Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 12

1 Samuel 12:1.

SAMUEL GEEFT OP PLECHTIGE WIJZE ZIJN RECHTERLIJK AMBT OVER.

I. 1 Samuel 12:1-1 Samuel 12:25. Nadat de vernieuwing van het koninkrijk heeft plaatsgehad en de harten van het volk bij het offermaal zich met het hart van de koning verenigd hebben, besluit Samuël dit samenzijn met een uitvoerige rede. Hij laat alle aanwezigen getuigen, dat hij rechtvaardig en getrouw zijn ambt als richter heeft waargenomen. Wanneer dan hierin geen rechtmatige aanleiding was om een koning te eisen, toch voorzeker ook niet in de wijze, waarop de Heere zijn volk sinds de dagen van Egypte tot hiertoe geleid heeft. Israël heeft dus met die eis zeer kwalijk gehandeld. Samuël laat daarvan de Heere door donder en regen van de hemel getuigenis geven; zoals hij daarom bidt, juist nu in de oogsttijd dit iets ongehoords is. Daarover verschrikt het volk zeer, en vraagt Samuël om zijn voorbede, dat de Heere hen in Zijn toorn niet vernielt. Hij spreekt nu de verschrikten, bij wie hij bereikt heeft, wat hij wenste, namelijk de belijdenis van zonden, vriendelijk toe, vermaant hen tot grotere trouw aan hun Verbondsgod en belooft hen hun welzijn verder als profeet op het hart te zullen dragen, hoewel hij nu voor altijd van zijn rechterlijk ambt afstand doet.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 12

1 Samuel 12:1.

SAMUEL GEEFT OP PLECHTIGE WIJZE ZIJN RECHTERLIJK AMBT OVER.

I. 1 Samuel 12:1-1 Samuel 12:25. Nadat de vernieuwing van het koninkrijk heeft plaatsgehad en de harten van het volk bij het offermaal zich met het hart van de koning verenigd hebben, besluit Samuël dit samenzijn met een uitvoerige rede. Hij laat alle aanwezigen getuigen, dat hij rechtvaardig en getrouw zijn ambt als richter heeft waargenomen. Wanneer dan hierin geen rechtmatige aanleiding was om een koning te eisen, toch voorzeker ook niet in de wijze, waarop de Heere zijn volk sinds de dagen van Egypte tot hiertoe geleid heeft. Israël heeft dus met die eis zeer kwalijk gehandeld. Samuël laat daarvan de Heere door donder en regen van de hemel getuigenis geven; zoals hij daarom bidt, juist nu in de oogsttijd dit iets ongehoords is. Daarover verschrikt het volk zeer, en vraagt Samuël om zijn voorbede, dat de Heere hen in Zijn toorn niet vernielt. Hij spreekt nu de verschrikten, bij wie hij bereikt heeft, wat hij wenste, namelijk de belijdenis van zonden, vriendelijk toe, vermaant hen tot grotere trouw aan hun Verbondsgod en belooft hen hun welzijn verder als profeet op het hart te zullen dragen, hoewel hij nu voor altijd van zijn rechterlijk ambt afstand doet.

Vers 1

1. Toen de offermaaltijd geëindigd was en het volk nog te Gilgal aanwezig was, zei Samuël tot geheel Israël: Ziet, ik heb, volgens de aanwijzing van de Heere (8:7,22) naar uw stem gehoord in alles, wat gij mij gezegd hebt, toen gij tot mij te Rama bent gekomen (8:4vv.), en ik heb een koning over u gesteld.

Vers 1

1. Toen de offermaaltijd geëindigd was en het volk nog te Gilgal aanwezig was, zei Samuël tot geheel Israël: Ziet, ik heb, volgens de aanwijzing van de Heere (8:7,22) naar uw stem gehoord in alles, wat gij mij gezegd hebt, toen gij tot mij te Rama bent gekomen (8:4vv.), en ik heb een koning over u gesteld.

Vers 3

3. Ziet, hier ben ik, gereed om rekenschap te geven, betuigt tegen mij, als gij enige beschuldiging hebt, voor de HEERE 1) en voor Zijn gezalfde, voor de koning, in wiens hand het rechterambt is overgegaan, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wie ik verongelijkt heb, wie ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem, van zijn kwaad, zou verborgen hebben, dat ik daarom een schuldige vrijgesproken of een onschuldige veroordeeld zou hebben, ik zal het u teruggeven, en alles doen om het oprecht weer goed te maken.

1) Voor de Heere, d.i. in aanwezigheid van Hem, de Alwetende en de Rechtvaardige. Samuël doet hier een beroep op het volk om voor het aangezicht van God en de koning getuigenis af te leggen omtrent zijn handel en wandel als rechter over hen. Zo vast is hij ervan overtuigd, dat hij altijd recht en gerechtigheid heeft voorgestaan, dat hij niet schroomt het gehele volk op te roepen om indien zij iets tegen hem weten, het voor te brengen..

Vers 3

3. Ziet, hier ben ik, gereed om rekenschap te geven, betuigt tegen mij, als gij enige beschuldiging hebt, voor de HEERE 1) en voor Zijn gezalfde, voor de koning, in wiens hand het rechterambt is overgegaan, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wie ik verongelijkt heb, wie ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem, van zijn kwaad, zou verborgen hebben, dat ik daarom een schuldige vrijgesproken of een onschuldige veroordeeld zou hebben, ik zal het u teruggeven, en alles doen om het oprecht weer goed te maken.

1) Voor de Heere, d.i. in aanwezigheid van Hem, de Alwetende en de Rechtvaardige. Samuël doet hier een beroep op het volk om voor het aangezicht van God en de koning getuigenis af te leggen omtrent zijn handel en wandel als rechter over hen. Zo vast is hij ervan overtuigd, dat hij altijd recht en gerechtigheid heeft voorgestaan, dat hij niet schroomt het gehele volk op te roepen om indien zij iets tegen hem weten, het voor te brengen..

Vers 7

7. En nu, stelt u hier, dat ik met u recht, voor het aangezicht van de HEERE, over al de gerechtigheden 1) van de HEERE, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft; ik zal u voorhouden, hoe ondankbaar gij jegens mij geweest zijt.

1) In het Hebreeuws Kol-tsidkoth Jahweh). D.i. al de weldaden, waardoor Hij getoond heeft, dat Hij de getrouwe Vervuller van Zijn beloften is, dat Hij volbracht heeft de eed aan Abraham en Izaak en Jakob gezworen. Nu gaat Samuël die weldaden Israël voor ogen houden, opdat het te weten komt, hoe ondankbaar het zich tegen de Heere, zijn Verbondsgod, heeft gehouden..

Vers 7

7. En nu, stelt u hier, dat ik met u recht, voor het aangezicht van de HEERE, over al de gerechtigheden 1) van de HEERE, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft; ik zal u voorhouden, hoe ondankbaar gij jegens mij geweest zijt.

1) In het Hebreeuws Kol-tsidkoth Jahweh). D.i. al de weldaden, waardoor Hij getoond heeft, dat Hij de getrouwe Vervuller van Zijn beloften is, dat Hij volbracht heeft de eed aan Abraham en Izaak en Jakob gezworen. Nu gaat Samuël die weldaden Israël voor ogen houden, opdat het te weten komt, hoe ondankbaar het zich tegen de Heere, zijn Verbondsgod, heeft gehouden..

Vers 11

11. En de HEERE zond onder anderen Jerubbal of Gideon (Judges 6:11vv.), en Bedan, dat is Barak 1) (Judges 4:6vv.), en Jeftha (Judges 11:1), en Samuël 2) (1 Samuel 7:1), en Hij rukte u uit de hand van uw vijanden rondom, zodat gij, na verdrijving van de onderdrukkers, steeds weer opnieuw veilig woonde.

1) Anderen denken aan Simson (Ndb = Nd-Nb, de Daniet), of volgens 1 Chronicles 8:17 aan Jaïr (Judges 10:13); of aan Abdon (Judges 12:13)..

Het waarschijnlijkste is echter, dat Ndb een oude schrijffout is (Bedan voor Barak).

2)Opmerkelijk is het dat Samuël over zichzelf in de derde persoon spreekt, zich bij name noemt, in plaats van eenvoudig te zeggen: "mij"; daarom hebben de Syrische en Arabische vertaling daarvoor "Simson" gezet. Intussen wil de spreker zich plaatsen bij de overige door God gezonden richters om het volk duidelijk te laten voelen, dat het geen reden had bij de inval van de Ammonieten een koning te eisen (1 Samuel 12:12 het had toch een richter, door wie de Heere reeds vroeger geholpen had (7), en door wie Hij ook verder geholpen zou hebben..

Samuël maakt ook eindelijk melding van zichzelf en noemt tenslotte zichzelf ook onder de bevrijders. Waardoor de Israëlieten op het meest van gebrek aan godsvrucht worden beschuldigd en dat zij als het ware hun goddeloosheid op de spits hebben gedreven. God toch had hen door Zijn hand uit de hand van de vijanden tot vrijheid gebracht, niet anders dan door Jeftha, Gideon en anderen, wier daden God had willen gebruiken om hen te bevrijden en die Samuël op zijn tijd had opgevolgd. Wij hebben eerder gezien, hoe God zijn bestuur met gelukkige uitkomsten had begunstigd, hoe hij vrede en rust aan het volk had bezorgd, terwijl de vijanden zich niet tegen het volk durfden keren, of in iets bemoeilijken, op welke gunst het volk wel niet had gelet, maar waarom Samuël expliciet van zichzelf melding maakt..

Vers 11

11. En de HEERE zond onder anderen Jerubbal of Gideon (Judges 6:11vv.), en Bedan, dat is Barak 1) (Judges 4:6vv.), en Jeftha (Judges 11:1), en Samuël 2) (1 Samuel 7:1), en Hij rukte u uit de hand van uw vijanden rondom, zodat gij, na verdrijving van de onderdrukkers, steeds weer opnieuw veilig woonde.

1) Anderen denken aan Simson (Ndb = Nd-Nb, de Daniet), of volgens 1 Chronicles 8:17 aan Jaïr (Judges 10:13); of aan Abdon (Judges 12:13)..

Het waarschijnlijkste is echter, dat Ndb een oude schrijffout is (Bedan voor Barak).

2)Opmerkelijk is het dat Samuël over zichzelf in de derde persoon spreekt, zich bij name noemt, in plaats van eenvoudig te zeggen: "mij"; daarom hebben de Syrische en Arabische vertaling daarvoor "Simson" gezet. Intussen wil de spreker zich plaatsen bij de overige door God gezonden richters om het volk duidelijk te laten voelen, dat het geen reden had bij de inval van de Ammonieten een koning te eisen (1 Samuel 12:12 het had toch een richter, door wie de Heere reeds vroeger geholpen had (7), en door wie Hij ook verder geholpen zou hebben..

Samuël maakt ook eindelijk melding van zichzelf en noemt tenslotte zichzelf ook onder de bevrijders. Waardoor de Israëlieten op het meest van gebrek aan godsvrucht worden beschuldigd en dat zij als het ware hun goddeloosheid op de spits hebben gedreven. God toch had hen door Zijn hand uit de hand van de vijanden tot vrijheid gebracht, niet anders dan door Jeftha, Gideon en anderen, wier daden God had willen gebruiken om hen te bevrijden en die Samuël op zijn tijd had opgevolgd. Wij hebben eerder gezien, hoe God zijn bestuur met gelukkige uitkomsten had begunstigd, hoe hij vrede en rust aan het volk had bezorgd, terwijl de vijanden zich niet tegen het volk durfden keren, of in iets bemoeilijken, op welke gunst het volk wel niet had gelet, maar waarom Samuël expliciet van zichzelf melding maakt..

Vers 14

14. Zo 1) zult gij de HEERE vrezen en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en de mond, de duidelijk uitgesproken bevelen (Deuteronomy 1:26) van de HEERE niet weerspannig zijn, zo zult gij, zowel gij als de koning, die over u regeren zal, achter de Heere, uw God, zijn, zo zult gij Hem volgen en Zijn leiding en bescherming genieten; dan zal Hij niet ophouden, als uw eigenlijke en opperste Koning u te leiden en te helpen, zoals een herder zijn kudde verzorgt.

1) Met deze woorden wil Samuël het volk beduiden, dat de Heere machtig is om uit het kwade het goede te voorschijn doen komen, dat Hij het kwade nog ten goede wil veranderen, maar onder deze voorwaarde, dat zowel de koning als het volk de Heere zal gehoorzamen en Hem vrezen. Samuël spreekt en van hen en van hun koning, opdat Israël zou weten, dat niet alleen wanneer zij als volk tegen de Heere zouden opstaan, zij Zijn straffen hadden te vrezen, maar ook wanneer hun koning tegen Hem zondigde. De zonde van de koning zou het volk worden aangerekend.. 15. Maar als gij naar de stem van de HEERE niet zult horen, naar de mond van de HEERE, hetgeen Hij door Mozes, Zijn profeet, gesproken heeft, weerspannig zijt, zo zal de hand van de HEERE tegen u zijn en wel op even verootmoedigende wijze, als tegen uw vaders 1); het verkregen koningschap zal u geenszins beschermen tegen goddelijke straffen; geluk en zegen hangen evenals voorheen van de gehoorzaamheid aan de hemelse Koning af.

1) Als tegen uw vaders. Deze bijvoeging is niet zonder opzet. Israël had een koning begeerd om verlost te worden van het juk, of van de vijandschap van de heidense volken. Zij moesten niet menen, dat een koning op zichzelf hen daarvan zou bevrijden. Integendeel als zij, evenals hun vaders, de Heere zouden verlaten, dan zou de hand van de Heere evengoed tegen hen zijn, als in vroeger dagen, toen er nog geen koning was..

Vers 14

14. Zo 1) zult gij de HEERE vrezen en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en de mond, de duidelijk uitgesproken bevelen (Deuteronomy 1:26) van de HEERE niet weerspannig zijn, zo zult gij, zowel gij als de koning, die over u regeren zal, achter de Heere, uw God, zijn, zo zult gij Hem volgen en Zijn leiding en bescherming genieten; dan zal Hij niet ophouden, als uw eigenlijke en opperste Koning u te leiden en te helpen, zoals een herder zijn kudde verzorgt.

1) Met deze woorden wil Samuël het volk beduiden, dat de Heere machtig is om uit het kwade het goede te voorschijn doen komen, dat Hij het kwade nog ten goede wil veranderen, maar onder deze voorwaarde, dat zowel de koning als het volk de Heere zal gehoorzamen en Hem vrezen. Samuël spreekt en van hen en van hun koning, opdat Israël zou weten, dat niet alleen wanneer zij als volk tegen de Heere zouden opstaan, zij Zijn straffen hadden te vrezen, maar ook wanneer hun koning tegen Hem zondigde. De zonde van de koning zou het volk worden aangerekend.. 15. Maar als gij naar de stem van de HEERE niet zult horen, naar de mond van de HEERE, hetgeen Hij door Mozes, Zijn profeet, gesproken heeft, weerspannig zijt, zo zal de hand van de HEERE tegen u zijn en wel op even verootmoedigende wijze, als tegen uw vaders 1); het verkregen koningschap zal u geenszins beschermen tegen goddelijke straffen; geluk en zegen hangen evenals voorheen van de gehoorzaamheid aan de hemelse Koning af.

1) Als tegen uw vaders. Deze bijvoeging is niet zonder opzet. Israël had een koning begeerd om verlost te worden van het juk, of van de vijandschap van de heidense volken. Zij moesten niet menen, dat een koning op zichzelf hen daarvan zou bevrijden. Integendeel als zij, evenals hun vaders, de Heere zouden verlaten, dan zou de hand van de Heere evengoed tegen hen zijn, als in vroeger dagen, toen er nog geen koning was..

Vers 16

16. Ook stelt u nu hier, blijft nog een ogenblik met mij voor God, de rechtvaardige Rechter, en ziet die grote zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal, om de waarheid van mijn woorden te bevestigen.

In het Hebreeuws Gam-attha. In deze weinige woorden, hier vertaald door ook nu ligt echter deze gedachtegang opgesloten: reeds nu kunt gij opmerken, dat gij iets gedaan hebt, wat kwaad is in de ogen van de Heere. Zuivere vertaling is: Zelfs nu reeds. Het volgende woord betekent, maakt u bereid, en is als een tussenzin te beschouwen om Israël voor te bereiden op het grote wonder, op het gewichtige feit, wat plaats zal hebben..

Vers 16

16. Ook stelt u nu hier, blijft nog een ogenblik met mij voor God, de rechtvaardige Rechter, en ziet die grote zaak, die de HEERE voor uw ogen doen zal, om de waarheid van mijn woorden te bevestigen.

In het Hebreeuws Gam-attha. In deze weinige woorden, hier vertaald door ook nu ligt echter deze gedachtegang opgesloten: reeds nu kunt gij opmerken, dat gij iets gedaan hebt, wat kwaad is in de ogen van de Heere. Zuivere vertaling is: Zelfs nu reeds. Het volgende woord betekent, maakt u bereid, en is als een tussenzin te beschouwen om Israël voor te bereiden op het grote wonder, op het gewichtige feit, wat plaats zal hebben..

Vers 17

17. Is het niet vandaag de tarwe-oogst 1) (in het midden van mei tot juni; Judges 15:1), wanneer onweer en regen in ons land ongehoorde zaken zijn (Proverbs 26:1 en "Leviticus 26:5)? Ik zal tot de HEERE roepen, en Hij zal, juist nu het naar de gewone loop niet gebeuren zou, donder en regen geven; weet dan, wanneer dit gebeurt op mijn gebed en ziet, bekent voor de Heere, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. 2)

1) Nooit hebben wij, zegt Hieronymus, op het einde van de maand juni of in juli in deze provincie, en in het minst niet in Juda, regen gezien. Het teken, dat de Heere zou geven, zou daarom een buitengewoon teken zijn en bewijzen dat de Heere zeker de overtreders van Zijn Wet zou straffen..

2) Israël had een koning verkregen. Saul had een overwinning behaald, en toch was hun begeerte zeer zondig geweest. Wanneer wij voorspoed hebben op onze wegen, is het nog geenszins een bewijs, dat wij de rechte weg ingeslagen zijn..

Vers 17

17. Is het niet vandaag de tarwe-oogst 1) (in het midden van mei tot juni; Judges 15:1), wanneer onweer en regen in ons land ongehoorde zaken zijn (Proverbs 26:1 en "Leviticus 26:5)? Ik zal tot de HEERE roepen, en Hij zal, juist nu het naar de gewone loop niet gebeuren zou, donder en regen geven; weet dan, wanneer dit gebeurt op mijn gebed en ziet, bekent voor de Heere, dat uw kwaad groot is, dat gij voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. 2)

1) Nooit hebben wij, zegt Hieronymus, op het einde van de maand juni of in juli in deze provincie, en in het minst niet in Juda, regen gezien. Het teken, dat de Heere zou geven, zou daarom een buitengewoon teken zijn en bewijzen dat de Heere zeker de overtreders van Zijn Wet zou straffen..

2) Israël had een koning verkregen. Saul had een overwinning behaald, en toch was hun begeerte zeer zondig geweest. Wanneer wij voorspoed hebben op onze wegen, is het nog geenszins een bewijs, dat wij de rechte weg ingeslagen zijn..

Vers 18

18. Toen Samuël na deze woorden de HEERE aanstonds aanriep om Zijn ongenoegen door onweer te kennen te geven, zo gaf de HEERE donder en regen op die dag, 1) daarom vreesde heel het volk zeer de HEERE en Samuël, 2) het erkende tegen beiden gezondigd te hebben door ondankbaarheid en verachting.

1) Deze tekens moesten tevens dienen om Israël te waarschuwen, dat de Heere met Zijn gerichten zou komen, indien het in het vervolg van Hem afweek.. 2) Niet zonder oorzaak wordt hier gezegd, dat het volk de Heere en Samuël vreesde, zoals ook op een andere plaats gezegd wordt, dat het de Heere en Mozes vreesde. En dit niet, alsof Mozes en Samuël op zichzelf waren te vrezen, maar omdat zij God getrouw het besturen van het volk hadden waargenomen en het volk zich aan hun gezag had onderworpen, dat echter niet op eigen akker groeide, maar werk was van de Heilige Geest..

Vers 18

18. Toen Samuël na deze woorden de HEERE aanstonds aanriep om Zijn ongenoegen door onweer te kennen te geven, zo gaf de HEERE donder en regen op die dag, 1) daarom vreesde heel het volk zeer de HEERE en Samuël, 2) het erkende tegen beiden gezondigd te hebben door ondankbaarheid en verachting.

1) Deze tekens moesten tevens dienen om Israël te waarschuwen, dat de Heere met Zijn gerichten zou komen, indien het in het vervolg van Hem afweek.. 2) Niet zonder oorzaak wordt hier gezegd, dat het volk de Heere en Samuël vreesde, zoals ook op een andere plaats gezegd wordt, dat het de Heere en Mozes vreesde. En dit niet, alsof Mozes en Samuël op zichzelf waren te vrezen, maar omdat zij God getrouw het besturen van het volk hadden waargenomen en het volk zich aan hun gezag had onderworpen, dat echter niet op eigen akker groeide, maar werk was van de Heilige Geest..

Vers 19

19. En heel het volk zei tot Samuël: Bidt voor uw knechten tot de HEERE, uw God, 1) die wij zelf niet durven aanbidden, noch onze God noemen, dat wij niet sterven, zoals wij verdiend hadden, en vernietigd worden door Zijn toorn (Exodus 20:19): want boven al onze zonden, die Israël door ongehoorzaamheid en hardnekkigheid gedaan heeft, hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben.

1) Het volk spreekt hier om een bijzondere reden van de God van Samuël, alsof het wilde zeggen: God is zo tegen ons vertoornd dat wij onze mond niet tot Hem durven openen, of onze ogen tot Hem opheffen, waar onze overmoed voortaan de toegang tot Hem heeft gesloten. Ondertussen erkennen wij en belijden wij U als Zijn profeet en Zijn trouwe en Hem aangename dienstknecht, en twijfelen daarom niet of uw gebeden Zijn Hem aangenaam en zullen verhoord worden. Bidt gij zo tot God voor ons. Hieruit valt te leren dat, ofschoon wij de grootste zondaars zijn en voor Gods aangezicht schuldig staan, wij toch nooit mogen wanhopen aan de gunst van God; om altijd tot Hem de toevlucht te nemen, want juist dan zullen wij het meest Zijne hulp en aanwezigheid nodig hebben. Echter hebben de bidders wel drie of viermaal met ernst te denken ten opzichte van Zijn Majesteit, wanneer zij door de kloppingen van het geweten gekweld en gedrukt worden door de veelheid van de overtredingen, opdat zij Hem niet zonder eerbied of ontzag aanroepen, maar liever bij zichzelf voelen dat zij hebben verdiend, dat Hij ze verre van zich laat, ja hen gedurig afwijst, ja zo door de verwarring van de ziel worden aangegrepen, dat zij, wanhopende aan zichzelf, door onze Heere Jezus Christus als Middelaar en Tussenpersoon naderen, die voor hen bij de Vader voorbidt en hen met Hem verzoent..

Het volk was op dit ogenblik, ten gevolge van de buitengewone tekenen van donder en regen, onder de indruk van Gods Majesteit en Heerlijkheid, waartegen zij hadden overtreden. Het was nu zo door vrees bevangen, dat hun zonden hun voor ogen stonden en zij dus niet tot de Heere durfden naderen, maar Samuël vroegen voor hen te bidden. De werking van de Wet werd bij hen openbaar..

Vers 19

19. En heel het volk zei tot Samuël: Bidt voor uw knechten tot de HEERE, uw God, 1) die wij zelf niet durven aanbidden, noch onze God noemen, dat wij niet sterven, zoals wij verdiend hadden, en vernietigd worden door Zijn toorn (Exodus 20:19): want boven al onze zonden, die Israël door ongehoorzaamheid en hardnekkigheid gedaan heeft, hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben.

1) Het volk spreekt hier om een bijzondere reden van de God van Samuël, alsof het wilde zeggen: God is zo tegen ons vertoornd dat wij onze mond niet tot Hem durven openen, of onze ogen tot Hem opheffen, waar onze overmoed voortaan de toegang tot Hem heeft gesloten. Ondertussen erkennen wij en belijden wij U als Zijn profeet en Zijn trouwe en Hem aangename dienstknecht, en twijfelen daarom niet of uw gebeden Zijn Hem aangenaam en zullen verhoord worden. Bidt gij zo tot God voor ons. Hieruit valt te leren dat, ofschoon wij de grootste zondaars zijn en voor Gods aangezicht schuldig staan, wij toch nooit mogen wanhopen aan de gunst van God; om altijd tot Hem de toevlucht te nemen, want juist dan zullen wij het meest Zijne hulp en aanwezigheid nodig hebben. Echter hebben de bidders wel drie of viermaal met ernst te denken ten opzichte van Zijn Majesteit, wanneer zij door de kloppingen van het geweten gekweld en gedrukt worden door de veelheid van de overtredingen, opdat zij Hem niet zonder eerbied of ontzag aanroepen, maar liever bij zichzelf voelen dat zij hebben verdiend, dat Hij ze verre van zich laat, ja hen gedurig afwijst, ja zo door de verwarring van de ziel worden aangegrepen, dat zij, wanhopende aan zichzelf, door onze Heere Jezus Christus als Middelaar en Tussenpersoon naderen, die voor hen bij de Vader voorbidt en hen met Hem verzoent..

Het volk was op dit ogenblik, ten gevolge van de buitengewone tekenen van donder en regen, onder de indruk van Gods Majesteit en Heerlijkheid, waartegen zij hadden overtreden. Het was nu zo door vrees bevangen, dat hun zonden hun voor ogen stonden en zij dus niet tot de Heere durfden naderen, maar Samuël vroegen voor hen te bidden. De werking van de Wet werd bij hen openbaar..

Vers 21

21. En wijkt niet af, door andere goden te dienen, want gij zou de ijdelheden 1) navolgen (Deuteronomy 32:21 Isaiah 41:29), die niet bevorderlijk zijn, die tot niets nuttig zijn, noch verlossen, want die afgoden, zij zijn ijdelheden (1 Corinthians 8:4).

1) In het Hebreeuws Hathohoe het ijdele, het nietige, het ledige. Hiermee worden de afgoden bedoeld. Letterlijk staat er: En wijkt niet af, want het ijdele na, d.i.: En wijkt niet af, want indien gij afwijkt, volgt gij het ijdele, d.i. de afgoden na, die niet enz..

Hiermee toont Samuël, dat hij een warm hart heeft voor de belangen van het volk. Als een tweede Jozua vermaant hij het volk om nu niet en later niet van de Heere af te wijken, want van tweeën een, of zij dienden de Heere, of de afgoden. Dienen zij de afgoden, dan zullen Zij weer in alle ellende vervallen en ondervinden, dat deze hen niet kunnen verlossen. En waar Jozua, door te wijzen op zichzelf en zijn keuze, het volk wilde bemoedigen en sterken in de keuze om de Heere te dienen, door op zijn eigen voornemen te wijzen, wijst ook Samuël erop, dat hij voor het volk zal blijven pleiten, zoals blijkt uit 1 Samuel 12:23..

Vers 21

21. En wijkt niet af, door andere goden te dienen, want gij zou de ijdelheden 1) navolgen (Deuteronomy 32:21 Isaiah 41:29), die niet bevorderlijk zijn, die tot niets nuttig zijn, noch verlossen, want die afgoden, zij zijn ijdelheden (1 Corinthians 8:4).

1) In het Hebreeuws Hathohoe het ijdele, het nietige, het ledige. Hiermee worden de afgoden bedoeld. Letterlijk staat er: En wijkt niet af, want het ijdele na, d.i.: En wijkt niet af, want indien gij afwijkt, volgt gij het ijdele, d.i. de afgoden na, die niet enz..

Hiermee toont Samuël, dat hij een warm hart heeft voor de belangen van het volk. Als een tweede Jozua vermaant hij het volk om nu niet en later niet van de Heere af te wijken, want van tweeën een, of zij dienden de Heere, of de afgoden. Dienen zij de afgoden, dan zullen Zij weer in alle ellende vervallen en ondervinden, dat deze hen niet kunnen verlossen. En waar Jozua, door te wijzen op zichzelf en zijn keuze, het volk wilde bemoedigen en sterken in de keuze om de Heere te dienen, door op zijn eigen voornemen te wijzen, wijst ook Samuël erop, dat hij voor het volk zal blijven pleiten, zoals blijkt uit 1 Samuel 12:23..

Vers 22

22. Want de HEERE, die een machtig Helper en getrouw God is, zal zijn volk 1) niet verlaten; Hij zal Zijn trouw bevestigen omwille van Zijn grote naam, om Zijn grote naam, die Hij door Zijn wonderbare leiding van Israël bij alle volken verkregen heeft, voor miskenning en lastering te bewaren (Joshua 7:9); omdat het de HEERE beliefd heeft in vrije genade u Zich tot aan volk te maken, kan Hij Zichzelf niet verloochenen (2 Timothy 2:13).

1) Daarom vermaant Samuël in welgekozen woorden om God niet te verlaten, of van Hem af te wijken, door bijvoeging van de belofte, dat de Heere op Zijn beurt Zijn volk niet zal verlaten. En zeker is het, dat het volk zonder deze belofte nooit tot berouw zou zijn gekomen. Het is toch aan ieder bekend, wat de gewoonte is van de goddelozen, n.l. om in hun hardnekkigheid stout volhardende op de tanden te knarsen, en ofschoon zij hun zonden schijnen te belijden, toch tegen God te blijven mopperen. Deze ervaring is openbaar. Judas heeft zich met een strik van het leven beroofd. Kaïn klaagde, dat zijn zonden te groot waren om vergeven te worden. En dit is het geval met alle verachters van God, wier hardheid, die bij henzelf gevonden wordt, omtrent het medelijden van God, wantrouwen baart. Waarom, wanneer wij in veel zonden zijn gevallen, laten wij tot Gods mededogen zoals die in het Evangelie wordt voorgesteld, de toevlucht nemen. En laten wij er vast bij onszelf van overtuigd zijn, dat wanneer wij niet geveinsd of met een leugen in onze rechterhand tot God naderen, wij ook niet zullen uitgeworpen worden. Indien wij ons slechts tot gehoorzaamheid aan Hem opmaken, en van harte ons tot Zijn dienst en zijne vrees overgeven..

Samuël doet hier duidelijk uitkomen, dat als Israël zich ook werkelijk als Zijn volk openbaart en Hem dient en gehoorzaamt, het ook door de Heere niet zal worden verlaten. Hij bevestigt hier, wat de Heere zelf tot Eli heeft laten zeggen. Israël moet weten, dat de beloften van de Heere conditioneel zijn, dat, ja, wel de verbondsbetrekking niet verbroken zal worden; maar dat Israël alleen de vrucht ervan zal genieten, als het zich als volk van God gedraagt door zich ver te houden van de dienst aan de afgoden..

22. Want de HEERE, die een machtig Helper en getrouw God is, zal zijn volk 1) niet verlaten; Hij zal Zijn trouw bevestigen omwille van Zijn grote naam, om Zijn grote naam, die Hij door Zijn wonderbare leiding van Israël bij alle volken verkregen heeft, voor miskenning en lastering te bewaren (Joshua 7:9); omdat het de HEERE beliefd heeft in vrije genade u Zich tot aan volk te maken, kan Hij Zichzelf niet verloochenen (2 Timothy 2:13).

1) Daarom vermaant Samuël in welgekozen woorden om God niet te verlaten, of van Hem af te wijken, door bijvoeging van de belofte, dat de Heere op Zijn beurt Zijn volk niet zal verlaten. En zeker is het, dat het volk zonder deze belofte nooit tot berouw zou zijn gekomen. Het is toch aan ieder bekend, wat de gewoonte is van de goddelozen, n.l. om in hun hardnekkigheid stout volhardende op de tanden te knarsen, en ofschoon zij hun zonden schijnen te belijden, toch tegen God te blijven mopperen. Deze ervaring is openbaar. Judas heeft zich met een strik van het leven beroofd. Kaïn klaagde, dat zijn zonden te groot waren om vergeven te worden. En dit is het geval met alle verachters van God, wier hardheid, die bij henzelf gevonden wordt, omtrent het medelijden van God, wantrouwen baart. Waarom, wanneer wij in veel zonden zijn gevallen, laten wij tot Gods mededogen zoals die in het Evangelie wordt voorgesteld, de toevlucht nemen. En laten wij er vast bij onszelf van overtuigd zijn, dat wanneer wij niet geveinsd of met een leugen in onze rechterhand tot God naderen, wij ook niet zullen uitgeworpen worden. Indien wij ons slechts tot gehoorzaamheid aan Hem opmaken, en van harte ons tot Zijn dienst en zijne vrees overgeven..

Samuël doet hier duidelijk uitkomen, dat als Israël zich ook werkelijk als Zijn volk openbaart en Hem dient en gehoorzaamt, het ook door de Heere niet zal worden verlaten. Hij bevestigt hier, wat de Heere zelf tot Eli heeft laten zeggen. Israël moet weten, dat de beloften van de Heere conditioneel zijn, dat, ja, wel de verbondsbetrekking niet verbroken zal worden; maar dat Israël alleen de vrucht ervan zal genieten, als het zich als volk van God gedraagt door zich ver te houden van de dienst aan de afgoden..

Vers 22

22. Want de HEERE, die een machtig Helper en getrouw God is, zal zijn volk 1) niet verlaten; Hij zal Zijn trouw bevestigen omwille van Zijn grote naam, om Zijn grote naam, die Hij door Zijn wonderbare leiding van Israël bij alle volken verkregen heeft, voor miskenning en lastering te bewaren (Joshua 7:9); omdat het de HEERE beliefd heeft in vrije genade u Zich tot aan volk te maken, kan Hij Zichzelf niet verloochenen (2 Timothy 2:13).

1) Daarom vermaant Samuël in welgekozen woorden om God niet te verlaten, of van Hem af te wijken, door bijvoeging van de belofte, dat de Heere op Zijn beurt Zijn volk niet zal verlaten. En zeker is het, dat het volk zonder deze belofte nooit tot berouw zou zijn gekomen. Het is toch aan ieder bekend, wat de gewoonte is van de goddelozen, n.l. om in hun hardnekkigheid stout volhardende op de tanden te knarsen, en ofschoon zij hun zonden schijnen te belijden, toch tegen God te blijven mopperen. Deze ervaring is openbaar. Judas heeft zich met een strik van het leven beroofd. Kaïn klaagde, dat zijn zonden te groot waren om vergeven te worden. En dit is het geval met alle verachters van God, wier hardheid, die bij henzelf gevonden wordt, omtrent het medelijden van God, wantrouwen baart. Waarom, wanneer wij in veel zonden zijn gevallen, laten wij tot Gods mededogen zoals die in het Evangelie wordt voorgesteld, de toevlucht nemen. En laten wij er vast bij onszelf van overtuigd zijn, dat wanneer wij niet geveinsd of met een leugen in onze rechterhand tot God naderen, wij ook niet zullen uitgeworpen worden. Indien wij ons slechts tot gehoorzaamheid aan Hem opmaken, en van harte ons tot Zijn dienst en zijne vrees overgeven..

Samuël doet hier duidelijk uitkomen, dat als Israël zich ook werkelijk als Zijn volk openbaart en Hem dient en gehoorzaamt, het ook door de Heere niet zal worden verlaten. Hij bevestigt hier, wat de Heere zelf tot Eli heeft laten zeggen. Israël moet weten, dat de beloften van de Heere conditioneel zijn, dat, ja, wel de verbondsbetrekking niet verbroken zal worden; maar dat Israël alleen de vrucht ervan zal genieten, als het zich als volk van God gedraagt door zich ver te houden van de dienst aan de afgoden..

22. Want de HEERE, die een machtig Helper en getrouw God is, zal zijn volk 1) niet verlaten; Hij zal Zijn trouw bevestigen omwille van Zijn grote naam, om Zijn grote naam, die Hij door Zijn wonderbare leiding van Israël bij alle volken verkregen heeft, voor miskenning en lastering te bewaren (Joshua 7:9); omdat het de HEERE beliefd heeft in vrije genade u Zich tot aan volk te maken, kan Hij Zichzelf niet verloochenen (2 Timothy 2:13).

1) Daarom vermaant Samuël in welgekozen woorden om God niet te verlaten, of van Hem af te wijken, door bijvoeging van de belofte, dat de Heere op Zijn beurt Zijn volk niet zal verlaten. En zeker is het, dat het volk zonder deze belofte nooit tot berouw zou zijn gekomen. Het is toch aan ieder bekend, wat de gewoonte is van de goddelozen, n.l. om in hun hardnekkigheid stout volhardende op de tanden te knarsen, en ofschoon zij hun zonden schijnen te belijden, toch tegen God te blijven mopperen. Deze ervaring is openbaar. Judas heeft zich met een strik van het leven beroofd. Kaïn klaagde, dat zijn zonden te groot waren om vergeven te worden. En dit is het geval met alle verachters van God, wier hardheid, die bij henzelf gevonden wordt, omtrent het medelijden van God, wantrouwen baart. Waarom, wanneer wij in veel zonden zijn gevallen, laten wij tot Gods mededogen zoals die in het Evangelie wordt voorgesteld, de toevlucht nemen. En laten wij er vast bij onszelf van overtuigd zijn, dat wanneer wij niet geveinsd of met een leugen in onze rechterhand tot God naderen, wij ook niet zullen uitgeworpen worden. Indien wij ons slechts tot gehoorzaamheid aan Hem opmaken, en van harte ons tot Zijn dienst en zijne vrees overgeven..

Samuël doet hier duidelijk uitkomen, dat als Israël zich ook werkelijk als Zijn volk openbaart en Hem dient en gehoorzaamt, het ook door de Heere niet zal worden verlaten. Hij bevestigt hier, wat de Heere zelf tot Eli heeft laten zeggen. Israël moet weten, dat de beloften van de Heere conditioneel zijn, dat, ja, wel de verbondsbetrekking niet verbroken zal worden; maar dat Israël alleen de vrucht ervan zal genieten, als het zich als volk van God gedraagt door zich ver te houden van de dienst aan de afgoden..

Vers 23

23. Wat ook mij aangaat, hoewel gij ook mij verworpen hebt, dat ik uw richter niet zou zijn, het zij verre van mij, dat ik tegen de HEERE, die mij tot Zijn knecht gemaakt heeft en uw welzijn mij op het hart heeft gelegd, zou zondigen, dat ik uit gekrenkt eergevoel mijn priesterlijk-profetisch ambt zou verwaarlozen, en zou aflaten voor u te bidden, maar ik zal u de goede en rechte weg leren. 1)

1) Zij vroegen het als een gunst, hij beloofde het als een plicht. Het is zonde tegen God niet voor het Israël van God te bidden, bijzonder voor hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Zij vroegen hem bij deze gelegenheid te bidden en hij belooft het altijd te doen en niet op te houden, zolang hij leefde. Wij moeten bidden zonder ophouden. Zij vroegen hem alleen voor hen te bidden, maar hij belooft meer voor hen te doen, hen te leren, hij wilde niet ophouden hen te onderwijzen als profeet..

De grote profeet, zoals Mozes, was machtig om voor zijn afvallig volk tussenbeide te treden, en heeft de plicht van openbare tussenkomst geplaatst op de meest vaste grond; de zonde is ingedrongen door de dienaars van de godsdienst en de wachters van de staat, omdat zij dit verwaarloosden.

Hij vertroostte hen, door hen te verzekeren, dat hij in zijn zorg en belangstelling tot hun behoefte zou volharden. Zij begeerden, dat hij voor hen zou bidden. Hij zei niet: Ga heen naar Saul, de koning, die gij in mijn plaats begeerd hebt, en beweegt hem, dat hij voor u bidt, maar zo ver was hij van enige wrok te voeden, wegens de smaad die zij hem hadden aangedaan, dat hij gewillig op zich nam meer voor hen te doen, dat zij van hem vorderden..

Vers 23

23. Wat ook mij aangaat, hoewel gij ook mij verworpen hebt, dat ik uw richter niet zou zijn, het zij verre van mij, dat ik tegen de HEERE, die mij tot Zijn knecht gemaakt heeft en uw welzijn mij op het hart heeft gelegd, zou zondigen, dat ik uit gekrenkt eergevoel mijn priesterlijk-profetisch ambt zou verwaarlozen, en zou aflaten voor u te bidden, maar ik zal u de goede en rechte weg leren. 1)

1) Zij vroegen het als een gunst, hij beloofde het als een plicht. Het is zonde tegen God niet voor het Israël van God te bidden, bijzonder voor hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Zij vroegen hem bij deze gelegenheid te bidden en hij belooft het altijd te doen en niet op te houden, zolang hij leefde. Wij moeten bidden zonder ophouden. Zij vroegen hem alleen voor hen te bidden, maar hij belooft meer voor hen te doen, hen te leren, hij wilde niet ophouden hen te onderwijzen als profeet..

De grote profeet, zoals Mozes, was machtig om voor zijn afvallig volk tussenbeide te treden, en heeft de plicht van openbare tussenkomst geplaatst op de meest vaste grond; de zonde is ingedrongen door de dienaars van de godsdienst en de wachters van de staat, omdat zij dit verwaarloosden.

Hij vertroostte hen, door hen te verzekeren, dat hij in zijn zorg en belangstelling tot hun behoefte zou volharden. Zij begeerden, dat hij voor hen zou bidden. Hij zei niet: Ga heen naar Saul, de koning, die gij in mijn plaats begeerd hebt, en beweegt hem, dat hij voor u bidt, maar zo ver was hij van enige wrok te voeden, wegens de smaad die zij hem hadden aangedaan, dat hij gewillig op zich nam meer voor hen te doen, dat zij van hem vorderden..

Vers 24

24. Vreest slechts, ik bid het u nogmaals, de HEERE, en dient Hem trouw met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij u gedaan heeft, dat Hij, ondanks uw zonde, u nog niet verwerpt, maar u een koning gegeven heeft en u door deze nog zegenen wil. 1) Samuël heeft als een trouw wachter Israël gewaarschuwd en zo zijn eigen ziel bevrijd. Indien wij bedenken, welke grote dingen God voor ons gedaan heeft, voornamelijk in het grote werk van de verlossing, dan kunnen wij zeker zijn, dat, als wij Hem dienen, ons niets ontbreken zal..

Vers 24

24. Vreest slechts, ik bid het u nogmaals, de HEERE, en dient Hem trouw met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij u gedaan heeft, dat Hij, ondanks uw zonde, u nog niet verwerpt, maar u een koning gegeven heeft en u door deze nog zegenen wil. 1) Samuël heeft als een trouw wachter Israël gewaarschuwd en zo zijn eigen ziel bevrijd. Indien wij bedenken, welke grote dingen God voor ons gedaan heeft, voornamelijk in het grote werk van de verlossing, dan kunnen wij zeker zijn, dat, als wij Hem dienen, ons niets ontbreken zal..

Vers 25

25. Maar indien gij voortaan kwaad doet, van de Heere afvalt en Hem verlaat, zult gij, als ook uw koning, omkomen. 1)

1) Grote verenigingen van mensen zijn, als zodanig, strafbaar in deze wereld in de eeuwigheid zijn er geen families, kerken of volken. Indien daarom een land de verwoesting verdiend heeft, wordt het hier beproefd, veroordeeld en gevonnist. Wanneer wij een bijzonder persoon als een goddeloze in de voorspoed van de wereld zien, en niet dadelijk zien gestraft worden, wordt ons geloof niet geschokt, want wij weten, dat zijn dag komt. Maar indien een goddeloos volk kon ontkomen, zouden wij vragen: "Waar is de God van de rechtvaardigheid?" want in het geval dat het hier niet gestraft werd, zou het als volk in het geheel niet gestraft kunnen worden. Maar er is reeds in de natuur van de zonde een noodzakelijk gevolg gelegd om een land te verwoesten. De daden van God met schuldige volken zijn door Zijn woord en inderdaad door de gehele geschiedenis bevestigd.

In de zwanenzang van Samuël kunnen wij duidelijk drie akkoorden onderscheiden: 1) de roem van een onbevlekt geweten, waarmee hij zich voor het volk verantwoordt; 2) het brandend verlangen van zijn hart om Gods weldaden voor zijn volk te verheerlijken; 3) het vertrouwen van een knecht van God, die zijn volk geborgen weet in Gods erbarmen..

Met deze rede legt Samuël zijn rechterlijk ambt neer, zonder daarom op te houden als profeet het volk voor te staan en de rechten van God tegenover de koning te verdedigen. In deze eigenschap ging hij voort de koning met zijn raad te ondersteunen, totdat hij genoodzaakt werd Saul zijn verwerping aan te kondigen, wegens herhaald overtreden van de bevelen van de Heere en David tot zijn opvolger te zalven..

Vers 25

25. Maar indien gij voortaan kwaad doet, van de Heere afvalt en Hem verlaat, zult gij, als ook uw koning, omkomen. 1)

1) Grote verenigingen van mensen zijn, als zodanig, strafbaar in deze wereld in de eeuwigheid zijn er geen families, kerken of volken. Indien daarom een land de verwoesting verdiend heeft, wordt het hier beproefd, veroordeeld en gevonnist. Wanneer wij een bijzonder persoon als een goddeloze in de voorspoed van de wereld zien, en niet dadelijk zien gestraft worden, wordt ons geloof niet geschokt, want wij weten, dat zijn dag komt. Maar indien een goddeloos volk kon ontkomen, zouden wij vragen: "Waar is de God van de rechtvaardigheid?" want in het geval dat het hier niet gestraft werd, zou het als volk in het geheel niet gestraft kunnen worden. Maar er is reeds in de natuur van de zonde een noodzakelijk gevolg gelegd om een land te verwoesten. De daden van God met schuldige volken zijn door Zijn woord en inderdaad door de gehele geschiedenis bevestigd.

In de zwanenzang van Samuël kunnen wij duidelijk drie akkoorden onderscheiden: 1) de roem van een onbevlekt geweten, waarmee hij zich voor het volk verantwoordt; 2) het brandend verlangen van zijn hart om Gods weldaden voor zijn volk te verheerlijken; 3) het vertrouwen van een knecht van God, die zijn volk geborgen weet in Gods erbarmen..

Met deze rede legt Samuël zijn rechterlijk ambt neer, zonder daarom op te houden als profeet het volk voor te staan en de rechten van God tegenover de koning te verdedigen. In deze eigenschap ging hij voort de koning met zijn raad te ondersteunen, totdat hij genoodzaakt werd Saul zijn verwerping aan te kondigen, wegens herhaald overtreden van de bevelen van de Heere en David tot zijn opvolger te zalven..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile