Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 10

1 Samuel 10:1.

SAUL TOT KONING GEZALFD EN AAN HET VOLK VOORGESTELD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 10

1 Samuel 10:1.

SAUL TOT KONING GEZALFD EN AAN HET VOLK VOORGESTELD.

Vers 1

1. Toen nam Samuël een oliekruik met heilige olie, die hij tot dat doel had meegebracht, en goot ze uit op zijn hoofd, nadat hij hem eerst voor zich had laten neerknielen, en kuste hem als betoning van eerbied, en zei: Is het niet alzo, erkent gij nu niet met zekerheid, dat de HEERE u a) tot een voorganger over het volk van Zijn erfdeel, over Zijn eigendom gezalfd heeft? 1)

a)Acts 13:21

1) Tot hiertoe was geen andere zalving dan die van de priester en van het heiligdom voorgekomen (Exodus 30:23vv. Leviticus8:10vv.). Nu Saul hier door Samuël tot koning gezalfd wordt, wordt daardoor het koningschap naast het priesterschap als een goddelijke inzetting geplaatst, waardoor de Heere voortaan Zijn volk eveneens gaven van Zijn Geest wilde laten toekomen tot opbouw van Zijn rijk. Evenals de priester door de zalving tot middelaar van de zedelijke zegeningen van Gods genade gezalfd werd, zo werd nu de koning tot een drager en middelaar van alle genadegoederen, die de Heere als Koning aan Zijn volk door de burgerlijke regering wilde geven..

Volgens de Rabbijnen zou een koning bij zijn zalving een kring op het hoofd getrokken zijn tot aanduiding van de koninklijke kroon (Leviticus 8:13)..

Opmerkelijk is het verschil tussen de zalving van Saul en die van David. Saul werd gezalfd met olie uit de kruik. David met olie uit de hoorn. Is het om ons daarmee reeds te leren, dat de heerschappij van Saul een voorbijgaand, die van David een erfelijke heerschappij zou zijn? De kruik is breekbaar, de hoorn niet..

Vers 1

1. Toen nam Samuël een oliekruik met heilige olie, die hij tot dat doel had meegebracht, en goot ze uit op zijn hoofd, nadat hij hem eerst voor zich had laten neerknielen, en kuste hem als betoning van eerbied, en zei: Is het niet alzo, erkent gij nu niet met zekerheid, dat de HEERE u a) tot een voorganger over het volk van Zijn erfdeel, over Zijn eigendom gezalfd heeft? 1)

a)Acts 13:21

1) Tot hiertoe was geen andere zalving dan die van de priester en van het heiligdom voorgekomen (Exodus 30:23vv. Leviticus8:10vv.). Nu Saul hier door Samuël tot koning gezalfd wordt, wordt daardoor het koningschap naast het priesterschap als een goddelijke inzetting geplaatst, waardoor de Heere voortaan Zijn volk eveneens gaven van Zijn Geest wilde laten toekomen tot opbouw van Zijn rijk. Evenals de priester door de zalving tot middelaar van de zedelijke zegeningen van Gods genade gezalfd werd, zo werd nu de koning tot een drager en middelaar van alle genadegoederen, die de Heere als Koning aan Zijn volk door de burgerlijke regering wilde geven..

Volgens de Rabbijnen zou een koning bij zijn zalving een kring op het hoofd getrokken zijn tot aanduiding van de koninklijke kroon (Leviticus 8:13)..

Opmerkelijk is het verschil tussen de zalving van Saul en die van David. Saul werd gezalfd met olie uit de kruik. David met olie uit de hoorn. Is het om ons daarmee reeds te leren, dat de heerschappij van Saul een voorbijgaand, die van David een erfelijke heerschappij zou zijn? De kruik is breekbaar, de hoorn niet..

Vers 2

2. Er zullen u echter nog meerdere bewijzen gegeven worden. Als gij heden van mij gaat, zo zult gij, na een weg van ongeveer 1 1/4 uur afgelegd te hebben, twee mannen vinden bij het graf van Rachel (Genesis 35:20), aan de grenzen van Benjamin, (Joshua 18:16) te Zeizah (= schaduw voor de zon; deze plaats is niet nader bekend); die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaak van de ezelinnen, reeds voordat zij gevonden waren, verlaten, en hij is bekommerd om u, zeggende: wat zal ik om mijn zoon doen, dat ik hem terugvind, of hoor, wat hem overkomen is?

Het eerste teken moest dus ook dienen, om Saul te bevestigen in zijn geloof aan hetgeen Samuël hem gezegd had omtrent zijn koningschap (1 Samuel 10:8)..

Vers 2

2. Er zullen u echter nog meerdere bewijzen gegeven worden. Als gij heden van mij gaat, zo zult gij, na een weg van ongeveer 1 1/4 uur afgelegd te hebben, twee mannen vinden bij het graf van Rachel (Genesis 35:20), aan de grenzen van Benjamin, (Joshua 18:16) te Zeizah (= schaduw voor de zon; deze plaats is niet nader bekend); die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaak van de ezelinnen, reeds voordat zij gevonden waren, verlaten, en hij is bekommerd om u, zeggende: wat zal ik om mijn zoon doen, dat ik hem terugvind, of hoor, wat hem overkomen is?

Het eerste teken moest dus ook dienen, om Saul te bevestigen in zijn geloof aan hetgeen Samuël hem gezegd had omtrent zijn koningschap (1 Samuel 10:8)..

Vers 3

3. Als gij u van daar en verder begeeft, verder naar het noorden tot uw woonplaats, en zult komen tot aan Elon Thabor (= eikedal van Thabor! een plaats in het gebied van Benjamin te zoeken), daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God naar Bethel, 1) tot de plaats van de aanbidding te Beth-el, en elk volgens het gebod (Exodus 23:15; Exodus 34:20), een offergave bij zich hebbende, n dragende drie bokjes voor een dankoffer, en n dragende drie bollen brood voor een spijsoffer, en n dragende een fles wijn voor een dankoffer.

1) Hieruit blijkt, dat nog altijd een altaar te Beth-el stond. Want wat die mannen bij zich hadden, waren offergaven, om die tot een dankoffer voor de Heere te offeren..

Vers 3

3. Als gij u van daar en verder begeeft, verder naar het noorden tot uw woonplaats, en zult komen tot aan Elon Thabor (= eikedal van Thabor! een plaats in het gebied van Benjamin te zoeken), daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God naar Bethel, 1) tot de plaats van de aanbidding te Beth-el, en elk volgens het gebod (Exodus 23:15; Exodus 34:20), een offergave bij zich hebbende, n dragende drie bokjes voor een dankoffer, en n dragende drie bollen brood voor een spijsoffer, en n dragende een fles wijn voor een dankoffer.

1) Hieruit blijkt, dat nog altijd een altaar te Beth-el stond. Want wat die mannen bij zich hadden, waren offergaven, om die tot een dankoffer voor de Heere te offeren..

Vers 5

5. Daarna zult gij komen te Gibea, 1) op de heuvel van God, 2)uw woonplaats, waar de bezettingen van de Filistijnen, de uitgezette posten van de vijandelijke legers zijn, en het zal geschieden, als gij daar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, in plechtige optocht a) van de hoogte bij de stad afkomende, en voor hun aangezichten speellieden met luiten en trommels en fluiten en harpen, zoals die bij psalmgezang gebruikt worden (Numbers 19:2), en zij, de achter deze speellieden aankomende profeten zullen profeteren, b) hun gevoel openbaren in verheven redenen en door levendige gebaren.

a) 1 Chronicles 16:39 b) Numbers 11:25

1) Gibea, naar de stam tot welken het behoorde, Gibea Benjamins (13:2) en als residentie van Saul: Gibea Sauls (15:34) genoemd, heet hier Gibea Gods (Gibea = heuvel), om de hoogte, die zich daar bevond en die tot offeranden gebruikt werd; deze was misschien als plaats van een profetenvereniging boven andere hoogten, waar eveneens geofferd werd, beroemd. Dat hier een profetenschool was kan niet met zekerheid gezegd worden, omdat die hoogte misschien ook een plaats was, waarheen de profetenzonen van Rama van tijd tot tijd in plechtige optochten zich begaven en evenzo van daar weer terugkeerden of naar andere streken verder reisden. Deze reizen hadden tot doel, godsdienstig leven bij het volk op te wekken en aan te kweken, daar het profeteren ook bij anderen een hogere stemming opwekt..

Extatische toestanden hebben niets aanstekelijks; zij planten zich voort, zoals wij bij de Amerikaanse revivals en de Zweedse preekziekte zien; ook bij hen, die volgens hun gezindheid aan zulke toestanden vreemd zijn..

2) Op de heuvel van God (in het Hebreeuws El-Gibeath Haëlohim). Zo hebben het de Statenvertalers vertaald. Beter is het echter het onvertaald te laten en te lezen: Daarna zult gij komen te Gibea-Gods. Het is hetzelfde als Gibea-Sauls of Benjamins, en wordt daarom hier zo genoemd, omdat er een hoogte was, waarop een altaar stond en waarbij de profetenzonen zich verenigden..

Vers 5

5. Daarna zult gij komen te Gibea, 1) op de heuvel van God, 2)uw woonplaats, waar de bezettingen van de Filistijnen, de uitgezette posten van de vijandelijke legers zijn, en het zal geschieden, als gij daar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, in plechtige optocht a) van de hoogte bij de stad afkomende, en voor hun aangezichten speellieden met luiten en trommels en fluiten en harpen, zoals die bij psalmgezang gebruikt worden (Numbers 19:2), en zij, de achter deze speellieden aankomende profeten zullen profeteren, b) hun gevoel openbaren in verheven redenen en door levendige gebaren.

a) 1 Chronicles 16:39 b) Numbers 11:25

1) Gibea, naar de stam tot welken het behoorde, Gibea Benjamins (13:2) en als residentie van Saul: Gibea Sauls (15:34) genoemd, heet hier Gibea Gods (Gibea = heuvel), om de hoogte, die zich daar bevond en die tot offeranden gebruikt werd; deze was misschien als plaats van een profetenvereniging boven andere hoogten, waar eveneens geofferd werd, beroemd. Dat hier een profetenschool was kan niet met zekerheid gezegd worden, omdat die hoogte misschien ook een plaats was, waarheen de profetenzonen van Rama van tijd tot tijd in plechtige optochten zich begaven en evenzo van daar weer terugkeerden of naar andere streken verder reisden. Deze reizen hadden tot doel, godsdienstig leven bij het volk op te wekken en aan te kweken, daar het profeteren ook bij anderen een hogere stemming opwekt..

Extatische toestanden hebben niets aanstekelijks; zij planten zich voort, zoals wij bij de Amerikaanse revivals en de Zweedse preekziekte zien; ook bij hen, die volgens hun gezindheid aan zulke toestanden vreemd zijn..

2) Op de heuvel van God (in het Hebreeuws El-Gibeath Haëlohim). Zo hebben het de Statenvertalers vertaald. Beter is het echter het onvertaald te laten en te lezen: Daarna zult gij komen te Gibea-Gods. Het is hetzelfde als Gibea-Sauls of Benjamins, en wordt daarom hier zo genoemd, omdat er een hoogte was, waarop een altaar stond en waarbij de profetenzonen zich verenigden..

Vers 6

6. En de Geest van de HEERE zal bij deze ontmoeting vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteren, in een extatische toestand raken, door een geestelijke opwekking worden aangegrepen; en gij zult in een andere man veranderdworden; 1) de gehele richting van uw geest, die zich tot hiertoe slechts in het aardse leven bewogen heeft, zal die verandering ondergaan, die gij tot volbrenging van uw koninklijke roeping nodig hebt; want de Heere zal u een koninklijkgezind hart en koninklijke gedachten geven.

1) Wij moeten hier niet denken aan een geestelijke wedergeboorte, maar aan een ambtelijke werking van de Geest. De Geest van profetie zal op Saul overgaan, zodat ook hij zal profeteren. Verder zal door de werking van de Geest zijn hart zo veranderd worden, dat hij bekwaam wordt gemaakt tot het volbrengen van zijn koninklijke roeping. Het hart is in de Heilige Schrift het centrum van het gehele geestelijke zieleleven, van willen en begeren, van denken en voelen en van voorstellen. Zou hem door de voorgaande tekens zijn roeping uiterlijk verzekerd worden, door dit teken zou het hem innerlijk worden verzegeld..

Vers 6

6. En de Geest van de HEERE zal bij deze ontmoeting vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteren, in een extatische toestand raken, door een geestelijke opwekking worden aangegrepen; en gij zult in een andere man veranderdworden; 1) de gehele richting van uw geest, die zich tot hiertoe slechts in het aardse leven bewogen heeft, zal die verandering ondergaan, die gij tot volbrenging van uw koninklijke roeping nodig hebt; want de Heere zal u een koninklijkgezind hart en koninklijke gedachten geven.

1) Wij moeten hier niet denken aan een geestelijke wedergeboorte, maar aan een ambtelijke werking van de Geest. De Geest van profetie zal op Saul overgaan, zodat ook hij zal profeteren. Verder zal door de werking van de Geest zijn hart zo veranderd worden, dat hij bekwaam wordt gemaakt tot het volbrengen van zijn koninklijke roeping. Het hart is in de Heilige Schrift het centrum van het gehele geestelijke zieleleven, van willen en begeren, van denken en voelen en van voorstellen. Zou hem door de voorgaande tekens zijn roeping uiterlijk verzekerd worden, door dit teken zou het hem innerlijk worden verzegeld..

Vers 8

8. Gij nu zult dan voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en daar het leger rondom u verzamelen (13:4), en zie, ik zal tot u komen, om brandoffers te offeren, om te offeren offeranden van dankzegging, en zo door mijn profetisch-priesterlijk ambt aan dit werk een wijding geven; zeven dagen zult gij, wanneer ik verhinderd mocht zijn vroeger te komen, daar wachten, totdat a) ik tot u kom en u, zoals de Heere mij gebieden zal, bekend maak, wat gij doen zult; in geen geval zult gij iets ondernemen voordat ik tot u gekomen ben.

a) 1 Samuel 13:8

De drie tekens, waardoor Saul de zekerheid van zijn goddelijke roeping en de verzekering van de goddelijke bijstand bij zijn koninklijk werk zou verkrijgen, zijn niet willekeurig gekozen; zij staan bepaald in betrekking tot hem en zijn roeping en tot de wijze waarop hij handelen moet, evenals de drie tekens, die Mozes ontving van symbolische aard waren (Exodus 4:9). Het eerste teken, de ontmoeting van de beide mannen bij het graf van Rachel op de grenzen van Benjamin, die hem het terugvinden van de ezelinnen berichten, moet hem ontheffen van de zorgen van de gewone zaken van het dagelijks leven, en zijn gedachten vestigen op de hogere bestemming, die hem gegeven is; uit deze geschiedenis, omdat hij vanzelf ontvangt, wat hij met alle vlijt en trouw, met al zijn lopen en jagen niet had kunnen bereiken, moet hij leren wat in Psalms 127:1,Psalms 127:2 geschreven staat; de plaats waar het bericht tot hem komt, moet hem herinneren, dat in hem Rachels "zoon van smarten" werkelijk tot een "zoon van geluk" (Genesis 35:18), de kleinste onder alle stammen van Israël tot de meest bevoorrechte (9:20vv.) geworden is. Het tweede teken, de vriendelijke groet en het vrijwillig geschenk van de drie mannen, die hem bij de eik van Thabor ontmoeten, zal hem een onderpand zijn daarvan, dat op zijn tijd al het volk hem eren en vrijwillig zijn koningschap erkennen zal, en het hem daarom geen bezwaar hoeft te zijn, wanneer enkelen met hem spotten en geen geschenk brengen (1 Samuel 10:27 1 Samuel 10:11:12vv.); het is een onderpand, dat de Heere hem van alles verzorgen zal, wat hij behoeft voor de nieuwe stand, waartoe hij geroepen is, om die waardig te vervullen, dat Hij voor de koning van Israël evenzeer de tafel verzorgen zal, als Hij de priesters verzorgt, hoewel zij geen erfdeel onder hun broeders hebben, want naast het priesterschap treedt nu het koningschap op als een nieuwe zuil, die het gebouw van de theocratie dragen zal. Het derde teken eindelijk, de ontmoeting met de profetenzonen te Gibea, de plaats, waar toentertijd de machtigste en gevaarlijkste vijand van het volk van God reeds zijn voorposten gelegerd had, en het komen van de Geest van God tot Saul, juist bij deze gelegenheid, moet hem daarop wijzen, dat hij zich net zo min als tegen de priesterschap mag stellen tegenover een andere zuil van de theocratie tegen de profeten, die de Heere in deze dagen heeft opgericht; integendeel zal hij zijn ambt waarnemen in nauwe vereniging met de profetenstand, die een middel voor hem is tot het ontvangen van geestelijke gaven; anders zal hij die gaven verliezen en aan een boze geest door de Heere worden overgegeven. Is hij in eenheid met de profeten, dan zal de kracht van de Geest, die juist toen over hem kwam, toen de zware verdrukkers van Israël zich weer vastgenesteld hadden, sterk genoeg zijn, om hen uit het land te verdrijven; op diezelfde plaats zou hij zijn koninklijke residentie vestigen, om het volk van de Heere in alle godzaligheid te regeren en niets zou in staat zijn, hem van die hoogte neer te storten..

Als Samuël hier zegt: Gij nu zult enz., dan hebben wij niet te denken aan een eigenlijk bevel, maar aan een herinnering, aan een gemaakte afspraak. Wat Samuël hier zegt, stond in verband met de aanstaande strijd tegen de Filistijnen, waartoe Saul zijn leger zou verzamelen te Gilgal en waarbij Samuël aanwezig zou zijn, om de offeranden te offeren, opdat hij als de getrouwe priester aan de koning het bevel van God overbracht en de strijd heiligde door offeranden..

