Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 9

1 Kings 9:1.

I. 1 Kings 9:1-1 Kings 9:9. In de nacht, volgende op de inwijding van de tempel, verschijnt de Heere evenzo, als Hij vroeger spoedig na Salomo's troonsbeklimming gedaan had, deze in de droom, en belooft hem de verhoring van alle door hem gedane voorbeden en gebeden, wijst hem echter ook op de verwoesting van de tempel, die Israël treffen zal, als het niet op de weg van de goddelijke geboden blijft wandelen, maar zich aan de dienst van vreemde goden overgeeft (Vergelijk 2 Chronicles 7:11-2 Chronicles 7:22).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 9

1 Kings 9:1.

I. 1 Kings 9:1-1 Kings 9:9. In de nacht, volgende op de inwijding van de tempel, verschijnt de Heere evenzo, als Hij vroeger spoedig na Salomo's troonsbeklimming gedaan had, deze in de droom, en belooft hem de verhoring van alle door hem gedane voorbeden en gebeden, wijst hem echter ook op de verwoesting van de tempel, die Israël treffen zal, als het niet op de weg van de goddelijke geboden blijft wandelen, maar zich aan de dienst van vreemde goden overgeeft (Vergelijk 2 Chronicles 7:11-2 Chronicles 7:22).

Vers 1

1. Het geschiedde nu als Salomo voleindigd had te bouwen, zoals in 6, 7 verteld is, het huis van de HEERE op de berg Moria, en het huis van de koning op de berg Sion en al de begeerte van Salomo, die hem gelust had te maken, in verbinding met zijn hoofdgebouwen.

Vers 1

1. Het geschiedde nu als Salomo voleindigd had te bouwen, zoals in 6, 7 verteld is, het huis van de HEERE op de berg Moria, en het huis van de koning op de berg Sion en al de begeerte van Salomo, die hem gelust had te maken, in verbinding met zijn hoofdgebouwen.

Vers 2

2. Dat de HEERE ten anderen maal, of in de nacht volgende op de eerste dag van de inwijding ( 8:1-65) of in die, die volgde op de dag van de sluiting van het veertiendaagse feest ( 8:65vv.) aan Salomo verscheen, in de droom, zoals Hij hem de eerste maal ( 3:4vv.), in Gibeon verschenen was.1)

1) Het doel van de verschijning van God lag nu niet alleen, of niet zozeer in het uitspreken van de verzekering, dat Hij zijn gebed verhoord had bij de inwijding van de Tempel gedaan, als wel hierin, dat de Heere in 1 Kings 9:6, 1 Kings 9:7 erop wijzen wil, dat de Tempel op zichzelf hen niet zal vrijwaren van de straf, indien het volk de Heere God verlaat en zich voor andere goden neerbuigt. De Heere verzekert hier, dat de vastheid van Salomo's heerschappij verbonden was aan de standvastigheid van zijn getrouwheid aan God en eveneens dat Israël alleen dan zou mogen rekenen op de zegen van God, indien het volk in Zijn instellingen zou wandelen..

Vers 2

2. Dat de HEERE ten anderen maal, of in de nacht volgende op de eerste dag van de inwijding ( 8:1-65) of in die, die volgde op de dag van de sluiting van het veertiendaagse feest ( 8:65vv.) aan Salomo verscheen, in de droom, zoals Hij hem de eerste maal ( 3:4vv.), in Gibeon verschenen was.1)

1) Het doel van de verschijning van God lag nu niet alleen, of niet zozeer in het uitspreken van de verzekering, dat Hij zijn gebed verhoord had bij de inwijding van de Tempel gedaan, als wel hierin, dat de Heere in 1 Kings 9:6, 1 Kings 9:7 erop wijzen wil, dat de Tempel op zichzelf hen niet zal vrijwaren van de straf, indien het volk de Heere God verlaat en zich voor andere goden neerbuigt. De Heere verzekert hier, dat de vastheid van Salomo's heerschappij verbonden was aan de standvastigheid van zijn getrouwheid aan God en eveneens dat Israël alleen dan zou mogen rekenen op de zegen van God, indien het volk in Zijn instellingen zou wandelen..

Vers 7

7. Zo zal Ik, Ik heb dit reeds te voren door Mozes doen aanzeggen (Deuteronomy 28:63vv.; 29:22vv.), Israël uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb; en dit huis, dat Ik Mijn naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn 1) onder alle volken.

1) De goddelijke bedreiging is woordelijk vervuld. Geen volk ter wereld is zoals Israël tot een spreekwoord geworden. Enig als het staat in zijn uitverkiezing uit alle volken, zo enig staat het ook in zijn verwerping en zijn ten ondergaan in de wereldgeschiedenis; tot heden toe is het `t levend getuigenis aan de ene zijde van de reddende liefde en genade, aan de andere zijde van de heiligheid, waarachtigheid en straffende gerechtigheid Gods, en het predikt door zijn geschiedenis aan alle volken de eeuwige waarheid, die de profeet Azaria de koning Aza voorhield: "Zult gij Hem verlaten, zo zal Hij ook u verlaten" (2 Chronicles 15:2). Toen ten gevolge van de volkomen afval de door Salomo gebouwde tempel vernield werd, hield Israël op een zelfstandig rijk te zijn, en werd in ballingschap gevoerd; en toen na opbouwing van de tweede tempel het de grote Zoon van David, zijn beloofde, ware en eeuwige Koning, waarin alle volken van de aarde gezegend zouden worden, verwierp, werd deze tempel vernield om niet weer herbouwd te worden, en het volk werd over de gehele aarde verstrooid, om voor altijd op te houden een zelfstandig volk en rijk te zijn, overal veracht, gehoond, vervolgd.. 8. En aangaande dit huis, 1) dat verheven zal geweest zijn, al wie daarvoor zal voorbijgaan, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?

1) Hun straf zal het merkteken van hun zonden vertonen en openbaar maken. Zij verlaten de Tempel en dientengevolge verlaat God hen insgelijks, zij ontheiligden Gods huis door hun zonden en maakten het tot een gewoon huis, een huis van de zonden, en daarom ontheiligde de Heere het door Zijn oordelen en maakte het woest en tot ontzettingen. Dus gaf God zeer heilzame waarschuwingen aan Salomo, nu hij voleindigd had de Tempel te bouwen..

Vers 7

7. Zo zal Ik, Ik heb dit reeds te voren door Mozes doen aanzeggen (Deuteronomy 28:63vv.; 29:22vv.), Israël uitroeien van het land, dat Ik hun gegeven heb; en dit huis, dat Ik Mijn naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn 1) onder alle volken.

1) De goddelijke bedreiging is woordelijk vervuld. Geen volk ter wereld is zoals Israël tot een spreekwoord geworden. Enig als het staat in zijn uitverkiezing uit alle volken, zo enig staat het ook in zijn verwerping en zijn ten ondergaan in de wereldgeschiedenis; tot heden toe is het `t levend getuigenis aan de ene zijde van de reddende liefde en genade, aan de andere zijde van de heiligheid, waarachtigheid en straffende gerechtigheid Gods, en het predikt door zijn geschiedenis aan alle volken de eeuwige waarheid, die de profeet Azaria de koning Aza voorhield: "Zult gij Hem verlaten, zo zal Hij ook u verlaten" (2 Chronicles 15:2). Toen ten gevolge van de volkomen afval de door Salomo gebouwde tempel vernield werd, hield Israël op een zelfstandig rijk te zijn, en werd in ballingschap gevoerd; en toen na opbouwing van de tweede tempel het de grote Zoon van David, zijn beloofde, ware en eeuwige Koning, waarin alle volken van de aarde gezegend zouden worden, verwierp, werd deze tempel vernield om niet weer herbouwd te worden, en het volk werd over de gehele aarde verstrooid, om voor altijd op te houden een zelfstandig volk en rijk te zijn, overal veracht, gehoond, vervolgd.. 8. En aangaande dit huis, 1) dat verheven zal geweest zijn, al wie daarvoor zal voorbijgaan, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?

1) Hun straf zal het merkteken van hun zonden vertonen en openbaar maken. Zij verlaten de Tempel en dientengevolge verlaat God hen insgelijks, zij ontheiligden Gods huis door hun zonden en maakten het tot een gewoon huis, een huis van de zonden, en daarom ontheiligde de Heere het door Zijn oordelen en maakte het woest en tot ontzettingen. Dus gaf God zeer heilzame waarschuwingen aan Salomo, nu hij voleindigd had de Tempel te bouwen..

Vers 9

9. En men zal zeggen tot hen, die vol ontzetting deze vraag op de lippen nemen: Omdat zij de HEERE, hun God, verlaten hebben, die hun vaderen uit Egypte uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en zich voor deze neergebogen en hen gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht 1) (Deuteronomy 29:24vv.).

1) Hoe menig mens, hoe menige familie, hoe menig volk, hoe gezegend ook in ieder opzicht, is met schande en afgrijzen aan het eind gekomen. Vraagt gij: Waarom is dit geschied? men kan slechts antwoorden: daarom, dat zij de Heere, hun God, verlaten hebben; want wat de mens zaait, dat zal hij maaien. Wijs hem, die van een goddelijk gericht niets weten wil, op de tweemaal verwoeste tempel van Jeruzalem en op het door de gehele wereld verstrooide volk, dat tot een spreekwoord geworden is bij alle volken..

II. 1 Kings 9:10-1 Kings 9:28. Als een laatste samenvatting van alles wat er over Salomo's gebouwen nog te berichten valt, worden ons hier verscheidene mededelingen gedaan, deels over zijn betrekking tot Hiram, de koning van Tyrus en de hulp, die deze hem verleende, deels over de omvang van zijn gebouwen, over de arbeidskrachten, die hij zich wist te verschaffen en de middelen, die hem daartoe ten dienste stonden. Onder de laatste wordt met name genoemd, de opbrengst van de in gemeenschap met Hiram ondernomen scheepvaart op Ofir. In deze mededelingen is ingevlochten, dat na voleindiging van de bouw van het paleis, de dochter van farao de voor haar bestemde harem betrok, en, na het einde van de tempelbouw, Salomo voortaan zijn offeranden in het algemene heiligdom en niet meer op de hoogten verrichtte (Vergelijk 2 Chronicles 8:1-2 Chronicles 8:18).

Vers 9

9. En men zal zeggen tot hen, die vol ontzetting deze vraag op de lippen nemen: Omdat zij de HEERE, hun God, verlaten hebben, die hun vaderen uit Egypte uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en zich voor deze neergebogen en hen gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht 1) (Deuteronomy 29:24vv.).

1) Hoe menig mens, hoe menige familie, hoe menig volk, hoe gezegend ook in ieder opzicht, is met schande en afgrijzen aan het eind gekomen. Vraagt gij: Waarom is dit geschied? men kan slechts antwoorden: daarom, dat zij de Heere, hun God, verlaten hebben; want wat de mens zaait, dat zal hij maaien. Wijs hem, die van een goddelijk gericht niets weten wil, op de tweemaal verwoeste tempel van Jeruzalem en op het door de gehele wereld verstrooide volk, dat tot een spreekwoord geworden is bij alle volken..

II. 1 Kings 9:10-1 Kings 9:28. Als een laatste samenvatting van alles wat er over Salomo's gebouwen nog te berichten valt, worden ons hier verscheidene mededelingen gedaan, deels over zijn betrekking tot Hiram, de koning van Tyrus en de hulp, die deze hem verleende, deels over de omvang van zijn gebouwen, over de arbeidskrachten, die hij zich wist te verschaffen en de middelen, die hem daartoe ten dienste stonden. Onder de laatste wordt met name genoemd, de opbrengst van de in gemeenschap met Hiram ondernomen scheepvaart op Ofir. In deze mededelingen is ingevlochten, dat na voleindiging van de bouw van het paleis, de dochter van farao de voor haar bestemde harem betrok, en, na het einde van de tempelbouw, Salomo voortaan zijn offeranden in het algemene heiligdom en niet meer op de hoogten verrichtte (Vergelijk 2 Chronicles 8:1-2 Chronicles 8:18).

Vers 10

10. En het geschiedde na verloop van twintig jaar (van 1011-991 v. Chr.), waarin Salomo die twee huizen, waarvan in 6-8 sprake geweest is, gebouwd had, het huis van de HEERE en het huis van de koning.

Vers 10

10. En het geschiedde na verloop van twintig jaar (van 1011-991 v. Chr.), waarin Salomo die twee huizen, waarvan in 6-8 sprake geweest is, gebouwd had, het huis van de HEERE en het huis van de koning.

Vers 11

11. (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, zoals in 5 vermeld is, Salomo van cederbomen en van dennen (cypressen) bomen. en van goud naar al zijn, Salomo's, lust opgebracht had), dat als toen de koning Salomo aan Hiram, als beloning daarvoor, namelijk voor van hem verkregen goud (1 Kings 9:14), twintig steden gaf in het land van Galilea, nauwkeuriger in het land van Galil, 1) het noordelijk deel van het latere landschap Galilea.

1) Het land Galil betekent district, landafdeling (Joshua 9:6) en men moet er door verstaan, zoals blijkt uit Joshua 20:7 en Isaiah 9:1 dat gedeelte van het stamgebied van Nafthali, dat gelegen is boven het meer Merom, westelijk van de Jordaan op het gebergte, en meest bewoond door heidenen of overblijfselen van de oude Kananitische bevolking (vgl. 2 Samuel 24:7). Deze 20 steden waren zonder twijfel alleen zulke, waarin alleen heidenen woonden, waarom Salomo er geen moeilijkheid in vond ze aan de heidense koning van Tyrus, aan wiens gebied zij ten oosten grensden, af te staan ter vergoeding van het hem gezondene (1 Kings 9:14 1 Kings 9:9:14). Maar zij bevonden zich in een slechte toestand, en God beschikte het zo, dat zij evenwel bij Israël, tot welk gebied zij naar de wil van de Heere behoorden, bleven; Salomo werd later door de geschenken van de koningin uit Scheba ( 10:10) in staat gesteld zijn schuld (120 talenten goud) te dekken. Later werd toen de naam aan een veel groter stuk land gegeven (2 Kings 15:29)..

Vers 11

11. (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, zoals in 5 vermeld is, Salomo van cederbomen en van dennen (cypressen) bomen. en van goud naar al zijn, Salomo's, lust opgebracht had), dat als toen de koning Salomo aan Hiram, als beloning daarvoor, namelijk voor van hem verkregen goud (1 Kings 9:14), twintig steden gaf in het land van Galilea, nauwkeuriger in het land van Galil, 1) het noordelijk deel van het latere landschap Galilea.

1) Het land Galil betekent district, landafdeling (Joshua 9:6) en men moet er door verstaan, zoals blijkt uit Joshua 20:7 en Isaiah 9:1 dat gedeelte van het stamgebied van Nafthali, dat gelegen is boven het meer Merom, westelijk van de Jordaan op het gebergte, en meest bewoond door heidenen of overblijfselen van de oude Kananitische bevolking (vgl. 2 Samuel 24:7). Deze 20 steden waren zonder twijfel alleen zulke, waarin alleen heidenen woonden, waarom Salomo er geen moeilijkheid in vond ze aan de heidense koning van Tyrus, aan wiens gebied zij ten oosten grensden, af te staan ter vergoeding van het hem gezondene (1 Kings 9:14 1 Kings 9:9:14). Maar zij bevonden zich in een slechte toestand, en God beschikte het zo, dat zij evenwel bij Israël, tot welk gebied zij naar de wil van de Heere behoorden, bleven; Salomo werd later door de geschenken van de koningin uit Scheba ( 10:10) in staat gesteld zijn schuld (120 talenten goud) te dekken. Later werd toen de naam aan een veel groter stuk land gegeven (2 Kings 15:29)..

Vers 13

13. Daarom zei hij, na de bezichtiging, tot Salomo: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij gaf ze de koning Salomo terug, die ze naderhand uitbreidde en met Israëlieten bevolkte (2 Chronicles 8:1vv.), en hij (beter men) noemde ze, wegens de geringschatting van de koning van Tyrus en in navolging van hem, het land Kabul, tot op deze dag.

1) Het is de gewoonte onder vorsten elkaar met het "Broeder!" aan te spreken ( 20:32 1 Makk. 10:18; 8:11, 30; 2 Makk. 11:22).

2)Waarschijnlijk zal Hiram zelf deze steden met de naam; het land Kubul, dat is: verpand of voor schuld overgenomen land genoemd hebben; de geestigheid van het volk maakte daarvan lwbhk = sicut id, quod evanuit tanquam nihil, land, dat niets waard is. Dit Kabul is niet te verwisselen met het in Joshua 19:27 genoemde, dat nog als een dorp Kabel, 4 uur zuidoostelijk van Acco bestaat..

Vers 13

13. Daarom zei hij, na de bezichtiging, tot Salomo: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij gaf ze de koning Salomo terug, die ze naderhand uitbreidde en met Israëlieten bevolkte (2 Chronicles 8:1vv.), en hij (beter men) noemde ze, wegens de geringschatting van de koning van Tyrus en in navolging van hem, het land Kabul, tot op deze dag.

1) Het is de gewoonte onder vorsten elkaar met het "Broeder!" aan te spreken ( 20:32 1 Makk. 10:18; 8:11, 30; 2 Makk. 11:22).

2)Waarschijnlijk zal Hiram zelf deze steden met de naam; het land Kubul, dat is: verpand of voor schuld overgenomen land genoemd hebben; de geestigheid van het volk maakte daarvan lwbhk = sicut id, quod evanuit tanquam nihil, land, dat niets waard is. Dit Kabul is niet te verwisselen met het in Joshua 19:27 genoemde, dat nog als een dorp Kabel, 4 uur zuidoostelijk van Acco bestaat..

Vers 14

14. En Hiram had de koning gezonden, tot voltooiing van diens vele gebouwen (1 Kings 9:15vv.), honderd en twintig talenten (Exodus 30:13) goud. 1)

1) Wel had David veel verzameld, wel had Salomo veel geïnd door belastingen, vooral van de onderworpen volken, maar de werken, die hij verrichtte, waren zo omvangrijk, dat hij noodzakelijk van Hiram deze voor die tijd een zeer grote som moest lenen. Maar waar de koning van Tyrus weigert, om de 20 steden in het noorden van Galilea daarvoor te ontvangen, omdat heeft Salomo ongetwijfeld in de 20 jaar, die hij nog geleefd heeft, zijn verplichtingen aan Tyrus volbracht..

Vers 14

14. En Hiram had de koning gezonden, tot voltooiing van diens vele gebouwen (1 Kings 9:15vv.), honderd en twintig talenten (Exodus 30:13) goud. 1)

1) Wel had David veel verzameld, wel had Salomo veel geïnd door belastingen, vooral van de onderworpen volken, maar de werken, die hij verrichtte, waren zo omvangrijk, dat hij noodzakelijk van Hiram deze voor die tijd een zeer grote som moest lenen. Maar waar de koning van Tyrus weigert, om de 20 steden in het noorden van Galilea daarvoor te ontvangen, omdat heeft Salomo ongetwijfeld in de 20 jaar, die hij nog geleefd heeft, zijn verplichtingen aan Tyrus volbracht..

Vers 15

15. Dit is nu de oorzaak van het uitschot, 1) dat de koning Salomo deed uitkomen, uit geheel Israël, om het huis van de HEERE te bouwen en zijn huis, het huis van de koning en de koningin ( 7:1vv.), en Millo, het hoofdbolwerk of de citadel van de burg Sion (2 Samuel 5:9), en de muur van Jeruzalem, binnen de omvang waarvan nu ook de tempelberg moest opgenomen worden ( 11:27), mitsgaders Hazor, de oude Kananitische koningsstad, noordwestelijk van het meer Merom (2 Samuel 13:23), en Megiddo, aan de zuidwestelijke zoom van de Jizreëlse vlakte (Joshua 12:21 Joshua 12:21), en Gezer, een grensstad tussen de stammen Dan en Efraïm (Joshua 10:33; Joshua 16:3,Joshua 16:5). 1) Hier wordt op een ander middel gewezen, waardoor het Salomo mogelijk werd, om zijn plannen door te zetten. Letterlijk staat er: Zo stond het met de herendiensten..

Vers 15

15. Dit is nu de oorzaak van het uitschot, 1) dat de koning Salomo deed uitkomen, uit geheel Israël, om het huis van de HEERE te bouwen en zijn huis, het huis van de koning en de koningin ( 7:1vv.), en Millo, het hoofdbolwerk of de citadel van de burg Sion (2 Samuel 5:9), en de muur van Jeruzalem, binnen de omvang waarvan nu ook de tempelberg moest opgenomen worden ( 11:27), mitsgaders Hazor, de oude Kananitische koningsstad, noordwestelijk van het meer Merom (2 Samuel 13:23), en Megiddo, aan de zuidwestelijke zoom van de Jizreëlse vlakte (Joshua 12:21 Joshua 12:21), en Gezer, een grensstad tussen de stammen Dan en Efraïm (Joshua 10:33; Joshua 16:3,Joshua 16:5). 1) Hier wordt op een ander middel gewezen, waardoor het Salomo mogelijk werd, om zijn plannen door te zetten. Letterlijk staat er: Zo stond het met de herendiensten..

Vers 19

19. En al de schatsteden, die Salomo had, om daarin de opbrengsten van het land in te zamelen, deels tot voeding voor zijn leger, deels tot verzorging van zijn volk in tijden van nood (Exodus 1:11 Genesis 41:33vv.), en de wagensteden en de steden van de ruiters, alle steden waarin hij zijn ruiterij en krijgswagens had ( 4:26), en wat de begeerte van Salomo begeerde te bouwen, wat hij anders nog voor zijn uitspanning bouwen wilde, in Jeruzalem, en op de Libanon, en in het gehele land van zijn heerschappij. 1)

1) Behalve van de tempelbouw en de bouw van het paleis en de verdere versterking van Sion horen wij hier alzo gewag maken van vestingen, magazijnen en lusthuizen, die Salomo gedurende zijn regering gebouwd heeft, om daarna te vernemen, hoe hij zich daartoe arbeidskrachten en geldmiddelen verschafte. Wat nu allereerst de vestingen betreft, zo waren de steden Gezer, Balath en de beide Beth-horons zeer gewichtige plaatsen tot bescherming van het bergland Benjamin, Efraïm en Juda tegen vijandelijke invallen van de kant van de Filistijnse vlakte; van evenveel gewicht was echter ook de ligging van Megiddo aan de zuidelijke zoom van de Jizreëlse vlakte, door welke vlakte de weg liep van de Jordaan naar de Middellandse Zee en de ligging van Hazor in het noorden van het land ter beschutting tegen Syrië. Tegen het laatstgenoemde land vooral moest Salomo op zijn hoede zijn; want zoals in 2 Chronicles 8:3vv. verteld wordt, had hij het rijk Hamath Zeba veroverd (vgl. 2 Kings 14:28) en moest het in onderwerping houden; in het door zijn vader onderworpen rijk van Damascus echter had hij volgens 11:23vv. een voortdurende tegenstander aan Rezon. Ware het bericht over de Edomiet uit koninklijk nageslacht, Hadad (in 11:14vv.) vollediger, zodat de mening van Thenius meer dan een bloot vermoeden zou zijn, die zegt, dat Hadad na zijn terugkeer, spoedig na het intreden van Salomo's regering, het eigenlijke bergland aan de Israëlitische oppermacht ontrukt zou hebben, totdat het dan na het uitsterven van deze dynastie aan het rijk Juda kwam, dat zijn macht door aanstelling van een stadhouder weer probeerde te doen gelden, ware dit meer dan een vermoeden, zeggen wij, zo kon ook de verdere bewering van deze geleerde, volgens welke onder Thamor in 1 Kings 9:18 1 Kings 9:9:18 niet Thamor in de Syrische woestijn, maar het in Ezekiel 47:19, Ezekiel 48:28 genoemde Thamar in de woestijn van Juda kon bedoeld zijn, des te aannemelijker worden, omdat daardoor niet alleen de bijvoeging "in het land" door deze verklaring tot zijn volle recht komt (Thamar in de woestijn van Juda in het eigenlijke Palestina), maar dan ook beter passend onder Balath, het Balath, het Balath-Beër of Ramath in het zuiden (Joshua 15:24; Joshua 19:8) zou kunnen worden verstaan, en zou dan ook de uiterste punten van het land evenzeer door twee vestingen tegen Edom beschermd maken als het middelste bergland door Gezer en Beth-horon tegen het land van de Filistijnen..

(Robinson heeft de ligging van het in Ezekiel 47:1 genoemde Thamar op de plaats van het tegenwoordige Kurnub, iets zuidelijk van Balath-Beër, menen te moeten stellen).

Terwijl in 2 Chronicles 8:3vv. Thadmor in verbinding met Hamath-Zeba en met de korensteden in Hamath geheel op zijn plaats is, laat zich daarentegen op deze plaats in de opneming van Balath en Thamar een grote sprong niet loochenen, wanneer beide namen verklaard worden op een wijze, zoals in onze tekst gebeurd is. Wat nu verder Salomo's magazijnen betreft, zo dienden zij zeer waarschijnlijk ook tot bewaring van behoeften voor reizigers en hun lastdieren, wanneer zij, zoals met Thadmor het geval was, aan de grote handelswegen gelegen waren; in 2 Chronicles 16:4 worden zulke magazijnsteden in het land Nafthali genoemd, en behoorden daartoe ook Balbek of Heliopolis in Opper-Syrië, dat verscheidene uitleggers onder Balath hebben willen verstaan. Op zijn lusthuizen heeft Salomo het oog in Ecclesiastes 2:4vv. Song of Solomon 4:12vv.; 7:4 en wij hebben reeds gesproken van Salomo's tuinen en vijvers bij Etham (1 Samuel 9:5); bovendien bevinden er zich niet ver van Hesbeya een bergvlek, zeer oude ruïnen van een burg, die aan de toren doen denken op de Libanon, die tegen Damascus ziet (Song of Solomon 7:4)..

Vers 19

19. En al de schatsteden, die Salomo had, om daarin de opbrengsten van het land in te zamelen, deels tot voeding voor zijn leger, deels tot verzorging van zijn volk in tijden van nood (Exodus 1:11 Genesis 41:33vv.), en de wagensteden en de steden van de ruiters, alle steden waarin hij zijn ruiterij en krijgswagens had ( 4:26), en wat de begeerte van Salomo begeerde te bouwen, wat hij anders nog voor zijn uitspanning bouwen wilde, in Jeruzalem, en op de Libanon, en in het gehele land van zijn heerschappij. 1)

1) Behalve van de tempelbouw en de bouw van het paleis en de verdere versterking van Sion horen wij hier alzo gewag maken van vestingen, magazijnen en lusthuizen, die Salomo gedurende zijn regering gebouwd heeft, om daarna te vernemen, hoe hij zich daartoe arbeidskrachten en geldmiddelen verschafte. Wat nu allereerst de vestingen betreft, zo waren de steden Gezer, Balath en de beide Beth-horons zeer gewichtige plaatsen tot bescherming van het bergland Benjamin, Efraïm en Juda tegen vijandelijke invallen van de kant van de Filistijnse vlakte; van evenveel gewicht was echter ook de ligging van Megiddo aan de zuidelijke zoom van de Jizreëlse vlakte, door welke vlakte de weg liep van de Jordaan naar de Middellandse Zee en de ligging van Hazor in het noorden van het land ter beschutting tegen Syrië. Tegen het laatstgenoemde land vooral moest Salomo op zijn hoede zijn; want zoals in 2 Chronicles 8:3vv. verteld wordt, had hij het rijk Hamath Zeba veroverd (vgl. 2 Kings 14:28) en moest het in onderwerping houden; in het door zijn vader onderworpen rijk van Damascus echter had hij volgens 11:23vv. een voortdurende tegenstander aan Rezon. Ware het bericht over de Edomiet uit koninklijk nageslacht, Hadad (in 11:14vv.) vollediger, zodat de mening van Thenius meer dan een bloot vermoeden zou zijn, die zegt, dat Hadad na zijn terugkeer, spoedig na het intreden van Salomo's regering, het eigenlijke bergland aan de Israëlitische oppermacht ontrukt zou hebben, totdat het dan na het uitsterven van deze dynastie aan het rijk Juda kwam, dat zijn macht door aanstelling van een stadhouder weer probeerde te doen gelden, ware dit meer dan een vermoeden, zeggen wij, zo kon ook de verdere bewering van deze geleerde, volgens welke onder Thamor in 1 Kings 9:18 1 Kings 9:9:18 niet Thamor in de Syrische woestijn, maar het in Ezekiel 47:19, Ezekiel 48:28 genoemde Thamar in de woestijn van Juda kon bedoeld zijn, des te aannemelijker worden, omdat daardoor niet alleen de bijvoeging "in het land" door deze verklaring tot zijn volle recht komt (Thamar in de woestijn van Juda in het eigenlijke Palestina), maar dan ook beter passend onder Balath, het Balath, het Balath-Beër of Ramath in het zuiden (Joshua 15:24; Joshua 19:8) zou kunnen worden verstaan, en zou dan ook de uiterste punten van het land evenzeer door twee vestingen tegen Edom beschermd maken als het middelste bergland door Gezer en Beth-horon tegen het land van de Filistijnen..

(Robinson heeft de ligging van het in Ezekiel 47:1 genoemde Thamar op de plaats van het tegenwoordige Kurnub, iets zuidelijk van Balath-Beër, menen te moeten stellen).

Terwijl in 2 Chronicles 8:3vv. Thadmor in verbinding met Hamath-Zeba en met de korensteden in Hamath geheel op zijn plaats is, laat zich daarentegen op deze plaats in de opneming van Balath en Thamar een grote sprong niet loochenen, wanneer beide namen verklaard worden op een wijze, zoals in onze tekst gebeurd is. Wat nu verder Salomo's magazijnen betreft, zo dienden zij zeer waarschijnlijk ook tot bewaring van behoeften voor reizigers en hun lastdieren, wanneer zij, zoals met Thadmor het geval was, aan de grote handelswegen gelegen waren; in 2 Chronicles 16:4 worden zulke magazijnsteden in het land Nafthali genoemd, en behoorden daartoe ook Balbek of Heliopolis in Opper-Syrië, dat verscheidene uitleggers onder Balath hebben willen verstaan. Op zijn lusthuizen heeft Salomo het oog in Ecclesiastes 2:4vv. Song of Solomon 4:12vv.; 7:4 en wij hebben reeds gesproken van Salomo's tuinen en vijvers bij Etham (1 Samuel 9:5); bovendien bevinden er zich niet ver van Hesbeya een bergvlek, zeer oude ruïnen van een burg, die aan de toren doen denken op de Libanon, die tegen Damascus ziet (Song of Solomon 7:4)..

Vers 22

22. Maar van de kinderen van Israël maakte Salomo, overeenkomstig de wetsbepaling, geen slaaf in bovengenoemde zin, maar zij waren krijgslieden en zijn knechten, zijn hofbeambten, en zijn vorsten, hoofden in burgerlijke of militaire dienst, en zijn hoofdlieden, koninklijke adjudanten (2 Samuel 23:18), en de oversten van zijn wagens en zijn ruiters ( 4:26). 1)

1) Tot zo vele en grote werken waren zeker vele handen nodig en deze allen bezig te houden, had op zichzelf de nuttigheid, dat het, zoals men heeft aangemerkt, dienen kon tot verdrijving van de ledigheid, tot lering van handwerken, tot redding van behoeftigen, tot verbanning van nijd en oproer, omdat de onderdanen zagen, dat de schatting, die geheven werd, ten voordele verstrekte van zo velen uit hen. Immers, de armen van werk te voorzien beveiligt hen voor allerlei verzoekingen..

Vers 22

22. Maar van de kinderen van Israël maakte Salomo, overeenkomstig de wetsbepaling, geen slaaf in bovengenoemde zin, maar zij waren krijgslieden en zijn knechten, zijn hofbeambten, en zijn vorsten, hoofden in burgerlijke of militaire dienst, en zijn hoofdlieden, koninklijke adjudanten (2 Samuel 23:18), en de oversten van zijn wagens en zijn ruiters ( 4:26). 1)

1) Tot zo vele en grote werken waren zeker vele handen nodig en deze allen bezig te houden, had op zichzelf de nuttigheid, dat het, zoals men heeft aangemerkt, dienen kon tot verdrijving van de ledigheid, tot lering van handwerken, tot redding van behoeftigen, tot verbanning van nijd en oproer, omdat de onderdanen zagen, dat de schatting, die geheven werd, ten voordele verstrekte van zo velen uit hen. Immers, de armen van werk te voorzien beveiligt hen voor allerlei verzoekingen..

Vers 25

25. En Salomo offerde nu, nadat de tempel voltooid was, niet meer zoals voorheen ( 3:3) op de hoogten, maar driemaal per jaar op de drie hoofdfeesten, Pascha, het feest van de oogst en het Loofhuttenfeest (Exodus 23:14vv.) brandoffers en dankoffers op het brandofferaltaar, dat hij de HEERE gebouwd had (1 Kings 7:23), en rookte daarop, dat voor het aangezicht van de HEERE was, 1) liet op dit, voor de in het eigenlijke tempelhuis aanwezige Heere opgerichte altaar, zijn offers ontsteken, daarmee zijn gehoorzaamheid betuigende aan de goddelijke wet (Deuteronomy 12:4vv.), als hij het huis volmaakt had (of: "zo volmaakte hij het huis). 2) Voortaan werd de tempel als algemeen heiligdom en plaats van aanbidding voor geheel Israël gebruikt (2 Chronicles 8:13).

1)Opzettelijk wordt dit door de heilige schrijver meegedeeld om daardoor te doen uitkomen, dat nu niet meer op de "hoogten" werd geofferd. Als straks dan ook gedurig wordt gezegd, dat het volk op de hoogten offerde, wordt dit als een zondeschuld het volk aangerekend..

2) Tot deze volmaking van het tempelgebouw door een regelmatige dienst daarin te brengen behoorde, volgens 2 Chronicles 8:14, ook de doorvoering van de door David betreffende de priesters en Levieten ingevoerde regeling (1 Chronicles 24:1-27)..

Van de Psalmen uit Salomo's tijd noemen wij hier de door een van de kinderen van Korah vervaardigde Messiaanse Psalms 45:1, een lofzang vol heilige vervoering op een onvergelijkelijke koning, wiens schoonheid, geestesgaven, heldenkracht, mildheid en gerechtigheid geprezen worden en die voorgesteld wordt als bruidegom op een bruiloftsdag, als hij juist op het punt staat zijn huwelijk met een schaar edele jonkvrouwen te sluiten. Onder deze is er een bijzonder op de voorgrond gesteld als de meest bevoorrechte gemalin; tot haar wordt dan het woord gericht om haar dringend te vermanen haar volk en haar vaderlijk huis te vergeten, om door een onvoorwaardelijke overgave aan haar heer en gemaal zich hem waardig te maken. Daarop volgt een schildering van de optocht van de bruid en gevolg naar het paleis van de koning; omdat deze een nakomelingschap beloofd wordt, die hij tot vorsten zetten zal over de gehele aarde, sluit de Psalm met de gelofte van voortdurende lof, gevolgd als het ware door de echo van het lofgezang van alle volken. Hoe meer wij nu daaraan vasthouden, dat de zanger hier niet te doen heeft met de bruiloft van een aardse koning, maar met een profetisch gezicht, waarin hij de Gezalfde van de Heere, die op aarde geen gelijkenis heeft Hem waardig, in Zijn heerlijkheid en vorsten-deugden aanschouwt, en onder het beeld van een huwelijk profetisch de opneming van het oude verbondsvolk en die van alle volken der aarde voorstelt, vanwaar dan ook zijn taal immer hoger stijgt, totdat het lied in de eeuwigheid zich verliest, hoezeer wij daaraan vasthouden, laat zich echter ook aan de andere zijde niet loochenen, dat de Psalm een menigte zinnelijke rekken heeft, die zich moeilijk laten vergeestelijken, en die onvergelijkelijke koning, wiens heerlijkheid met zijn betrekking tot zijn rijksgenoten het onderwerp van dit lied vormt, in zo'n geheel stoffelijk kleed verschijnt, dat, zeggen wij, er een historische grond van het geheel aanwezig is..

Dr. Filip Nicolaï, toen hij omstreeks het jaar 1597 predikant te Unna in Westfalen was, in een tijd, dat te Unna en in het vorstendom Waldeck, zijn vaderland, de pest vreselijk woedde, wendde zijne liefde steeds beslister van de wereld af en tot het hoogste goed, en zijn ziel werd zo vervuld van een hemelse liefdegloed tot zijn Verlosser en Heiland, dat hij alles om zich heen vergat; het lukte hem eindelijk een werelds liefdeslied uit die tijd met duidelijke heen wijzing op Psalms 45:1 te hervormen in een geestelijk bruidslied van de gelovige ziel en haar hemelse bruidegom Christus Jezus, met welk lied hij niet alleen de volheid van zijn eigen hart uitstortte en de drang van zijn hart om het wereldse door het geestelijke te vervangen voldeed, maar ook tegelijk zijn doel nader kwam om zijn vroegere leerling de graaf Willem Ernst van Waldeck, tot een gelijke hemelse liefde op te wekken; het bedoelde lied is dan ook tevens een zogenoemd naamvers op de graaf. Nu op gelijke wijze menen wij, heeft een van de kinderen van Korah, misschien ten tijde dat Salomo de dochter van farao overbracht van de stad van David naar het voor haar gebouwde huis (1 Kings 9:15), een reeds bestaand bruiloftslied, dat eens bij het huwelijk van de koning gediend had, vervormd in een geestelijk bruidslied; maar niet naar menselijke willekeur, maar gedreven door en vervuld van de Heilige Geest..

Vers 25

25. En Salomo offerde nu, nadat de tempel voltooid was, niet meer zoals voorheen ( 3:3) op de hoogten, maar driemaal per jaar op de drie hoofdfeesten, Pascha, het feest van de oogst en het Loofhuttenfeest (Exodus 23:14vv.) brandoffers en dankoffers op het brandofferaltaar, dat hij de HEERE gebouwd had (1 Kings 7:23), en rookte daarop, dat voor het aangezicht van de HEERE was, 1) liet op dit, voor de in het eigenlijke tempelhuis aanwezige Heere opgerichte altaar, zijn offers ontsteken, daarmee zijn gehoorzaamheid betuigende aan de goddelijke wet (Deuteronomy 12:4vv.), als hij het huis volmaakt had (of: "zo volmaakte hij het huis). 2) Voortaan werd de tempel als algemeen heiligdom en plaats van aanbidding voor geheel Israël gebruikt (2 Chronicles 8:13).

1)Opzettelijk wordt dit door de heilige schrijver meegedeeld om daardoor te doen uitkomen, dat nu niet meer op de "hoogten" werd geofferd. Als straks dan ook gedurig wordt gezegd, dat het volk op de hoogten offerde, wordt dit als een zondeschuld het volk aangerekend..

2) Tot deze volmaking van het tempelgebouw door een regelmatige dienst daarin te brengen behoorde, volgens 2 Chronicles 8:14, ook de doorvoering van de door David betreffende de priesters en Levieten ingevoerde regeling (1 Chronicles 24:1-27)..

Van de Psalmen uit Salomo's tijd noemen wij hier de door een van de kinderen van Korah vervaardigde Messiaanse Psalms 45:1, een lofzang vol heilige vervoering op een onvergelijkelijke koning, wiens schoonheid, geestesgaven, heldenkracht, mildheid en gerechtigheid geprezen worden en die voorgesteld wordt als bruidegom op een bruiloftsdag, als hij juist op het punt staat zijn huwelijk met een schaar edele jonkvrouwen te sluiten. Onder deze is er een bijzonder op de voorgrond gesteld als de meest bevoorrechte gemalin; tot haar wordt dan het woord gericht om haar dringend te vermanen haar volk en haar vaderlijk huis te vergeten, om door een onvoorwaardelijke overgave aan haar heer en gemaal zich hem waardig te maken. Daarop volgt een schildering van de optocht van de bruid en gevolg naar het paleis van de koning; omdat deze een nakomelingschap beloofd wordt, die hij tot vorsten zetten zal over de gehele aarde, sluit de Psalm met de gelofte van voortdurende lof, gevolgd als het ware door de echo van het lofgezang van alle volken. Hoe meer wij nu daaraan vasthouden, dat de zanger hier niet te doen heeft met de bruiloft van een aardse koning, maar met een profetisch gezicht, waarin hij de Gezalfde van de Heere, die op aarde geen gelijkenis heeft Hem waardig, in Zijn heerlijkheid en vorsten-deugden aanschouwt, en onder het beeld van een huwelijk profetisch de opneming van het oude verbondsvolk en die van alle volken der aarde voorstelt, vanwaar dan ook zijn taal immer hoger stijgt, totdat het lied in de eeuwigheid zich verliest, hoezeer wij daaraan vasthouden, laat zich echter ook aan de andere zijde niet loochenen, dat de Psalm een menigte zinnelijke rekken heeft, die zich moeilijk laten vergeestelijken, en die onvergelijkelijke koning, wiens heerlijkheid met zijn betrekking tot zijn rijksgenoten het onderwerp van dit lied vormt, in zo'n geheel stoffelijk kleed verschijnt, dat, zeggen wij, er een historische grond van het geheel aanwezig is..

Dr. Filip Nicolaï, toen hij omstreeks het jaar 1597 predikant te Unna in Westfalen was, in een tijd, dat te Unna en in het vorstendom Waldeck, zijn vaderland, de pest vreselijk woedde, wendde zijne liefde steeds beslister van de wereld af en tot het hoogste goed, en zijn ziel werd zo vervuld van een hemelse liefdegloed tot zijn Verlosser en Heiland, dat hij alles om zich heen vergat; het lukte hem eindelijk een werelds liefdeslied uit die tijd met duidelijke heen wijzing op Psalms 45:1 te hervormen in een geestelijk bruidslied van de gelovige ziel en haar hemelse bruidegom Christus Jezus, met welk lied hij niet alleen de volheid van zijn eigen hart uitstortte en de drang van zijn hart om het wereldse door het geestelijke te vervangen voldeed, maar ook tegelijk zijn doel nader kwam om zijn vroegere leerling de graaf Willem Ernst van Waldeck, tot een gelijke hemelse liefde op te wekken; het bedoelde lied is dan ook tevens een zogenoemd naamvers op de graaf. Nu op gelijke wijze menen wij, heeft een van de kinderen van Korah, misschien ten tijde dat Salomo de dochter van farao overbracht van de stad van David naar het voor haar gebouwde huis (1 Kings 9:15), een reeds bestaand bruiloftslied, dat eens bij het huwelijk van de koning gediend had, vervormd in een geestelijk bruidslied; maar niet naar menselijke willekeur, maar gedreven door en vervuld van de Heilige Geest..

Vers 28

28. En zij kwamen te Ofir 1) en haalden van daar of bij elk van de verschillende tochten, die zij in drie jaar (hdst. 10:22) deden of, wat meer waarschijnlijk is, op al deze vaarten tezamen, aan goud vierhonderd en twintig talenten als ook zilver, elpenbeen, apen, pauwen en sandelhout ( 10:22) en brachten het tot koning Salomo. 2)

1) Over deze scheepvaart naar Ofir, namelijk over de plaats waar deze stad ligt (naar onze opvatting van Genesis 10:29 aan de oostkust van Arabië), zijn vele geleerde onderzoekingen in het werk gesteld geworden, zonder dat deze tot nu toe tot een vast en betrouwbaar resultaat hebben geleid. Wij stippen daarom hier slechts aan, dat anderen Ofir zoeken 1e. in het zuidelijk deel van Arabië bij de straat van Bab-el Mandeb; 2e. aan de zuidoostkust van Afrika, bij Sofala, tegenover Madagascar; 3e. aan de Oost-Indische kust van Malabar, waar zich beneden de monden van de Indus een landschap Abhira bevond; 4e. in het Zuid-Amerikaanse Peru, terwijl men het in 2 Chronicles 3:6 vermelde goud van Parvaïm in deze zin verklaarde "goud van de beide Peru's", d.i. Peru en Mexico. Onder deze meningen heeft de derde het meeste voor zich, omdat het zeer waarschijnlijk is, dat de naam van het oorspronkelijk aan de oostkust van Arabië gelegen Ofir, sinds de tijd dat men naar Oost-Indië voer, dit land in de wandeling mede begreep..

2) De scheepvaart naar verre landen moest niet alleen dienen om van daar schatten en goud te halen, maar hun daarvoor schatten te brengen, die de mot en de roest niet verderven en de dieven niet stelen (Matthew 6:19vv.). De handel kan voor een volk hoogst gezegend zijn, maar ook tot een onverzadelijke geldzucht voeren, of tot weelderigheid en godvergetenheid, zoals dit bij Israël dikwijls gebleken is..

Vers 28

28. En zij kwamen te Ofir 1) en haalden van daar of bij elk van de verschillende tochten, die zij in drie jaar (hdst. 10:22) deden of, wat meer waarschijnlijk is, op al deze vaarten tezamen, aan goud vierhonderd en twintig talenten als ook zilver, elpenbeen, apen, pauwen en sandelhout ( 10:22) en brachten het tot koning Salomo. 2)

1) Over deze scheepvaart naar Ofir, namelijk over de plaats waar deze stad ligt (naar onze opvatting van Genesis 10:29 aan de oostkust van Arabië), zijn vele geleerde onderzoekingen in het werk gesteld geworden, zonder dat deze tot nu toe tot een vast en betrouwbaar resultaat hebben geleid. Wij stippen daarom hier slechts aan, dat anderen Ofir zoeken 1e. in het zuidelijk deel van Arabië bij de straat van Bab-el Mandeb; 2e. aan de zuidoostkust van Afrika, bij Sofala, tegenover Madagascar; 3e. aan de Oost-Indische kust van Malabar, waar zich beneden de monden van de Indus een landschap Abhira bevond; 4e. in het Zuid-Amerikaanse Peru, terwijl men het in 2 Chronicles 3:6 vermelde goud van Parvaïm in deze zin verklaarde "goud van de beide Peru's", d.i. Peru en Mexico. Onder deze meningen heeft de derde het meeste voor zich, omdat het zeer waarschijnlijk is, dat de naam van het oorspronkelijk aan de oostkust van Arabië gelegen Ofir, sinds de tijd dat men naar Oost-Indië voer, dit land in de wandeling mede begreep..

2) De scheepvaart naar verre landen moest niet alleen dienen om van daar schatten en goud te halen, maar hun daarvoor schatten te brengen, die de mot en de roest niet verderven en de dieven niet stelen (Matthew 6:19vv.). De handel kan voor een volk hoogst gezegend zijn, maar ook tot een onverzadelijke geldzucht voeren, of tot weelderigheid en godvergetenheid, zoals dit bij Israël dikwijls gebleken is..

Vers 39

39. En Ik zal hierom, daarom 1) dat Salomo de hem op dezelfde wijze als u gestelde voorwaarde (vgl. 1 Kings 9:38 met 3:14; 6:12; 9:4vv.) niet vervult, maar zich met zijn volk van Mij afgewend heeft, het nageslacht van David, door afscheuring van het grootste deel 2) van Israël verootmoedigen; nochtans niet altijd, integendeel, eenmaal zal de hereniging plaats hebben van de beide rijken, in die Spreukenit van het huis van David, die alles weer terecht zal brengen en Wiens koninkrijk eeuwig zal zijn (2 Samuel 7:12vv.).

1) Ahia zegt Jerobeam de reden, waarom hij koning zou zijn over tien stammen; niet om zijn goed karakter of zijn verdiensten, maar om Salomo voor diens afval te straffen. Zo moest Israël weten, dat zij niet om hun vroomheid meester waren geworden van Kanan, maar om de goddeloosheid van de Kananieten (Deuteronomy 9:4). Jerobeam verdiende deze goede post niet, maar Israël verdiende die slechte vorst. Als Ahia hem de reden zegt, waarom God het koninkrijk van Salomo's huis afscheurde, waarschuwt hij hem in acht te nemen, dat hij niet evenzo zijn voorrechten verzondigt..

2) Het is opmerkelijk, dat in dit gehele verhaal slechts van n stam aan de ene en van tien stammen aan de andere zijde sprake is, omdat toch het volk uit twaalf stammen bestond, en ook Ahia zijn mantel in twaalf stukken scheurt, en nu is het volstrekt onmogelijk, de twaalf stammen op beide rijken zo te verdelen, dat Jerobeam dientengevolge hierna werkelijk 10 stammen en het huis van David echter 1 2 stammen gekregen heeft. Inderdaad stond het veeleer zo, dat tot het rijk Juda behalve de stam Juda ook de stam Simeon (Isaiah 19:1-Isaiah 19:9) en de stam Benjamin ( 12:21; 2 Chronicles 11:3,2 Chronicles 11:23) alzo tezamen 3 stammen behoorden; tot het rijk van Israël daarentegen 9 stammen Aser, Nafthali, Zebulon, Manasse, Issaschar, Efraïm, Dan, Gad en Ruben. Hieruit blijkt dat de getallen symbolisch en niet rekenkundig moeten worden opgevat..

"De tien als het ronde getal en het getal van de verzameling is tegenover de n gesteld, om aan te duiden, dat geheel Israël (vgl. 1 Kings 12:20) van het huis van David gescheurd zou worden, en het huis van Salomo slechts n enkel doel zou behouden." Dit was de oplossing van de strijd (conflict), waarin Gods trouw aan de ene zijde, en Zijn gerechtigheid aan de andere zijde met elkaar geraakten, ten opzichte van het huis van David, toen Salomo van Hem afvallig werd; de Heere had het nageslacht van David een eeuwig koninkrijk beloofd, en Zichzelf daarmee om zo te spreken, de handen gebonden, zodat Hij met Salomo niet op dezelfde wijze kon handelen, als met Saul was gebeurd; en toch moest Hij aan hem dezelfde gerechtigheid uitoefenen als aan de eerste koning van Israël was gebeurd. Daar wordt nu Israël als een geheel, iets volkomens, of in een uitgebreidere zin het koninkrijk (1 Kings 9:11, 1 Kings 9:31 en 34), d.i. het koninkrijk als zodanig, als uiterlijke macht en waardigheid van Salomo's hand gescheurd, wat daarentegen aan het huis van David verblijft, is een deel, en wel dat deel, waaraan de verlossing is verbonden, want deze kan niet gebroken worden, Juda met zijn middelpunt Jeruzalem (Isa 1:1). Nu echter is van begin af aan Simeon Juda ingeplant en lang als een eigen stam uit de geschiedenis verdwenen; Jeruzalem echter behoorde oorspronkelijk tot de stam Benjamin (Joshua 18:16 Judges 1:21), en ging alzo ter wille van deze stad ook Benjamin voor het grootste deel, wat zijn uiterlijk bestaan betrof, in Juda over. Wat het begrip van zijn toebehoren betreft daarentegen, zo stond Benjamin aan de zijde van Jozef of van de overige stammen in tegenstelling tot Juda (Psalms 78:67vv. Amos 6:6 Obadiah 1:1:18); zoals Jozef en Benjamin de beide lievelingszonen van Jakob van de geliefde Rachel waren, en zelf aan elkaar door de tederste liefde verbonden waren (Genesis 43:29vv., 34; 44:27vv.), en evenals bij de tocht door de woestijn Benjamin met Efraïm een banier had (Numbers 2:18vv.; 10:22vv.), zo bestond ook in David's tijd bij Benjamin, reeds om de eer van het koningschap, dat deze stam aan de stam Juda verloren had, een grote neiging tot de overige stammen en tot die ijverzucht tegen Juda (2 Samuel 19:20; 2 Samuel 20:1); en dat bij David's volkstelling behalve Levi, Benjamin de enige stam is, die niet meegeteld wordt (1 Chronicles 21:6), heeft ongetwijfeld zijn grond daarin, dat Joab het meest ertegen opzag om met deze stam in aanraking te komen en hem daarom tot het laatste bewaarde..

Een duidelijk bewijs, dat de Schrift zelf naar de geest de stam Benjamin tot de 10 stammen gerekend heeft, ofschoon ook de stam aardrijkskundig tot Juda behoorde, vindt men in Psalms 80:3. Wij hebben hiermee hoofdzakelijk de verklaringsgrond gevonden, waarin de Heere de verdeling van het rijk in het plan van de leiding van Zijn volk opnam: de van oudsher aanwezige en op een zekere verscheidenheid in karakter en beroep berustende kiem van het onderscheid tussen Juda en het overige Israël (1 Samuel 11:8; 1 Samuel 15:14; 1 Samuel 17:52) moest volkomen tot ontwikkeling komen, om tenslotte in een hogere eenheid over te gaan (Isaiah 11:13). Tegelijk echter is in Benjamins tweeslachtige toestand, odmat het uiterlijk aan Juda verbonden was, en innerlijk tot Israël zich getrokken voelde, aangeduid, dat de verdeling geen scheiding zou zijn, waarin de reeds nu daargestelde eenheid het veeleer voor verbastering bewaard en tot welke hogere eenheid het later teruggevoerd kon worden, dat is Jeruzalem met zijn heiligdom en zijn belofte..

Terwijl nu aan Jerobeam uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de Heere Salomo voor het overige van zijn leven koning wilde laten blijven over het onverdeelde rijk, zo is hem daarmee elk recht ontnomen zelf iets te doen om in het bezit van het hem beloofde koningschap te geraken en zo een opstand te bewerken; hij moest de weg van David bewandelen, en geduldig leren wachten totdat de Heere zelf hem de weg tot de troon zou banen om dan ook bij verdere trouw de belofte te zien vervullen: "Ik zal met u zijn, en u een bestendig huis bouwen, zoals Ik David gebouwd heb." Dat echter Jerobeam niet als David gezind was, blijkt uit de gehele samenhang; hij liet zich door datgene, wat Ahia van Gods bedoelingen tot hem gezegd had, verleiden de hand op te heffen tegen de koning (1 Kings 9:36vv.), waarschijnlijk door bij de onder hem staande arbeiders oproerige gedachten op te wekken, of liever, omdat naar alle schijn reeds dergelijke gedachten als vonken onder de as gloorden, probeerde hij deze gloed te voeden (vgl. 1 Kings 9:37 met 12:4)..

Vers 39

39. En Ik zal hierom, daarom 1) dat Salomo de hem op dezelfde wijze als u gestelde voorwaarde (vgl. 1 Kings 9:38 met 3:14; 6:12; 9:4vv.) niet vervult, maar zich met zijn volk van Mij afgewend heeft, het nageslacht van David, door afscheuring van het grootste deel 2) van Israël verootmoedigen; nochtans niet altijd, integendeel, eenmaal zal de hereniging plaats hebben van de beide rijken, in die Spreukenit van het huis van David, die alles weer terecht zal brengen en Wiens koninkrijk eeuwig zal zijn (2 Samuel 7:12vv.).

1) Ahia zegt Jerobeam de reden, waarom hij koning zou zijn over tien stammen; niet om zijn goed karakter of zijn verdiensten, maar om Salomo voor diens afval te straffen. Zo moest Israël weten, dat zij niet om hun vroomheid meester waren geworden van Kanan, maar om de goddeloosheid van de Kananieten (Deuteronomy 9:4). Jerobeam verdiende deze goede post niet, maar Israël verdiende die slechte vorst. Als Ahia hem de reden zegt, waarom God het koninkrijk van Salomo's huis afscheurde, waarschuwt hij hem in acht te nemen, dat hij niet evenzo zijn voorrechten verzondigt..

2) Het is opmerkelijk, dat in dit gehele verhaal slechts van n stam aan de ene en van tien stammen aan de andere zijde sprake is, omdat toch het volk uit twaalf stammen bestond, en ook Ahia zijn mantel in twaalf stukken scheurt, en nu is het volstrekt onmogelijk, de twaalf stammen op beide rijken zo te verdelen, dat Jerobeam dientengevolge hierna werkelijk 10 stammen en het huis van David echter 1 2 stammen gekregen heeft. Inderdaad stond het veeleer zo, dat tot het rijk Juda behalve de stam Juda ook de stam Simeon (Isaiah 19:1-Isaiah 19:9) en de stam Benjamin ( 12:21; 2 Chronicles 11:3,2 Chronicles 11:23) alzo tezamen 3 stammen behoorden; tot het rijk van Israël daarentegen 9 stammen Aser, Nafthali, Zebulon, Manasse, Issaschar, Efraïm, Dan, Gad en Ruben. Hieruit blijkt dat de getallen symbolisch en niet rekenkundig moeten worden opgevat..

"De tien als het ronde getal en het getal van de verzameling is tegenover de n gesteld, om aan te duiden, dat geheel Israël (vgl. 1 Kings 12:20) van het huis van David gescheurd zou worden, en het huis van Salomo slechts n enkel doel zou behouden." Dit was de oplossing van de strijd (conflict), waarin Gods trouw aan de ene zijde, en Zijn gerechtigheid aan de andere zijde met elkaar geraakten, ten opzichte van het huis van David, toen Salomo van Hem afvallig werd; de Heere had het nageslacht van David een eeuwig koninkrijk beloofd, en Zichzelf daarmee om zo te spreken, de handen gebonden, zodat Hij met Salomo niet op dezelfde wijze kon handelen, als met Saul was gebeurd; en toch moest Hij aan hem dezelfde gerechtigheid uitoefenen als aan de eerste koning van Israël was gebeurd. Daar wordt nu Israël als een geheel, iets volkomens, of in een uitgebreidere zin het koninkrijk (1 Kings 9:11, 1 Kings 9:31 en 34), d.i. het koninkrijk als zodanig, als uiterlijke macht en waardigheid van Salomo's hand gescheurd, wat daarentegen aan het huis van David verblijft, is een deel, en wel dat deel, waaraan de verlossing is verbonden, want deze kan niet gebroken worden, Juda met zijn middelpunt Jeruzalem (Isa 1:1). Nu echter is van begin af aan Simeon Juda ingeplant en lang als een eigen stam uit de geschiedenis verdwenen; Jeruzalem echter behoorde oorspronkelijk tot de stam Benjamin (Joshua 18:16 Judges 1:21), en ging alzo ter wille van deze stad ook Benjamin voor het grootste deel, wat zijn uiterlijk bestaan betrof, in Juda over. Wat het begrip van zijn toebehoren betreft daarentegen, zo stond Benjamin aan de zijde van Jozef of van de overige stammen in tegenstelling tot Juda (Psalms 78:67vv. Amos 6:6 Obadiah 1:1:18); zoals Jozef en Benjamin de beide lievelingszonen van Jakob van de geliefde Rachel waren, en zelf aan elkaar door de tederste liefde verbonden waren (Genesis 43:29vv., 34; 44:27vv.), en evenals bij de tocht door de woestijn Benjamin met Efraïm een banier had (Numbers 2:18vv.; 10:22vv.), zo bestond ook in David's tijd bij Benjamin, reeds om de eer van het koningschap, dat deze stam aan de stam Juda verloren had, een grote neiging tot de overige stammen en tot die ijverzucht tegen Juda (2 Samuel 19:20; 2 Samuel 20:1); en dat bij David's volkstelling behalve Levi, Benjamin de enige stam is, die niet meegeteld wordt (1 Chronicles 21:6), heeft ongetwijfeld zijn grond daarin, dat Joab het meest ertegen opzag om met deze stam in aanraking te komen en hem daarom tot het laatste bewaarde..

Een duidelijk bewijs, dat de Schrift zelf naar de geest de stam Benjamin tot de 10 stammen gerekend heeft, ofschoon ook de stam aardrijkskundig tot Juda behoorde, vindt men in Psalms 80:3. Wij hebben hiermee hoofdzakelijk de verklaringsgrond gevonden, waarin de Heere de verdeling van het rijk in het plan van de leiding van Zijn volk opnam: de van oudsher aanwezige en op een zekere verscheidenheid in karakter en beroep berustende kiem van het onderscheid tussen Juda en het overige Israël (1 Samuel 11:8; 1 Samuel 15:14; 1 Samuel 17:52) moest volkomen tot ontwikkeling komen, om tenslotte in een hogere eenheid over te gaan (Isaiah 11:13). Tegelijk echter is in Benjamins tweeslachtige toestand, odmat het uiterlijk aan Juda verbonden was, en innerlijk tot Israël zich getrokken voelde, aangeduid, dat de verdeling geen scheiding zou zijn, waarin de reeds nu daargestelde eenheid het veeleer voor verbastering bewaard en tot welke hogere eenheid het later teruggevoerd kon worden, dat is Jeruzalem met zijn heiligdom en zijn belofte..

Terwijl nu aan Jerobeam uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de Heere Salomo voor het overige van zijn leven koning wilde laten blijven over het onverdeelde rijk, zo is hem daarmee elk recht ontnomen zelf iets te doen om in het bezit van het hem beloofde koningschap te geraken en zo een opstand te bewerken; hij moest de weg van David bewandelen, en geduldig leren wachten totdat de Heere zelf hem de weg tot de troon zou banen om dan ook bij verdere trouw de belofte te zien vervullen: "Ik zal met u zijn, en u een bestendig huis bouwen, zoals Ik David gebouwd heb." Dat echter Jerobeam niet als David gezind was, blijkt uit de gehele samenhang; hij liet zich door datgene, wat Ahia van Gods bedoelingen tot hem gezegd had, verleiden de hand op te heffen tegen de koning (1 Kings 9:36vv.), waarschijnlijk door bij de onder hem staande arbeiders oproerige gedachten op te wekken, of liever, omdat naar alle schijn reeds dergelijke gedachten als vonken onder de as gloorden, probeerde hij deze gloed te voeden (vgl. 1 Kings 9:37 met 12:4)..

Vers 40

40. Daarom, 1)omdat hij van zijn gehele onderneming kennis droeg, probeerde Salomo Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte, de eerste uit de 22ste of Bubastitische dynastie (1 Kings 3:1), hetgeen wellicht omstreeks het jaar 976 v. Chr. voorviel, en was in Egypte totdat Salomo stierf.

1) Niet omdat Ahia die boodschap aan Jerobeam gedaan had, maar omdat deze een opstand tegen hem bewerkstelligde (zie 1 Kings 9:28). Het is wel waarschijnlijk, dat hij, n.l. Jerobeam, uit die woorden van Ahia, de Profeet, reden heeft gezien om zich door een opstand van de troon over de tien stammen te verzekeren, maar zonder oorzaak. Want de Heere had hem uitdrukkelijk laten zeggen, dat Salomo koning zou blijven over het gehele rijk, zolang hij zou leven. Wat een treffende tegenstelling tussen David en Jerobeam! Ook David had van Samuël de belofte ontvangen koning te zullen worden; maar bij hem was van een verwekken van een oproer geen sprake. Integendeel, hij wacht op de leidingen van zijn God, en niet eerder neemt hij bezit van den troon, dan toen de Heere het hem duidelijk maakte, na de dood van Saul. David was een man naar Gods hart. Jerobeam volgt zijn eigen wegen en inzichten..

III. 1 Kings 9:41-1 Kings 9:43. Tot slot van de geschiedenis van Salomo volgen nu nog, met verwijzing naar uitvoeriger bron, die ook de grond van deze geschiedenis uitmaakt, korte aanmerkingen over de duur van zijn regering, over zijn dood en de plaats van zijn begrafenis (Vergelijk 2 Chronicles 9:29-2 Chronicles 9:31).

Vers 40

40. Daarom, 1)omdat hij van zijn gehele onderneming kennis droeg, probeerde Salomo Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte, de eerste uit de 22ste of Bubastitische dynastie (1 Kings 3:1), hetgeen wellicht omstreeks het jaar 976 v. Chr. voorviel, en was in Egypte totdat Salomo stierf.

1) Niet omdat Ahia die boodschap aan Jerobeam gedaan had, maar omdat deze een opstand tegen hem bewerkstelligde (zie 1 Kings 9:28). Het is wel waarschijnlijk, dat hij, n.l. Jerobeam, uit die woorden van Ahia, de Profeet, reden heeft gezien om zich door een opstand van de troon over de tien stammen te verzekeren, maar zonder oorzaak. Want de Heere had hem uitdrukkelijk laten zeggen, dat Salomo koning zou blijven over het gehele rijk, zolang hij zou leven. Wat een treffende tegenstelling tussen David en Jerobeam! Ook David had van Samuël de belofte ontvangen koning te zullen worden; maar bij hem was van een verwekken van een oproer geen sprake. Integendeel, hij wacht op de leidingen van zijn God, en niet eerder neemt hij bezit van den troon, dan toen de Heere het hem duidelijk maakte, na de dood van Saul. David was een man naar Gods hart. Jerobeam volgt zijn eigen wegen en inzichten..

III. 1 Kings 9:41-1 Kings 9:43. Tot slot van de geschiedenis van Salomo volgen nu nog, met verwijzing naar uitvoeriger bron, die ook de grond van deze geschiedenis uitmaakt, korte aanmerkingen over de duur van zijn regering, over zijn dood en de plaats van zijn begrafenis (Vergelijk 2 Chronicles 9:29-2 Chronicles 9:31).

Vers 41

41. Het overige nu van de geschiedenissen van Salomo en al wat hij gedaan heeft en zijn wijsheid waarvan boven reeds proeven meegedeeld zijn, is dat niet geschreven in het boek van de geschiedenissen van Salomo? in het boek van de geschiedenis van de Salomonische tijd (1 Kings 14:19) dat de profeten Nathan, Ahia en de ziener Jaddi samengesteld hebben? (2 Chronicles 9:29)

Vers 41

41. Het overige nu van de geschiedenissen van Salomo en al wat hij gedaan heeft en zijn wijsheid waarvan boven reeds proeven meegedeeld zijn, is dat niet geschreven in het boek van de geschiedenissen van Salomo? in het boek van de geschiedenis van de Salomonische tijd (1 Kings 14:19) dat de profeten Nathan, Ahia en de ziener Jaddi samengesteld hebben? (2 Chronicles 9:29)

Vers 43

43. Daarna ontsliep Salomo met zijn vaderen 1) en werd begraven in de stad van zijn vader David, en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats (1 Kings 2:10).

1) Nog had geen van de drie tegenstanders van Salomo ( 14vv.) iets tegen hem vermocht; want tijdens zijn leven zou het onheil nog niet over hem komen; maar hoeveel grond tot bezorgdheid was toch reeds overal voorhanden, hoe loerde de vijand reeds van alle zijden, om te kunnen inbreken! Toen David oud geworden was, kon hij gerust op zijn rijk neerzien; het had vrede van binnen en naar buiten; Israël's koning was gevreesd, hij kon aan zijn zoon een groot en heerlijk rijk nalaten. Toen Salomo oud geworden was, was het geheel anders; de koninklijke naam had zijn ontzag verloren. En reeds zag Salomo van ver de bliksemflitsen, die spoedig zich in een onweer boven zijn rijk zouden ontlasten. Of de kastijdende hand van de Heere, die toch nog zo genadig gespaard had, een vreedzame vrucht van de gerechtigheid bracht? Of Salomo zich v r zijn dood nog tot de Heere bekeerd heeft? is een vraag, waarover de gewijde geschiedenis het stilzwijgen beweert. Een antwoord geeft alleen de Prediker van Salomo, dat (1 Kings 4:31) in elk geval een geschrift van zijn hoogste ouderdom is. Een boete, zoals die van zijn vader geweest is, treffen wij echter ook hier niet aan. Salomo's geest en toestand was anders, het was een verzadigd zijn van de wereld en haar heerlijkheid en de bekentenis, hoe ijdel alles is; en wanneer zo de levenszatte en levensmoede koning naar iets blijvends omziet, daar is het slechts n zaak, namelijk de vrees van God..

De gelovige Jood knoopte zijn schitterendste vooruitzichten niet vast aan de naam van Salomo, maar aan die van zijn vader David, terwijl in het heidense en Islamitische Oosten altijd "Saleiman" (d.i. Salomo) hoog gevierd is..

Terecht zegt Bertheau: "Salomo heeft tot de ondermijning van de eigenaardigheid van zijn volk meer bijgedragen dan enig ander koning," slechts moet men de oorzaak daarvan niet alleen zoeken daarin, dat hij het tot de akkerbouw aangewezen volk tot een handeldrijvend volk maakte en zijn prachtige gebouwen, zijn harem en zijn schitterende hofhouding vreemdsoortige verschijnselen waren in Israël; de eigenlijke, de hoofdoorzaak was deze, dat hij door invoering en dulding van vreemde afgodische eredienst, de godsdienst van zijn volk, waaruit alle eigenaardigheden ten opzichte van andere volken voortvloeiden, ondermijnde; dat was de worm aan de wortel van het rijk en van het volksleven..

Vers 43

43. Daarna ontsliep Salomo met zijn vaderen 1) en werd begraven in de stad van zijn vader David, en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats (1 Kings 2:10).

1) Nog had geen van de drie tegenstanders van Salomo ( 14vv.) iets tegen hem vermocht; want tijdens zijn leven zou het onheil nog niet over hem komen; maar hoeveel grond tot bezorgdheid was toch reeds overal voorhanden, hoe loerde de vijand reeds van alle zijden, om te kunnen inbreken! Toen David oud geworden was, kon hij gerust op zijn rijk neerzien; het had vrede van binnen en naar buiten; Israël's koning was gevreesd, hij kon aan zijn zoon een groot en heerlijk rijk nalaten. Toen Salomo oud geworden was, was het geheel anders; de koninklijke naam had zijn ontzag verloren. En reeds zag Salomo van ver de bliksemflitsen, die spoedig zich in een onweer boven zijn rijk zouden ontlasten. Of de kastijdende hand van de Heere, die toch nog zo genadig gespaard had, een vreedzame vrucht van de gerechtigheid bracht? Of Salomo zich v r zijn dood nog tot de Heere bekeerd heeft? is een vraag, waarover de gewijde geschiedenis het stilzwijgen beweert. Een antwoord geeft alleen de Prediker van Salomo, dat (1 Kings 4:31) in elk geval een geschrift van zijn hoogste ouderdom is. Een boete, zoals die van zijn vader geweest is, treffen wij echter ook hier niet aan. Salomo's geest en toestand was anders, het was een verzadigd zijn van de wereld en haar heerlijkheid en de bekentenis, hoe ijdel alles is; en wanneer zo de levenszatte en levensmoede koning naar iets blijvends omziet, daar is het slechts n zaak, namelijk de vrees van God..

De gelovige Jood knoopte zijn schitterendste vooruitzichten niet vast aan de naam van Salomo, maar aan die van zijn vader David, terwijl in het heidense en Islamitische Oosten altijd "Saleiman" (d.i. Salomo) hoog gevierd is..

Terecht zegt Bertheau: "Salomo heeft tot de ondermijning van de eigenaardigheid van zijn volk meer bijgedragen dan enig ander koning," slechts moet men de oorzaak daarvan niet alleen zoeken daarin, dat hij het tot de akkerbouw aangewezen volk tot een handeldrijvend volk maakte en zijn prachtige gebouwen, zijn harem en zijn schitterende hofhouding vreemdsoortige verschijnselen waren in Israël; de eigenlijke, de hoofdoorzaak was deze, dat hij door invoering en dulding van vreemde afgodische eredienst, de godsdienst van zijn volk, waaruit alle eigenaardigheden ten opzichte van andere volken voortvloeiden, ondermijnde; dat was de worm aan de wortel van het rijk en van het volksleven..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile