zijn afkeuring te liggen. "Neen, mijn heer, het is niet zoals gij vermoedt, ik heb noch wijn noch sterke drank gedronken, (ofschoon het wel voegzaam zou zijn om wijn te geven aan een, die zo bitterlijk bedroefd van ziel is als zij was,) en nog veel minder heb ik te veel gedronken, en daarom: acht toch uwe dienstmaagd niet voor een dochter Belials." Dronkaards zijn kinderen Belials, inzonderheid vrouwen, die dronkaards zijn, kinderen van de boze, kinderen der ongehoorzaamheid, kinderen die het juk niet willen dragen, (want anders zouden zij niet dronken zijn), zij, die zichzelf niet kunnen besturen, kunnen het niet dragen dat een ander hen bestuurt. Hanna erkent dat de misdaad inderdaad zeer groot zou geweest zijn, indien zij er zich schuldig aan had gemaakt, en hij zou haar dan met recht uit de voorhoven Gods hebben kunnen bannen-, maar zelfs de manier waarop zij sprak ter verdediging, volstond om te tonen dat zij niet dronken was.
b. In gerechtigheid jegens hem geeft zij een verklaring van haar wijze van doen, die aanleiding had gegeven tot de verdenking. Ik ben een vrouw bezwaard van geest, ternedergeslagen, ontroerd, en dat is de reden, waarom ik er niet uitzie als andere mensen, mijn ogen zijn rood, niet van wijn maar van wenen. En nu heb ik niet tot mijzelf gesproken, zoals dronkaards en dwazen doen, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren, die de taal des harten hoort en verstaat, en dat wel uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet!' Zij was meer dan gewoon vurig geweest in haar gebed tot God, en dat, zegt zij hem, was de ware reden van de wanorde, waarin zij scheen te zijn. Als wij onrechtvaardiglijk berispt worden, moeten wij trachten niet slechts ons te zuiveren, maar ook onze broeders te overtuigen door hun een juiste verklaring te geven van hetgeen zij verkeerd hebben begrepen.
4. De vergoeding, die Eli deed voor zijn haastige, onvriendelijke berisping door haar vriendelijk en vaderlijk te zegenen, 1 Samuel 1:17. Hij heeft het niet als een belediging genomen (zoals velen maar al te licht doen) dat hem aangetoond werd dat hij zich vergist had, en er van overtuigd te worden, en hij geraakte er ook niet uit zijn humeur om, integendeel, nu moedigde hij Hanna aan in haar gebed, even sterk als hij er haar tevoren in had willen hinderen. En door deze woorden: Ga heen in vrede, heeft hij niet slechts te kennen gegeven, dat hij overtuigd was van haar onschuld, maar als gezaghebbende, daar hij hogepriester was, zegende bij haar in de naam des Heeren. En hoewel bij niet wist om welke bijzondere, zegen zij gebeden had, voegt hij er toch zijn Amen aan toe, zo goed een mening had hij nu opgevat van haar wijsheid en Godsvrucht. De God Israels zal uw bede waarin die dan ook bestaan moge-geven, die gij van Hem gebeden hebt. Door onze zachtmoedige en nederige houding tegenover hen, die ons gesmaad hebben, omdat zij ons niet kenden, kunnen wij hen misschien tot onze vrienden maken, en hun berispingen in gebeden voor ons verkeren.
5. De grote voldoening des harten waarin Hanna nu heenging, 1 Samuel 1:18. Zij verzocht om de voortduring van Eli's goede mening over haar, en toen ging zij haars weegs, en heeft gegeten van wat er over was van de dankoffers (waarvan niets tot aan de volgende morgen mocht overblijven) en haar aangezicht was haar zodanig niet meer, niet meer zoals het geweest is, tekenen gevende van innerlijke beroering, neen, zij zag er nu aangenaam en blijmoedig uit, en alles was wl. Vanwaar kwam zo plotseling die gelukkige verandering? In het gebed had zij haar zaak Gode bevolen, haar aan Hem overgegeven, en nu was zij niet meer in onrust en droefheid er over. Zij had voor zichzelf gebeden, en Eli had voor haar gebeden, en zij geloofde dat God haar f de zegen zou geven, waar zij om gebeden had, f haar het gemis, er van op een andere wijze zou vergoeden. Voor een Godvruchtige ziel is het gebed een verlichting des harten, het zaad Jakobs heeft dit dikwijls aldus bevonden, daar zij weten dat God nooit tot hen zeggen zal: Zoekt Mij tevergeefs. Zie. Het gebed zal het gelaat verhelderen en vervrolijken, het behoort dit te doen.
Verzen 9-18
1 Samuël 1:9-18Elkana had Hanna zwaar bestraft om haar overmatige droefheid, en hier zien wij de goede uitwerking dier bestraffing.
I. Het bracht haar tot haar spijze. Zij at en dronk, 1 Samuel 1:9. In haar droefheid heeft zij haar hart niet verhard, zij is ook niet weerstrevend geworden onder de bestraffing, maar toen zij bemerkte dat het haar echtgenoot verdriet deed, dat zij niet kwam om met hem te eten, heeft zij zo goed zij kon zichzelf opgewekt, en is aan tafel gekomen. Er behoort even grote zelfverloochening toe om onze hartstochten te bedwingen als om onze lusten in toom te houden.
II. Het bracht haar tot bidden. Het heeft haar doen nadenken. Doe ik wl met treurig te zijn, niet toornig te wezen? Zou het niet beter zijn om, in plaats van die last aldus op mijn schouders te binden, er mij van te ontlasten door hem op de Heere te werpen in het gebed?" Elkana had gezegd: Ben ik u niet beter dan tien zonen? Hetgeen haar wellicht bij haarzelf heeft doen denken: "Of hij dit nu al of niet is, God is het, en daarom zal ik mij tot Hem wenden, voor Hem mijn klacht uitstorten, en zien welke vertroosting en verlichting Hij mij zal schenken." Indien zij ooit een plechtiger en vuriger gebed dan gewoonlijk voor deze zaak tot de troon der genade zal opzenden, dan is het nu de tijd hiervoor. Zij zijn te Silo, aan de deur van de tabernakel, waar God beloofd had Zijn volk te zullen ontmoeten, en dat het huis des gebeds was. Zij hadden nu kortelings hun dankoffers geofferd, om de gunst van God te verkrijgen en alle goed, en ten teken van hun gemeenschap met Hem, en de troost voor zich aannemende van Hem hierin welbehaaglijk te zijn geweest, hadden zij het offermaal genuttigd, en nu was het voegzaam om haar gebed op te zenden krachtens dat offer, want de dankoffers stelden Christus' middelaarschap voor evengoed als de zondoffers, want hierdoor werd niet alleen verzoening gedaan voor de zonde, maar er werd ook de verhoring van ons gebed door verkregen en een antwoord des vredes er op, in al onze smekingen moeten wij op dat offer het oog gericht houden.
Betreffende Hanna's gebed kunnen wij opmerken:
1. De warme en levende Godsvrucht, die er in was, welke blijkt in verschillende opzichten ter onzer besturing bij het bidden.
A. Zij wendde de tegenwoordige droefheid van haar hart aan ter opwekking van haar Godvruchtige gedachten in het bidden. Bitter bedroefd zijnde van ziel, zo bad zij, 1 Samuel 1:10. Wij behoren dit goede gebruik te maken van onze beproevingen, dat zij ons opwekken in ons spreken tot God. Onze gezegende Heiland zelf, in zware strijd zijnde, bad Hij te ernstiger,.
B. Zij vermengde tranen met haar gebed. Het was geen droog bidden, zij weende zeer, als een ware Israelietische vrouw weende en smeekte zij, met het oog op de barmhartigheid van onze God, die de treurige en verslagen ziel kent, het gebed kwam uit haar hart, zoals de tranen uit haar ogen.
C. Zij was zeer nauwkeurig en toch ook zeer bescheiden in haar gebed. Zij bad om een kind, een mannelijk zaad, opdat het bevoegd zou zijn om in de tabernakel te dienen. God vergunt ons om in ons gebed niet slechts te vragen om het goede in het, algemeen, maar om in het bijzonder dat goede te vragen, wat wij het meest behoeven en begeren. Maar zij zegt niet, zoals Rachel: Geef mij kinderen!. Zij zal zeer dankbaar zijn voor n kind.
D. Zij deed een plechtige gelofte, of belofte, dat zij, zo God haar een zoon gaf, hem aan de Heere zal geven, 1 Samuel 1:11. Door zijn geboorte zal hij een Leviet zijn, en dus toegewijd aan de dienst van God, maar door haar gelofte zal hij een nazireër zijn, en tot zelfs zijn kindsheid zal Gode gewijd zijn. Waarschijnlijk heeft zij Elkana tevoren met haar voornemen bekend gemaakt, en had zij er zijn toestemming en goedkeuring voor. Ouders hebben het recht om hun kinderen aan God te wijden als levende offeranden en geestelijke priesters, en hiermee wordt hun de verplichting opgelegd om God getrouwelijk te dienen al de dagen van hun leven. Het is zeer voegzaam om, als wij enigerlei zegen begeren, onze ziel te verbinden om, als God ons het begeerde goed geeft, het te wijden aan Zijn eer en blijmoedig te gebruiken in Zijn dienst. Niet dat wij er hierdoor aanspraak op kunnen maken de gave te verdienen, maar aldus worden wij bekwaam gemaakt haar te ontvangen en er de lieflijkheid van te smaken. In de hoop op zegen moeten wij plichtsbetrachting beloven.
E. Dit alles sprak zij zachtjes, zodat niemand haar kon horen. Haar lippen bewogen zich, maar haar stem werd niet gehoord, 1 Samuel 1:13. Hiermee betuigde zij haar geloof in Gods kennis van het hart en zijn begeerten. Voor Hem zijn gedachten woorden. Hij is niet als de goden, tot welke men met luider stem moet roepen, . Het was ook een blijk van haar ootmoed en heilige beschaamdheid des aangezichts in haar naderen tot God, zij was niet een van degenen, die hun stem doen horen in de hoogte,. Het was een bidden in het verborgen, ofschoon het op een openbare plaats geschiedde, en niet zoals de Farizeën baden om van de mensen gezien te worden. Het is waar: het gebed is geen zaak, die wij ons behoeven te schamen, maar wij moeten alle schijn vermijden van praalvertoning. Laat ons wat er omgaat tussenGod en onze ziel voor onszelf houden.
2. De harde berisping, die zij er om ontving. Eli was nu hogepriester en richter in Israel, hij zat op een stoel in de tempel om het oog te hebben op hetgeen er geschiedde, 1 Samuel 1:9. De tabernakel wordt hier de tempel genoemd, omdat hij nu gevestigd was aan een vaste plaats, en aan alle doeleinden van een tempel beantwoordde. Daar zat Eli om verzoeken te ontvangen en orders of aanwijzingen te geven, en nu zag hij, ergens in een hoek waarschijnlijk, Hanna in haar gebed, en misleid door het ongewone van haar doen, dacht hij dat zij dronken was, en in dat denkbeeld sprak hij tot haar, 1 Samuel 1:14. Hoelang zult gij u dronken aanstellen ? dezelfde beschuldiging, die tegen Petrus en de andere apostelen gericht werd, toen de Heilige Geest hun gaf met vreemde talen te spreken,. Misschien was het in dien ontaarde tijd niets vreemds om een dronken vrouw aan de deur van de tabernakel te zien, want anders zou men denken dat de vuile lusten van Hofni en Pinehas daar niet zo gemakkelijk een prooi zouden gevonden hebben,. Eli hield Hanna voor een van dezen. Het is een der slechte gevolgen van het overvloedig worden der ongerechtigheid, het in zwang komen ervan, dat het dikwijls aanleiding geeft om de onschuldigen te verdenken. Als een krankheid epidemisch wordt, ligt iedereen onder de verdenking van erdoor besmet te zijn.
A. Dit nu was Eli's misslag-en het was een grote misslag-om zo streng een berisping te geven zonder nauwkeuriger waarneming of inlichtiing. Indien zijn eigen ogen reeds verdonkerd waren, dan zou hij iemand van de hem omringenden hebben moeten opdragen om inlichtingen in te winnen. Dronkaards zijn gewoonlijk luidruchtig en onstuimig, maar deze arme vrouw was stil en bedaard. Zijn fout was er te groter om dat hij een priester des Heeren was, die medelijden moest hebben met de onwetenden,. Weinig voegt het ons om haastig te zijn in ons berispen van anderen, en voortvarend te zijn in ons geloven dat mensen schuldig zijn aan slechtheid, terwijl het feit, waarop de bestraffing gegrond is, f twijfelachtig en onbewezen is, f voor een goede uitlegging vatbaar is. De liefde gebiedt ons het beste te hopen van allen, en verbiedt ons berispzuchtig te zijn. Paulus had zeer goede inlichtingen, toen hij toch nog maar ten dele geloofde, o, hopende dat het niet zo was. Inzonderheid moeten wij voorzichtig zijn in het beoordelen en bestraffen van het gebed van anderen, opdat wij niet datgene met de naam van geveinsdheid, dweperij of bijgelovigheid bestempelen, hetwelk in waarheid de vrucht is van oprechte ijver en welbehaaglijk is aan God.
B. Het was Hanna's beproeving, en het was een grote beproeving, die nog toegevoegd werd aan al het andere, edik in de wonden van haar ziel. Zij was door Elkana bestraft, omdat zij niet wilde eten en drinken, en nu door Eli gesmaad te worden, alsof zij te veel gegeten en gedronken had, was zeer hard. Het is niets nieuws, dat van hen die wl doen slecht gedacht wordt, en wij moeten het niet vreemd achten, indien het te eniger tijd ons lot wordt.
3. Hanna's nederige verdediging van zichzelf tegen deze beschuldiging. Zij heeft er zich bewonderenswaardig onder gedragen, zij heeft de beschuldiging niet teruggeworpen op hem, hem de losbandigheid zijner zonen niet verweten, hem niet gezegd de hand in eigen boezem te steken, hem niet gezegd hoe weinig het iemand in zijn plaats voegde om een arme bedroefde smekelinge voor de troon der genade aldus met woorden te mishandelen. Als wij te eniger tijd onrechtvaardig bestraft worden dan is het ons nodig om een dubbele wacht te zetten voor onze lippen, opdat wij niet met een wederbeschuldiging komen, en bestraffing met bestraffing vergelden. Hanna dacht dat het genoeg was zichzelf te rechtvaardigen, en dat moeten ook wij denken, 1 Samuel 1:15, 1 Samuel 1:16.
a. In gerechtigheid jegens zichzelf, ontkent zij uitdrukkelijk de beschuldiging, spreekt tot hem met alle mogelijke eerbied, noemt hem mijn heer, geeft te kennen hoe gaarne zij zou willen dat hij een goede mening van haar heeft, en hoe het haar smart onder zijn afkeuring te liggen. "Neen, mijn heer, het is niet zoals gij vermoedt, ik heb noch wijn noch sterke drank gedronken, (ofschoon het wel voegzaam zou zijn om wijn te geven aan een, die zo bitterlijk bedroefd van ziel is als zij was,) en nog veel minder heb ik te veel gedronken, en daarom: acht toch uwe dienstmaagd niet voor een dochter Belials." Dronkaards zijn kinderen Belials, inzonderheid vrouwen, die dronkaards zijn, kinderen van de boze, kinderen der ongehoorzaamheid, kinderen die het juk niet willen dragen, (want anders zouden zij niet dronken zijn), zij, die zichzelf niet kunnen besturen, kunnen het niet dragen dat een ander hen bestuurt. Hanna erkent dat de misdaad inderdaad zeer groot zou geweest zijn, indien zij er zich schuldig aan had gemaakt, en hij zou haar dan met recht uit de voorhoven Gods hebben kunnen bannen-, maar zelfs de manier waarop zij sprak ter verdediging, volstond om te tonen dat zij niet dronken was.
b. In gerechtigheid jegens hem geeft zij een verklaring van haar wijze van doen, die aanleiding had gegeven tot de verdenking. Ik ben een vrouw bezwaard van geest, ternedergeslagen, ontroerd, en dat is de reden, waarom ik er niet uitzie als andere mensen, mijn ogen zijn rood, niet van wijn maar van wenen. En nu heb ik niet tot mijzelf gesproken, zoals dronkaards en dwazen doen, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren, die de taal des harten hoort en verstaat, en dat wel uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet!' Zij was meer dan gewoon vurig geweest in haar gebed tot God, en dat, zegt zij hem, was de ware reden van de wanorde, waarin zij scheen te zijn. Als wij onrechtvaardiglijk berispt worden, moeten wij trachten niet slechts ons te zuiveren, maar ook onze broeders te overtuigen door hun een juiste verklaring te geven van hetgeen zij verkeerd hebben begrepen.
4. De vergoeding, die Eli deed voor zijn haastige, onvriendelijke berisping door haar vriendelijk en vaderlijk te zegenen, 1 Samuel 1:17. Hij heeft het niet als een belediging genomen (zoals velen maar al te licht doen) dat hem aangetoond werd dat hij zich vergist had, en er van overtuigd te worden, en hij geraakte er ook niet uit zijn humeur om, integendeel, nu moedigde hij Hanna aan in haar gebed, even sterk als hij er haar tevoren in had willen hinderen. En door deze woorden: Ga heen in vrede, heeft hij niet slechts te kennen gegeven, dat hij overtuigd was van haar onschuld, maar als gezaghebbende, daar hij hogepriester was, zegende bij haar in de naam des Heeren. En hoewel bij niet wist om welke bijzondere, zegen zij gebeden had, voegt hij er toch zijn Amen aan toe, zo goed een mening had hij nu opgevat van haar wijsheid en Godsvrucht. De God Israels zal uw bede waarin die dan ook bestaan moge-geven, die gij van Hem gebeden hebt. Door onze zachtmoedige en nederige houding tegenover hen, die ons gesmaad hebben, omdat zij ons niet kenden, kunnen wij hen misschien tot onze vrienden maken, en hun berispingen in gebeden voor ons verkeren.
5. De grote voldoening des harten waarin Hanna nu heenging, 1 Samuel 1:18. Zij verzocht om de voortduring van Eli's goede mening over haar, en toen ging zij haars weegs, en heeft gegeten van wat er over was van de dankoffers (waarvan niets tot aan de volgende morgen mocht overblijven) en haar aangezicht was haar zodanig niet meer, niet meer zoals het geweest is, tekenen gevende van innerlijke beroering, neen, zij zag er nu aangenaam en blijmoedig uit, en alles was wl. Vanwaar kwam zo plotseling die gelukkige verandering? In het gebed had zij haar zaak Gode bevolen, haar aan Hem overgegeven, en nu was zij niet meer in onrust en droefheid er over. Zij had voor zichzelf gebeden, en Eli had voor haar gebeden, en zij geloofde dat God haar f de zegen zou geven, waar zij om gebeden had, f haar het gemis, er van op een andere wijze zou vergoeden. Voor een Godvruchtige ziel is het gebed een verlichting des harten, het zaad Jakobs heeft dit dikwijls aldus bevonden, daar zij weten dat God nooit tot hen zeggen zal: Zoekt Mij tevergeefs. Zie. Het gebed zal het gelaat verhelderen en vervrolijken, het behoort dit te doen.
Verzen 19-28
1 Samuël 1:19-28I. Hier is de terugkeer van Elkana en zijn gezin naar hun eigen woning, toen de bepaalde dagen van het feest voorbij waren, 1 Samuel 1:19.
Merk op hoe zij van hun tijd gebruik maakten in de tabernakel. Iedere dag, die zij daar waren, zelfs de dag, die voor hun thuisreis bestemd was, aanbaden zij God, en zij stonden vroeg op om dit te doen. Het is goed om de dag met God te beginnen. Laat Hem, die de eerste is, het eerste hebben. Zij hadden een reis voor zich, en zij hadden kinderen bij zich, en toch wilden zij niet vertrekken voordat zij tezamen hadden aangebeden. Zij hadden nu verscheidene dagen met Godsdienstoefeningen doorgebracht, en toch woonden zij er nog een bij. Wij moeten niet vertragen In goeddoen.
II. De geboorte en de naam van die begeerden zoon. Eindelijk gedacht de Heere aan Hanna, dat was het wat zij had begeerd, 1 Samuel 1:11, en meer behoefde zij niet te begeren, dat was genoeg, want toen werd zij bevrucht en baarde een zoon. Of schoon God lang de lasten het verdriet, de zorgen en de gebeden Zijns volks schijnt te vergeten, zal Hij toch eindelijk doen blijken, dat zij niet uit Zijn gedachten waren. Dezen zoon noemde de moeder Samuël 1 Samuel 1:20. Sommigen achten dat de woordafleiding daarvan tamelijk gelijk is aan Ismael gehoord door God, omdat de gebeden van de moeder op merkwaardige wijze verhoord zijn, en hij de verhoring er van was. Om de reden, die zij opgeeft voor de naam, denken anderen dat de betekenis er van is: van God gevraagd, het komt tamelijk op hetzelfde neer. Zij bedoelde er mee de gedachtenis te bewaren van Gods gunst jegens haar in de verhoring van haar gebed.
Zij bedoelde om telkenmale als zijn naam genoemd werd er de vertroosting van te smaken, en Gode de eer te geven voor Zijn genade en goedheid. Zegeningen, verkregen op het gebed, moeten herdacht worden met bijzondere uitdrukkingen van dankbaarheid, zoals in Psalms 116:1, Psalms 116:2. Hoeveel tijdige uitreddingen en voorzieningen in nood en behoeften kunnen wij Samuël noemen, gevraagd van God en al wat aldus verkregen is, moeten wij zeer bijzonder Hem toewijden. Hanna bedoelde met deze naam haar zoon te herinneren aan de verplichtingen jegens God, die op hem rustten uit aanmerking dat hij van God gevraagd was en Hem terzelfder tijd was toegewijd. Een kind des gebeds is op zeer bijzondere wijze verplicht een goed kind te zijn. Lemuels moeder herinnert hem er aan, dat hij de zoon is "harer geloften", Proverbs 31:2.
III. Hanna's nauwgezetheid in haar zogen van hem, niet slechts omdat hij haar dierbaar was, maar omdat hij toegewijd was aan God en voor Hem voedde zij hem op. Daarom heeft zij hem ook zelf gezoogd en hem niet aan de borst van een andere vrouw gegeven. Wij behoren zorg te dragen voor onze kinderen, niet slechts met het oog op de wet de natuur als onze kinderen, maar met het oog op het verbond van de genade, als kinderen, die aan God zijn gegeven. Zie Ezechiël 16:20,21. Het heiligt het zogen van hen, als het voor de Heere geschiedt.
Elkana ging ieder jaar op om te aanbidden in de tabernakel, en nu inzonderheid om zijn gelofte te betalen, misschien had hij een gelofte gedaan, onderscheiden van die van Hanna, zo God hem een zoon uit haar zou geven, 1 Samuel 1:21. Maar hoewel Hanna een warme liefde had voor de voorhoven van Gods huis, vroeg zij haar man om verlof om tehuis te mogen blijven, want de vrouwen waren niet verplicht om voor de drie jaarlijkse feesten op te gaan, zoals de mannen dit waren. Hanna was wel gewoon op te gaan, maar nu wenste zij er zich van te verontschuldigen:
1. Omdat zij niet zolang van haar zoogkind afwezig kon zijn. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten? Wij kunnen onderstellen dat zij gestadig tehuis bleef, want als zij ergens heengegaan waren, het zou naar Silo geweest zijn. God wil barmhartigheid en geen offerande. Zij, die door het zogen en verzorgen van kleine kinderen van de openbare Godsdienstoefeningen teruggehouden worden, kunnen uit dit voorbeeld troost erlangen en geloven dat, zo zij dit doen met het oog op God, zij er Hem welbehagelijk in zijn zullen, en dat zij, hoewel zij tehuis blijven, toch de roof zullen delen.
2. Omdat zij niet naar Silo wilde opgaan, voordat haar zoon groot genoeg was, niet alleen om derwaarts medegenomen te worden, maar om hem er te laten, want, als zij hem daar eens had medegenomen, dan zou zij het niet van zich kunnen verkrijgen, dacht zij, om hem weer terug te brengen. Zij, die vastelijk besloten zijn hun geloften te betalen, kunnen toch goede redenen hebben om de betaling er van uit te stellen. Alles is schoon op zijn tijd. Geen dier werd als offerande aangenomen, voor het enigen tijd onder zijn moeder geweest is, Leviticus 22:27. Vruchten zijn het best als zij rijp zijn. Elkana stemt in met haar voorstel, 1 Samuel 1:23.
Doe wat goed is in uw ogen. Zover was het van hem om er behagen in te scheppen haar tegen te staan, dat hij de zaak geheel en al aan haar overliet. Zie, hoe goed en lieflijk het is als echtgenoten eensgezind zijn, zich schikken naar elkaar, ieder denkende dat wat de andere doet, goed is, inzonderheid in werken van Godsvrucht en liefdadigheid. Hij voegt er een gebed bij: De Heere bevestige maar Zijn woord, dat is: "God behoede het kind in de gevaren van zijn kindsheid, opdat de plechtige gelofte, waarvan God Zijn aanneming heeft doen blijken door ons het kind te geven, ter bestemder tijd vervuld zal kunnen worden, en dus ook de gehele zaak vervuld zal worden." Zij, die in oprechtheid hun kinderen aan God gewijd hebben, kunnen goedsmoeds en getroost voor hen bidden, dat God het aan hen verzegelde woord zal bevestigen, dat bij hun opdracht aan Hem gesproken werd.
IV. De plechtige intrede van dit kind in de dienst van het heiligdom. Wij kunnen aannemen, als iets dat vanzelf sprak, dat hij, toen hij veertig dagen oud was, de Heere werd voorgesteld, zoals dit met alle eerstgeborenen geschiedde, Luke 2:22, Luke 2:23, maar dit wordt niet vermeld, omdat daar niets bijzonders in was, doch nu hij gespeend was, werd hij niet om gelost te worden voorgesteld.
Sommigen denken dat het geschiedde terstond nadat hij van de borst gespeend was, hetgeen, zeggen de Joden, niet gebeurde v r hij drie jaar oud was. Er is gezegd: de vrouw zoogde hem totdat zij hem speende, 1 Samuel 1:23.
Anderen denken dat het niet was voordat hij van kinderachtigheid gespeend was, toen hij acht of tien jaar oud was. Maar ik zie er geen bezwaar in te geloven, dat zo buitengewoon een kind reeds op driejarigen leeftijd in de tabernakel werd toegelaten, om onder de kinderen van de priesters te worden opgevoed. In 1 Samuel 1:24 wordt gezegd: het jongsken was zeer jong, maar verstandig zijnde boven zijn jaren, was hij niet tot last. Niemand kan te vroeg beginnen Godsdienstig te zijn. Het kind was een kind, luidt de uitdrukking in het Hebreeuws, in zijn leerjaren. Want wie zou Hij dan de kennis leren, en wie zou Hij het gehoorde te verstaan geven? De gespeenden van de melk, de afgetrokkenen van de borsten, Isaiah 28:9.
Merk op hoe zij haar kind voorstelde.
1. Met offerande, niet minder dan drie varren, en bij ieder een spijsoffer, 1 Samuel 1:24, een var misschien voor elk jaar van het leven des kinds, of een ten brandoffer, een ten zondoffer, en de derde ten dankoffer. Zover was het van haar te denken dat zij door haar zoon aan God te wijden, God tot haar schuldenaar had gemaakt, dat zij het nodig vond om door deze geslachte offers Gods aanneming te verkrijgen van haar levende offerande. Al onze verbonden met God voor onszelf en voor de onze moeten gemaakt worden door offerande, het grote offer.
2. Met een dankerkentenis van Gods goedheid in de verhoring van haar gebed. Die dankerkentenis spreekt zij uit voor Eli, omdat hij haar aangemoedigd had te hopen op een antwoord des vredes, 1 Samuel 1:26, 1 Samuel 1:27. Ik bad om dit kind. (Hier is het verkregen op het gebed en hier wordt het afgestaan aan God, die het gebed verhoort.) "Gij hebt mij vergeten, mijn heer, maar ik, die nu zo goedsmoeds ben, ik ben dezelfde vrouw, die drie jaren geleden hier bij u stond, wenende en biddende, en dit is het kind om hetwelk ik gebeden heb." Aldus mag ter ere Gods ootmoedig gejuicht en geroemd worden in gebedsverhoring. Hier is een levend getuigenis voor God: "Ik ben Zijn getuige dat Hij genadig en goedertieren is". Zie Psalms 66:16 Psalms 66:19. "Om deze zegen, die vertroosting, heb ik gebeden, en Hij heeft mij geantwoord". Zie Psalms 34:1 3, 5, 7. Hanna herinnert Eli er niet aan door te doelen op de verdenking, die hij van haar gehad heeft en haar te kennen heeft gegeven, zij zegt niet: Ik ben de vrouw, aan wie gij deze strenge bestraffing hebt toegediend, wat is nu uw mening van mij? Godvruchtige mensen behoort men hun zwakheden en vergissingen niet te verwijten, niet telkens voor de voeten te werpen, zij hebben er berouw van gehad, en nu moeten zij er niet meer van horen.
3. Met een volkomen overgave van haar deel in dit kind aan de Heere, 1 Samuel 1:28. Ik heb hem de Heere geleend al de dagen, die hij wezen zal, en zij herhaalt het, omdat zij het nooit zal herroepen, hij zal een "deodand" wezen geleend of gegeven aan de Heere. Niet dat zij voornemens was hem terug te roepen, zoals wij doen met wat wij geleend hebben, maar zij gebruikt dit woord: shaol, hij leende, omdat het hetzelfde woord is dat zij tevoren gebruikt heeft (in 1 Samuel 1:20, ik vroeg hem van de Heere), maar in een andere vervoeging. En in 1 Samuel 1:27, de Heere heeft mij mijn bede gegeven die ik van Hem gebeden heb (shaalti in kal), daarom heb ik hem geleend, (hishilti, hetzelfde woord in hiphil) en zo geeft het een andere woordafleiding aan zijn naam, Samuël, niet alleen van God gevraagd, maar aan God geleend. En merk op:
a. Alles wat wij aan God geven is wat wij eerst van Hem gevraagd en ontvangen hebben. Al onze gaven aan Hem waren eerst Zijn gaven aan ons. Het is alles van U en wij geven het U uit Uwe hand, 1 Chronicles 29:14, 1 Chronicles 29:16.
b. Al wat wij aan God geven, kan dieswege gezegd worden Hem geleend te zijn, dat hoewel wij het niet mogen terug vragen als iets dat geleend is, Hij toch met interest terug zal geven tot ons onuitsprekelijk voordeel, inzonderheid wat gegeven is aan zijn armen, Proverbs 19:17. Als wij onze kinderen in de doop toewijden aan God, zo laat ons gedenken dat zij door een souverein recht tevoren reeds de Zijnen waren, en dat zij tot onze meerdere vertroosting nog de onze zijn. Hanna staat hem af aan de Heere niet voor een zeker aantal jaren, zoals kinderen, die ergens in de leer gedaan worden maar "durante vita -zolang als hij leeft zal hij de Heere geleend zijn, een levenslange nazireër. Zo moet ons verbond zijn met God, een huwelijksverbond, zolang als wij leven moeten wij de Zijnen wezen, moeten wij Hem nooit verlaten.
Eindelijk. Het kind Samuël gedroeg zich van zijn kant boven hetgeen van iemand van zijn jaren verwacht kon worden, want het schijnt van hem gezegd: Hij bad aldaar de Heere aan, dat is: hij deed zijn gebeden. Hij was ongetwijfeld vroeg gevorderd in Godsvrucht, (wij hebben kinderen gekend, die reeds zeer jong een besef van Godsdienst hebben aan de dag gelegd) en daar zijn moeder hem bestemd had voor het heiligdom, heeft zij bijzonder zorggedragen om hem op te voeden voor hetgeen in het heiligdom zijn werk zal wezen. Kleine kinderen moeten reeds vroeg leren God te aanbidden. Hun ouders moeten hen daarin onderwijzen en er hen toe brengen, en hen aansporen om het zo goed te doen als zij kunnen, en God zal hen genadiglijk aannemen, en leren om het al beter en beter te doen.
Verzen 19-28
1 Samuël 1:19-28I. Hier is de terugkeer van Elkana en zijn gezin naar hun eigen woning, toen de bepaalde dagen van het feest voorbij waren, 1 Samuel 1:19.
Merk op hoe zij van hun tijd gebruik maakten in de tabernakel. Iedere dag, die zij daar waren, zelfs de dag, die voor hun thuisreis bestemd was, aanbaden zij God, en zij stonden vroeg op om dit te doen. Het is goed om de dag met God te beginnen. Laat Hem, die de eerste is, het eerste hebben. Zij hadden een reis voor zich, en zij hadden kinderen bij zich, en toch wilden zij niet vertrekken voordat zij tezamen hadden aangebeden. Zij hadden nu verscheidene dagen met Godsdienstoefeningen doorgebracht, en toch woonden zij er nog een bij. Wij moeten niet vertragen In goeddoen.
II. De geboorte en de naam van die begeerden zoon. Eindelijk gedacht de Heere aan Hanna, dat was het wat zij had begeerd, 1 Samuel 1:11, en meer behoefde zij niet te begeren, dat was genoeg, want toen werd zij bevrucht en baarde een zoon. Of schoon God lang de lasten het verdriet, de zorgen en de gebeden Zijns volks schijnt te vergeten, zal Hij toch eindelijk doen blijken, dat zij niet uit Zijn gedachten waren. Dezen zoon noemde de moeder Samuël 1 Samuel 1:20. Sommigen achten dat de woordafleiding daarvan tamelijk gelijk is aan Ismael gehoord door God, omdat de gebeden van de moeder op merkwaardige wijze verhoord zijn, en hij de verhoring er van was. Om de reden, die zij opgeeft voor de naam, denken anderen dat de betekenis er van is: van God gevraagd, het komt tamelijk op hetzelfde neer. Zij bedoelde er mee de gedachtenis te bewaren van Gods gunst jegens haar in de verhoring van haar gebed.
Zij bedoelde om telkenmale als zijn naam genoemd werd er de vertroosting van te smaken, en Gode de eer te geven voor Zijn genade en goedheid. Zegeningen, verkregen op het gebed, moeten herdacht worden met bijzondere uitdrukkingen van dankbaarheid, zoals in Psalms 116:1, Psalms 116:2. Hoeveel tijdige uitreddingen en voorzieningen in nood en behoeften kunnen wij Samuël noemen, gevraagd van God en al wat aldus verkregen is, moeten wij zeer bijzonder Hem toewijden. Hanna bedoelde met deze naam haar zoon te herinneren aan de verplichtingen jegens God, die op hem rustten uit aanmerking dat hij van God gevraagd was en Hem terzelfder tijd was toegewijd. Een kind des gebeds is op zeer bijzondere wijze verplicht een goed kind te zijn. Lemuels moeder herinnert hem er aan, dat hij de zoon is "harer geloften", Proverbs 31:2.
III. Hanna's nauwgezetheid in haar zogen van hem, niet slechts omdat hij haar dierbaar was, maar omdat hij toegewijd was aan God en voor Hem voedde zij hem op. Daarom heeft zij hem ook zelf gezoogd en hem niet aan de borst van een andere vrouw gegeven. Wij behoren zorg te dragen voor onze kinderen, niet slechts met het oog op de wet de natuur als onze kinderen, maar met het oog op het verbond van de genade, als kinderen, die aan God zijn gegeven. Zie Ezechiël 16:20,21. Het heiligt het zogen van hen, als het voor de Heere geschiedt.
Elkana ging ieder jaar op om te aanbidden in de tabernakel, en nu inzonderheid om zijn gelofte te betalen, misschien had hij een gelofte gedaan, onderscheiden van die van Hanna, zo God hem een zoon uit haar zou geven, 1 Samuel 1:21. Maar hoewel Hanna een warme liefde had voor de voorhoven van Gods huis, vroeg zij haar man om verlof om tehuis te mogen blijven, want de vrouwen waren niet verplicht om voor de drie jaarlijkse feesten op te gaan, zoals de mannen dit waren. Hanna was wel gewoon op te gaan, maar nu wenste zij er zich van te verontschuldigen:
1. Omdat zij niet zolang van haar zoogkind afwezig kon zijn. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten? Wij kunnen onderstellen dat zij gestadig tehuis bleef, want als zij ergens heengegaan waren, het zou naar Silo geweest zijn. God wil barmhartigheid en geen offerande. Zij, die door het zogen en verzorgen van kleine kinderen van de openbare Godsdienstoefeningen teruggehouden worden, kunnen uit dit voorbeeld troost erlangen en geloven dat, zo zij dit doen met het oog op God, zij er Hem welbehagelijk in zijn zullen, en dat zij, hoewel zij tehuis blijven, toch de roof zullen delen.
2. Omdat zij niet naar Silo wilde opgaan, voordat haar zoon groot genoeg was, niet alleen om derwaarts medegenomen te worden, maar om hem er te laten, want, als zij hem daar eens had medegenomen, dan zou zij het niet van zich kunnen verkrijgen, dacht zij, om hem weer terug te brengen. Zij, die vastelijk besloten zijn hun geloften te betalen, kunnen toch goede redenen hebben om de betaling er van uit te stellen. Alles is schoon op zijn tijd. Geen dier werd als offerande aangenomen, voor het enigen tijd onder zijn moeder geweest is, Leviticus 22:27. Vruchten zijn het best als zij rijp zijn. Elkana stemt in met haar voorstel, 1 Samuel 1:23.
Doe wat goed is in uw ogen. Zover was het van hem om er behagen in te scheppen haar tegen te staan, dat hij de zaak geheel en al aan haar overliet. Zie, hoe goed en lieflijk het is als echtgenoten eensgezind zijn, zich schikken naar elkaar, ieder denkende dat wat de andere doet, goed is, inzonderheid in werken van Godsvrucht en liefdadigheid. Hij voegt er een gebed bij: De Heere bevestige maar Zijn woord, dat is: "God behoede het kind in de gevaren van zijn kindsheid, opdat de plechtige gelofte, waarvan God Zijn aanneming heeft doen blijken door ons het kind te geven, ter bestemder tijd vervuld zal kunnen worden, en dus ook de gehele zaak vervuld zal worden." Zij, die in oprechtheid hun kinderen aan God gewijd hebben, kunnen goedsmoeds en getroost voor hen bidden, dat God het aan hen verzegelde woord zal bevestigen, dat bij hun opdracht aan Hem gesproken werd.
IV. De plechtige intrede van dit kind in de dienst van het heiligdom. Wij kunnen aannemen, als iets dat vanzelf sprak, dat hij, toen hij veertig dagen oud was, de Heere werd voorgesteld, zoals dit met alle eerstgeborenen geschiedde, Luke 2:22, Luke 2:23, maar dit wordt niet vermeld, omdat daar niets bijzonders in was, doch nu hij gespeend was, werd hij niet om gelost te worden voorgesteld.
Sommigen denken dat het geschiedde terstond nadat hij van de borst gespeend was, hetgeen, zeggen de Joden, niet gebeurde v r hij drie jaar oud was. Er is gezegd: de vrouw zoogde hem totdat zij hem speende, 1 Samuel 1:23.
Anderen denken dat het niet was voordat hij van kinderachtigheid gespeend was, toen hij acht of tien jaar oud was. Maar ik zie er geen bezwaar in te geloven, dat zo buitengewoon een kind reeds op driejarigen leeftijd in de tabernakel werd toegelaten, om onder de kinderen van de priesters te worden opgevoed. In 1 Samuel 1:24 wordt gezegd: het jongsken was zeer jong, maar verstandig zijnde boven zijn jaren, was hij niet tot last. Niemand kan te vroeg beginnen Godsdienstig te zijn. Het kind was een kind, luidt de uitdrukking in het Hebreeuws, in zijn leerjaren. Want wie zou Hij dan de kennis leren, en wie zou Hij het gehoorde te verstaan geven? De gespeenden van de melk, de afgetrokkenen van de borsten, Isaiah 28:9.
Merk op hoe zij haar kind voorstelde.
1. Met offerande, niet minder dan drie varren, en bij ieder een spijsoffer, 1 Samuel 1:24, een var misschien voor elk jaar van het leven des kinds, of een ten brandoffer, een ten zondoffer, en de derde ten dankoffer. Zover was het van haar te denken dat zij door haar zoon aan God te wijden, God tot haar schuldenaar had gemaakt, dat zij het nodig vond om door deze geslachte offers Gods aanneming te verkrijgen van haar levende offerande. Al onze verbonden met God voor onszelf en voor de onze moeten gemaakt worden door offerande, het grote offer.
2. Met een dankerkentenis van Gods goedheid in de verhoring van haar gebed. Die dankerkentenis spreekt zij uit voor Eli, omdat hij haar aangemoedigd had te hopen op een antwoord des vredes, 1 Samuel 1:26, 1 Samuel 1:27. Ik bad om dit kind. (Hier is het verkregen op het gebed en hier wordt het afgestaan aan God, die het gebed verhoort.) "Gij hebt mij vergeten, mijn heer, maar ik, die nu zo goedsmoeds ben, ik ben dezelfde vrouw, die drie jaren geleden hier bij u stond, wenende en biddende, en dit is het kind om hetwelk ik gebeden heb." Aldus mag ter ere Gods ootmoedig gejuicht en geroemd worden in gebedsverhoring. Hier is een levend getuigenis voor God: "Ik ben Zijn getuige dat Hij genadig en goedertieren is". Zie Psalms 66:16 Psalms 66:19. "Om deze zegen, die vertroosting, heb ik gebeden, en Hij heeft mij geantwoord". Zie Psalms 34:1 3, 5, 7. Hanna herinnert Eli er niet aan door te doelen op de verdenking, die hij van haar gehad heeft en haar te kennen heeft gegeven, zij zegt niet: Ik ben de vrouw, aan wie gij deze strenge bestraffing hebt toegediend, wat is nu uw mening van mij? Godvruchtige mensen behoort men hun zwakheden en vergissingen niet te verwijten, niet telkens voor de voeten te werpen, zij hebben er berouw van gehad, en nu moeten zij er niet meer van horen.
3. Met een volkomen overgave van haar deel in dit kind aan de Heere, 1 Samuel 1:28. Ik heb hem de Heere geleend al de dagen, die hij wezen zal, en zij herhaalt het, omdat zij het nooit zal herroepen, hij zal een "deodand" wezen geleend of gegeven aan de Heere. Niet dat zij voornemens was hem terug te roepen, zoals wij doen met wat wij geleend hebben, maar zij gebruikt dit woord: shaol, hij leende, omdat het hetzelfde woord is dat zij tevoren gebruikt heeft (in 1 Samuel 1:20, ik vroeg hem van de Heere), maar in een andere vervoeging. En in 1 Samuel 1:27, de Heere heeft mij mijn bede gegeven die ik van Hem gebeden heb (shaalti in kal), daarom heb ik hem geleend, (hishilti, hetzelfde woord in hiphil) en zo geeft het een andere woordafleiding aan zijn naam, Samuël, niet alleen van God gevraagd, maar aan God geleend. En merk op:
a. Alles wat wij aan God geven is wat wij eerst van Hem gevraagd en ontvangen hebben. Al onze gaven aan Hem waren eerst Zijn gaven aan ons. Het is alles van U en wij geven het U uit Uwe hand, 1 Chronicles 29:14, 1 Chronicles 29:16.
b. Al wat wij aan God geven, kan dieswege gezegd worden Hem geleend te zijn, dat hoewel wij het niet mogen terug vragen als iets dat geleend is, Hij toch met interest terug zal geven tot ons onuitsprekelijk voordeel, inzonderheid wat gegeven is aan zijn armen, Proverbs 19:17. Als wij onze kinderen in de doop toewijden aan God, zo laat ons gedenken dat zij door een souverein recht tevoren reeds de Zijnen waren, en dat zij tot onze meerdere vertroosting nog de onze zijn. Hanna staat hem af aan de Heere niet voor een zeker aantal jaren, zoals kinderen, die ergens in de leer gedaan worden maar "durante vita -zolang als hij leeft zal hij de Heere geleend zijn, een levenslange nazireër. Zo moet ons verbond zijn met God, een huwelijksverbond, zolang als wij leven moeten wij de Zijnen wezen, moeten wij Hem nooit verlaten.
Eindelijk. Het kind Samuël gedroeg zich van zijn kant boven hetgeen van iemand van zijn jaren verwacht kon worden, want het schijnt van hem gezegd: Hij bad aldaar de Heere aan, dat is: hij deed zijn gebeden. Hij was ongetwijfeld vroeg gevorderd in Godsvrucht, (wij hebben kinderen gekend, die reeds zeer jong een besef van Godsdienst hebben aan de dag gelegd) en daar zijn moeder hem bestemd had voor het heiligdom, heeft zij bijzonder zorggedragen om hem op te voeden voor hetgeen in het heiligdom zijn werk zal wezen. Kleine kinderen moeten reeds vroeg leren God te aanbidden. Hun ouders moeten hen daarin onderwijzen en er hen toe brengen, en hen aansporen om het zo goed te doen als zij kunnen, en God zal hen genadiglijk aannemen, en leren om het al beter en beter te doen.