Vers 8

8. Gij nu zult dan voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en daar het leger rondom u verzamelen (13:4), en zie, ik zal tot u komen, om brandoffers te offeren, om te offeren offeranden van dankzegging, en zo door mijn profetisch-priesterlijk ambt aan dit werk een wijding geven; zeven dagen zult gij, wanneer ik verhinderd mocht zijn vroeger te komen, daar wachten, totdat a) ik tot u kom en u, zoals de Heere mij gebieden zal, bekend maak, wat gij doen zult; in geen geval zult gij iets ondernemen voordat ik tot u gekomen ben.

a) 1 Samuel 13:8

De drie tekens, waardoor Saul de zekerheid van zijn goddelijke roeping en de verzekering van de goddelijke bijstand bij zijn koninklijk werk zou verkrijgen, zijn niet willekeurig gekozen; zij staan bepaald in betrekking tot hem en zijn roeping en tot de wijze waarop hij handelen moet, evenals de drie tekens, die Mozes ontving van symbolische aard waren (Exodus 4:9). Het eerste teken, de ontmoeting van de beide mannen bij het graf van Rachel op de grenzen van Benjamin, die hem het terugvinden van de ezelinnen berichten, moet hem ontheffen van de zorgen van de gewone zaken van het dagelijks leven, en zijn gedachten vestigen op de hogere bestemming, die hem gegeven is; uit deze geschiedenis, omdat hij vanzelf ontvangt, wat hij met alle vlijt en trouw, met al zijn lopen en jagen niet had kunnen bereiken, moet hij leren wat in Psalms 127:1,Psalms 127:2 geschreven staat; de plaats waar het bericht tot hem komt, moet hem herinneren, dat in hem Rachels "zoon van smarten" werkelijk tot een "zoon van geluk" (Genesis 35:18), de kleinste onder alle stammen van Israël tot de meest bevoorrechte (9:20vv.) geworden is. Het tweede teken, de vriendelijke groet en het vrijwillig geschenk van de drie mannen, die hem bij de eik van Thabor ontmoeten, zal hem een onderpand zijn daarvan, dat op zijn tijd al het volk hem eren en vrijwillig zijn koningschap erkennen zal, en het hem daarom geen bezwaar hoeft te zijn, wanneer enkelen met hem spotten en geen geschenk brengen (1 Samuel 10:27 1 Samuel 10:11:12vv.); het is een onderpand, dat de Heere hem van alles verzorgen zal, wat hij behoeft voor de nieuwe stand, waartoe hij geroepen is, om die waardig te vervullen, dat Hij voor de koning van Israël evenzeer de tafel verzorgen zal, als Hij de priesters verzorgt, hoewel zij geen erfdeel onder hun broeders hebben, want naast het priesterschap treedt nu het koningschap op als een nieuwe zuil, die het gebouw van de theocratie dragen zal. Het derde teken eindelijk, de ontmoeting met de profetenzonen te Gibea, de plaats, waar toentertijd de machtigste en gevaarlijkste vijand van het volk van God reeds zijn voorposten gelegerd had, en het komen van de Geest van God tot Saul, juist bij deze gelegenheid, moet hem daarop wijzen, dat hij zich net zo min als tegen de priesterschap mag stellen tegenover een andere zuil van de theocratie tegen de profeten, die de Heere in deze dagen heeft opgericht; integendeel zal hij zijn ambt waarnemen in nauwe vereniging met de profetenstand, die een middel voor hem is tot het ontvangen van geestelijke gaven; anders zal hij die gaven verliezen en aan een boze geest door de Heere worden overgegeven. Is hij in eenheid met de profeten, dan zal de kracht van de Geest, die juist toen over hem kwam, toen de zware verdrukkers van Israël zich weer vastgenesteld hadden, sterk genoeg zijn, om hen uit het land te verdrijven; op diezelfde plaats zou hij zijn koninklijke residentie vestigen, om het volk van de Heere in alle godzaligheid te regeren en niets zou in staat zijn, hem van die hoogte neer te storten..

Als Samuël hier zegt: Gij nu zult enz., dan hebben wij niet te denken aan een eigenlijk bevel, maar aan een herinnering, aan een gemaakte afspraak. Wat Samuël hier zegt, stond in verband met de aanstaande strijd tegen de Filistijnen, waartoe Saul zijn leger zou verzamelen te Gilgal en waarbij Samuël aanwezig zou zijn, om de offeranden te offeren, opdat hij als de getrouwe priester aan de koning het bevel van God overbracht en de strijd heiligde door offeranden..

Vers 10

10. En wat het gewichtigste van alles was, toen zij daar aan de heuvel kwamen, waarop de stad Gibea, of ten minste de plaats voor de offeranden was, ziet, zo kwam hemeen hoop profeten tegemoet, voorafgegaan door speellieden, en in geestverrukking de eer van God verkondigende, en de Geest des HEEREN werd, toen Saul hen ontmoette, vaardig over hem, en hij profeteerde, nadat hij zich bij hen aangesloten had, in het midden van hen.

Dat aan de profetische toestand een sterke opwekking en verhoging van het gevoel voorafging, dat deze zelf door voorbereiding teweeggebracht werd, zagen wij reeds eerder (1 Samuel 7:2). Het is nu de vraag, of de profetische toestand een zodanige was, waarbij het verstandelijk bewustzijn geheel verdween, en het gehele zelfstandige geestesleven van de profeet door de machtige werking van de goddelijke Geest ten onder werd gehouden, zodat men in een geheel lijdelijke toestand gekomen was. Zo'n extase, waarbij het bewustzijn verdwenen is, schijnt in deze oudste tijd van het profetisme plaatsgevonden te hebben: "het komt bovendien niet zelden voor, dat nieuwe godsdienstige ontwikkelingen op een geweldig aangrijpende wijze in het leven van de geest aanvangen, zoals ook de oudste Christelijke kerk, met name in de Korinthische gemeente, dergelijke buitengewone verschijningen oplevert". In het bijzonder wordt dit gezien, als later (19:18vv.) Saul, in de profetenschool te Rama door de profetische Geest aangegrepen, evenals de profeten zijn kleren uittrekt en profeterende de gehele dag en nacht neerligt. Intussen mogen wij ook aan de andere zijde niet ongemerkt laten, dat de profetische toestand van zekere psychische verschijningen, waarmee hij op het eerste oog grote verwantschap schijnt te hebben, van het slaapwandelen en de extase van de heidense waarzeggers en profeten (1 Kings 18:29) wezenlijk onderscheiden is. De slaapwandelaar heeft, wanneer de magnetische slaap voorbij is, geen bewustzijn meer van hetgeen gedurende die tijd is voorgevallen, en even zo min heeft de sjamaan, wanneer hij uit zijn verrekking ontwaakt is, enige herinnering meer van zijn visioen en van hetgeen hij heeft meegedeeld. Daarentegen is de macht, die de profeet van de Geest van God, die over hem gekomen is ondervindt, niet een gehele onderdrukking van zijn eigen Ik, waarbij zijn eigen leven ophoudt zich te laten voelen; integendeel gaat er bij zulke gewijde momenten een krachtige verheffing van zijn inwendige mens uit, het is hem, zoals hier Saul, alsof hij een nieuw hart verkregen, een nieuwe mens aangetrokken had. En zelfs later, als Saul met vijandige bedoelingen naar Rama komt (19:22vv.) en daar in geestverrukking raakt, werkt deze een tijd lang als goddelijk tuchtmiddel voort, dat hem niet toelaat, zijn eigen meningen verder door te zetten.. 11. En het geschiedde, toen een ieder, die hem vantevoren gekend had, zag, dat hij profeteerde met de profeten, zei het volk van Gibea, dat de profeten zag en onder hen Saul, van wie toch ieder wist, dat hij niet tot de vereniging vande profeten behoorde, een ieder tot zijn metgezel: Wat is dit, dat de zoon van Kis overkomen is? Van waar die grote verandering? Is Saul ook onder de profeten? 1)

1) De verwondering bewijst genoeg, dat er bij Saul geen voorbereiding of dispositie tot het profetenambt is geweest en vervolgens, dat de genade van God toen zo geopenbaard en voor de dag is gekomen. Want die mensen zouden zich niet zo verbaasd hebben, indien Saul reeds van zijn jeugdjaren af in de scholen van de profeten onderwezen was, omdat zij hem dan als tevoren onderwezen en gevormd hadden beschouwd en vervolgens zich niet zo hadden verwonderd over het feit, omdat hij dan tevoren daartoe was voorbereid en gevormd, noch het ook als een nieuwe en ongewone zaak hadden opgenomen..

Vers 10

10. En wat het gewichtigste van alles was, toen zij daar aan de heuvel kwamen, waarop de stad Gibea, of ten minste de plaats voor de offeranden was, ziet, zo kwam hemeen hoop profeten tegemoet, voorafgegaan door speellieden, en in geestverrukking de eer van God verkondigende, en de Geest des HEEREN werd, toen Saul hen ontmoette, vaardig over hem, en hij profeteerde, nadat hij zich bij hen aangesloten had, in het midden van hen.

Dat aan de profetische toestand een sterke opwekking en verhoging van het gevoel voorafging, dat deze zelf door voorbereiding teweeggebracht werd, zagen wij reeds eerder (1 Samuel 7:2). Het is nu de vraag, of de profetische toestand een zodanige was, waarbij het verstandelijk bewustzijn geheel verdween, en het gehele zelfstandige geestesleven van de profeet door de machtige werking van de goddelijke Geest ten onder werd gehouden, zodat men in een geheel lijdelijke toestand gekomen was. Zo'n extase, waarbij het bewustzijn verdwenen is, schijnt in deze oudste tijd van het profetisme plaatsgevonden te hebben: "het komt bovendien niet zelden voor, dat nieuwe godsdienstige ontwikkelingen op een geweldig aangrijpende wijze in het leven van de geest aanvangen, zoals ook de oudste Christelijke kerk, met name in de Korinthische gemeente, dergelijke buitengewone verschijningen oplevert". In het bijzonder wordt dit gezien, als later (19:18vv.) Saul, in de profetenschool te Rama door de profetische Geest aangegrepen, evenals de profeten zijn kleren uittrekt en profeterende de gehele dag en nacht neerligt. Intussen mogen wij ook aan de andere zijde niet ongemerkt laten, dat de profetische toestand van zekere psychische verschijningen, waarmee hij op het eerste oog grote verwantschap schijnt te hebben, van het slaapwandelen en de extase van de heidense waarzeggers en profeten (1 Kings 18:29) wezenlijk onderscheiden is. De slaapwandelaar heeft, wanneer de magnetische slaap voorbij is, geen bewustzijn meer van hetgeen gedurende die tijd is voorgevallen, en even zo min heeft de sjamaan, wanneer hij uit zijn verrekking ontwaakt is, enige herinnering meer van zijn visioen en van hetgeen hij heeft meegedeeld. Daarentegen is de macht, die de profeet van de Geest van God, die over hem gekomen is ondervindt, niet een gehele onderdrukking van zijn eigen Ik, waarbij zijn eigen leven ophoudt zich te laten voelen; integendeel gaat er bij zulke gewijde momenten een krachtige verheffing van zijn inwendige mens uit, het is hem, zoals hier Saul, alsof hij een nieuw hart verkregen, een nieuwe mens aangetrokken had. En zelfs later, als Saul met vijandige bedoelingen naar Rama komt (19:22vv.) en daar in geestverrukking raakt, werkt deze een tijd lang als goddelijk tuchtmiddel voort, dat hem niet toelaat, zijn eigen meningen verder door te zetten.. 11. En het geschiedde, toen een ieder, die hem vantevoren gekend had, zag, dat hij profeteerde met de profeten, zei het volk van Gibea, dat de profeten zag en onder hen Saul, van wie toch ieder wist, dat hij niet tot de vereniging vande profeten behoorde, een ieder tot zijn metgezel: Wat is dit, dat de zoon van Kis overkomen is? Van waar die grote verandering? Is Saul ook onder de profeten? 1)

1) De verwondering bewijst genoeg, dat er bij Saul geen voorbereiding of dispositie tot het profetenambt is geweest en vervolgens, dat de genade van God toen zo geopenbaard en voor de dag is gekomen. Want die mensen zouden zich niet zo verbaasd hebben, indien Saul reeds van zijn jeugdjaren af in de scholen van de profeten onderwezen was, omdat zij hem dan als tevoren onderwezen en gevormd hadden beschouwd en vervolgens zich niet zo hadden verwonderd over het feit, omdat hij dan tevoren daartoe was voorbereid en gevormd, noch het ook als een nieuwe en ongewone zaak hadden opgenomen..

Vers 12

12. Toen antwoordde een man van daar, wie het Gods Geest ingaf de mensen van verder onderzoeken terug te houden en hun gedachten daarop te bepalen, dat de profetische Geest aan geen geboorte of stand verbonden was (Numbers 11:29 en hij zei: Wie a) is toch hun vader? 1) Heeft iemand op de profetische gaven, zoals Arons zonen op het priesterschap, recht? God roept daartoe wie Hij wil. Daarom is het tot een spreekwoord geworden, dat later (19:13vv.) nog meer bevestigd werd: Is Saul ook onder de profeten? Daarmee drukte men zijn verwondering uit over iemand, die plotseling een ander leven of beroep was ingetreden, dat hem tot hiertoe geheel vreemd was geweest.

a) Galatians 1:24

1) Hier wordt niet gezegd, dat God de vader is geweest van Saul. Maar in een andere zin wordt die vraag gedaan, wie de vader is van Saul. Namelijk, opdat erkend zou worden, dat de gave van de profetie niet erfelijk was. En daarop, dat die verandering niet was voortgekomen uit de natuur, zodat men niet behoorde vol te houden met deze nieuwsgierige vragen, hoe het kwam, dat Saul profeteerde, omdat hij de zoon van een landbouwer was. En immers, zij oordelen verkeerd, die naar iemands familie of geslacht een oordeel over iemand vellen..

Vers 12

12. Toen antwoordde een man van daar, wie het Gods Geest ingaf de mensen van verder onderzoeken terug te houden en hun gedachten daarop te bepalen, dat de profetische Geest aan geen geboorte of stand verbonden was (Numbers 11:29 en hij zei: Wie a) is toch hun vader? 1) Heeft iemand op de profetische gaven, zoals Arons zonen op het priesterschap, recht? God roept daartoe wie Hij wil. Daarom is het tot een spreekwoord geworden, dat later (19:13vv.) nog meer bevestigd werd: Is Saul ook onder de profeten? Daarmee drukte men zijn verwondering uit over iemand, die plotseling een ander leven of beroep was ingetreden, dat hem tot hiertoe geheel vreemd was geweest.

a) Galatians 1:24

1) Hier wordt niet gezegd, dat God de vader is geweest van Saul. Maar in een andere zin wordt die vraag gedaan, wie de vader is van Saul. Namelijk, opdat erkend zou worden, dat de gave van de profetie niet erfelijk was. En daarop, dat die verandering niet was voortgekomen uit de natuur, zodat men niet behoorde vol te houden met deze nieuwsgierige vragen, hoe het kwam, dat Saul profeteerde, omdat hij de zoon van een landbouwer was. En immers, zij oordelen verkeerd, die naar iemands familie of geslacht een oordeel over iemand vellen..

Vers 16

16. Saul nu zei tot zijn oom, overeenkomstig de waarheid (9:20): Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen gevonden waren. Maar de zaak van het koninkrijk, waarvan Samuël gezegd had, gaf hij hem niet te kennen, niet alleen, omdat deze allereerst nog verborgen moest blijven, maar ook omdat hij in ootmoed (9:21; 10:21vv.), met de hem toegedachte eer niet wilde pronken.

Het is dikwijls ook plicht om te zwijgen (Proverbs 29:11 Ecclesiastes 3:7) Bij diegenen, die de hun met ernst verkondigde Christelijke waarheid snood terugwijzen, of in het algemeen niet in een stemming zijn om aan de waarheid gehoor te geven, heeft de Christen de plicht, om het heilige voor ontheiliging te bewaren; voor hen moet hij niet het woord van waarschuwing en vermaning, maar de meer nauwkeurige mededeling van waarheden, die slechts voor ernstiger gezinde zielen toegankelijk zijn, terughouden. Ook in andere dan zuiver geestelijke zaken vorderen liefde en wijsheid dikwijls ons weten daarvan te verzwijgen en zo de geheimen te bewaren. Als wij zonden van anderen weten, vordert de Christelijke liefde tot de naaste een verzwijgen voor anderen, om deze geen aanleiding te geven tot lasteren, tot vreugde over het kwaad van hun naaste, of tot een liefdeloos oordelen; tenminste dan wanneer niet onze roeping, de zedelijkheid van het gezelschap, en het doel van verbetering, het spreken zedelijk noodzakelijk maken (Matthew 1:19). Tegenover de geestelijk onmondige, vordert de Christelijke opvoedkunde dikwijls een verzwijgen van onze eigen, voor God beleden en betreurde zonden om hun niet een verleidend voorbeeld en dus ergernis te geven. Iedere openbare zonde van opvoeders is een ergernis verwekken, een verzoeken van degenen, die opgevoed moeten worden, en het zou een zeer ontijdige openhartigheid zijn, wanneer ouders aan hun kinderen al hun zonden bekend maakten. Ja, omdat ieder Christen op de ander een zedelijke invloed moet uitoefenen, is voorzichtig verzwijgen niet alleen bij kinderen nodig, maar ook tegenover andere mensen. Wie aan ieder, die hij ontmoet, zijn zonden wil biechten, zou zich jegens anderen bezondigen. Dikwijls zijn wij verplicht, de gedachten, handelingen, bedoelingen en verbindtenissen van onszelf en van anderen voor onbevoegde oren te verbergen, wanneer wij niet dat inzicht en die welwillendheid kunnen veronderstellen, die tot een juiste opvatting van de zaak behoren, of wanneer wij wegens zondige bedoelingen en begeerten van andere moeten vrezen, dat een bekendheid met hetgeen wij weten, door hen dwaas of zondig misbruikt zou worden. Een dergelijk zwijgen is dus een plicht jegens onszelf, om ons tegen onrecht en voor gevaar te beschermen, een plicht jegens hen die ons hun vertrouwen geschonken hebben, of jegens het beroep dat ons toevertrouwd is (ambtsgeheimen), en een plicht jegens de anderen die wij daardoor voor dwaasheden of zonden bewaren, al is het alleen voor het gevaar, om door verder vertellen van het toevertrouwde, onheil teweeg te brengen. Sluiten wij ons huis en ons eigendom voor ongeroepen indringers, zo veel te meer geldt het recht, om dit ten opzichte van het inwendige te doen..

Wij zien hieruit, dat bij Saul nog niet gezien wordt de openbaring van die hoogmoed van hart, die wij later bij hem zullen aantreffen. Hij openbaart zich hier als een nederige van hart, ervan overtuigd dat God zelf op Zijn tijd wel in het licht zal brengen, dat hij tot koning over Israël bestemd is..

I. 1 Samuel 10:17-1 Samuel 10:27. Samuël, die nu weet, wie hij volgens de wil van de Heere tot koning over Zijn erfdeel moet plaatsen, roept het volk naar Mizpa; daar houdt hij Israël zijn zonde voor, die in de eis om een koning ligt, en laat door het lot beslissen, wie koning zal zijn; want onmogelijk is het dat het lot anders zou uitvallen dan de Heere reeds bepaald heeft, terwijl alleen de onmiddellijke beslissing van de Heere door de middellijke van het lot tot overtuiging bij het volk kan gemaakt worden. Als het lot op Saul, de zoon van Kis gevallen is, is hij niet onder de aanwezigen te vinden en moet hij eerst van tussen de vaten, waaronder Hij zich verborgen had, gehaald worden. Samuël stelt hem daarop aan het volk voor, en dit juicht zijn koning toe. Dat enige boze mannen Saul versmaden en verachtelijk van hem spreken merkt hij niet op; daarentegen zijn er anderen, wier hart God beweegt, en die hem met eer naar Gibea geleiden. 17. Maar Samuël vervulde zijn belofte, aan de oudsten gegeven, toen zij naar Rama gekomen waren, om een koning te eisen (8:12) en hij riep het volk tezamen tot de HEERE, om een plechtige verzameling te houden in Gods aanwezigheid (Jud 11:11). Die vergadering werd gehouden te Mizpa, 1)dus op dezelfde plaats, waar hij 18 jaar geleden Israël tot de strijd voorbereid en een zo heerlijke overwinning afgebeden had (7:5vv.).

1) Het volk, d.i. het volk vertegenwoordigd door zijn verschillende hoofden, roept Samuël te Mizpa samen, om hen in de herinnering terug te roepen, de weldaden, die de Heere hun geschonken had. Juist daar moest Israël als vanzelf erbij bepaald worden, hoe ondankbaar het was jegens zijn Verbondsgod, toen zij een koning begeerden, en bij die begeerte hardnekkig volhardden..

Vers 16

16. Saul nu zei tot zijn oom, overeenkomstig de waarheid (9:20): Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen gevonden waren. Maar de zaak van het koninkrijk, waarvan Samuël gezegd had, gaf hij hem niet te kennen, niet alleen, omdat deze allereerst nog verborgen moest blijven, maar ook omdat hij in ootmoed (9:21; 10:21vv.), met de hem toegedachte eer niet wilde pronken.

Het is dikwijls ook plicht om te zwijgen (Proverbs 29:11 Ecclesiastes 3:7) Bij diegenen, die de hun met ernst verkondigde Christelijke waarheid snood terugwijzen, of in het algemeen niet in een stemming zijn om aan de waarheid gehoor te geven, heeft de Christen de plicht, om het heilige voor ontheiliging te bewaren; voor hen moet hij niet het woord van waarschuwing en vermaning, maar de meer nauwkeurige mededeling van waarheden, die slechts voor ernstiger gezinde zielen toegankelijk zijn, terughouden. Ook in andere dan zuiver geestelijke zaken vorderen liefde en wijsheid dikwijls ons weten daarvan te verzwijgen en zo de geheimen te bewaren. Als wij zonden van anderen weten, vordert de Christelijke liefde tot de naaste een verzwijgen voor anderen, om deze geen aanleiding te geven tot lasteren, tot vreugde over het kwaad van hun naaste, of tot een liefdeloos oordelen; tenminste dan wanneer niet onze roeping, de zedelijkheid van het gezelschap, en het doel van verbetering, het spreken zedelijk noodzakelijk maken (Matthew 1:19). Tegenover de geestelijk onmondige, vordert de Christelijke opvoedkunde dikwijls een verzwijgen van onze eigen, voor God beleden en betreurde zonden om hun niet een verleidend voorbeeld en dus ergernis te geven. Iedere openbare zonde van opvoeders is een ergernis verwekken, een verzoeken van degenen, die opgevoed moeten worden, en het zou een zeer ontijdige openhartigheid zijn, wanneer ouders aan hun kinderen al hun zonden bekend maakten. Ja, omdat ieder Christen op de ander een zedelijke invloed moet uitoefenen, is voorzichtig verzwijgen niet alleen bij kinderen nodig, maar ook tegenover andere mensen. Wie aan ieder, die hij ontmoet, zijn zonden wil biechten, zou zich jegens anderen bezondigen. Dikwijls zijn wij verplicht, de gedachten, handelingen, bedoelingen en verbindtenissen van onszelf en van anderen voor onbevoegde oren te verbergen, wanneer wij niet dat inzicht en die welwillendheid kunnen veronderstellen, die tot een juiste opvatting van de zaak behoren, of wanneer wij wegens zondige bedoelingen en begeerten van andere moeten vrezen, dat een bekendheid met hetgeen wij weten, door hen dwaas of zondig misbruikt zou worden. Een dergelijk zwijgen is dus een plicht jegens onszelf, om ons tegen onrecht en voor gevaar te beschermen, een plicht jegens hen die ons hun vertrouwen geschonken hebben, of jegens het beroep dat ons toevertrouwd is (ambtsgeheimen), en een plicht jegens de anderen die wij daardoor voor dwaasheden of zonden bewaren, al is het alleen voor het gevaar, om door verder vertellen van het toevertrouwde, onheil teweeg te brengen. Sluiten wij ons huis en ons eigendom voor ongeroepen indringers, zo veel te meer geldt het recht, om dit ten opzichte van het inwendige te doen..

Wij zien hieruit, dat bij Saul nog niet gezien wordt de openbaring van die hoogmoed van hart, die wij later bij hem zullen aantreffen. Hij openbaart zich hier als een nederige van hart, ervan overtuigd dat God zelf op Zijn tijd wel in het licht zal brengen, dat hij tot koning over Israël bestemd is..

I. 1 Samuel 10:17-1 Samuel 10:27. Samuël, die nu weet, wie hij volgens de wil van de Heere tot koning over Zijn erfdeel moet plaatsen, roept het volk naar Mizpa; daar houdt hij Israël zijn zonde voor, die in de eis om een koning ligt, en laat door het lot beslissen, wie koning zal zijn; want onmogelijk is het dat het lot anders zou uitvallen dan de Heere reeds bepaald heeft, terwijl alleen de onmiddellijke beslissing van de Heere door de middellijke van het lot tot overtuiging bij het volk kan gemaakt worden. Als het lot op Saul, de zoon van Kis gevallen is, is hij niet onder de aanwezigen te vinden en moet hij eerst van tussen de vaten, waaronder Hij zich verborgen had, gehaald worden. Samuël stelt hem daarop aan het volk voor, en dit juicht zijn koning toe. Dat enige boze mannen Saul versmaden en verachtelijk van hem spreken merkt hij niet op; daarentegen zijn er anderen, wier hart God beweegt, en die hem met eer naar Gibea geleiden. 17. Maar Samuël vervulde zijn belofte, aan de oudsten gegeven, toen zij naar Rama gekomen waren, om een koning te eisen (8:12) en hij riep het volk tezamen tot de HEERE, om een plechtige verzameling te houden in Gods aanwezigheid (Jud 11:11). Die vergadering werd gehouden te Mizpa, 1)dus op dezelfde plaats, waar hij 18 jaar geleden Israël tot de strijd voorbereid en een zo heerlijke overwinning afgebeden had (7:5vv.).

1) Het volk, d.i. het volk vertegenwoordigd door zijn verschillende hoofden, roept Samuël te Mizpa samen, om hen in de herinnering terug te roepen, de weldaden, die de Heere hun geschonken had. Juist daar moest Israël als vanzelf erbij bepaald worden, hoe ondankbaar het was jegens zijn Verbondsgod, toen zij een koning begeerden, en bij die begeerte hardnekkig volhardden..

Vers 18

18. En hij zei tot de kinderen van Israël, tot de hoofden van de stammen, om hen nog eens de zonde voor te houden, die in hun begeerte lag en om hen nog eens te laten begrijpen, hoe gevaarlijk de weg was, die zij kozen en hoe bitter het hun berouwen zou: Zo heeft de HEERE, de God van Israël gesproken: Ik heb Israël uit Egypte gebracht, en Ik heb u uit de hand van de Egyptenaren gered en uit de hand van alle koninkrijken, die u onderdrukten. Ik heb daardoor bewezen van die tijd af, dat Ik sterk genoeg ben om ook zonder een zichtbare koning u te helpen en de overwinning over al uw vijanden u te verlenen.

18. En hij zei tot de kinderen van Israël, tot de hoofden van de stammen, om hen nog eens de zonde voor te houden, die in hun begeerte lag en om hen nog eens te laten begrijpen, hoe gevaarlijk de weg was, die zij kozen en hoe bitter het hun berouwen zou: Zo heeft de HEERE, de God van Israël gesproken: Ik heb Israël uit Egypte gebracht, en Ik heb u uit de hand van de Egyptenaren gered en uit de hand van alle koninkrijken, die u onderdrukten. Ik heb daardoor bewezen van die tijd af, dat Ik sterk genoeg ben om ook zonder een zichtbare koning u te helpen en de overwinning over al uw vijanden u te verlenen.

Vers 18

18. En hij zei tot de kinderen van Israël, tot de hoofden van de stammen, om hen nog eens de zonde voor te houden, die in hun begeerte lag en om hen nog eens te laten begrijpen, hoe gevaarlijk de weg was, die zij kozen en hoe bitter het hun berouwen zou: Zo heeft de HEERE, de God van Israël gesproken: Ik heb Israël uit Egypte gebracht, en Ik heb u uit de hand van de Egyptenaren gered en uit de hand van alle koninkrijken, die u onderdrukten. Ik heb daardoor bewezen van die tijd af, dat Ik sterk genoeg ben om ook zonder een zichtbare koning u te helpen en de overwinning over al uw vijanden u te verlenen.

18. En hij zei tot de kinderen van Israël, tot de hoofden van de stammen, om hen nog eens de zonde voor te houden, die in hun begeerte lag en om hen nog eens te laten begrijpen, hoe gevaarlijk de weg was, die zij kozen en hoe bitter het hun berouwen zou: Zo heeft de HEERE, de God van Israël gesproken: Ik heb Israël uit Egypte gebracht, en Ik heb u uit de hand van de Egyptenaren gered en uit de hand van alle koninkrijken, die u onderdrukten. Ik heb daardoor bewezen van die tijd af, dat Ik sterk genoeg ben om ook zonder een zichtbare koning u te helpen en de overwinning over al uw vijanden u te verlenen.

Vers 19

19. Maar gij hebt evenwel niet willen erkennen, hoe goed gij het onder Mijn regering had en hoe veilig gij onder Mijn bescherming bent, maar hebt toen gij korte tijd geleden te Rama kwam (8:4vv.) en ook heden, door bij dat voornemen te volharden, uw God verworpen, die u uit al uw ellenden en uw noden verlost heeft, en hebt tot Hem gezegd: Zet een koning over ons. Of gij toch deze eis tot mij richtte, het is hetzelfde, of gij die eis aan de Heere zelf hebt gedaan. Nu dan, omdat gij eist, dat in de plaats van God een mens als koning over u gesteld worde, stelt u voor het aangezicht van de HEERE, 1) die hier bij dit opgerichte altaar aanwezig is, naar uw stammen en naar uw duizenden.2) Het lot zal onder goddelijke leiding beslissen, uit welke van de 12 stammen de koning moet genomen worden, uit welk geslacht van de geraakte stam, uit welk huis van het aangewezen geslacht, en eindelijk wie van de mannen van dit huis koning zal zijn.

1) Voor het aangezicht van de Heere betekent: bij het altaar, dat hier te Mizpa is..

2) Waarom Samuël het eerst nog op een beslissing door het lot laat aankomen, omdat hem toch reeds de uitverkorene van de Heere voldoende bekend is, zodat hij hem aanstonds aan het volk had kunnen voorstellen (1 Samuel 8:22). Hier komen nu de vier natuurlijke afdelingen van Israël (stammen, geslachten, gezinnen en vaders) in aanmerking, evenals in Joshua 7:16vv.. Omdat de ene stam na de andere, het ene geslacht na het andere enz. voorbij de Heere geleid werd, zou zich het gehele volk als gemonsterd beschouwen; ieder van hen, die niet geraakt werden, had nu de getuigenis uit Gods eigen mond, dat hij de uitverkorene niet was, en daardoor de plicht alle wensen en verwachtingen, die hij gehad mocht hebben, van dat ogenblik af te laten varen, en zijn hart, zonder nijd en in gehoorzame zelfverloochening, tot de werkelijk verkorene te wenden; terwijl opnieuw deze in het bewustzijn van zijn goddelijke verkiezing zeer gesterkt werd. Op dezelfde wijze komt het ook bij ons voor, dat velen naar een ambt, een waardigheid dingen; heeft de Heere, al is het niet door het lot, toch door de omstandigheden en de invloed van hen, in wier handen Hij de macht gelegd heeft, om dit toe te voegen, beslist, zo moet hij, wiens wensen niet vervuld worden, deze nu vergeten; alle bitterheid over teleurgestelde verwachting moet, ook dan, als het bij de beslissing zeer menselijk, misschien zeer zondig toegegaan is, door verootmoediging onder Gods toelating overwonnen worden; men behoort zich aan hem, aan wie het ambt is gegeven, volgens het Evangelie te onderwerpen. Wanneer de Heere ons onthoudt, wat wij voor het beste gehouden hebben, heeft Hij zeker voor ons nog iets beters bewaard, dat wij door morrend opstaan tegen Zijn leiding en door vijandige gezindheid tegen enige broeder verliezen zouden..

Vers 19

19. Maar gij hebt evenwel niet willen erkennen, hoe goed gij het onder Mijn regering had en hoe veilig gij onder Mijn bescherming bent, maar hebt toen gij korte tijd geleden te Rama kwam (8:4vv.) en ook heden, door bij dat voornemen te volharden, uw God verworpen, die u uit al uw ellenden en uw noden verlost heeft, en hebt tot Hem gezegd: Zet een koning over ons. Of gij toch deze eis tot mij richtte, het is hetzelfde, of gij die eis aan de Heere zelf hebt gedaan. Nu dan, omdat gij eist, dat in de plaats van God een mens als koning over u gesteld worde, stelt u voor het aangezicht van de HEERE, 1) die hier bij dit opgerichte altaar aanwezig is, naar uw stammen en naar uw duizenden.2) Het lot zal onder goddelijke leiding beslissen, uit welke van de 12 stammen de koning moet genomen worden, uit welk geslacht van de geraakte stam, uit welk huis van het aangewezen geslacht, en eindelijk wie van de mannen van dit huis koning zal zijn.

1) Voor het aangezicht van de Heere betekent: bij het altaar, dat hier te Mizpa is..

2) Waarom Samuël het eerst nog op een beslissing door het lot laat aankomen, omdat hem toch reeds de uitverkorene van de Heere voldoende bekend is, zodat hij hem aanstonds aan het volk had kunnen voorstellen (1 Samuel 8:22). Hier komen nu de vier natuurlijke afdelingen van Israël (stammen, geslachten, gezinnen en vaders) in aanmerking, evenals in Joshua 7:16vv.. Omdat de ene stam na de andere, het ene geslacht na het andere enz. voorbij de Heere geleid werd, zou zich het gehele volk als gemonsterd beschouwen; ieder van hen, die niet geraakt werden, had nu de getuigenis uit Gods eigen mond, dat hij de uitverkorene niet was, en daardoor de plicht alle wensen en verwachtingen, die hij gehad mocht hebben, van dat ogenblik af te laten varen, en zijn hart, zonder nijd en in gehoorzame zelfverloochening, tot de werkelijk verkorene te wenden; terwijl opnieuw deze in het bewustzijn van zijn goddelijke verkiezing zeer gesterkt werd. Op dezelfde wijze komt het ook bij ons voor, dat velen naar een ambt, een waardigheid dingen; heeft de Heere, al is het niet door het lot, toch door de omstandigheden en de invloed van hen, in wier handen Hij de macht gelegd heeft, om dit toe te voegen, beslist, zo moet hij, wiens wensen niet vervuld worden, deze nu vergeten; alle bitterheid over teleurgestelde verwachting moet, ook dan, als het bij de beslissing zeer menselijk, misschien zeer zondig toegegaan is, door verootmoediging onder Gods toelating overwonnen worden; men behoort zich aan hem, aan wie het ambt is gegeven, volgens het Evangelie te onderwerpen. Wanneer de Heere ons onthoudt, wat wij voor het beste gehouden hebben, heeft Hij zeker voor ons nog iets beters bewaard, dat wij door morrend opstaan tegen Zijn leiding en door vijandige gezindheid tegen enige broeder verliezen zouden..

Vers 20

20. Toen nu Samuël al de stammen van Israël tot het altaar had doen naderen, om de beslissing door het lot te doen plaatshebben, a) zo is de stam van Benjamin geraakt. 1)

a) Joshua 7:11

1) In het Hebreeuws Wajillakeed Schebet. Eigenlijk staat er: werd de stam eruit gegrepen. Deze gehele handeling moest dienen om de regering van Saul bij het volk aangenaam te maken, in het hart van het volk te bevestigen..

God had het recht gehad om het volk door Samuël te laten aanzeggen, dat Saul door Hem tot koning was bestemd en het volk had daarmee genoegen moeten nemen. Maar het had kunnen zijn, dat het al morrende erin had berust. Daarom, om alle ongenoegen zoveel mogelijk bij het volk te voorkomen of weg te nemen, heeft de Heere Saul nog door een plechtige handeling door het volk zelf bij het altaar te Mizpa in zijn koningschap bevestigd..

Israël leert God ook hier weer kennen als Degene, die het kwade niet goedkeurt, maar hun, ondanks hun zonde, toch wil geven, wat zij verlangen..

Vers 20

20. Toen nu Samuël al de stammen van Israël tot het altaar had doen naderen, om de beslissing door het lot te doen plaatshebben, a) zo is de stam van Benjamin geraakt. 1)

a) Joshua 7:11

1) In het Hebreeuws Wajillakeed Schebet. Eigenlijk staat er: werd de stam eruit gegrepen. Deze gehele handeling moest dienen om de regering van Saul bij het volk aangenaam te maken, in het hart van het volk te bevestigen..

God had het recht gehad om het volk door Samuël te laten aanzeggen, dat Saul door Hem tot koning was bestemd en het volk had daarmee genoegen moeten nemen. Maar het had kunnen zijn, dat het al morrende erin had berust. Daarom, om alle ongenoegen zoveel mogelijk bij het volk te voorkomen of weg te nemen, heeft de Heere Saul nog door een plechtige handeling door het volk zelf bij het altaar te Mizpa in zijn koningschap bevestigd..

Israël leert God ook hier weer kennen als Degene, die het kwade niet goedkeurt, maar hun, ondanks hun zonde, toch wil geven, wat zij verlangen..

Vers 22

22. Toen vroegen zij door middel van de Urim en Tummim want ook de hogepriester was bij zo'n gewichtige handeling aanwezig-verder de HEERE, of die man nog daarheen komen zou, dan of zij naar Gibea moesten zenden om hem te halen? De HEERE dan zei: Ziet, hij is hier aanwezig; hij heeft zich uit ootmoed en bescheidenheid tussen de vaten, tussen de reispakken, die de tezamengekomenen naar Mizpa op een bepaalde plaats gelegd hadden, verstopt.1)

1) Wanneer Starke Sauls gedrag niet uit enkel ootmoed maar ook uit vrees verklaart, omdat hij in een zo moeilijke en gevaarlijke tijd, toen de Filistijnen voor de deur waren, zich niet graag aan het roer wilde laten zetten", dan wordt dit tegengesproken door de woorden in 1 Samuel 10:9: "God gaf hem een ander hart," en evenzeer door Sauls later gedrag (11, 13), wanneer hij een zo grote dapperheid aan de dag legt. Beter is wat Seb. Schmidt zegt: "opdat het niet zou lijken, alsof hij naar de koninklijke waardigheid zocht en erop rekende, wilde hij liever verre van het loten blijven.".

Ook dit alles moest dienen, om de overtuiging bij het volk te versterken, dat Saul waarlijk de door God bestemde koning voor Israël was. Had men nog kunnen twijfelen aan de rechtvaardigheid van het lot, nu God zelf opnieuw zich openbaart, en niet alleen de persoon aanwijst, maar ook de plaats, waar hij zich verscholen houdt, nu kunnen zij er ook vast op aan, dat het alles is volgens Goddelijke beschikking..

Vers 22

22. Toen vroegen zij door middel van de Urim en Tummim want ook de hogepriester was bij zo'n gewichtige handeling aanwezig-verder de HEERE, of die man nog daarheen komen zou, dan of zij naar Gibea moesten zenden om hem te halen? De HEERE dan zei: Ziet, hij is hier aanwezig; hij heeft zich uit ootmoed en bescheidenheid tussen de vaten, tussen de reispakken, die de tezamengekomenen naar Mizpa op een bepaalde plaats gelegd hadden, verstopt.1)

1) Wanneer Starke Sauls gedrag niet uit enkel ootmoed maar ook uit vrees verklaart, omdat hij in een zo moeilijke en gevaarlijke tijd, toen de Filistijnen voor de deur waren, zich niet graag aan het roer wilde laten zetten", dan wordt dit tegengesproken door de woorden in 1 Samuel 10:9: "God gaf hem een ander hart," en evenzeer door Sauls later gedrag (11, 13), wanneer hij een zo grote dapperheid aan de dag legt. Beter is wat Seb. Schmidt zegt: "opdat het niet zou lijken, alsof hij naar de koninklijke waardigheid zocht en erop rekende, wilde hij liever verre van het loten blijven.".

Ook dit alles moest dienen, om de overtuiging bij het volk te versterken, dat Saul waarlijk de door God bestemde koning voor Israël was. Had men nog kunnen twijfelen aan de rechtvaardigheid van het lot, nu God zelf opnieuw zich openbaart, en niet alleen de persoon aanwijst, maar ook de plaats, waar hij zich verscholen houdt, nu kunnen zij er ook vast op aan, dat het alles is volgens Goddelijke beschikking..

Vers 24

24. Toen zei Samuël, terwijl hij op de lichamelijke gedaante van deze door het lot gekozene wees, tot het gehele volk: Ziet gij, wie de HEERE verkoren heeft? 1) want zoals hij is er niemand onder het gehele volk in grootte en schoonheid van gedaante. Toen juichte het gehele volk, tevreden met de keuze die God gedaan had, en zij zeiden: Leve de koning!

1) In deze woorden wordt ons weer duidelijk, de bescheidenheid van Samuël, doordat hij uit eigen beweging afstand doet van de waardigheid, die hij te voren had bezeten, en gewillig zich aan de heerschappij van een ander onderwerpt, omdat hij tevoren de macht over het volk had bezeten en waar hij vroeger het hoofd was, nu een van de leden werd. Deze verandering, zeg ik, die hij erkende van God te wezen, was voor hem niet lastig of bezwaarlijk. Want hij beveelt de koning zeer aan en wil dat hij door allen geëerd wordt en leert, dat juist door die tekenen God heeft gewild, dat hij in aanzien zou zijn, opdat hij door de onderdanen des te meer in waarde zou worden gehouden. De grootte van zijn lichaam beveelt hij hen te aanschouwen en te erkennen, dat God hem een vorm en aanzien en gestalte heeft gegeven, die bij zijn waardigheid niet tevergeefs paste, en dat hij tot die waardigheid reeds door zijn geboorte was bestemd. Want allen stak hij boven de schouders uit. Samuël belijdt dus in het openbaar, dat hij om zichzelf niet meer bekommerd is, noch hem, die God met dit ambt heeft begiftigd en die in zijn plaats was gesteld, benijdde. Laten wij ons beijveren, om dit voorbeeld van bescheidenheid na te volgen..

Vers 24

24. Toen zei Samuël, terwijl hij op de lichamelijke gedaante van deze door het lot gekozene wees, tot het gehele volk: Ziet gij, wie de HEERE verkoren heeft? 1) want zoals hij is er niemand onder het gehele volk in grootte en schoonheid van gedaante. Toen juichte het gehele volk, tevreden met de keuze die God gedaan had, en zij zeiden: Leve de koning!

1) In deze woorden wordt ons weer duidelijk, de bescheidenheid van Samuël, doordat hij uit eigen beweging afstand doet van de waardigheid, die hij te voren had bezeten, en gewillig zich aan de heerschappij van een ander onderwerpt, omdat hij tevoren de macht over het volk had bezeten en waar hij vroeger het hoofd was, nu een van de leden werd. Deze verandering, zeg ik, die hij erkende van God te wezen, was voor hem niet lastig of bezwaarlijk. Want hij beveelt de koning zeer aan en wil dat hij door allen geëerd wordt en leert, dat juist door die tekenen God heeft gewild, dat hij in aanzien zou zijn, opdat hij door de onderdanen des te meer in waarde zou worden gehouden. De grootte van zijn lichaam beveelt hij hen te aanschouwen en te erkennen, dat God hem een vorm en aanzien en gestalte heeft gegeven, die bij zijn waardigheid niet tevergeefs paste, en dat hij tot die waardigheid reeds door zijn geboorte was bestemd. Want allen stak hij boven de schouders uit. Samuël belijdt dus in het openbaar, dat hij om zichzelf niet meer bekommerd is, noch hem, die God met dit ambt heeft begiftigd en die in zijn plaats was gesteld, benijdde. Laten wij ons beijveren, om dit voorbeeld van bescheidenheid na te volgen..

Vers 25

25. Samuël nu sprak na de voorstelling en de gebrachte hulde tot het volk het recht van het koninkrijk, 1) hij verklaarde nu welke plaats een koning van Israël in de godsstaat volgens Deuteronomy 17:15vv. moest innemen en wat van beide zijden, zowel van de koning als van de onderdanen, de rechten en plichten waren, en hij schreef het in een boek, 2) wat hem bij deze gelegenheid de Geest van God gaf uit te spreken, en legde het voor het aangezicht des HEEREN, in de Tabernakel te Silo naast de Thora of het Wetboek van Mozes (Deuteronomy 31:24vv.) Toen liet Samuël, na zo zijn werk volbracht te hebben, het gehele volk gaan, elk naar zijn huis.

1) Hier staat niet het recht van de koning, maar het recht van het koninkrijk. Had Samuël vroeger waarschuwend erop gewezen, welk recht zich een Oosters vorst aanmatigde, hier wijst hij het volk en de koning erop, hoe de betrekking moet zijn tussen een koning en zijn God, en tussen de koning en zijn volk. De koning moest daarom zich bewust zijn, dat hij zijn macht aan God had ontleend, door Hem in het ambt was gesteld, maar ook, dat hij als een door God aangestelde koning moest handelen, door niet als een despotisch vorst te regeren, maar als een koning, die aan God rekenschap verschuldigd was en dus het volk in recht en gerechtigheid had te regeren. Tevens wordt in dit recht opgenomen, wat de plicht was van het volk, jegens de door God in het ambt gestelde koning..

2) Hieruit is op te merken dat, na de keuze van een koning, die God zelf bewerkstelligd had, Samuël aan Saul de gehele inhoud van zijn roeping en zijn plicht heeft uitgelegd en hoe hij moest regeren, om de dienst van God te beschermen en te beveiligen en het nut en voordeel van het gehele volk te zoeken. En wederkerig heeft hij aan het volk zijn plicht meegedeeld jegens de koning, n.l. gehoorzaamheid aan de koning, opdat indien hij soldaten opriep, indien hij belasting vorderde en dergelijke dingen meer, zij zouden weten dat zij in dit alles aan de koning gehoorzaamheid verschuldigd waren. Hieruit leren wij, dat alle goede besturing van de Staat rust op wetten, en dat het voorts niet voldoende is, indien er al veel mannen van voortreffelijk gezag zijn, maar nodig is, dat hiernaar gestreefd wordt, dat er bepaalde wetten worden gegeven, waardoor bij wijze van teugel ieder voor zich bij zijn plicht wordt gehouden. Vervolgens dat het niet aan ieders believen is overgelaten bij hen, die aan het roer staan, hoe beslist moet worden, en eindelijk, dat men niet buiten de gestelde grenzen mag gaan. En op zijn beurt ook het volk, opdat het bij zijn plicht wortd gehouden en niet te haastig zich verzet, noch ook opstaat tegen hen, die over hen gesteld zijn, maar door wetten en statuten wordt geregeerd en ieder zijn plicht doet naar de roeping, waarmee hij geroepen is..

Vers 25

25. Samuël nu sprak na de voorstelling en de gebrachte hulde tot het volk het recht van het koninkrijk, 1) hij verklaarde nu welke plaats een koning van Israël in de godsstaat volgens Deuteronomy 17:15vv. moest innemen en wat van beide zijden, zowel van de koning als van de onderdanen, de rechten en plichten waren, en hij schreef het in een boek, 2) wat hem bij deze gelegenheid de Geest van God gaf uit te spreken, en legde het voor het aangezicht des HEEREN, in de Tabernakel te Silo naast de Thora of het Wetboek van Mozes (Deuteronomy 31:24vv.) Toen liet Samuël, na zo zijn werk volbracht te hebben, het gehele volk gaan, elk naar zijn huis.

1) Hier staat niet het recht van de koning, maar het recht van het koninkrijk. Had Samuël vroeger waarschuwend erop gewezen, welk recht zich een Oosters vorst aanmatigde, hier wijst hij het volk en de koning erop, hoe de betrekking moet zijn tussen een koning en zijn God, en tussen de koning en zijn volk. De koning moest daarom zich bewust zijn, dat hij zijn macht aan God had ontleend, door Hem in het ambt was gesteld, maar ook, dat hij als een door God aangestelde koning moest handelen, door niet als een despotisch vorst te regeren, maar als een koning, die aan God rekenschap verschuldigd was en dus het volk in recht en gerechtigheid had te regeren. Tevens wordt in dit recht opgenomen, wat de plicht was van het volk, jegens de door God in het ambt gestelde koning..

2) Hieruit is op te merken dat, na de keuze van een koning, die God zelf bewerkstelligd had, Samuël aan Saul de gehele inhoud van zijn roeping en zijn plicht heeft uitgelegd en hoe hij moest regeren, om de dienst van God te beschermen en te beveiligen en het nut en voordeel van het gehele volk te zoeken. En wederkerig heeft hij aan het volk zijn plicht meegedeeld jegens de koning, n.l. gehoorzaamheid aan de koning, opdat indien hij soldaten opriep, indien hij belasting vorderde en dergelijke dingen meer, zij zouden weten dat zij in dit alles aan de koning gehoorzaamheid verschuldigd waren. Hieruit leren wij, dat alle goede besturing van de Staat rust op wetten, en dat het voorts niet voldoende is, indien er al veel mannen van voortreffelijk gezag zijn, maar nodig is, dat hiernaar gestreefd wordt, dat er bepaalde wetten worden gegeven, waardoor bij wijze van teugel ieder voor zich bij zijn plicht wordt gehouden. Vervolgens dat het niet aan ieders believen is overgelaten bij hen, die aan het roer staan, hoe beslist moet worden, en eindelijk, dat men niet buiten de gestelde grenzen mag gaan. En op zijn beurt ook het volk, opdat het bij zijn plicht wortd gehouden en niet te haastig zich verzet, noch ook opstaat tegen hen, die over hen gesteld zijn, maar door wetten en statuten wordt geregeerd en ieder zijn plicht doet naar de roeping, waarmee hij geroepen is..

Vers 27

27. Maar de kinderen van Belial, enige nietswaardige mannen, zeiden bij hun terugkeren van Mizpa: Wat zou ons deze, een man van geringer stand en van een klein geslacht, verlossen? en zij verachtten hem en brachten hem geen geschenk, terwijl alle welgezinden in het land zich haastten om de nieuwe koning op beleefde wijze (2 Chronicles 17:5) hun eerbied te betonen. Maar hij wasals doof, hij luisterde niet eens naar die beledigingen.

God gaf aan Zijn volk een koning in Zijn toorn (Hosea 3:11), want zij hadden Hem verworpen, dat Hij geen koning over hen zou zijn (8:7). Toch was hij toen een voortreffelijk koning, een ootmoedig, krachtig man, zo goed dat men geen betere zou hebben kunnen vinden; de betere (13:14) hun te geven, daartoe had Israël de Heere geen tijd gelaten. Saul greep niet aanstonds na zijn terugkomst te Gibea de teugels van de regering in de hand, maar begaf zich tot zijn landelijke bezigheden. Dat deed hij evenzeer uit ootmoed, als uit juiste beoordeling van de stand van zaken. Eerst wilde hij voldoen aan de verwachtingen, die men van een koning koesterde (8:6,19), dan zou hij vanzelf erkend worden; en omdat de Heere Hem zonder zijn toedoen tot een vorst over zijn volk gesteld had, wilde hij de Heere niet vooruitlopen, maar geduldig en in stilte afwachten, totdat hem gelegenheid gegeven zou worden om te handelen: "De Heere dekt menig pas aangestoken lichtje met wijsheid toe, opdat het behoorlijk aanbrande.".

Christus hield zich als doof, toen Hij beledigd werd, want het was de dag van Zijn lankmoedigheid, maar er komt een dag van vergelding..

Vers 27

27. Maar de kinderen van Belial, enige nietswaardige mannen, zeiden bij hun terugkeren van Mizpa: Wat zou ons deze, een man van geringer stand en van een klein geslacht, verlossen? en zij verachtten hem en brachten hem geen geschenk, terwijl alle welgezinden in het land zich haastten om de nieuwe koning op beleefde wijze (2 Chronicles 17:5) hun eerbied te betonen. Maar hij wasals doof, hij luisterde niet eens naar die beledigingen.

God gaf aan Zijn volk een koning in Zijn toorn (Hosea 3:11), want zij hadden Hem verworpen, dat Hij geen koning over hen zou zijn (8:7). Toch was hij toen een voortreffelijk koning, een ootmoedig, krachtig man, zo goed dat men geen betere zou hebben kunnen vinden; de betere (13:14) hun te geven, daartoe had Israël de Heere geen tijd gelaten. Saul greep niet aanstonds na zijn terugkomst te Gibea de teugels van de regering in de hand, maar begaf zich tot zijn landelijke bezigheden. Dat deed hij evenzeer uit ootmoed, als uit juiste beoordeling van de stand van zaken. Eerst wilde hij voldoen aan de verwachtingen, die men van een koning koesterde (8:6,19), dan zou hij vanzelf erkend worden; en omdat de Heere Hem zonder zijn toedoen tot een vorst over zijn volk gesteld had, wilde hij de Heere niet vooruitlopen, maar geduldig en in stilte afwachten, totdat hem gelegenheid gegeven zou worden om te handelen: "De Heere dekt menig pas aangestoken lichtje met wijsheid toe, opdat het behoorlijk aanbrande.".

Christus hield zich als doof, toen Hij beledigd werd, want het was de dag van Zijn lankmoedigheid, maar er komt een dag van vergelding..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile