Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-8.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 81 Kings 8:1.
DE TEMPEL VAN SALOMO WORDT INGEWIJD.
I. 1 Kings 8:1-1 Kings 8:21. In het twintigste jaar na het begin van de tempelbouw, als deze nu geheel geëindigd is, verzamelt Salomo de oudsten en stamhoofden van het volk te Jeruzalem, en laat de Ark van het Verbond door de priesters van uit de tent, die David voor haar had opgericht, naar de tempelberg brengen, terwijl de voormalige tabernakel met zijn gereedschappen, door de Levieten ter bewaring naar de opperzalen van de tempel wordt gebracht. Als de trein van de feestelingen in de voorhof van de priesters is aangekomen, wordt de Ark voor het voorhuis van de tempel neergezet, en eerst een groot en plechtig offer op het brandofferaltaar verricht; daarop stellen de priesters haar op de voor haar bestemde plaats, onder de vleugels van de beide grote cherubs in het Heilige der Heiligen. Een wolk, en daarin de Heerlijkheid des Heren vervult de plaats, als de priesters weer weggegaan zijn, en er buiten in de voorhof door de Levieten een tempelmuziek uitgevoerd wordt; Salomo ten hoogste verheugd over dit genadebewijs, waardoor de Heere van de door hem gebouwde tempel als Zijn woonplaats bezit neemt, geeft ook zijn vreugde hierover te kennen, en wendt zich hierop tot de in de voorhof verzamelde gemeente, terwijl hij haar met een zegenwens begroet, en looft de Heere in haar bijzijn daarvoor, dat hij met Zijn hand nu vervuld heeft, wat Hij eens met Zijn mond tot David gesproken had. (Vergelijk 2 Chronicles 5:2-2 Chronicles 5:6,2 Chronicles 5:11).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 81 Kings 8:1.
DE TEMPEL VAN SALOMO WORDT INGEWIJD.
I. 1 Kings 8:1-1 Kings 8:21. In het twintigste jaar na het begin van de tempelbouw, als deze nu geheel geëindigd is, verzamelt Salomo de oudsten en stamhoofden van het volk te Jeruzalem, en laat de Ark van het Verbond door de priesters van uit de tent, die David voor haar had opgericht, naar de tempelberg brengen, terwijl de voormalige tabernakel met zijn gereedschappen, door de Levieten ter bewaring naar de opperzalen van de tempel wordt gebracht. Als de trein van de feestelingen in de voorhof van de priesters is aangekomen, wordt de Ark voor het voorhuis van de tempel neergezet, en eerst een groot en plechtig offer op het brandofferaltaar verricht; daarop stellen de priesters haar op de voor haar bestemde plaats, onder de vleugels van de beide grote cherubs in het Heilige der Heiligen. Een wolk, en daarin de Heerlijkheid des Heren vervult de plaats, als de priesters weer weggegaan zijn, en er buiten in de voorhof door de Levieten een tempelmuziek uitgevoerd wordt; Salomo ten hoogste verheugd over dit genadebewijs, waardoor de Heere van de door hem gebouwde tempel als Zijn woonplaats bezit neemt, geeft ook zijn vreugde hierover te kennen, en wendt zich hierop tot de in de voorhof verzamelde gemeente, terwijl hij haar met een zegenwens begroet, en looft de Heere in haar bijzijn daarvoor, dat hij met Zijn hand nu vervuld heeft, wat Hij eens met Zijn mond tot David gesproken had. (Vergelijk 2 Chronicles 5:2-2 Chronicles 5:6,2 Chronicles 5:11).
Vers 1
1. Toen vergaderde Salomo, op dezelfde wijze als vroeger zijn vader had gedaan, toen deze de Ark van het Verbond naar Sion brengen wilde (2 Samuel 6:12vv.; 1 Chronicles 16:3vv.) de oudsten van Israël en al de hoofden van de stammen, de oversten van de vaderen (vaderhuizen) onder de kinderen van Israël, als representanten of vertegenwoordigers van het gehele volk, dat natuurlijk niet in al zijn afzonderlijke leden aan het feest kon deelnemen, tot koning Salomo te Jeruzalem, een de Ark1) van het Verbond van de HEERE op te brengen uit de stad van David, dat is Sion; daar had zij zich, sinds het in 2 Samuel 6:12vv. vertelde, voorlopig bevonden in een tent naast het koninklijke paleis.1) De Tempel, ofschoon een zeer prachtig gevaarte, was nochtans zonder de Ark daarin, als een lichaam zonder ziel, als een kandelaar zonder licht, of om eigenlijker te spreken, als een huis zonder inwoner. Al de kosten en moeiten aan dat statig gebouw besteed zouden vergeefs zijn geweest, indien God geen welgevallen daarin had gehad, en ten teken dat het de Heere behaagde het te eigenen als een plaats, waarin Hij de gedachtenis van Zijn Naam wilde stichten, zou het na alles, wat daaraan gedaan was, slechts een bouwvallige hoop zijn geweest..
Vers 1
1. Toen vergaderde Salomo, op dezelfde wijze als vroeger zijn vader had gedaan, toen deze de Ark van het Verbond naar Sion brengen wilde (2 Samuel 6:12vv.; 1 Chronicles 16:3vv.) de oudsten van Israël en al de hoofden van de stammen, de oversten van de vaderen (vaderhuizen) onder de kinderen van Israël, als representanten of vertegenwoordigers van het gehele volk, dat natuurlijk niet in al zijn afzonderlijke leden aan het feest kon deelnemen, tot koning Salomo te Jeruzalem, een de Ark1) van het Verbond van de HEERE op te brengen uit de stad van David, dat is Sion; daar had zij zich, sinds het in 2 Samuel 6:12vv. vertelde, voorlopig bevonden in een tent naast het koninklijke paleis.1) De Tempel, ofschoon een zeer prachtig gevaarte, was nochtans zonder de Ark daarin, als een lichaam zonder ziel, als een kandelaar zonder licht, of om eigenlijker te spreken, als een huis zonder inwoner. Al de kosten en moeiten aan dat statig gebouw besteed zouden vergeefs zijn geweest, indien God geen welgevallen daarin had gehad, en ten teken dat het de Heere behaagde het te eigenen als een plaats, waarin Hij de gedachtenis van Zijn Naam wilde stichten, zou het na alles, wat daaraan gedaan was, slechts een bouwvallige hoop zijn geweest..
Vers 2
2. En alle mannen van Israël, die tot de oudsten en de stam- en geslachtshoofden behoorden, aan Salomo's roepstem gehoor gevende, verzamelden zich tot de koning Salomo, in de maand Ethanim, van het jaar 991 v. Chr., op het feest van de loofhutten, d.i. acht dagen v r het begin van dit feest, dat van 15-21 van de genoemde, later Tizri geheten maand gevierd werd (Leviticus 3:33vv.), dit gebeurde om dit feest terstond na de tempelinwijding te kunnen vieren (1 Kings 8:65vv.), die maand Ethanim (d.i. de vloeiende beek of stroom) waarmee de regentijd een aanvang neemt, is de zevende maand 1) van het kerkelijke jaar, overeenkomend met onze maand oktober (Exodus 12:2).1) Volgens 2 Kings 25:8vv. Jeremiah 52:12vv. werd de tempel van Salomo op de zevende dag van de vijfde maand (omtrent Aug.) in het 19de jaar van Nebukadnezar, of in het jaar 588 v. Chr. vernield. In het geheel heeft hij zo 403 jaar gestaan. (Volgens de verkeerde opgave van Josephus 570 jaar).
Wij moeten aannemen, dat Salomo na het voleindigen van de bouw van de Tempel in de achtste maand, de inwijding van de in orde gebrachte Tempel tot de zevende maand van het navolgende jaar heeft uitgesteld, om dat grote nationale feest te verschuiven tot de Sabbathmaand van het volgende jaar, 8 dagen v r het Loofhuttenfeest, wanneer het volk met offergaven van de oogst placht te verschijnen bij het Heiligdom..
Vers 2
2. En alle mannen van Israël, die tot de oudsten en de stam- en geslachtshoofden behoorden, aan Salomo's roepstem gehoor gevende, verzamelden zich tot de koning Salomo, in de maand Ethanim, van het jaar 991 v. Chr., op het feest van de loofhutten, d.i. acht dagen v r het begin van dit feest, dat van 15-21 van de genoemde, later Tizri geheten maand gevierd werd (Leviticus 3:33vv.), dit gebeurde om dit feest terstond na de tempelinwijding te kunnen vieren (1 Kings 8:65vv.), die maand Ethanim (d.i. de vloeiende beek of stroom) waarmee de regentijd een aanvang neemt, is de zevende maand 1) van het kerkelijke jaar, overeenkomend met onze maand oktober (Exodus 12:2).1) Volgens 2 Kings 25:8vv. Jeremiah 52:12vv. werd de tempel van Salomo op de zevende dag van de vijfde maand (omtrent Aug.) in het 19de jaar van Nebukadnezar, of in het jaar 588 v. Chr. vernield. In het geheel heeft hij zo 403 jaar gestaan. (Volgens de verkeerde opgave van Josephus 570 jaar).
Wij moeten aannemen, dat Salomo na het voleindigen van de bouw van de Tempel in de achtste maand, de inwijding van de in orde gebrachte Tempel tot de zevende maand van het navolgende jaar heeft uitgesteld, om dat grote nationale feest te verschuiven tot de Sabbathmaand van het volgende jaar, 8 dagen v r het Loofhuttenfeest, wanneer het volk met offergaven van de oogst placht te verschijnen bij het Heiligdom..
Vers 4
4. En zij brachten de Ark van de HEERE en de tent der samenkomst, die tot hiertoe te Gibeon geweest was (3:4) opwaarts, naar de tempelberg, die wel lager lag dan de berg Sion, maar eerst moest men de berg Sion afstijgen en daarna de heuvel Moria weer opklimmen, evenals al de heilige vaten, die in de tent waren, als het reukaltaar, de gouden kandelaar, de tafel van de toonbroden, benevens de gereedschappen van het voorhof, het brandofferaltaar en het koperen wasvat; zij werden door de Levieten gebracht naar de opperzalen boven het Heilige der Heiligen voor zover daar plaats was om als een heilig relikwie bewaard te worden (1 Kings 6:8" vgl. 2 Mak.2:4vv.); en de priesters en de Levieten brachten deze opwaarts, 1) omdat de wet dit alzo vereiste (Numbers 3:31, Numbers 4:4vv.) en een andere wijze van vervoer na de reeds eenmaal opgedane ondervinding (2 Samuel 6:1vv.) zonder twijfel de Heere zou hebben vertoornd.1) Dit is zo te verstaan, dat door de Priesters de Ark van het verbond werd ingebracht, omdat zij alleen in het Heilige en Allerheilige mochten komen en de heilige vaten door de Levieten. In de Kronieken (2 Chronicles 5:3) staat: de Levitische Priesters..
Vers 4
4. En zij brachten de Ark van de HEERE en de tent der samenkomst, die tot hiertoe te Gibeon geweest was (3:4) opwaarts, naar de tempelberg, die wel lager lag dan de berg Sion, maar eerst moest men de berg Sion afstijgen en daarna de heuvel Moria weer opklimmen, evenals al de heilige vaten, die in de tent waren, als het reukaltaar, de gouden kandelaar, de tafel van de toonbroden, benevens de gereedschappen van het voorhof, het brandofferaltaar en het koperen wasvat; zij werden door de Levieten gebracht naar de opperzalen boven het Heilige der Heiligen voor zover daar plaats was om als een heilig relikwie bewaard te worden (1 Kings 6:8" vgl. 2 Mak.2:4vv.); en de priesters en de Levieten brachten deze opwaarts, 1) omdat de wet dit alzo vereiste (Numbers 3:31, Numbers 4:4vv.) en een andere wijze van vervoer na de reeds eenmaal opgedane ondervinding (2 Samuel 6:1vv.) zonder twijfel de Heere zou hebben vertoornd.1) Dit is zo te verstaan, dat door de Priesters de Ark van het verbond werd ingebracht, omdat zij alleen in het Heilige en Allerheilige mochten komen en de heilige vaten door de Levieten. In de Kronieken (2 Chronicles 5:3) staat: de Levitische Priesters..
Vers 5
5. De koning Salomo nu en de gehele vergadering van Israël, die in de vertegenwoordigers van het volk bij hem vergaderd waren, waren met hem 1) v r de Ark, 2)offerende schapen en runderen, namelijk nu de Ark aangekomen en voorlopig in het voorhuis van de tempel neergezet was, die vanwege de menigte niet geteld, noch gerekend konden worden. 3)1) De koning voorop en verder de hoofden van de stammen, de vorsten, de priesters en de Levieten, het gehele volk, allen verenigen zich om de Ark, waarin de Wet, d.i. het Verbond bewaard wordt, en belijden alzo door hun mede optrekken, metterdaad plechtig het woord van de Heere; geen enkele, hij moge uit lage of hoge stand zijn, schaamt zich deze openlijke belijdenis. Er is geen hartverheffender gezicht dan een geheel volk, van de aanzienlijkste tot de geringste in n zin, om het heiligste wat het bezit, verenigd te zien..
2) Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat eerst de Ark van het Verbond in het voorhof van de Tempel werd geplaatst en dat daar Salomo met de gehele vergadering van Israël de vele offeranden bracht, waarvan nader in dit vers sprake is. In het Hebreeuws staat er toch Liphnee haron, eigenlijk: voor het aangezicht van de Ark..
3) Het volk in Salomo's tijd was zeer rijk, in rust en voorspoed levende, en zeer blijde en daarom was het betamelijk, om bij deze plechtige gelegenheid niet alleen de varren van hun lippen (Hosea 14:3) aan God te betalen, maar ook met hun hart en hun hartelijke dankzeggingen een gedeelte van hun bezittingen aan God en tot Zijn eer te heiligen..
Vers 5
5. De koning Salomo nu en de gehele vergadering van Israël, die in de vertegenwoordigers van het volk bij hem vergaderd waren, waren met hem 1) v r de Ark, 2)offerende schapen en runderen, namelijk nu de Ark aangekomen en voorlopig in het voorhuis van de tempel neergezet was, die vanwege de menigte niet geteld, noch gerekend konden worden. 3)1) De koning voorop en verder de hoofden van de stammen, de vorsten, de priesters en de Levieten, het gehele volk, allen verenigen zich om de Ark, waarin de Wet, d.i. het Verbond bewaard wordt, en belijden alzo door hun mede optrekken, metterdaad plechtig het woord van de Heere; geen enkele, hij moge uit lage of hoge stand zijn, schaamt zich deze openlijke belijdenis. Er is geen hartverheffender gezicht dan een geheel volk, van de aanzienlijkste tot de geringste in n zin, om het heiligste wat het bezit, verenigd te zien..
2) Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat eerst de Ark van het Verbond in het voorhof van de Tempel werd geplaatst en dat daar Salomo met de gehele vergadering van Israël de vele offeranden bracht, waarvan nader in dit vers sprake is. In het Hebreeuws staat er toch Liphnee haron, eigenlijk: voor het aangezicht van de Ark..
3) Het volk in Salomo's tijd was zeer rijk, in rust en voorspoed levende, en zeer blijde en daarom was het betamelijk, om bij deze plechtige gelegenheid niet alleen de varren van hun lippen (Hosea 14:3) aan God te betalen, maar ook met hun hart en hun hartelijke dankzeggingen een gedeelte van hun bezittingen aan God en tot Zijn eer te heiligen..
Vers 6
6. Zo, terwijl na het offer de aan de oostzijde van het brandofferaltaar staande priesters en Levieten met begeleiding van muziek en trompetgeschal een Psalmgezang1) aanhieven (2 Chronicles 5:12vv.), zo brachten de overige priesters, met de verzorging van het heiligdom belast, de Ark van het Verbond van de HEERE tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het Heilige der Heiligen tot onder de vleugels van de beide Cherubs, waarvan in 6:32 gesproken is.1) Het lied, dat naar onze mening bij deze gelegenheid gezongen werd, is nog in Psalms 132:1 voorhanden; in elk geval is deze Psalm door Salomo zelf vervaardigd, er bestaat dan ook een zekere overeenkomst tussen deze en de 72ste (van Salomo) en in 2 Chronicles 6:41vv. wordt aan het inwijdingsgebed van Salomo een slot gegeven, dat niets anders is dan een herhaling van de woorden in Psalms 132:8-Psalms 132:10. Hierdoor moet echter volgens ons niet verstaan worden, dat Salomo pas hier aan het slot van dit gebed deze woorden zou gesproken hebben. Want wat hij hier bad: "Sta op, Heere tot Uw rust, Gij en de Ark van Uw sterkte," had de Heere reeds gedaan (2 Chronicles 5:11vv.). Wel echter wordt hiermee gezegd, dat dit gebed uit Psalms 132:1 een ook bij de inwijding van de tempel uitgesproken en wel een door Salomo uitgesproken gebed is, waarom wij deze Psalm ook hier te pas brengen en Salomo als vervaardiger noemen. Wat nu de aanhef van de bewuste Psalm betreft, komt deze geheel overeen met die van Psalms 24:1, die gedicht was door David, bij gelegenheid van de plechtige overbrenging van de Ark naar de Sion (2 Samuel 6:15); 1 Kings 8:1-1 Kings 8:5 wordt gezongen door het eerste koor van de Levitische zangers; 1 Kings 8:6, 1 Kings 8:7 door een tweede koor de gemeente voorstellend, in 1 Kings 8:8-1 Kings 8:10 laat zich dan weer het eerste en in 1 Kings 8:11, 1 Kings 8:12 het tweede koor horen; in 1 Kings 8:13-1 Kings 8:18 zingen dan beide koren tezamen en hier vallen tevens de priesters met trompetgeschal in (2 Chronicles 5:12vv.). Nemen wij verder aan, dat het gezang in 1 Kings 8:8-1 Kings 8:10 met het ogenblik samenvalt, waarop de Ark het Heiligdom wordt binnen gevoerd, en door de priesters op haar plaats gebracht, terwijl onder deze verrichting het gezang van 11, 12 en van 1 Kings 8:13-1 Kings 8:18 voortging, zo wordt ons niet alleen het in dit hoofdstuk 1 Kings 8:6vv. beschreven, alsmede de inhoud van de Psalm zelf aanschouwelijker en levendiger, maar ook het volgende 10de vers, van de wolk, die het huis van de Heere vervult, doet zich nu ook als een daadwerkelijk Amen van de Heere op de bede van Israël en zijn koning voor, en wij begrijpen Salomo's vreugde over dit bewijs van de Goddelijke genade, die hij in 1 Kings 8:12vv. aan de dag legt, en de drang van hart, waarmee hij in 1 Kings 8:14-1 Kings 8:17 de gemeente zegent en de Heere, Israël's God prijst..
Vers 6
6. Zo, terwijl na het offer de aan de oostzijde van het brandofferaltaar staande priesters en Levieten met begeleiding van muziek en trompetgeschal een Psalmgezang1) aanhieven (2 Chronicles 5:12vv.), zo brachten de overige priesters, met de verzorging van het heiligdom belast, de Ark van het Verbond van de HEERE tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het Heilige der Heiligen tot onder de vleugels van de beide Cherubs, waarvan in 6:32 gesproken is.1) Het lied, dat naar onze mening bij deze gelegenheid gezongen werd, is nog in Psalms 132:1 voorhanden; in elk geval is deze Psalm door Salomo zelf vervaardigd, er bestaat dan ook een zekere overeenkomst tussen deze en de 72ste (van Salomo) en in 2 Chronicles 6:41vv. wordt aan het inwijdingsgebed van Salomo een slot gegeven, dat niets anders is dan een herhaling van de woorden in Psalms 132:8-Psalms 132:10. Hierdoor moet echter volgens ons niet verstaan worden, dat Salomo pas hier aan het slot van dit gebed deze woorden zou gesproken hebben. Want wat hij hier bad: "Sta op, Heere tot Uw rust, Gij en de Ark van Uw sterkte," had de Heere reeds gedaan (2 Chronicles 5:11vv.). Wel echter wordt hiermee gezegd, dat dit gebed uit Psalms 132:1 een ook bij de inwijding van de tempel uitgesproken en wel een door Salomo uitgesproken gebed is, waarom wij deze Psalm ook hier te pas brengen en Salomo als vervaardiger noemen. Wat nu de aanhef van de bewuste Psalm betreft, komt deze geheel overeen met die van Psalms 24:1, die gedicht was door David, bij gelegenheid van de plechtige overbrenging van de Ark naar de Sion (2 Samuel 6:15); 1 Kings 8:1-1 Kings 8:5 wordt gezongen door het eerste koor van de Levitische zangers; 1 Kings 8:6, 1 Kings 8:7 door een tweede koor de gemeente voorstellend, in 1 Kings 8:8-1 Kings 8:10 laat zich dan weer het eerste en in 1 Kings 8:11, 1 Kings 8:12 het tweede koor horen; in 1 Kings 8:13-1 Kings 8:18 zingen dan beide koren tezamen en hier vallen tevens de priesters met trompetgeschal in (2 Chronicles 5:12vv.). Nemen wij verder aan, dat het gezang in 1 Kings 8:8-1 Kings 8:10 met het ogenblik samenvalt, waarop de Ark het Heiligdom wordt binnen gevoerd, en door de priesters op haar plaats gebracht, terwijl onder deze verrichting het gezang van 11, 12 en van 1 Kings 8:13-1 Kings 8:18 voortging, zo wordt ons niet alleen het in dit hoofdstuk 1 Kings 8:6vv. beschreven, alsmede de inhoud van de Psalm zelf aanschouwelijker en levendiger, maar ook het volgende 10de vers, van de wolk, die het huis van de Heere vervult, doet zich nu ook als een daadwerkelijk Amen van de Heere op de bede van Israël en zijn koning voor, en wij begrijpen Salomo's vreugde over dit bewijs van de Goddelijke genade, die hij in 1 Kings 8:12vv. aan de dag legt, en de drang van hart, waarmee hij in 1 Kings 8:14-1 Kings 8:17 de gemeente zegent en de Heere, Israël's God prijst..
Vers 8
8. Daarna schoven zij de handbomen aan de Ark verder uit, dat de hoofden van de handbomen de knoppen aan haar uiteinden gezien werden uit het Heiligdom, in het ruim van het Heilige, wanneer men onmiddellijk voor de aanspraakplaats stond voor de open deur van het Heilige der Heiligen, en de voorhang terugsloeg; maar buiten, maar naar de ingang van het Heilige niet gezien werden, volgens de wetten van het perspectief 1) en zij zijn daar tot op deze dag, de dag dat deze geschiedenis beschreven werd; totdat eindelijk met de verwoesting van de tempel (1 Kings 8:2) alles verloren ging (2 Kings 25:17).1) Deze opmerking heeft tot doel aan te tonen, hoe nauwkeurig men de wetsbepalingen (Exodus 25:15), dat de handbomen aan de Ark moesten blijven, in acht nam. Men heeft uit de opgaven van dit vers berekend, dat de handbomen 7 el (volgens Merz 10 el) lang geweest zouden zijn, en dus 2 1/4 el buiten iedere zijde van de Ark, die 2 el lang was, uitgestoken zouden hebben..
Vers 8
8. Daarna schoven zij de handbomen aan de Ark verder uit, dat de hoofden van de handbomen de knoppen aan haar uiteinden gezien werden uit het Heiligdom, in het ruim van het Heilige, wanneer men onmiddellijk voor de aanspraakplaats stond voor de open deur van het Heilige der Heiligen, en de voorhang terugsloeg; maar buiten, maar naar de ingang van het Heilige niet gezien werden, volgens de wetten van het perspectief 1) en zij zijn daar tot op deze dag, de dag dat deze geschiedenis beschreven werd; totdat eindelijk met de verwoesting van de tempel (1 Kings 8:2) alles verloren ging (2 Kings 25:17).1) Deze opmerking heeft tot doel aan te tonen, hoe nauwkeurig men de wetsbepalingen (Exodus 25:15), dat de handbomen aan de Ark moesten blijven, in acht nam. Men heeft uit de opgaven van dit vers berekend, dat de handbomen 7 el (volgens Merz 10 el) lang geweest zouden zijn, en dus 2 1/4 el buiten iedere zijde van de Ark, die 2 el lang was, uitgestoken zouden hebben..
Vers 9
9. En er was niets in de Ark, dan alleen de twee stenen tafelen van de wet, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had 1) (Exodus 40:20) nog tijdens het oponthoud van de kinderen van Israël aan de Sinaï (Exodus 33:6), toen de HEERE een verbond maakte met de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte getrokken waren.1) Ook deze opmerking heeft tot doel aan te tonen, dat men het gebod trouw nakwam, dat de Ark alleen bestemde tot opname van de beide tafelen van de wet (Exodus 25:16). Als de apostel in Hebrews 9:4 schrijft, dat in de Ark zich ook nog bevonden de kruik met manna en de staf van Aron, die gebloeid had, zo sluit hij zich aan bij de in die tijd bij de Joden, waaraan hij schreef, algemeen gangbare opvatting van Exodus 16:33vv. en Numbers 17:10vv., 17:10 volgens welke deze beide voorwerpen in de Ark bewaard zouden zijn. (Wij lezen echter daar duidelijk v r). De apostel laat zich verder niet met deze verkeerde opvatting in om geen tegenspraak te voorschijn te roepen, die hem de harten gesloten zou hebben van hen met wie hij spreekt..
In Exodus 16:34 en Numbers 17:10 staat duidelijk, dat de staf van Aron en de kruik met manna zijn geweest voor de Getuigenis en niet erin. Men behoeft echter Hebrews 9:4 niet in strijd te achten met deze plaatsen, omdat de apostel iets wat vlak bij iets is, geheel vereenzelvigt met datgene, waarbij het ligt of geplaatst is, indien het er ten nauwste aan verbonden is. De kruik met manna en de staf van Aron waren op het nauwste met de Ark verbonden als blijken van de trouw en almacht van de HEERE. Zo ook zegt hij, dat het wierookvat stond in het Allerheiligste, hoewel het stond in het Heilige, omdat verzoening en gebed ten nauwste met elkaar verbonden zijn en men door het gebed nadert tot de troon van de Allerhoogste. Het wierookvat was dan ook in de hand van de hogepriester als hij het Allerheiligste binnenging..
Vers 9
9. En er was niets in de Ark, dan alleen de twee stenen tafelen van de wet, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had 1) (Exodus 40:20) nog tijdens het oponthoud van de kinderen van Israël aan de Sinaï (Exodus 33:6), toen de HEERE een verbond maakte met de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte getrokken waren.1) Ook deze opmerking heeft tot doel aan te tonen, dat men het gebod trouw nakwam, dat de Ark alleen bestemde tot opname van de beide tafelen van de wet (Exodus 25:16). Als de apostel in Hebrews 9:4 schrijft, dat in de Ark zich ook nog bevonden de kruik met manna en de staf van Aron, die gebloeid had, zo sluit hij zich aan bij de in die tijd bij de Joden, waaraan hij schreef, algemeen gangbare opvatting van Exodus 16:33vv. en Numbers 17:10vv., 17:10 volgens welke deze beide voorwerpen in de Ark bewaard zouden zijn. (Wij lezen echter daar duidelijk v r). De apostel laat zich verder niet met deze verkeerde opvatting in om geen tegenspraak te voorschijn te roepen, die hem de harten gesloten zou hebben van hen met wie hij spreekt..
In Exodus 16:34 en Numbers 17:10 staat duidelijk, dat de staf van Aron en de kruik met manna zijn geweest voor de Getuigenis en niet erin. Men behoeft echter Hebrews 9:4 niet in strijd te achten met deze plaatsen, omdat de apostel iets wat vlak bij iets is, geheel vereenzelvigt met datgene, waarbij het ligt of geplaatst is, indien het er ten nauwste aan verbonden is. De kruik met manna en de staf van Aron waren op het nauwste met de Ark verbonden als blijken van de trouw en almacht van de HEERE. Zo ook zegt hij, dat het wierookvat stond in het Allerheiligste, hoewel het stond in het Heilige, omdat verzoening en gebed ten nauwste met elkaar verbonden zijn en men door het gebed nadert tot de troon van de Allerhoogste. Het wierookvat was dan ook in de hand van de hogepriester als hij het Allerheiligste binnenging..
Vers 10
10. En het geschiedde toen de priesters uit het Heilige 1) uitgingen, en het gezang van de Levieten, begeleid door trompetgeschal, geëindigd was, dat een, (de) wolk, 2) die reeds bij de inwijding van de tabernakel deze vervuld had (Exodus 40:34vv.) het huis van de HEERE vervulde.1) Het Heilige, niet in de ergere zin, maar in de ruimere zin van het woord, in de betekenis van het Heiligdom. De Ark was toch geplaatst in het Allerheiligste.. 2) Niet een maar de wolk, waarin en waarmee bij de tabernakel de Heerlijkheid des Heren neerkwam, ofschoon dan ook niet dezelfde als daar..
In het Hebreeuws H nan. Hier vertaald door een wolk. Bij de inwijding van de Tabernakel was ook de Wolk verschenen, zodat Mozes niet kon binnengaan. Zo ook hier weer de Wolk als het zichtbaar teken van de Goddelijke aanwezigheid. De Wolk bewees, dat de Heere zelf Zijn Goddelijk zegel zette op de arbeid van Salomo en de Tempel had verkozen tot Zijn woning om Zich van daaruit boven het verzoendeksel aan Zijn volk te openbaren..
Vers 10
10. En het geschiedde toen de priesters uit het Heilige 1) uitgingen, en het gezang van de Levieten, begeleid door trompetgeschal, geëindigd was, dat een, (de) wolk, 2) die reeds bij de inwijding van de tabernakel deze vervuld had (Exodus 40:34vv.) het huis van de HEERE vervulde.1) Het Heilige, niet in de ergere zin, maar in de ruimere zin van het woord, in de betekenis van het Heiligdom. De Ark was toch geplaatst in het Allerheiligste.. 2) Niet een maar de wolk, waarin en waarmee bij de tabernakel de Heerlijkheid des Heren neerkwam, ofschoon dan ook niet dezelfde als daar..
In het Hebreeuws H nan. Hier vertaald door een wolk. Bij de inwijding van de Tabernakel was ook de Wolk verschenen, zodat Mozes niet kon binnengaan. Zo ook hier weer de Wolk als het zichtbaar teken van de Goddelijke aanwezigheid. De Wolk bewees, dat de Heere zelf Zijn Goddelijk zegel zette op de arbeid van Salomo en de Tempel had verkozen tot Zijn woning om Zich van daaruit boven het verzoendeksel aan Zijn volk te openbaren..
Vers 11
11. En de priesters die gereed stonden zich met reukwerk te voorzien en een reukoffer op het gouden reukaltaar in het Heilige te ontsteken, konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk, 1) want de heerlijkheid des HEEREN had in deze wolk het huis van de HEERE vervuld, 2) en daarom durfden de priesters het niet wagen het Heiligdom reeds nu te betreden, en konden zij hun dienst pas later verrichten.1) Het niet kunnen staan van de priesters is niet zo op te vatten, alsof de Wolk de priesters had verdreven; want zij vervulde de Tempel pas toen de priesters naar buiten waren getreden, maar zegt ons, dat zij in het Heilige niet konden blijven om de dienst te verrichten en een reukoffer op het altaar tot inwijding te brengen, zoals na het gebed op het brandofferaltaar offers werden gebracht. In de Wolk openbaarde zich de heerlijkheid des Heren, die op een verterend vuur lijkt, waarvoor de onheilige mens niet kan bestaan..
2) In latere tijd was alleen de wolk zichtbaar op de grote verzoendag, als de hogepriester met het bloed van de verzoening daarin ging, om bedekking van de zonden te verkrijgen..
Vers 11
11. En de priesters die gereed stonden zich met reukwerk te voorzien en een reukoffer op het gouden reukaltaar in het Heilige te ontsteken, konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk, 1) want de heerlijkheid des HEEREN had in deze wolk het huis van de HEERE vervuld, 2) en daarom durfden de priesters het niet wagen het Heiligdom reeds nu te betreden, en konden zij hun dienst pas later verrichten.1) Het niet kunnen staan van de priesters is niet zo op te vatten, alsof de Wolk de priesters had verdreven; want zij vervulde de Tempel pas toen de priesters naar buiten waren getreden, maar zegt ons, dat zij in het Heilige niet konden blijven om de dienst te verrichten en een reukoffer op het altaar tot inwijding te brengen, zoals na het gebed op het brandofferaltaar offers werden gebracht. In de Wolk openbaarde zich de heerlijkheid des Heren, die op een verterend vuur lijkt, waarvoor de onheilige mens niet kan bestaan..
2) In latere tijd was alleen de wolk zichtbaar op de grote verzoendag, als de hogepriester met het bloed van de verzoening daarin ging, om bedekking van de zonden te verkrijgen..
Vers 12
12. Toen zei Salomo, die de betekenis van deze verschijning terstond goed opvatte: De HEERE heeft gezegd, op meer dan n plaats verklaard, dat Hij in donkerheid zou wonen 1) dat Hij Zijn wonen onder Israël door het verschijnen van een dichte donkere wolk te zou kennen geven (Exodus 19:9; Exodus 20:21 Leviticus 16:2 Deuteronomy 4:11; Deuteronomy 5:22vv. Omdat alzo dit teken van Zijn genadige aanwezigheid nu hier verschijnt is het gewis, dat Hij ons gebed (Psalms 132:8) verhoord en op dit ogenblik van de plaats van Zijn woning tussen de Cherubs weer in bezit genomen heeft, evenals eenmaal onder Mozes toen de tabernakel werd ingewijd.1) In de grondtekst staat hier schachan, waarvan het zelfstandig naamwoord shechina, de inwoning, gevormd is. Zo heet bij de Rabbijnen de wolk, of nauwkeuriger, de door de wolk omgeven en van uit de wolk stralende vurige lichtglans van de goddelijke Majesteit en waarvan de verschijning de aanwezigheid van de HEERE, of liever de aanwezigheid van de Engel des Heren, de HEERE voorstellende, en zijnde de Middelaar in de openbaring van de HEERE, zich te kennen gaf en zich belichaamde (Exodus 16:10vv. Leviticus 9:23 Numbers 14:10; Numbers 16:19). Volgens de eenparige mening van de Rabbijnen en de oudere Christelijke theologen, zweefde deze shechina wolk met haar lichtglans in het Heilige der Heiligen van de tabernakel en van de Salomonische tempel, bestendig boven de caporeth (het verzoendeksel), verdween echter met de verwoesting van Jeruzalem, en ontbrak in de tweede tempel, die van Zerubbabel. Volgens de mening echter van de nieuwere theologen, belichaamde de op zichzelf onzichtbare aanwezigheid van God zich slechts in buitengewone gevallen, zoals bij de tocht door de woestijn, zo naderhand wanneer de hogepriester het Heilige der Heiligen op de grote verzoendag binnenging. Zij is de voorafschaduwing van het nieuwtestamentische wonen van God onder Zijn volk, alzo zowel van het Woord, dat in den beginne bij God was en in de volheid van de tijd vlees werd (misschien is de in John 1:14 Revelation 1:3 voor wonen gebruikte uitdrukking schichoen tevens een zinspeling op het woord shechina), als van de Geest van de heerlijkheid, die op de gelovigen rust (1 Peter 4:14). Vandaar dat in de Talmoed van haar (shechina) iets geheel overeenkomstige gezegd wordt, als wat in het Nieuwe Testament van Christus geschreven staat: (Waar twee verenigd zijn en zich met de Thora bezighouden, daar is de Shechina in het midden van hen," vgl. Matthew 18:20) en van de Heilige Geest (de Shechina wijkt van de treurige en rust op de vrolijke en moedige," (vgl. 1 Kings 8:6 van het lied: "Ga in tot uw poorten," Gij zijt een Geest van vreugde, van treuren houdt Gij niet.)..
Salomo zag, dat de Tempel met de wolk vervuld werd en werd indachtig, dat God ook in de Tent van Mozes in de wolk zich had willen openbaren. Hierdoor geloofde hij vast, dat God ook in deze wolk was, die, zoals vroeger de Tabernakel, zo ook nu de Tempel vervulde, en in deze wilde wonen.
2) O ziel! Wanneer gij u in een toestand van aanvechting bevindt, als in donkerheid en duisternis en gij klaagt, dat God verre van u is, o merk dan dit op tot uw troost: God woont ook bij u in de donkerheid en is uw troost (Psalms 23:4; Psalms 27:1 Isaiah 57:15). Het oog van het geloof ziet ook in de duisternis de heerlijkheid des Heren, in de kruisnacht het licht der wereld, in het donkere omhulsel van het vlees de eniggeboren Zoon van God vol van genade en waarheid.
Vers 12
12. Toen zei Salomo, die de betekenis van deze verschijning terstond goed opvatte: De HEERE heeft gezegd, op meer dan n plaats verklaard, dat Hij in donkerheid zou wonen 1) dat Hij Zijn wonen onder Israël door het verschijnen van een dichte donkere wolk te zou kennen geven (Exodus 19:9; Exodus 20:21 Leviticus 16:2 Deuteronomy 4:11; Deuteronomy 5:22vv. Omdat alzo dit teken van Zijn genadige aanwezigheid nu hier verschijnt is het gewis, dat Hij ons gebed (Psalms 132:8) verhoord en op dit ogenblik van de plaats van Zijn woning tussen de Cherubs weer in bezit genomen heeft, evenals eenmaal onder Mozes toen de tabernakel werd ingewijd.1) In de grondtekst staat hier schachan, waarvan het zelfstandig naamwoord shechina, de inwoning, gevormd is. Zo heet bij de Rabbijnen de wolk, of nauwkeuriger, de door de wolk omgeven en van uit de wolk stralende vurige lichtglans van de goddelijke Majesteit en waarvan de verschijning de aanwezigheid van de HEERE, of liever de aanwezigheid van de Engel des Heren, de HEERE voorstellende, en zijnde de Middelaar in de openbaring van de HEERE, zich te kennen gaf en zich belichaamde (Exodus 16:10vv. Leviticus 9:23 Numbers 14:10; Numbers 16:19). Volgens de eenparige mening van de Rabbijnen en de oudere Christelijke theologen, zweefde deze shechina wolk met haar lichtglans in het Heilige der Heiligen van de tabernakel en van de Salomonische tempel, bestendig boven de caporeth (het verzoendeksel), verdween echter met de verwoesting van Jeruzalem, en ontbrak in de tweede tempel, die van Zerubbabel. Volgens de mening echter van de nieuwere theologen, belichaamde de op zichzelf onzichtbare aanwezigheid van God zich slechts in buitengewone gevallen, zoals bij de tocht door de woestijn, zo naderhand wanneer de hogepriester het Heilige der Heiligen op de grote verzoendag binnenging. Zij is de voorafschaduwing van het nieuwtestamentische wonen van God onder Zijn volk, alzo zowel van het Woord, dat in den beginne bij God was en in de volheid van de tijd vlees werd (misschien is de in John 1:14 Revelation 1:3 voor wonen gebruikte uitdrukking schichoen tevens een zinspeling op het woord shechina), als van de Geest van de heerlijkheid, die op de gelovigen rust (1 Peter 4:14). Vandaar dat in de Talmoed van haar (shechina) iets geheel overeenkomstige gezegd wordt, als wat in het Nieuwe Testament van Christus geschreven staat: (Waar twee verenigd zijn en zich met de Thora bezighouden, daar is de Shechina in het midden van hen," vgl. Matthew 18:20) en van de Heilige Geest (de Shechina wijkt van de treurige en rust op de vrolijke en moedige," (vgl. 1 Kings 8:6 van het lied: "Ga in tot uw poorten," Gij zijt een Geest van vreugde, van treuren houdt Gij niet.)..
Salomo zag, dat de Tempel met de wolk vervuld werd en werd indachtig, dat God ook in de Tent van Mozes in de wolk zich had willen openbaren. Hierdoor geloofde hij vast, dat God ook in deze wolk was, die, zoals vroeger de Tabernakel, zo ook nu de Tempel vervulde, en in deze wilde wonen.
2) O ziel! Wanneer gij u in een toestand van aanvechting bevindt, als in donkerheid en duisternis en gij klaagt, dat God verre van u is, o merk dan dit op tot uw troost: God woont ook bij u in de donkerheid en is uw troost (Psalms 23:4; Psalms 27:1 Isaiah 57:15). Het oog van het geloof ziet ook in de duisternis de heerlijkheid des Heren, in de kruisnacht het licht der wereld, in het donkere omhulsel van het vlees de eniggeboren Zoon van God vol van genade en waarheid.
Vers 13
13. Daarop tot de Heere zich wendende en Hem als het ware welkom hetend in Zijn huis, ging Salomo voort: Ik heb immers (gewis) een huis gebouwd, dat zijn doel bereikt heeft en dient waartoe het bestemd is, namelijk U tot woonplaats, een vaste plaats tot uw eeuwige 1) woning, zolang de bedeling van het Oude Testament duurt, totdat zij door een meer volkomen bedeling wordt vervangen en dan Uw wonen onder Uw volk een nog volkomener en werkelijk in alle eeuwigheid voortdurend wonen zijn zal.1) In tegenstelling tot het wonen in de Tent als iets onvasts, onzekers, vergankelijks, en met het oog op de belofte aan David gedaan (2 Samuel 7:14-2 Samuel 7:16). Die belofte was van eeuwige kracht en zou blijven voortduren, ook al zou deze Tempel ten onder gaan..
Vers 13
13. Daarop tot de Heere zich wendende en Hem als het ware welkom hetend in Zijn huis, ging Salomo voort: Ik heb immers (gewis) een huis gebouwd, dat zijn doel bereikt heeft en dient waartoe het bestemd is, namelijk U tot woonplaats, een vaste plaats tot uw eeuwige 1) woning, zolang de bedeling van het Oude Testament duurt, totdat zij door een meer volkomen bedeling wordt vervangen en dan Uw wonen onder Uw volk een nog volkomener en werkelijk in alle eeuwigheid voortdurend wonen zijn zal.1) In tegenstelling tot het wonen in de Tent als iets onvasts, onzekers, vergankelijks, en met het oog op de belofte aan David gedaan (2 Samuel 7:14-2 Samuel 7:16). Die belofte was van eeuwige kracht en zou blijven voortduren, ook al zou deze Tempel ten onder gaan..
Vers 14
14. Daarna wendde de koning, nadat hij dit gesproken had met zijn gelaat naar het Heilige der Heiligen gekeerd, zijn aangezicht om, naar het achter en ter zijde van hem staande volk en zegende 1) de gehele gemeente van Israël, vertegenwoordigd door de oudsten en de geslachtshoofden, zowel als door de uit eigen beweging opgekomenen; en de gehele gemeente van Israël stond vol diepe eerbied voor de Heere, gedeeltelijk aan de oostzijde van het brandofferaltaar, deels aan de beide zijden van de voorhof. 1) Zegenen, in de zin van met een zegenwens begroeten. Dit moet dienen, om de volgende woorden in te leiden..Vers 14
14. Daarna wendde de koning, nadat hij dit gesproken had met zijn gelaat naar het Heilige der Heiligen gekeerd, zijn aangezicht om, naar het achter en ter zijde van hem staande volk en zegende 1) de gehele gemeente van Israël, vertegenwoordigd door de oudsten en de geslachtshoofden, zowel als door de uit eigen beweging opgekomenen; en de gehele gemeente van Israël stond vol diepe eerbied voor de Heere, gedeeltelijk aan de oostzijde van het brandofferaltaar, deels aan de beide zijden van de voorhof. 1) Zegenen, in de zin van met een zegenwens begroeten. Dit moet dienen, om de volgende woorden in te leiden..Vers 17
17. Het was ook in het hart van mijn vader David, 1) omdat hij begreep dat de verplaatsbare tabernakel nu voor een vast en stenen gebouw moest plaats maken, een huis voor de naam van de HEERE, de God van Israël, te bouwen.1) Hoeveel enkele personen, zowel als gehele gemeenten, hebben de middelen en het vermogen een godshuis te bouwen, of een vervallen te herstellen, of een te klein geworden te vergroten, maar zij zijn op al het andere maar niet op zo iets bedacht..
David's goedwilligheid was bij God zo aangenaam als het werk zelf, ofschoon het niet gedaan werd door hem, maar die eer was gespaard voor zijn zoon..
Vers 17
17. Het was ook in het hart van mijn vader David, 1) omdat hij begreep dat de verplaatsbare tabernakel nu voor een vast en stenen gebouw moest plaats maken, een huis voor de naam van de HEERE, de God van Israël, te bouwen.1) Hoeveel enkele personen, zowel als gehele gemeenten, hebben de middelen en het vermogen een godshuis te bouwen, of een vervallen te herstellen, of een te klein geworden te vergroten, maar zij zijn op al het andere maar niet op zo iets bedacht..
David's goedwilligheid was bij God zo aangenaam als het werk zelf, ofschoon het niet gedaan werd door hem, maar die eer was gespaard voor zijn zoon..
Vers 18
18. Maar de HEERE, wiens gedachten toch altijd hoger zijn dan de beste en hoogste van de mensen, zei tot David, mijn vader, door de mond van de profeet Nathan: Omdat dit in uw hart geweest is, Mijn naam een huis te bouwen, zo herken Ik daarin uw liefde tot Mij; gij hebt welgedaan, 1) dat het in uw hart geweest is.1) God had David's oogmerk goedgekeurd en geprezen, ofschoon Hij hem niet had toegelaten het tot uitvoering te brengen. Oprechte voornemens om goed te doen zullen goedkeuring en aanneming vinden bij God, ofschoon Zijn Voorzienigheid ons verhinderen kan ze te volbrengen. (Vergelijk 2 Corinthians 8:12)..
Wie het voornemen heeft gehad een goed werk te doen, maar zonder zijn toedoen door goddelijke tussenkomst daarin verhinderd is, heeft toch "welgedaan". God ziet zijn voornemen als de daad zelf aan..
Vers 18
18. Maar de HEERE, wiens gedachten toch altijd hoger zijn dan de beste en hoogste van de mensen, zei tot David, mijn vader, door de mond van de profeet Nathan: Omdat dit in uw hart geweest is, Mijn naam een huis te bouwen, zo herken Ik daarin uw liefde tot Mij; gij hebt welgedaan, 1) dat het in uw hart geweest is.1) God had David's oogmerk goedgekeurd en geprezen, ofschoon Hij hem niet had toegelaten het tot uitvoering te brengen. Oprechte voornemens om goed te doen zullen goedkeuring en aanneming vinden bij God, ofschoon Zijn Voorzienigheid ons verhinderen kan ze te volbrengen. (Vergelijk 2 Corinthians 8:12)..
Wie het voornemen heeft gehad een goed werk te doen, maar zonder zijn toedoen door goddelijke tussenkomst daarin verhinderd is, heeft toch "welgedaan". God ziet zijn voornemen als de daad zelf aan..
Vers 19
19. Evenwel gij, in eigen persoon, zult dat huis niet bouwen, 1) maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal en op uw troon zal zitten na u, die zal Mijn naam dat huis bouwen.1) God ontzegt soms, naar Zijn ondoorgrondelijke maar altijd wijze raad, aan de Zijnen de vervulling van hun liefste wensen, ook wanneer deze de verheerlijking van Zijn naam bedoelen, om hun geloof te beproeven en hen in onderwerping en zelfverloochening te oefenen..
Vers 19
19. Evenwel gij, in eigen persoon, zult dat huis niet bouwen, 1) maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal en op uw troon zal zitten na u, die zal Mijn naam dat huis bouwen.1) God ontzegt soms, naar Zijn ondoorgrondelijke maar altijd wijze raad, aan de Zijnen de vervulling van hun liefste wensen, ook wanneer deze de verheerlijking van Zijn naam bedoelen, om hun geloof te beproeven en hen in onderwerping en zelfverloochening te oefenen..
Vers 20
20. Zo heeft de HEERE bevestigd zijn woord, dat Hij toen gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David en ik zit op de troon van Israël, zoals de HEERE gesproken heeft, en ik heb een huis gebouwd voor de naam van de HEERE, de God van Israël. 1)1) Iedere zoon, die de nalatenschap van zijn vader aanvaardt, moet het als zijn eerste plicht rekenen, het goede werk, waarvan zijn vader de voltooiing niet kon bereiken, op te vatten en het met liefde en ijver te voleindigen.. 21. En ik heb daar een plaats beschikt in het Heilige der Heiligen voor de Ark, waarin het op de beide stenen tafelen gegrifde Verbond van de HEERE is, dat Hij met onze vaderen maakte, toen Hij hen uit Egypte leidde. 1)
1) Wat voor goeds wij ook verrichten, wij moeten dit immer aanzien als de vervulling van Gods beloften aan ons, veel meer dan als de vervulling van onze geloften aan Hem..
Hoe meer wij doen voor God, hoe meer wij Hem verschuldigd zijn; want onze bekwaamheid is uit Hem en niet uit onszelf..
II. 1 Kings 8:22-1 Kings 8:53. Hierop betreedt Salomo het kanselvormige, opzettelijk voor deze gelegenheid vervaardigde, koperen gestoelte, knielt hier neer en spreekt met tot de hemel geheven handen het inwijdingsgebed uit. Hierin roept hij, na begonnen te zijn de Heere te prijzen, die aan Zijn knechten het verbond en de trouw houdt, en de aan David gegeven beloften tot nu toe vervulde, de Heere aan om Hem te smeken deze beloften nog verder te vervullen, Zijn ogen voortdurend open te houden over de tempel, de gebeden van Zijn volk te willen verhoren, en de door de wet bedreigde vloek van de zondaren af te wenden van allen, die in deze tempel boetvaardig en gelovig tot Hem gaan.
Vers 20
20. Zo heeft de HEERE bevestigd zijn woord, dat Hij toen gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David en ik zit op de troon van Israël, zoals de HEERE gesproken heeft, en ik heb een huis gebouwd voor de naam van de HEERE, de God van Israël. 1)1) Iedere zoon, die de nalatenschap van zijn vader aanvaardt, moet het als zijn eerste plicht rekenen, het goede werk, waarvan zijn vader de voltooiing niet kon bereiken, op te vatten en het met liefde en ijver te voleindigen.. 21. En ik heb daar een plaats beschikt in het Heilige der Heiligen voor de Ark, waarin het op de beide stenen tafelen gegrifde Verbond van de HEERE is, dat Hij met onze vaderen maakte, toen Hij hen uit Egypte leidde. 1)
1) Wat voor goeds wij ook verrichten, wij moeten dit immer aanzien als de vervulling van Gods beloften aan ons, veel meer dan als de vervulling van onze geloften aan Hem..
Hoe meer wij doen voor God, hoe meer wij Hem verschuldigd zijn; want onze bekwaamheid is uit Hem en niet uit onszelf..
II. 1 Kings 8:22-1 Kings 8:53. Hierop betreedt Salomo het kanselvormige, opzettelijk voor deze gelegenheid vervaardigde, koperen gestoelte, knielt hier neer en spreekt met tot de hemel geheven handen het inwijdingsgebed uit. Hierin roept hij, na begonnen te zijn de Heere te prijzen, die aan Zijn knechten het verbond en de trouw houdt, en de aan David gegeven beloften tot nu toe vervulde, de Heere aan om Hem te smeken deze beloften nog verder te vervullen, Zijn ogen voortdurend open te houden over de tempel, de gebeden van Zijn volk te willen verhoren, en de door de wet bedreigde vloek van de zondaren af te wenden van allen, die in deze tempel boetvaardig en gelovig tot Hem gaan.
Vers 22
22. En Salomo stond voor het altaar van de HEERE op de v r het enigszins oostwaarts voor hem opgerichte koperen kansel ( 6:10) 1) en knielde daar neer (2 Chronicles 6:13) tegenover de gehele gemeente van Israël, met het aangezicht weer naar de tempel gekeerd, zoals bij de woorden (1 Kings 8:12) en hij breidde zijn handen uit naar de hemel. 2)1) Deze kansel bleef hierna de bijzondere standplaats voor de koning, wanneer hij vanuit zijn paleis op Sion door middel van de gang ( 10:5) de tempel bezocht (2 Kings 11:14; 2 Kings 23:3); hij was waarschijnlijk door een hemel tegen zon en slecht weer beschut (2 Kings 16:18). Als zijn hoogte in 2 Chronicles 6:13 op drie el en zijn lengte en breedte op vijf el wordt aangegeven, moet men dit, omdat Salomo daarop knielen wilde, wel zo verstaan, dat de eigenlijke kanselvormige tribune slechts 1 1/2 el hoog, maar met een trap voorzien was, eveneens 1 1/2 el hoog, en bovendien een vierkante gedaante had van de opgegeven lengte en breedte..
2) Wat een hartverheffend gezicht, een koning op de knieën, overluid biddende ten aanhoren van het gehele volk en voor dat volk. Ofschoon de hoogste van allen zijnde, schaamt hij zich niet zich een knecht van God noemen en op zijn knieën te vallen; ofschoon de wijste van allen ( 5:11) bidt hij, tot betuiging dat een wijsheid, die niet meer bidden kan, dwaasheid is; ofschoon de machtigste van allen ( 5:1), erkent hij, dat door zijn macht niets gebeuren kan, maar de Heere eeuwig koning is; daarom wil hij niet enkel over zijn volk gebieden, maar als een goed koning er ook voor bidden. Salomo trad voor het altaar boog zijn knieën en breidde de handen uit, het volk stond en al de aanbidders wendden hun aangezicht naar het Heiligdom. Uiterlijke vormen bij het gebed en de godsdienst zijn niet te verworpen, wanneer zij de natuurlijke, ongedwongen uitdrukking van de gemoedsstemming zijn. De Heere zelf en Zijn apostelen aanbaden geknield (Luke 22:41 Ephesians 3:14). Niemand staat zo hoog, dat hij niet zijn knie zou mogen buigen en zijn handen vouwen. Zij hebben geen waarde als zij verdienstelijk aangezien worden en de mens er zijn vertrouwen op stelt. Zij zijn zondig en verwerpelijk, wanneer zij slechts voor de schijn en om door de mensen gezien te worden, worden verricht; de Heere kent de harten van alle mensen; met dode werken kan men de levende God niet dienen..
Het was goed dat hij daartoe bekwaam was, ten bewijze, dat hij een goed gebruik had gemaakt van de godvruchtige opvoeding, die hij van zijn ouders had ontvangen. Bij al zijn wijsheid had hij naar het schijnt ook wel geleerd te bidden, hoe hij zich bij voorkomende gelegenheden jegens God had uit te drukken, zonder een formulier of voorschrift te hebben. In de drang van zijn filosofische bezigheden en van zijn spreuken en liederen vergat hij zijn Godsdienst niet. Ook had hij ondervonden, hoe nuttig en voordelig het gebed voor hem was (3:11) en wij mogen veronderstellen, dat hij vaak zich daartoe afzonderde, zoals ook, naar we hier bevinden, zijn gaven daartoe zeer voortreffelijk waren..
Salomo is hier een heerlijk voorbeeld voor alle vorsten en groten der aarde, die zich niet hun geringheid te schamen ten opzichte van de Hoge God, maar ook, die de openbare en bijzondere Godsdienstoefeningen in ere te houden. Salomo gaat hier zijn volk voor in het gebed. Het mag niet onopgemerkt blijven, dat hij stond voor het altaar van de Heere. Hiermee toch gaf hij te kennen, dat hij de goede uitslag van zijn gebeden alleen verwachtte uit kracht van de zoenofferande. Onze gebeden zijn dan alleen de Heere God aangenaam, wanneer over deze verzoening geschiedt door de grote Hogepriester over het Huis van God..
Vers 22
22. En Salomo stond voor het altaar van de HEERE op de v r het enigszins oostwaarts voor hem opgerichte koperen kansel ( 6:10) 1) en knielde daar neer (2 Chronicles 6:13) tegenover de gehele gemeente van Israël, met het aangezicht weer naar de tempel gekeerd, zoals bij de woorden (1 Kings 8:12) en hij breidde zijn handen uit naar de hemel. 2)1) Deze kansel bleef hierna de bijzondere standplaats voor de koning, wanneer hij vanuit zijn paleis op Sion door middel van de gang ( 10:5) de tempel bezocht (2 Kings 11:14; 2 Kings 23:3); hij was waarschijnlijk door een hemel tegen zon en slecht weer beschut (2 Kings 16:18). Als zijn hoogte in 2 Chronicles 6:13 op drie el en zijn lengte en breedte op vijf el wordt aangegeven, moet men dit, omdat Salomo daarop knielen wilde, wel zo verstaan, dat de eigenlijke kanselvormige tribune slechts 1 1/2 el hoog, maar met een trap voorzien was, eveneens 1 1/2 el hoog, en bovendien een vierkante gedaante had van de opgegeven lengte en breedte..
2) Wat een hartverheffend gezicht, een koning op de knieën, overluid biddende ten aanhoren van het gehele volk en voor dat volk. Ofschoon de hoogste van allen zijnde, schaamt hij zich niet zich een knecht van God noemen en op zijn knieën te vallen; ofschoon de wijste van allen ( 5:11) bidt hij, tot betuiging dat een wijsheid, die niet meer bidden kan, dwaasheid is; ofschoon de machtigste van allen ( 5:1), erkent hij, dat door zijn macht niets gebeuren kan, maar de Heere eeuwig koning is; daarom wil hij niet enkel over zijn volk gebieden, maar als een goed koning er ook voor bidden. Salomo trad voor het altaar boog zijn knieën en breidde de handen uit, het volk stond en al de aanbidders wendden hun aangezicht naar het Heiligdom. Uiterlijke vormen bij het gebed en de godsdienst zijn niet te verworpen, wanneer zij de natuurlijke, ongedwongen uitdrukking van de gemoedsstemming zijn. De Heere zelf en Zijn apostelen aanbaden geknield (Luke 22:41 Ephesians 3:14). Niemand staat zo hoog, dat hij niet zijn knie zou mogen buigen en zijn handen vouwen. Zij hebben geen waarde als zij verdienstelijk aangezien worden en de mens er zijn vertrouwen op stelt. Zij zijn zondig en verwerpelijk, wanneer zij slechts voor de schijn en om door de mensen gezien te worden, worden verricht; de Heere kent de harten van alle mensen; met dode werken kan men de levende God niet dienen..
Het was goed dat hij daartoe bekwaam was, ten bewijze, dat hij een goed gebruik had gemaakt van de godvruchtige opvoeding, die hij van zijn ouders had ontvangen. Bij al zijn wijsheid had hij naar het schijnt ook wel geleerd te bidden, hoe hij zich bij voorkomende gelegenheden jegens God had uit te drukken, zonder een formulier of voorschrift te hebben. In de drang van zijn filosofische bezigheden en van zijn spreuken en liederen vergat hij zijn Godsdienst niet. Ook had hij ondervonden, hoe nuttig en voordelig het gebed voor hem was (3:11) en wij mogen veronderstellen, dat hij vaak zich daartoe afzonderde, zoals ook, naar we hier bevinden, zijn gaven daartoe zeer voortreffelijk waren..
Salomo is hier een heerlijk voorbeeld voor alle vorsten en groten der aarde, die zich niet hun geringheid te schamen ten opzichte van de Hoge God, maar ook, die de openbare en bijzondere Godsdienstoefeningen in ere te houden. Salomo gaat hier zijn volk voor in het gebed. Het mag niet onopgemerkt blijven, dat hij stond voor het altaar van de Heere. Hiermee toch gaf hij te kennen, dat hij de goede uitslag van zijn gebeden alleen verwachtte uit kracht van de zoenofferande. Onze gebeden zijn dan alleen de Heere God aangenaam, wanneer over deze verzoening geschiedt door de grote Hogepriester over het Huis van God..
Vers 23
23. En hij, Salomo, zei: HEERE, God van Israël, er is geen God, zoals Gij, boven in de hemel, noch beneden op de aarde, zodat hij evenals Gij in waarheid God zou kunnen genoemd worden (Exodus 15:11 Deuteronomy 4:39; 2 Samuel 7:22; 2 Samuel 22:32 2 Samuel 86:8) houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun gehele hart wandelen 1) (Deuteronomy 7:9).1) Salomo wijst erop, dat God Zijn Verbond houdt. Daarom geeft hij zich ook met volle vertrouwen over en dit is de grond, waarop hij verhoring wacht..
Vers 23
23. En hij, Salomo, zei: HEERE, God van Israël, er is geen God, zoals Gij, boven in de hemel, noch beneden op de aarde, zodat hij evenals Gij in waarheid God zou kunnen genoemd worden (Exodus 15:11 Deuteronomy 4:39; 2 Samuel 7:22; 2 Samuel 22:32 2 Samuel 86:8) houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun gehele hart wandelen 1) (Deuteronomy 7:9).1) Salomo wijst erop, dat God Zijn Verbond houdt. Daarom geeft hij zich ook met volle vertrouwen over en dit is de grond, waarop hij verhoring wacht..
Vers 24
24. Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken had; (1 Kings 8:20vv.) want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand 1) vervuld, wat in die belofte, die ik thans bedoel (2 Samuel 7:4vv.) op de bouw van de tempel betrekking heeft, zoals het op deze dag is.1) Hand is ook hier weer het teken van macht. Salomo prijst hier niet alleen de trouw maar ook de almacht van God. Zowel trouw als sterk noemt hij zijn God, om te vervullen al wat Hij belooft..
Mond en hand, woord en daad, belofte en vervulling zijn bij God n.
Vers 24
24. Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken had; (1 Kings 8:20vv.) want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand 1) vervuld, wat in die belofte, die ik thans bedoel (2 Samuel 7:4vv.) op de bouw van de tempel betrekking heeft, zoals het op deze dag is.1) Hand is ook hier weer het teken van macht. Salomo prijst hier niet alleen de trouw maar ook de almacht van God. Zowel trouw als sterk noemt hij zijn God, om te vervullen al wat Hij belooft..
Mond en hand, woord en daad, belofte en vervulling zijn bij God n.
Vers 25
25. En nu HEERE, God van Israël! houd uw knecht, mijn vader David, ook dat andere wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op de troon van Israël zit: alleen zo, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat uw zonen hun weg bewaren om te wandelen voor Mijn aangezicht, zoals gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. 1)1) Verbond en genade zijn geen oorkussen voor de oude mens, maar een aandringende kracht om de weg van God te bewaren en voor God te wandelen..
Zij, die de voordelen van het Verbond wensen te verkrijgen, moeten ook lust hebben tot de Verbondseis, die onafscheidbaar daaraan gehecht is, zoals Salomo als een wijs man dit erkende en dus betoonde, dat hem de wil van God ten volle bewust was, die hij dan ook alleszins billijkte..
Vers 25
25. En nu HEERE, God van Israël! houd uw knecht, mijn vader David, ook dat andere wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op de troon van Israël zit: alleen zo, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat uw zonen hun weg bewaren om te wandelen voor Mijn aangezicht, zoals gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. 1)1) Verbond en genade zijn geen oorkussen voor de oude mens, maar een aandringende kracht om de weg van God te bewaren en voor God te wandelen..
Zij, die de voordelen van het Verbond wensen te verkrijgen, moeten ook lust hebben tot de Verbondseis, die onafscheidbaar daaraan gehecht is, zoals Salomo als een wijs man dit erkende en dus betoonde, dat hem de wil van God ten volle bewust was, die hij dan ook alleszins billijkte..
Vers 26
26. Nu dan, o God van Israël! laat toch uw woord waar worden, dat Gij gesproken 1) hebt tot uw knecht, mijn vader David, daar en bij andere gelegenheden met betrekking tot zijn geslacht en het volk, dat door dit geslacht geregeerd zal worden.1) De belofte van God moet niet alleen bij ons zijn het richtsnoer, maar ook de grondslag van onze hoop in onze gebeden. Zo was het ook bij Salomo. In de diepste ootmoed houdt de koning de Heere God bij Zijn woord. Deze woorden dienen tevens als inleiding van hetgeen volgt, nl. ter verhoring van de gebeden, die in deze tempel zullen worden gedaan..
Vers 26
26. Nu dan, o God van Israël! laat toch uw woord waar worden, dat Gij gesproken 1) hebt tot uw knecht, mijn vader David, daar en bij andere gelegenheden met betrekking tot zijn geslacht en het volk, dat door dit geslacht geregeerd zal worden.1) De belofte van God moet niet alleen bij ons zijn het richtsnoer, maar ook de grondslag van onze hoop in onze gebeden. Zo was het ook bij Salomo. In de diepste ootmoed houdt de koning de Heere God bij Zijn woord. Deze woorden dienen tevens als inleiding van hetgeen volgt, nl. ter verhoring van de gebeden, die in deze tempel zullen worden gedaan..
Vers 27
27. Maar ik weet wel, dat Gij niet op dezelfde wijze in de tempel woont, als de mens in zijn huis, zodat Uw aanwezigheid zich tot deze ruimte zou beperken; of zou er waarlijk een mens zijn, die zich dit kon inbeelden, zou God op zo'n beperkte wijze op de aarde wonen? Dat zij verre. Zie de hemelen, ja de hemel der hemelen, de hemel in zijn grootste omvang (Deuteronomy 10:14) zouden u niet omvatten, in zich bevatten naar Uw oneindig, boven al wat wereld heet, verheven Wezen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!1) Ofschoon de hemel der hemelen de Oneindige niet bevatten en geen huis, hoe groot en heerlijk het ook zij, Hem begrijpen kan, zo wil Hij toch naar Zijn genade in elk mensenhart, dat Hem bemint en Zijn woord houdt, woning maken, opdat het een tempel worde; ja juist bij hen wil Hij wonen, die nederig van geest zijn..
Vers 27
27. Maar ik weet wel, dat Gij niet op dezelfde wijze in de tempel woont, als de mens in zijn huis, zodat Uw aanwezigheid zich tot deze ruimte zou beperken; of zou er waarlijk een mens zijn, die zich dit kon inbeelden, zou God op zo'n beperkte wijze op de aarde wonen? Dat zij verre. Zie de hemelen, ja de hemel der hemelen, de hemel in zijn grootste omvang (Deuteronomy 10:14) zouden u niet omvatten, in zich bevatten naar Uw oneindig, boven al wat wereld heet, verheven Wezen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!1) Ofschoon de hemel der hemelen de Oneindige niet bevatten en geen huis, hoe groot en heerlijk het ook zij, Hem begrijpen kan, zo wil Hij toch naar Zijn genade in elk mensenhart, dat Hem bemint en Zijn woord houdt, woning maken, opdat het een tempel worde; ja juist bij hen wil Hij wonen, die nederig van geest zijn..
Vers 28
28. Maar, omdat ik aan de andere kant mijzelf bewust ben, dat Gij naar Uw neerbuigende genade (Isaiah 66:1vv.) bij wijze van belofte U met Uw aanwezigheid aan deze plaats gebonden hebt, wend U dan nog tot het gebed van uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God! en te horen naar het geroep 1) en naar het gebed, dat uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt. 2)1) Voor gebed, smeking en geroep worden verschillende woorden gebruikt. Onder gebed hebben wij te verstaan, het gebed in het algemeen, zowel het bidden als het loven en het danken; onder smeking het vluchten tot de Heere met smeekgebeden en onder geroep in het bijzonder het naderen tot de Heere met dankzegging voor genoten weldaden..
2) 1 Kings 8:26-1 Kings 8:28 hangen nauw samen in deze zin: Maak toch Uw tot David gesproken woorden waar, want ofschoon deze tempel Uw oneindig Goddelijk Wezen niet bevatten kan, zo weet ik toch, dat Gij U zult wenden tot de gebeden van Uw knecht om Uw ogen over deze Tempel geopend te houden, om ieder gebed, dat Uw volk in deze zal doen, te verhoren..
Vers 28
28. Maar, omdat ik aan de andere kant mijzelf bewust ben, dat Gij naar Uw neerbuigende genade (Isaiah 66:1vv.) bij wijze van belofte U met Uw aanwezigheid aan deze plaats gebonden hebt, wend U dan nog tot het gebed van uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God! en te horen naar het geroep 1) en naar het gebed, dat uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt. 2)1) Voor gebed, smeking en geroep worden verschillende woorden gebruikt. Onder gebed hebben wij te verstaan, het gebed in het algemeen, zowel het bidden als het loven en het danken; onder smeking het vluchten tot de Heere met smeekgebeden en onder geroep in het bijzonder het naderen tot de Heere met dankzegging voor genoten weldaden..
2) 1 Kings 8:26-1 Kings 8:28 hangen nauw samen in deze zin: Maak toch Uw tot David gesproken woorden waar, want ofschoon deze tempel Uw oneindig Goddelijk Wezen niet bevatten kan, zo weet ik toch, dat Gij U zult wenden tot de gebeden van Uw knecht om Uw ogen over deze Tempel geopend te houden, om ieder gebed, dat Uw volk in deze zal doen, te verhoren..
Vers 29
29. Dat uw ogen open zijn tot genadige behoud en zorg, nacht en dag, over dat huis, over deze plaats, waarvan Gij gezegd hebt, haar als een huis voor Uw naam gebouwd benoemende (2 Samuel 7:13): Mijn naam zal daar zijn! 1) Nu dan Heere, volbreng Uw belofte (Exodus 20:24 Deuteronomy 12:5,Deuteronomy 12:11) en bewijs ook nu Uw aanwezigheid op deze plaats (door), om te horen naar het gebed, dat uw knecht bidden zal op deze plaats.1) Gods ogen zijn nog altijd open over ieder huis, waarin Zijn naam is, waar allen in n geest verenigd harten en handen verheffen tot Hem en Hem aanroepen (Psalms 121:4). Voor elke kerk geldt ook nu nog het woord: "Mijn naam zal daar zijn: elke kerk is bestemd als een woonplaats van de goddelijke openbaring, d.i. van het geopenbaarde Woord van God te zijn, waarin op grond van dat Woord de naam van de Heere aangeroepen, geloofd en geprezen wordt..
Het was een ootmoedig gebed, het was een ernstig gebed, zodanig, dat het een geroep was, een gebed van geloof tot God, de Heere en als zijn God..
Salomo roept hier Gods Voorzienigheid en aanwezigheid in over deze plaats. Niet alleen dat de Heere deze Tempel moge bewaken, maar steeds geneigd zijn zich te wenden in gunst tot dit volk, dat in deze Tempel Zijn aangezicht zal zoeken..
Vers 29
29. Dat uw ogen open zijn tot genadige behoud en zorg, nacht en dag, over dat huis, over deze plaats, waarvan Gij gezegd hebt, haar als een huis voor Uw naam gebouwd benoemende (2 Samuel 7:13): Mijn naam zal daar zijn! 1) Nu dan Heere, volbreng Uw belofte (Exodus 20:24 Deuteronomy 12:5,Deuteronomy 12:11) en bewijs ook nu Uw aanwezigheid op deze plaats (door), om te horen naar het gebed, dat uw knecht bidden zal op deze plaats.1) Gods ogen zijn nog altijd open over ieder huis, waarin Zijn naam is, waar allen in n geest verenigd harten en handen verheffen tot Hem en Hem aanroepen (Psalms 121:4). Voor elke kerk geldt ook nu nog het woord: "Mijn naam zal daar zijn: elke kerk is bestemd als een woonplaats van de goddelijke openbaring, d.i. van het geopenbaarde Woord van God te zijn, waarin op grond van dat Woord de naam van de Heere aangeroepen, geloofd en geprezen wordt..
Het was een ootmoedig gebed, het was een ernstig gebed, zodanig, dat het een geroep was, een gebed van geloof tot God, de Heere en als zijn God..
Salomo roept hier Gods Voorzienigheid en aanwezigheid in over deze plaats. Niet alleen dat de Heere deze Tempel moge bewaken, maar steeds geneigd zijn zich te wenden in gunst tot dit volk, dat in deze Tempel Zijn aangezicht zal zoeken..
Vers 30
30. Hoor dan naar de smeking van uw knecht en van uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; 1) en Gij, hoor in de plaats van uw woning, in de hemel, waar Gij troont, ja hoor en verhoor en vergeef hun zonden en schenk hun het goede, waarom zij U gebeden hebben.1) De godshuizen moeten v r alles gebedshuizen zijn, zij worden ontwijd, wanneer men ze in plaats van tot bidden en smeken, tot wereldse doeleinden, van welke aard ook gebruikt. De verhoring van de gebeden hangt wel niet van de plaats af, waar deze plaatsvinden (John 4:20vv.), maar het gemeenschappelijk gebed moet een bepaalde plaats hebben, waarop wij evenzeer verplicht zijn te verschijnen, als God wil dat wij hem eenparig als met n mond loven en Zijn naam met elkaar verheerlijken (Romans 15:6 Psalms 34:4). Is de Heere, waar twee of drie in Zijn naam vergaderd zijn, in het midden, hoeveel te meer daar, waar een gehele gemeente vergaderd is om Hem aan te roepen..
Hij bad, dat God de gebeden verhoren en de zonden vergeven wilde van al degenen, die naar deze weg tot Hem zouden bidden, niet met dien verstande, alsof de godvruchtige gebeden tot God opgezonden door degenen, die van dit huis niets wisten en dientengevolge daaraan niet denken konden, daarom verwerpelijk waren; maar hij meent, dat de zichtbare tekens van de Goddelijke tegenwoordigheid, waarmee het gezegend was, altijd verstrekken moesten tot gevoeglijke opwekking en vertroosting van gelovige smekelingen..
Vers 30
30. Hoor dan naar de smeking van uw knecht en van uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; 1) en Gij, hoor in de plaats van uw woning, in de hemel, waar Gij troont, ja hoor en verhoor en vergeef hun zonden en schenk hun het goede, waarom zij U gebeden hebben.1) De godshuizen moeten v r alles gebedshuizen zijn, zij worden ontwijd, wanneer men ze in plaats van tot bidden en smeken, tot wereldse doeleinden, van welke aard ook gebruikt. De verhoring van de gebeden hangt wel niet van de plaats af, waar deze plaatsvinden (John 4:20vv.), maar het gemeenschappelijk gebed moet een bepaalde plaats hebben, waarop wij evenzeer verplicht zijn te verschijnen, als God wil dat wij hem eenparig als met n mond loven en Zijn naam met elkaar verheerlijken (Romans 15:6 Psalms 34:4). Is de Heere, waar twee of drie in Zijn naam vergaderd zijn, in het midden, hoeveel te meer daar, waar een gehele gemeente vergaderd is om Hem aan te roepen..
Hij bad, dat God de gebeden verhoren en de zonden vergeven wilde van al degenen, die naar deze weg tot Hem zouden bidden, niet met dien verstande, alsof de godvruchtige gebeden tot God opgezonden door degenen, die van dit huis niets wisten en dientengevolge daaraan niet denken konden, daarom verwerpelijk waren; maar hij meent, dat de zichtbare tekens van de Goddelijke tegenwoordigheid, waarmee het gezegend was, altijd verstrekken moesten tot gevoeglijke opwekking en vertroosting van gelovige smekelingen..
Vers 31
31. Wanneer, 1)om hier meer in het bijzonder enige gevallen te noemen, dat men in dit huis bidden zal, wanneer iemand tegen zijn naaste gezondigd zal hebben, onder de verdenking zal liggen, dat hij zich aan het hem toevertrouwde goed heeft vergrepen, of ook anderszins zijn naaste heeft benadeeld (Exodus 22:6 en Leviticus 5:1-Leviticus 5:13) en hij (de naaste) hem een eed van vloek opgelegd zal hebben om zichzelf te vervloeken; en zich zo van zijn verdenking te zuiveren, en de eed van de vloek voor uw altaar, in dit huis, komen zal; d.i. inderdaad hier gedaan wordt op de heilige plaats voor Uw altaar, of ook wel met het aangezicht gekeerd naar de plaats, waar dit Uw huis staat;1) Met 1 Kings 8:31 begint Salomo zeven gevallen op te noemen, waarvoor hij smeekt, dat de Heere God zich als een Verhoorder van het gebed mag openbaren. In het Hebreeuws Eth-ascher. Dit kan men wel door wanneer vertalen, maar o.i. is de vertaling beter: Wat nu betreft, indien..
Vers 31
31. Wanneer, 1)om hier meer in het bijzonder enige gevallen te noemen, dat men in dit huis bidden zal, wanneer iemand tegen zijn naaste gezondigd zal hebben, onder de verdenking zal liggen, dat hij zich aan het hem toevertrouwde goed heeft vergrepen, of ook anderszins zijn naaste heeft benadeeld (Exodus 22:6 en Leviticus 5:1-Leviticus 5:13) en hij (de naaste) hem een eed van vloek opgelegd zal hebben om zichzelf te vervloeken; en zich zo van zijn verdenking te zuiveren, en de eed van de vloek voor uw altaar, in dit huis, komen zal; d.i. inderdaad hier gedaan wordt op de heilige plaats voor Uw altaar, of ook wel met het aangezicht gekeerd naar de plaats, waar dit Uw huis staat;1) Met 1 Kings 8:31 begint Salomo zeven gevallen op te noemen, waarvoor hij smeekt, dat de Heere God zich als een Verhoorder van het gebed mag openbaren. In het Hebreeuws Eth-ascher. Dit kan men wel door wanneer vertalen, maar o.i. is de vertaling beter: Wat nu betreft, indien..
Vers 32
32. Hoor Gij dan in de hemel, omdat daarbij Uw naam als die van de almachtige en rechtvaardige God aangeroepen wordt, en doe, en richt uw knechten, die met elkaar in proces liggen, veroordelende de ongerechtige, die of het onrecht gedaan heeft en zich toch door een valse eed heeft trachten te zuiveren, of die zonder grond zijn naaste in verdenking heeft gebracht en op lichtzinnige wijze hem tot een eed genoodzaakt heeft, gevende alzo zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende de gerechtige, gevende hem naarzijn gerechtigheid, 1) door zijn onschuld door bijzondere goddelijke gunstbewijzen aan het licht te brengen.1) Het staat een godvrezend mens vrij God te bidden, dat Hij zijn rechtvaardige zaak handhave; maar men mag uit vleselijke wraakzucht de naaste geen kwaad toewensen. De eed is een gebed, een plechtige aanroeping van God tot getuige van de waarheid; de meineed is niet slechts leugen, maar een vermetele bespotting van God; maar God laat niet met zich spotten (Galatians 6:7 Exodus 20:7). Bedenk, wanneer gij zweert, dat gij voor het altaar, dat is voor de richterstoel van de heilige en rechtvaardige God staat, die lijf en ziel kan verderven in de hel. Waar de eed niet meer heilig gehouden wordt, gaan volk en gaat te gronde (Zechariah 8:16vv.).
Het gewoon gebruik om bij de Tempel en bij het Altaar te zweren (Matthew 28:16,Matthew 28:18) schijnt uit deze veronderstelling geboren te zijn, hoewel dit de mening van Salomo niet geweest zij, omdat hij alleen spreekt van een eed, gedaan v r of met het gezicht naar het altaar om het bedrijf des te plechtiger te maken..
Vers 32
32. Hoor Gij dan in de hemel, omdat daarbij Uw naam als die van de almachtige en rechtvaardige God aangeroepen wordt, en doe, en richt uw knechten, die met elkaar in proces liggen, veroordelende de ongerechtige, die of het onrecht gedaan heeft en zich toch door een valse eed heeft trachten te zuiveren, of die zonder grond zijn naaste in verdenking heeft gebracht en op lichtzinnige wijze hem tot een eed genoodzaakt heeft, gevende alzo zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende de gerechtige, gevende hem naarzijn gerechtigheid, 1) door zijn onschuld door bijzondere goddelijke gunstbewijzen aan het licht te brengen.1) Het staat een godvrezend mens vrij God te bidden, dat Hij zijn rechtvaardige zaak handhave; maar men mag uit vleselijke wraakzucht de naaste geen kwaad toewensen. De eed is een gebed, een plechtige aanroeping van God tot getuige van de waarheid; de meineed is niet slechts leugen, maar een vermetele bespotting van God; maar God laat niet met zich spotten (Galatians 6:7 Exodus 20:7). Bedenk, wanneer gij zweert, dat gij voor het altaar, dat is voor de richterstoel van de heilige en rechtvaardige God staat, die lijf en ziel kan verderven in de hel. Waar de eed niet meer heilig gehouden wordt, gaan volk en gaat te gronde (Zechariah 8:16vv.).
Het gewoon gebruik om bij de Tempel en bij het Altaar te zweren (Matthew 28:16,Matthew 28:18) schijnt uit deze veronderstelling geboren te zijn, hoewel dit de mening van Salomo niet geweest zij, omdat hij alleen spreekt van een eed, gedaan v r of met het gezicht naar het altaar om het bedrijf des te plechtiger te maken..
Vers 34
34. Hoor Gij dan in de hemel, en vergeef de zonde van uw volk Israël en breng hen, die door de vijanden als krijgsgevangenen zijn meegevoerd naar een vreemd land, weer in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt, 1) tot hen die daarin zijn terug gebleven en voor hun redding in Uw tempel hebben gebeden.1) De overwinnende vijand is de roede en gesel, waarmee de Heere een volk tuchtigt, opdat het uit zijn gerustheid ontwaakt, zijn zonden belijde, zich tot Hem bekeert en het nagelaten smeken weer leert. Van hen, die in de strijd gevangen worden en ver van hun vaderland onder een vreemd juk leven moeten, geldt het woord van de Heere (Luke 13:2). Daarom moeten zij, die het goed gaat in het vaderland voor hen bidden, gelovig aan het woord (Psalms 146:7. 146:7).. 35. Als de hemel gesloten zal zijn, een andere straf, waarmee Gij de afval van U bedreigt (Leviticus 26:19; Deuteronomy 11:17; Deuteronomy 28:23) dat er geen regen is, en er alzo duurte en hongersnood ontstaat, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en uw naam belijden en van hun zonde van de afval zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd 1) zult hebben, en hen door kastijding weer tot U terug te voeren;
1) Beter: Als Gij hen verootmoedigd zult hebben. Verootmoedigd door de plagen en straffen hun toegezonden. Daarop ziet ook in het volgende vers de uitdrukking: omdat Gij hun zult geleerd hebben de goede enz., n.l. niet door de wet en de profeten, maar in dit geval door de verdrukkingen; waarmee de Heere hen verdrukt zal hebben..
Vers 34
34. Hoor Gij dan in de hemel, en vergeef de zonde van uw volk Israël en breng hen, die door de vijanden als krijgsgevangenen zijn meegevoerd naar een vreemd land, weer in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt, 1) tot hen die daarin zijn terug gebleven en voor hun redding in Uw tempel hebben gebeden.1) De overwinnende vijand is de roede en gesel, waarmee de Heere een volk tuchtigt, opdat het uit zijn gerustheid ontwaakt, zijn zonden belijde, zich tot Hem bekeert en het nagelaten smeken weer leert. Van hen, die in de strijd gevangen worden en ver van hun vaderland onder een vreemd juk leven moeten, geldt het woord van de Heere (Luke 13:2). Daarom moeten zij, die het goed gaat in het vaderland voor hen bidden, gelovig aan het woord (Psalms 146:7. 146:7).. 35. Als de hemel gesloten zal zijn, een andere straf, waarmee Gij de afval van U bedreigt (Leviticus 26:19; Deuteronomy 11:17; Deuteronomy 28:23) dat er geen regen is, en er alzo duurte en hongersnood ontstaat, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en uw naam belijden en van hun zonde van de afval zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd 1) zult hebben, en hen door kastijding weer tot U terug te voeren;
1) Beter: Als Gij hen verootmoedigd zult hebben. Verootmoedigd door de plagen en straffen hun toegezonden. Daarop ziet ook in het volgende vers de uitdrukking: omdat Gij hun zult geleerd hebben de goede enz., n.l. niet door de wet en de profeten, maar in dit geval door de verdrukkingen; waarmee de Heere hen verdrukt zal hebben..
Vers 36
36. Hoor Gij dan in de hemel en vergeef de zonde van uw knechten de koningen, en van uw volk Israël, de onderdanen, als (beter omdat 1)) Gij hun zult geleerd hebben de goede weg, waarop zij wandelen zullen; en geef regen op uw land, 2) dat Gij uw volk tot een erfenis gegeven hebt.1) Omdat God Zijn volk leert en het bij het niet opvolgen van Zijn geboden door kastijdingen op de goede weg terug zoekt te brengen, zo wil Hij ook vergeven wanneer het de straf als een goddelijke tuchtiging erkennende, berouwvol tot Hem vlucht..
2) Omdat vruchtbare tijden zo dikwijls in plaats van als bewijzen van Gods goedheid tot boete en bekering te leiden, tot weelde, brasserij en lichtzinnigheid voeren, zo sluit de Heere soms Zijn hemel. Dan moeten wij echter niet over Hem maar over onze zonden klagen (Klaagt. 3:39) en erkennen, dat alle menselijke moeite en arbeid om brood uit de aarde te doen voortkomen, vergeefs is, wanneer Hij niet in de hemel regen en vruchtbare tijden geeft..
Eerst vergeven en dan zegenen. Bekering, vergeving en zegenen. Niet omgekeerd. God wil dan alleen Zijn volk bezoeken met Zijn zegeningen, als het ootmoedig met Hem wandelt. God kan dan alleen Zijn gunstrijk aangezicht over hen verheffen, wanneer de zonde en schuld door Hem vergeven is..
Vers 36
36. Hoor Gij dan in de hemel en vergeef de zonde van uw knechten de koningen, en van uw volk Israël, de onderdanen, als (beter omdat 1)) Gij hun zult geleerd hebben de goede weg, waarop zij wandelen zullen; en geef regen op uw land, 2) dat Gij uw volk tot een erfenis gegeven hebt.1) Omdat God Zijn volk leert en het bij het niet opvolgen van Zijn geboden door kastijdingen op de goede weg terug zoekt te brengen, zo wil Hij ook vergeven wanneer het de straf als een goddelijke tuchtiging erkennende, berouwvol tot Hem vlucht..
2) Omdat vruchtbare tijden zo dikwijls in plaats van als bewijzen van Gods goedheid tot boete en bekering te leiden, tot weelde, brasserij en lichtzinnigheid voeren, zo sluit de Heere soms Zijn hemel. Dan moeten wij echter niet over Hem maar over onze zonden klagen (Klaagt. 3:39) en erkennen, dat alle menselijke moeite en arbeid om brood uit de aarde te doen voortkomen, vergeefs is, wanneer Hij niet in de hemel regen en vruchtbare tijden geeft..
Eerst vergeven en dan zegenen. Bekering, vergeving en zegenen. Niet omgekeerd. God wil dan alleen Zijn volk bezoeken met Zijn zegeningen, als het ootmoedig met Hem wandelt. God kan dan alleen Zijn gunstrijk aangezicht over hen verheffen, wanneer de zonde en schuld door Hem vergeven is..
Vers 38
38. Alle gebed, alle smeking die van enig mens, enkele personen of van al uw volk Israël gezamenlijk, gebeuren zal; als zij erkennen, een ieder de plaag van zijn hart, 1) ze als een door U gezonden kastijding voor de zonden erkennen, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;1) De plaag van het hart te erkennen is hier niet, of niet alleen, smart voelen over de zonde, maar de kastijding erkennen als een straf van God over hun zonden, een droefheid over de zonde als zonde, die tot waarachtige bekering leidt..
Vers 38
38. Alle gebed, alle smeking die van enig mens, enkele personen of van al uw volk Israël gezamenlijk, gebeuren zal; als zij erkennen, een ieder de plaag van zijn hart, 1) ze als een door U gezonden kastijding voor de zonden erkennen, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;1) De plaag van het hart te erkennen is hier niet, of niet alleen, smart voelen over de zonde, maar de kastijding erkennen als een straf van God over hun zonden, een droefheid over de zonde als zonde, die tot waarachtige bekering leidt..
Vers 39
39. Hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats van uw woning, en vergeef, en doe, en geef een ieder naar al zijn wegen, 1) zoals Gij zijn hart kent: 2) want Gij alleen kent het hart van alle kinderen van de mensen, 3) om een ieder naar zijn doen, naar de vruchten van zijn werken, te kunnen geven (Jeremiah 17:10). 1) Salomo smeekt hier, dat de Heere hen, wanneer zij met een waar bezwaard hart tot Hem komen, vergeven moge. Een ieder naar zijn wegen geven wil hier niet zeggen, dat de Heere deze kennende, al naar dat hij berouw heeft, wel of niet moge vergelden naar zijn toestand, d.i. vergeven of niet vergeven; maar de koning stelt hier twee gevallen, waarvan hij het ene noemt en het andere niet. Het ene is, dat zij de plagen van het hart erkennen en het andere is (wat hij verzwijgt), dat zij dat niet doen. Welnu, wil hij zeggen, als zij komen, dan zult gij hen vergeven, maar als zij in hun zonde blijven en de plagen niet erkennen, dan zult Gij uw aangezicht voor hen verbergen..2) D.i. zoals het voor ieder naar de toestand van zijn hart, of naar zijn gezindheid nuttig is..
3) De verhoring leidde hij af van Gods deugden en volmaaktheden: a. Van de alwetendheid van de Heere. Gij alleen kent het hart van alle mensenkinderen, niet alleen de plagen van hun hart, hun verschillende noden en zwarigheden, maar Gij kent insgelijks de begeerten en voornemens van hart, de oprechtheid of de geveinsdheid hiervan; Gij weet welke gebeden hartelijk of welke lippenwerk zijn. b. Van Zijn rechtvaardigheid. c. Van Zijn barmhartigheid..
Vers 39
39. Hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats van uw woning, en vergeef, en doe, en geef een ieder naar al zijn wegen, 1) zoals Gij zijn hart kent: 2) want Gij alleen kent het hart van alle kinderen van de mensen, 3) om een ieder naar zijn doen, naar de vruchten van zijn werken, te kunnen geven (Jeremiah 17:10). 1) Salomo smeekt hier, dat de Heere hen, wanneer zij met een waar bezwaard hart tot Hem komen, vergeven moge. Een ieder naar zijn wegen geven wil hier niet zeggen, dat de Heere deze kennende, al naar dat hij berouw heeft, wel of niet moge vergelden naar zijn toestand, d.i. vergeven of niet vergeven; maar de koning stelt hier twee gevallen, waarvan hij het ene noemt en het andere niet. Het ene is, dat zij de plagen van het hart erkennen en het andere is (wat hij verzwijgt), dat zij dat niet doen. Welnu, wil hij zeggen, als zij komen, dan zult gij hen vergeven, maar als zij in hun zonde blijven en de plagen niet erkennen, dan zult Gij uw aangezicht voor hen verbergen..2) D.i. zoals het voor ieder naar de toestand van zijn hart, of naar zijn gezindheid nuttig is..
3) De verhoring leidde hij af van Gods deugden en volmaaktheden: a. Van de alwetendheid van de Heere. Gij alleen kent het hart van alle mensenkinderen, niet alleen de plagen van hun hart, hun verschillende noden en zwarigheden, maar Gij kent insgelijks de begeerten en voornemens van hart, de oprechtheid of de geveinsdheid hiervan; Gij weet welke gebeden hartelijk of welke lippenwerk zijn. b. Van Zijn rechtvaardigheid. c. Van Zijn barmhartigheid..
Vers 40
40. Opdat zij U vrezen, door de uitgestane nood voor de vloek van de zonde gewaarschuwd en door de verlangde gebedsverhoring U door nieuwe dank verbonden, al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onze vaderen gegeven hebt.1) De nood leert bidden, maar dikwijls slechts zo lang als hij daar is. God kent ons hart en weet of ons bidden slechts een voorbijgaande opwekking is, of dat wij ons waarachtig tot Hem bekeerd hebben. Hoe geheel anders zouden dikwijls onze gebeden luiden, wanneer wij bedachten, dat wij met Hem spraken, die ons hart met zijn verborgenste en geheimste gedachten, neigingen en wensen kent..
De vrucht van de verhoring van onze gebeden moet zijn, dat wij niet alleen in tijd van nood en druk, maar altijd zolang wij hier leven de Heere vrezen en in Zijn wegen handelen..
Vers 40
40. Opdat zij U vrezen, door de uitgestane nood voor de vloek van de zonde gewaarschuwd en door de verlangde gebedsverhoring U door nieuwe dank verbonden, al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onze vaderen gegeven hebt.1) De nood leert bidden, maar dikwijls slechts zo lang als hij daar is. God kent ons hart en weet of ons bidden slechts een voorbijgaande opwekking is, of dat wij ons waarachtig tot Hem bekeerd hebben. Hoe geheel anders zouden dikwijls onze gebeden luiden, wanneer wij bedachten, dat wij met Hem spraken, die ons hart met zijn verborgenste en geheimste gedachten, neigingen en wensen kent..
De vrucht van de verhoring van onze gebeden moet zijn, dat wij niet alleen in tijd van nood en druk, maar altijd zolang wij hier leven de Heere vrezen en in Zijn wegen handelen..
Vers 41
41. Zelfs ook aangaande de vreemde, 1) die van uw volk Israël niet zal zijn, maar een heiden, maar uit een ver land omwille van Uw naam komen zal, van Wiens eer en heerlijkheid hij gehoord zal hebben, en Wie hij zich nu gedwongen voelt eer te bewijzen.1) Salomo veronderstelt niet, dat hij zal komen, maar houdt er zich van verzekerd. Dit blijkt duidelijk uit de tussenzin van 1 Kings 8:42, waar hij zegt dat zij horen zullen. De grote Naam en de sterke hand en de uitgestrekte arm van de Heere was overal en aan alle zijden bekend geworden. Van die arm had een Bileam in Mesopotamië reeds gehoord, en daarvan zouden de vreemden nog verder horen. En waarom vraagt Salomo ook dit? Opdat, zegt hij in 1 Kings 8:43, de volken van de Naam van de Heere zouden kennen, d.i. tot de erkentenis komen van het heilig en waarachtig Wezen van de Heere, dat de God van Israël de enige ware God is, die hoort en verhoort. Salomo als type van Hem, die heersen zal van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden van de aarde, heeft hier de uitbreiding van het Godsrijk onder alle volken op het oog. Enigszins klinkt ons hier tegen, de bede van het Allervolmaaktst Gebed: "Uw Naam worde geheiligd.". 43. Hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats van Uw woning en doe naar alles, waarom die vreemde1) tot U roepen zal; opdat alle volken van de aarde uw naam kennen, als zij zo krachtig ervaren, dat in die naam alleen hulp te vinden is, om U te vrezen, terwijl zij hun valse goden vaarwel zeggen, zoals uw volk Israël, en om te weten, dat uw naam genoemd wordt over dit huis2) dat Ik gebouwd heb, dat Gij Uw goddelijk bestuur en werk in dit huis openbaar wilt laten worden.
1) De geschiedenis maakt van geen gevallen melding, dat reeds in de Salomonische tempel buitenlanders hebben aangebeden; wel echter werd het in deze bede uitgesprokene vervuld na de ballingschap. Josephus vertelt van Alexander de Grote (336-323 v. Chr.) en Ptolemeus Philadelphus (284-246 v. Chr.) en het 2e boek der Makkabeeën (2 Makk. 3:1vv.) van Seleukus Philopator (186-175 v. Chr.) hoe zij de tempel te Jeruzalem bezochten en begiftigden. Ten tijde van het Nieuwe Testament gebeurde het dikwijls dat godvruchtige heidenen voor hun godsdienstige behoeften in de tempel van de Heere bevrediging zochten (Matthew 2:1vv. Luke 7:2vv. Acts 8:27vv.), zoals dan trouwens ook de Herodiaanse tempel een afzonderlijk voorhof voor de heidenen had. Voor het overige werd het streven van Salomo naar algemeenmaking van de geopenbaarde godsdienst, dat nog het ware en op Gods Woord gegrond is (Isaiah 56:7) later een ander (1 Kings 11:8)..
2) Zoals Salomo bekent, dat het huis dat hij gebouwd heeft, Hem niet bevatten kan, Die de hemel der hemelen niet vermogen te bevatten, zo betuigt hij ook, dat het verbond, dat God met Israël gemaakt heeft, niet alle andere volken van het heil uitsluit, maar tot doel heeft alle volken tot erkentenis van de waarheid te brengen. Bidt reeds een Salomo daarvoor, dat dit doel bereikt mag worden, hoeveel te meer past het dan ons voor de bekering van de heidenen te bidden en het onze te doen, dat de volken, die nog in duisternis en schaduw van de dood zitten, tot Hem komen, Die God voorgesteld heeft voor alle volkeren als een licht tot verlichting van de heidenen. Hoopt Salomo, dat de heidenen, wanneer zij van de grote daden van God, die Hij aan Israël gedaan heeft, horen, zich tot die God bekeren zullen, hoeveel te meer is dit te hopen, wanneer hun de oneindig veel grotere weldaden in Christus Jezus verkondigd worden. Maar hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? (Romans 10:14vv.) De erkenning van Gods naam werkt noodzakelijk de vrees van God. Wanneer de laatste bij de mens of bij een geheel volk ontbreekt, dan ontbreekt de ware erkenning van God, hoezeer men zich op verlichting en gelouterde godsdienst beroeme moge..
Vers 41
41. Zelfs ook aangaande de vreemde, 1) die van uw volk Israël niet zal zijn, maar een heiden, maar uit een ver land omwille van Uw naam komen zal, van Wiens eer en heerlijkheid hij gehoord zal hebben, en Wie hij zich nu gedwongen voelt eer te bewijzen.1) Salomo veronderstelt niet, dat hij zal komen, maar houdt er zich van verzekerd. Dit blijkt duidelijk uit de tussenzin van 1 Kings 8:42, waar hij zegt dat zij horen zullen. De grote Naam en de sterke hand en de uitgestrekte arm van de Heere was overal en aan alle zijden bekend geworden. Van die arm had een Bileam in Mesopotamië reeds gehoord, en daarvan zouden de vreemden nog verder horen. En waarom vraagt Salomo ook dit? Opdat, zegt hij in 1 Kings 8:43, de volken van de Naam van de Heere zouden kennen, d.i. tot de erkentenis komen van het heilig en waarachtig Wezen van de Heere, dat de God van Israël de enige ware God is, die hoort en verhoort. Salomo als type van Hem, die heersen zal van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden van de aarde, heeft hier de uitbreiding van het Godsrijk onder alle volken op het oog. Enigszins klinkt ons hier tegen, de bede van het Allervolmaaktst Gebed: "Uw Naam worde geheiligd.". 43. Hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats van Uw woning en doe naar alles, waarom die vreemde1) tot U roepen zal; opdat alle volken van de aarde uw naam kennen, als zij zo krachtig ervaren, dat in die naam alleen hulp te vinden is, om U te vrezen, terwijl zij hun valse goden vaarwel zeggen, zoals uw volk Israël, en om te weten, dat uw naam genoemd wordt over dit huis2) dat Ik gebouwd heb, dat Gij Uw goddelijk bestuur en werk in dit huis openbaar wilt laten worden.
1) De geschiedenis maakt van geen gevallen melding, dat reeds in de Salomonische tempel buitenlanders hebben aangebeden; wel echter werd het in deze bede uitgesprokene vervuld na de ballingschap. Josephus vertelt van Alexander de Grote (336-323 v. Chr.) en Ptolemeus Philadelphus (284-246 v. Chr.) en het 2e boek der Makkabeeën (2 Makk. 3:1vv.) van Seleukus Philopator (186-175 v. Chr.) hoe zij de tempel te Jeruzalem bezochten en begiftigden. Ten tijde van het Nieuwe Testament gebeurde het dikwijls dat godvruchtige heidenen voor hun godsdienstige behoeften in de tempel van de Heere bevrediging zochten (Matthew 2:1vv. Luke 7:2vv. Acts 8:27vv.), zoals dan trouwens ook de Herodiaanse tempel een afzonderlijk voorhof voor de heidenen had. Voor het overige werd het streven van Salomo naar algemeenmaking van de geopenbaarde godsdienst, dat nog het ware en op Gods Woord gegrond is (Isaiah 56:7) later een ander (1 Kings 11:8)..
2) Zoals Salomo bekent, dat het huis dat hij gebouwd heeft, Hem niet bevatten kan, Die de hemel der hemelen niet vermogen te bevatten, zo betuigt hij ook, dat het verbond, dat God met Israël gemaakt heeft, niet alle andere volken van het heil uitsluit, maar tot doel heeft alle volken tot erkentenis van de waarheid te brengen. Bidt reeds een Salomo daarvoor, dat dit doel bereikt mag worden, hoeveel te meer past het dan ons voor de bekering van de heidenen te bidden en het onze te doen, dat de volken, die nog in duisternis en schaduw van de dood zitten, tot Hem komen, Die God voorgesteld heeft voor alle volkeren als een licht tot verlichting van de heidenen. Hoopt Salomo, dat de heidenen, wanneer zij van de grote daden van God, die Hij aan Israël gedaan heeft, horen, zich tot die God bekeren zullen, hoeveel te meer is dit te hopen, wanneer hun de oneindig veel grotere weldaden in Christus Jezus verkondigd worden. Maar hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? (Romans 10:14vv.) De erkenning van Gods naam werkt noodzakelijk de vrees van God. Wanneer de laatste bij de mens of bij een geheel volk ontbreekt, dan ontbreekt de ware erkenning van God, hoezeer men zich op verlichting en gelouterde godsdienst beroeme moge..
Vers 44
44. Wanneer uw volk in de strijd tegen zijn vijand uittrekken zal door de weg, die Gij hen heen zenden zult, 1) op een op Uw bevel, of ten minste met Uw goedkeuring ondernomen veldtocht, en zullen daar buiten in het leger tot de HEERE bidden naar de weg van deze stad, met het aangezicht naar deze stad gekeerd, die Gij verkoren hebt, en met het aangezicht naar dit huis, 2) dat ik uw naam gebouwd heb;1) In het Hebreeuws Bedrek ascher thischlacheem. De strijd wordt hier daarom voorgesteld als een weg, waarop de Heere zelf Zijn volk zou leiden, een zich te verdedigen tegen een binnenlandse of tegen een buitenlandse vijand.. 2) Omdat de Heere God, die hen gezonden had op die weg, in dit Huis Zijn woning had verkozen..
Vers 44
44. Wanneer uw volk in de strijd tegen zijn vijand uittrekken zal door de weg, die Gij hen heen zenden zult, 1) op een op Uw bevel, of ten minste met Uw goedkeuring ondernomen veldtocht, en zullen daar buiten in het leger tot de HEERE bidden naar de weg van deze stad, met het aangezicht naar deze stad gekeerd, die Gij verkoren hebt, en met het aangezicht naar dit huis, 2) dat ik uw naam gebouwd heb;1) In het Hebreeuws Bedrek ascher thischlacheem. De strijd wordt hier daarom voorgesteld als een weg, waarop de Heere zelf Zijn volk zou leiden, een zich te verdedigen tegen een binnenlandse of tegen een buitenlandse vijand.. 2) Omdat de Heere God, die hen gezonden had op die weg, in dit Huis Zijn woning had verkozen..
Vers 45
45. Hoor dan in de hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit, 1) de rechtvaardige zaak, waarvoor zij strijden en schenk hun de zege.1) Een volk, dat ten strijde trekt, moet voor alles zeker zijn, dat het de weg gaat, die God het zendt. Een rechtvaardige oorlog is slechts daar, waar met God voor Gods zaak en recht en gerechtigheid gestreden wordt..
Vers 45
45. Hoor dan in de hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit, 1) de rechtvaardige zaak, waarvoor zij strijden en schenk hun de zege.1) Een volk, dat ten strijde trekt, moet voor alles zeker zijn, dat het de weg gaat, die God het zendt. Een rechtvaardige oorlog is slechts daar, waar met God voor Gods zaak en recht en gerechtigheid gestreden wordt..
Vers 47
47. En zij daarna, zoals dit reeds evenzeer bij die bedreigingen vooruitgezien is (Leviticus 26:41 Deuteronomy 30:1vv.) in het land, waar zij gevangen weggevoerd zijn, weer aan hun hart brengen zullen, dat zij het zich ter harte nemen, zodat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land van hen, die ze gevangen weggevoerd hebben zeggende: (vgl. Psalms 106:6 Daniel 9:5). Wij hebben gezondigd, zijn van het rechte pad afgeweken, en hebben verkeerd gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, 1) hebben ons tegen U verzet en dus gerebelleerd;1) Drie woorden worden hier gebruikt, die elk een afzonderlijke betekenis hebben. Zondigen betekent hier: afglijden van de weg van de rechtvaardigheid, het recht van God opzij zetten. Verkeerd doen, bewust het recht verkeren en goddelooslijk handelen is, tegen God metterdaad opstaan..
Vers 47
47. En zij daarna, zoals dit reeds evenzeer bij die bedreigingen vooruitgezien is (Leviticus 26:41 Deuteronomy 30:1vv.) in het land, waar zij gevangen weggevoerd zijn, weer aan hun hart brengen zullen, dat zij het zich ter harte nemen, zodat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land van hen, die ze gevangen weggevoerd hebben zeggende: (vgl. Psalms 106:6 Daniel 9:5). Wij hebben gezondigd, zijn van het rechte pad afgeweken, en hebben verkeerd gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, 1) hebben ons tegen U verzet en dus gerebelleerd;1) Drie woorden worden hier gebruikt, die elk een afzonderlijke betekenis hebben. Zondigen betekent hier: afglijden van de weg van de rechtvaardigheid, het recht van God opzij zetten. Verkeerd doen, bewust het recht verkeren en goddelooslijk handelen is, tegen God metterdaad opstaan..
Vers 49
49. Hoor dan in de hemel, de vaste plaats van uw woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit 1) (2 Chronicles 6:39).1) Hij smeekt dan, dat God hun gebeden verhoren, hun recht tegen hun vijanden uitvoeren en de vijanden bewegen mocht en medelijden met hen te hebben. God heeft het hart van een ieder van de mensenkinderen in Zijn hand en wanneer het Hem behaagt, kan Hij de sterke stroom van verdrukking en gewelddoening een tegenstrijdige keer doen nemen of doen stilstaan, zodat zij, die de wreedste verdrukkers en vervolgers van Gods volk waren, hen gunstig en zachtmoedig behandelen..
Vers 49
49. Hoor dan in de hemel, de vaste plaats van uw woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit 1) (2 Chronicles 6:39).1) Hij smeekt dan, dat God hun gebeden verhoren, hun recht tegen hun vijanden uitvoeren en de vijanden bewegen mocht en medelijden met hen te hebben. God heeft het hart van een ieder van de mensenkinderen in Zijn hand en wanneer het Hem behaagt, kan Hij de sterke stroom van verdrukking en gewelddoening een tegenstrijdige keer doen nemen of doen stilstaan, zodat zij, die de wreedste verdrukkers en vervolgers van Gods volk waren, hen gunstig en zachtmoedig behandelen..
Vers 50
50. En vergeef, overeenkomstig Uw goddelijke belofte (Leviticus 26:44vv. Deuteronomy 30:3vv. 30:3) aan uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmee zij tegen U overtreden zullen hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht van hen, die ze gevangen houden, 1) opdat zij zich over hen ontfermen, 2) en hen weer vrij laten.1)Letterlijk: En maakt ze ontferming voor degenen, die hen gevangen hebben genomen, opdat zij zich over hen mogen ontfermen. Salomo smeekt hier, dat de Heere de harten van de vijanden zo moge neigen, dat zij Zijn volk weer vrij laten uitgaan. De koning treedt hier als het ware op als een priesterlijk voorbidder voor zijn volk en draagt het met al zijn noden, maar ook met al zijn zonden en ongerechtigheden op aan de God van alle ontferming.. 2)Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek van de natiën (Proverbs 14:34). Daarvan is het volk Israël het levend bewijs, voor alle tijden tot een waarschuwing (1 Kor. 10:11). De Heere heeft geduld met elk mens en ook met gehele volken en staten, want Hij weet: er is geen mens, die niet zondigt. Als echter de rijkdom van Zijn goedertierenheid, lankmoedigheid en geduld veracht wordt, en een volk zich aan verharding en onboetvaardigheid overgeeft (Romans 2:4vv.), zo verwerpt Hij het van voor Zijn aangezicht en wist het uit, zoals men een schotel uitwist (2 Kings 21:13), zodat het ophoudt een volk, een rijk te zijn. De wereldgeschiedenis is reeds een wereldgericht. De toorn van God over alle goddeloosheid van de mensen is niet slechts een Bijbelse spreekwijze, maar een vreselijke waarheid, die hij, die niet horen wil, ervaren moet. Het woord: "er is geen mens, die niet zondigt," mag niet tot verontschuldiging van de zonde, als zijnde een natuurlijke zwakheid, misbruikt worden, het moet ons veeleer vermanen en waarschuwen, dat wij haar, die altijd voor de deur ligt, niet ter wille zijn, maar heersen over haar (Genesis 4:7) want wie de zonde doet is een dienstknecht van de zonde (John 8:34). De bekentenis: wij hebben gezondigd, enz., moet uit de diepte van het hart komen en met de bekering van de gehele ziel tot de Heere verbonden zijn, want slechts hij kan alleen vergeving van zonden ontvangen, in wiens gemoed geen valsheid is (Psalms 32:2). Maar hoe dikwijls wordt op boete- en bededagen deze bekentenis slechts met de mond uitgesproken! Hoe kan men dan op verhoring van de gebeden, op genade en ontferming hopen? De Heere, die de harten van de mensen leidt als waterbeken, kan ook onze vijanden een verzoenlijk en barmhartig hart schenken, zoals Israël dit ondervonden heeft. Daarom en niet om de verdelging van onze vijanden moeten wij bidden..
Vers 50
50. En vergeef, overeenkomstig Uw goddelijke belofte (Leviticus 26:44vv. Deuteronomy 30:3vv. 30:3) aan uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmee zij tegen U overtreden zullen hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht van hen, die ze gevangen houden, 1) opdat zij zich over hen ontfermen, 2) en hen weer vrij laten.1)Letterlijk: En maakt ze ontferming voor degenen, die hen gevangen hebben genomen, opdat zij zich over hen mogen ontfermen. Salomo smeekt hier, dat de Heere de harten van de vijanden zo moge neigen, dat zij Zijn volk weer vrij laten uitgaan. De koning treedt hier als het ware op als een priesterlijk voorbidder voor zijn volk en draagt het met al zijn noden, maar ook met al zijn zonden en ongerechtigheden op aan de God van alle ontferming.. 2)Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek van de natiën (Proverbs 14:34). Daarvan is het volk Israël het levend bewijs, voor alle tijden tot een waarschuwing (1 Kor. 10:11). De Heere heeft geduld met elk mens en ook met gehele volken en staten, want Hij weet: er is geen mens, die niet zondigt. Als echter de rijkdom van Zijn goedertierenheid, lankmoedigheid en geduld veracht wordt, en een volk zich aan verharding en onboetvaardigheid overgeeft (Romans 2:4vv.), zo verwerpt Hij het van voor Zijn aangezicht en wist het uit, zoals men een schotel uitwist (2 Kings 21:13), zodat het ophoudt een volk, een rijk te zijn. De wereldgeschiedenis is reeds een wereldgericht. De toorn van God over alle goddeloosheid van de mensen is niet slechts een Bijbelse spreekwijze, maar een vreselijke waarheid, die hij, die niet horen wil, ervaren moet. Het woord: "er is geen mens, die niet zondigt," mag niet tot verontschuldiging van de zonde, als zijnde een natuurlijke zwakheid, misbruikt worden, het moet ons veeleer vermanen en waarschuwen, dat wij haar, die altijd voor de deur ligt, niet ter wille zijn, maar heersen over haar (Genesis 4:7) want wie de zonde doet is een dienstknecht van de zonde (John 8:34). De bekentenis: wij hebben gezondigd, enz., moet uit de diepte van het hart komen en met de bekering van de gehele ziel tot de Heere verbonden zijn, want slechts hij kan alleen vergeving van zonden ontvangen, in wiens gemoed geen valsheid is (Psalms 32:2). Maar hoe dikwijls wordt op boete- en bededagen deze bekentenis slechts met de mond uitgesproken! Hoe kan men dan op verhoring van de gebeden, op genade en ontferming hopen? De Heere, die de harten van de mensen leidt als waterbeken, kan ook onze vijanden een verzoenlijk en barmhartig hart schenken, zoals Israël dit ondervonden heeft. Daarom en niet om de verdelging van onze vijanden moeten wij bidden..
Vers 53
53. Want om nogmaals op deze grond van de verhoring terug te komen, die ik U als koning van Israël steeds weer voorleg: want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken van de aarde; zoals Gij gesproken hebt door de dienst van Mozes, uw knecht (Exodus 19:5vv.), als Gij onze vaderen uit Egypte leidde, Heere HEERE!In goede volgorde spreekt Salomo eerst (1 Kings 8:31-1 Kings 8:40 van de gebeden van de Israëlieten aan de plaats van het heiligdom, daarna van de gebeden van de vreemden (1 Kings 8:41-1 Kings 8:43), eindelijk van de gebeden van de Israëlieten, die, omdat zij zich niet in Jeruzalem bevinden, zich daarmee vergenoegen moeten, hun gezicht naar de tempel heen te richten (1 Kings 8:44-1 Kings 8:50). Met een bepaald doel ook zijn juist zeven gevallen door hem genoemd, waarin gebeden op de plaats van het Heiligdom of met het aangezicht daarheen gekeerd, voor de Heere gebracht worden, omdat het zevental als het heilige verbondsgetal beter dan elk ander, geschikt was om daarin de aan God gerichte smekingen samen te vatten..
Aan het slot van zijn bede doet de koning een beroep op de bijzondere betrekking, die de Heere God op dit volk heeft. Hij heeft hier niet alleen het heil van het volk op het oog maar bovenal de eer van God. Zoals Mozes eenmaal de Heere daarop wees, zo ook pleit Salomo daarop, opdat nooit de vijand zou kunnen zeggen, dat het Israël's God aan macht ontbreekt, een hen te beschermen..
III. 1 Kings 8:54-1 Kings 8:66. Na voleindiging van het gebed staat Salomo van zijn knieën op, treedt naar de gemeente toe die, omdat de Heere vuur van de hemel laat vallen en de offers op het brandofferaltaar ontsteekt, in plechtige aanbidding is neergevallen. Salomo zegent haar onder grootmaking van de Heere, en met een voorbede voor de toekomst, en brengt vervolgens zeven dagen rijke offers, waarna het zevendaagse Loofhuttenfeest met zijn sluitings-plechtigheid op de achtste dag gehouden wordt. Daarna laat hij de gemeente van zich gaan, en iedereen begeeft zich welgemoed weer naar huis (Vergelijk 2 Chronicles 7:1-2 Chronicles 7:11).
Vers 53
53. Want om nogmaals op deze grond van de verhoring terug te komen, die ik U als koning van Israël steeds weer voorleg: want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken van de aarde; zoals Gij gesproken hebt door de dienst van Mozes, uw knecht (Exodus 19:5vv.), als Gij onze vaderen uit Egypte leidde, Heere HEERE!In goede volgorde spreekt Salomo eerst (1 Kings 8:31-1 Kings 8:40 van de gebeden van de Israëlieten aan de plaats van het heiligdom, daarna van de gebeden van de vreemden (1 Kings 8:41-1 Kings 8:43), eindelijk van de gebeden van de Israëlieten, die, omdat zij zich niet in Jeruzalem bevinden, zich daarmee vergenoegen moeten, hun gezicht naar de tempel heen te richten (1 Kings 8:44-1 Kings 8:50). Met een bepaald doel ook zijn juist zeven gevallen door hem genoemd, waarin gebeden op de plaats van het Heiligdom of met het aangezicht daarheen gekeerd, voor de Heere gebracht worden, omdat het zevental als het heilige verbondsgetal beter dan elk ander, geschikt was om daarin de aan God gerichte smekingen samen te vatten..
Aan het slot van zijn bede doet de koning een beroep op de bijzondere betrekking, die de Heere God op dit volk heeft. Hij heeft hier niet alleen het heil van het volk op het oog maar bovenal de eer van God. Zoals Mozes eenmaal de Heere daarop wees, zo ook pleit Salomo daarop, opdat nooit de vijand zou kunnen zeggen, dat het Israël's God aan macht ontbreekt, een hen te beschermen..
III. 1 Kings 8:54-1 Kings 8:66. Na voleindiging van het gebed staat Salomo van zijn knieën op, treedt naar de gemeente toe die, omdat de Heere vuur van de hemel laat vallen en de offers op het brandofferaltaar ontsteekt, in plechtige aanbidding is neergevallen. Salomo zegent haar onder grootmaking van de Heere, en met een voorbede voor de toekomst, en brengt vervolgens zeven dagen rijke offers, waarna het zevendaagse Loofhuttenfeest met zijn sluitings-plechtigheid op de achtste dag gehouden wordt. Daarna laat hij de gemeente van zich gaan, en iedereen begeeft zich welgemoed weer naar huis (Vergelijk 2 Chronicles 7:1-2 Chronicles 7:11).
Vers 54
54. Het geschiedde nu als Salomo voleind had dit gehele gebed, zoals het in de vorige passage woordelijk is meegedeeld, en deze smeking tot de HEERE te bidden, en in hetzelfde ogenblik dat hij dit geëindigd had vuur van de hemel viel en de op het brandofferaltaar toebereide offers verteerde (2 Chronicles 7:1vv. Leviticus 9:24) dat hij van voor het altaar van de HEERE opstond, met een verheugd hart, omdat hem daarmee het dadelijk bewijs van de verhoring van zijn gebed gegeven was, van het knielen op zijn knieën, met zijn handen uitgebreidnaar de hemel.Vers 54
54. Het geschiedde nu als Salomo voleind had dit gehele gebed, zoals het in de vorige passage woordelijk is meegedeeld, en deze smeking tot de HEERE te bidden, en in hetzelfde ogenblik dat hij dit geëindigd had vuur van de hemel viel en de op het brandofferaltaar toebereide offers verteerde (2 Chronicles 7:1vv. Leviticus 9:24) dat hij van voor het altaar van de HEERE opstond, met een verheugd hart, omdat hem daarmee het dadelijk bewijs van de verhoring van zijn gebed gegeven was, van het knielen op zijn knieën, met zijn handen uitgebreidnaar de hemel.Vers 56
56. Geloofd1) zij de HEERE, die aan zijn volk Israël rust 2) gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft beloofd heeft! (1 Kings 3:17" Deuteronomy 12:9); niet een enig woord is er gevallen, onvervuld gebleven, van al zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door de dienst van Mozes, zijn knecht (Joshua 21:44vv.; 23:14).1) Wanneer Hij het volk zal zegenen, begint hij met God te danken voor de grote en oneindige weldaden, die Hij geschonken had. Hij vergelijkt de zegeningen met de belofte, die de Heere gedaan had, opdat God de eer mocht ontvangen voor al Zijn trouw en goedertierenheid..
2) Hij dankt God, die hem gegeven had, hij zei niet rijkdom, eer, macht en de overwinning over hun vijanden, maar ruste, zijnde deze als het ware voor de voornaamste en wezenlijke zegening te achten. Laten zij, die daarmee beweldadigd zijn, zich tevreden houden, ofschoon zij ook vele andere zegeningen moeten missen..
Vers 56
56. Geloofd1) zij de HEERE, die aan zijn volk Israël rust 2) gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft beloofd heeft! (1 Kings 3:17" Deuteronomy 12:9); niet een enig woord is er gevallen, onvervuld gebleven, van al zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door de dienst van Mozes, zijn knecht (Joshua 21:44vv.; 23:14).1) Wanneer Hij het volk zal zegenen, begint hij met God te danken voor de grote en oneindige weldaden, die Hij geschonken had. Hij vergelijkt de zegeningen met de belofte, die de Heere gedaan had, opdat God de eer mocht ontvangen voor al Zijn trouw en goedertierenheid..
2) Hij dankt God, die hem gegeven had, hij zei niet rijkdom, eer, macht en de overwinning over hun vijanden, maar ruste, zijnde deze als het ware voor de voornaamste en wezenlijke zegening te achten. Laten zij, die daarmee beweldadigd zijn, zich tevreden houden, ofschoon zij ook vele andere zegeningen moeten missen..
Vers 57
57. De HEERE, onze God, zij dan ook verder met ons, zoals Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, 1) en begeve ons niet zoals Hij beloofd heeft (Deuteronomy 31:6,Deuteronomy 31:8 Joshua 1:5).1) Van God verlaten is niet hij die het slecht gaat, maar hij die opgehouden heeft zijn hart tot Hem te neigen. Hij verlaat slechts hen, die Hem verlaten (Psalms 9:11).
Vers 57
57. De HEERE, onze God, zij dan ook verder met ons, zoals Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, 1) en begeve ons niet zoals Hij beloofd heeft (Deuteronomy 31:6,Deuteronomy 31:8 Joshua 1:5).1) Van God verlaten is niet hij die het slecht gaat, maar hij die opgehouden heeft zijn hart tot Hem te neigen. Hij verlaat slechts hen, die Hem verlaten (Psalms 9:11).
Vers 58
58. Neigende tot Zich ons hart, om in al zijn wegen te wandelen, en om te houden zijn geboden, en zijn instellingen en zijn rechten, die Hij onze vaderen geboden heeft, opdat wij zo gespaard mogen blijven van het door Mozes geprofeteerde woord van het onheil (Leviticus 26:14vv. Deuteronomy 28:15vv.).Vers 58
58. Neigende tot Zich ons hart, om in al zijn wegen te wandelen, en om te houden zijn geboden, en zijn instellingen en zijn rechten, die Hij onze vaderen geboden heeft, opdat wij zo gespaard mogen blijven van het door Mozes geprofeteerde woord van het onheil (Leviticus 26:14vv. Deuteronomy 28:15vv.).Vers 59
59. En dat deze woorden, waarmee ik voor de HEERE gesmeekt heb (1 Kings 8:25vv.), mogen nabij zijn voor de HEERE, onze God, dag en nacht; 1)opdat Hij het recht van zijn knecht (de koning) uitvoert en het recht van zijn volk Israël, elk een dagelijks op zijn dag, naar iedere behoefte op elke dag;1) Wat Salomo hier smeekt is volkomen vervuld in Hem, van Wie hij het doorluchtig voorbeeld was, in Christus Jezus, Wiens gebeden altijd zijn voor het aangezicht van de Heere, opdat deze het recht van Zijn volk moge uitvoeren en de zaak van Zijn Gemeente handhaven..
Vers 59
59. En dat deze woorden, waarmee ik voor de HEERE gesmeekt heb (1 Kings 8:25vv.), mogen nabij zijn voor de HEERE, onze God, dag en nacht; 1)opdat Hij het recht van zijn knecht (de koning) uitvoert en het recht van zijn volk Israël, elk een dagelijks op zijn dag, naar iedere behoefte op elke dag;1) Wat Salomo hier smeekt is volkomen vervuld in Hem, van Wie hij het doorluchtig voorbeeld was, in Christus Jezus, Wiens gebeden altijd zijn voor het aangezicht van de Heere, opdat deze het recht van Zijn volk moge uitvoeren en de zaak van Zijn Gemeente handhaven..
Vers 60
60. Opdat alle volken van de aarde weten, ziende in Israël, in koning en onderdanen het voorbeeld van een waarlijk gezegend volk, dat de HEERE die God is, 1) niemand meer;1) Dat de Heere God is en niemand meer, blijkt uit niets zo duidelijk als uit de verkiezing en leiding van het volk van Israël, waaraan Hij zich in Zijn macht en heerlijkheid, heiligheid en gerechtigheid, trouw en barmhartigheid geopenbaard heeft (Psalms 145:3-Psalms 145:12). Er is geen beter bewijs voor het bestaan van een enig levend God, dan de geschiedenis van Israël..
Vers 60
60. Opdat alle volken van de aarde weten, ziende in Israël, in koning en onderdanen het voorbeeld van een waarlijk gezegend volk, dat de HEERE die God is, 1) niemand meer;1) Dat de Heere God is en niemand meer, blijkt uit niets zo duidelijk als uit de verkiezing en leiding van het volk van Israël, waaraan Hij zich in Zijn macht en heerlijkheid, heiligheid en gerechtigheid, trouw en barmhartigheid geopenbaard heeft (Psalms 145:3-Psalms 145:12). Er is geen beter bewijs voor het bestaan van een enig levend God, dan de geschiedenis van Israël..
Vers 61
61. En uw hart volkomen zij met de HEERE onze God, geheel en alleen aan Hem overgegeven1) om te wandelen in Zijn instellingen en Zijn geboden te houden, zoals het is op deze dag, waarop gij u zo recht tot Hem voelt heengetrokken.1) Wie zich aan Hem toevertrouwen wil, moet zich geheel en al aan Hem toevertrouwen, alle halfheid is Hem een gruwel; de lauwen zal Hij uit Zijn mond spuwen..
Salomo wekt hier het volk op tot een volkomen wandelen in de instellingen van de Heere. Zal zijn gebed verhoord worden, dan is het nodig, dat Israël wandelt in die instellingen. Niet, omdat dit op zichzelf de grond is van de verhoring van het gebed, maar omdat de Heere het eist en Hij in de rechte weg alleen Zijn zegen wil schenken..
Vers 61
61. En uw hart volkomen zij met de HEERE onze God, geheel en alleen aan Hem overgegeven1) om te wandelen in Zijn instellingen en Zijn geboden te houden, zoals het is op deze dag, waarop gij u zo recht tot Hem voelt heengetrokken.1) Wie zich aan Hem toevertrouwen wil, moet zich geheel en al aan Hem toevertrouwen, alle halfheid is Hem een gruwel; de lauwen zal Hij uit Zijn mond spuwen..
Salomo wekt hier het volk op tot een volkomen wandelen in de instellingen van de Heere. Zal zijn gebed verhoord worden, dan is het nodig, dat Israël wandelt in die instellingen. Niet, omdat dit op zichzelf de grond is van de verhoring van het gebed, maar omdat de Heere het eist en Hij in de rechte weg alleen Zijn zegen wil schenken..
Vers 62
62. En de koning en geheel Israël met hem, offerden, hierna, nadat ook de zegening van de gemeente was afgelopen, onder de muziek en het gezang van de priesters en Levieten (2 Chronicles 7:6) slachtoffers 1) voor het aangezicht van de HEERE.1) Hiermee betuigen zij op een plechtige wijze, dat de Heere hun God was en het schijnt, dat deze offeranden op het altaar gelegd zich in gereedheid, om geofferd te worden, voordat Salomo zich gebed begon, en dat op het eindigen van het vuur uit de hemel is gekomen en de offeranden verteerd heeft. Dit was een andere blijk van Gods aanwezigheid in dit huis en een nadere bevestiging van het getuigenis hierover door middel van een wolk gegeven; want het vuur uit de hemel betoonde, hoe welgevallig de offeranden waren, die op deze plaats geofferd worden.
Vers 62
62. En de koning en geheel Israël met hem, offerden, hierna, nadat ook de zegening van de gemeente was afgelopen, onder de muziek en het gezang van de priesters en Levieten (2 Chronicles 7:6) slachtoffers 1) voor het aangezicht van de HEERE.1) Hiermee betuigen zij op een plechtige wijze, dat de Heere hun God was en het schijnt, dat deze offeranden op het altaar gelegd zich in gereedheid, om geofferd te worden, voordat Salomo zich gebed begon, en dat op het eindigen van het vuur uit de hemel is gekomen en de offeranden verteerd heeft. Dit was een andere blijk van Gods aanwezigheid in dit huis en een nadere bevestiging van het getuigenis hierover door middel van een wolk gegeven; want het vuur uit de hemel betoonde, hoe welgevallig de offeranden waren, die op deze plaats geofferd worden.
Vers 63
63. En Salomo offerde op deze eerste en de zes volgende dagen van het feest (van 8-14 van de maand Ethanim 1 Kings 8:2) ten dankoffer, dat Hij de HEERE offerde voor zich en zijn volk, tweeëntwintig duizend runderen en honderdentwintigduizend schapen dagelijks over de 8.000 runderen en over de 17.000 schapen. Alzo hebben zij het huis van de HEERE ingewijd, 1)de koning en al de kinderen van Israël. 1) Dat was een heilige kerkwijding. O, hoe geheel anders worden de aanwezige gemeenlijk gehouden, zij zijn veeleer af te keuren dan te prijzen om het zondige misbruik, dat daarbij de overhand gekregen heeft.Vers 63
63. En Salomo offerde op deze eerste en de zes volgende dagen van het feest (van 8-14 van de maand Ethanim 1 Kings 8:2) ten dankoffer, dat Hij de HEERE offerde voor zich en zijn volk, tweeëntwintig duizend runderen en honderdentwintigduizend schapen dagelijks over de 8.000 runderen en over de 17.000 schapen. Alzo hebben zij het huis van de HEERE ingewijd, 1)de koning en al de kinderen van Israël. 1) Dat was een heilige kerkwijding. O, hoe geheel anders worden de aanwezige gemeenlijk gehouden, zij zijn veeleer af te keuren dan te prijzen om het zondige misbruik, dat daarbij de overhand gekregen heeft.Vers 64
64. Op deze dag heiligde de koning het middelste van de voorhof, dat v r het huis van de HEERE was, het gehele inwendige voor het tempelhuis gelegen deel van de priestervoorhof tot een offerplaats, buiten het brandofferaltaar, omdat hij daar het brandoffer en het spijsoffer 1) bereid had, mitsgaders het vet van de dankoffers: want het koperen altaar, dat voor het aangezicht van de HEERE was (zie 6:16), hoewel twaalf el in het vierkant metende en alzo een tamelijk grote hoeveelheid offervlees kunnende bevatten, was nochtans te klein, om de brandoffers en de spijsoffers en het vet van de dankoffers te vatten, die men allen in de loop van het zevendaagse feest de Heere daar toebracht.1) Hieronder hebben we te verstaan het gewone Morgen- en Avond-offer met zijn Spijsoffer.
Vers 64
64. Op deze dag heiligde de koning het middelste van de voorhof, dat v r het huis van de HEERE was, het gehele inwendige voor het tempelhuis gelegen deel van de priestervoorhof tot een offerplaats, buiten het brandofferaltaar, omdat hij daar het brandoffer en het spijsoffer 1) bereid had, mitsgaders het vet van de dankoffers: want het koperen altaar, dat voor het aangezicht van de HEERE was (zie 6:16), hoewel twaalf el in het vierkant metende en alzo een tamelijk grote hoeveelheid offervlees kunnende bevatten, was nochtans te klein, om de brandoffers en de spijsoffers en het vet van de dankoffers te vatten, die men allen in de loop van het zevendaagse feest de Heere daar toebracht.1) Hieronder hebben we te verstaan het gewone Morgen- en Avond-offer met zijn Spijsoffer.
Vers 65
65. Op dezelfde tijd ook hield Salomo het feest van de loofhutten dat in deze tijd viel, en geheel Israël met hem, een grote gemeente, van de ingang af, van de uiterste grens in het noorden, namelijk het gebied van de stad Hamath aan de Orontes (Numbers 34:8; 2 Samuel 8:6) "2 Samuel 8:6) tot de rivier van Egypte, de tegenwoordige Wady el Arisch in het uiterste zuiden (Numbers 34:5) voor het aangezicht van de HEERE, onze God, zeven dagen (van 8-14 van de maand), en nogmaals zeven dagen, (van 15-21 van dezelfde maand Ethanim), zijnde tezamen veertien dagen, waarvan alzo de eerste helft voor het feest van de tempelwijding, de tweede helft voor het loofhuttenfeest.Vers 65
65. Op dezelfde tijd ook hield Salomo het feest van de loofhutten dat in deze tijd viel, en geheel Israël met hem, een grote gemeente, van de ingang af, van de uiterste grens in het noorden, namelijk het gebied van de stad Hamath aan de Orontes (Numbers 34:8; 2 Samuel 8:6) "2 Samuel 8:6) tot de rivier van Egypte, de tegenwoordige Wady el Arisch in het uiterste zuiden (Numbers 34:5) voor het aangezicht van de HEERE, onze God, zeven dagen (van 8-14 van de maand), en nogmaals zeven dagen, (van 15-21 van dezelfde maand Ethanim), zijnde tezamen veertien dagen, waarvan alzo de eerste helft voor het feest van de tempelwijding, de tweede helft voor het loofhuttenfeest.Vers 66
66. Op de achtste dag na het einde van de op deze dag van de loofhuttenfeest vallende sluitingsplechtigheid (Leviticus 23:33vv.) liet hij het volk gaan, zodat zij op de 23ste dag van de maand weer konden huiswaarts keren (2 Chronicles 7:10), en zij zegenden de koning 1) namen afscheid van hem op de 22ste van de maand; daarna gingen zij de volgende morgen naar hun tenten, blijde en goedsmoeds, over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, door de gelukkige voleindiging van de tempelbouw gedaan had.1) Zoals Salomo zijn volk, zo wenste ook het volk zijn koning Gods zegen. Slechts die vorst kan van zijn onderdanen verlangen, dat zij voor hem bidden, die ook voor hen bidt. Heil het land waarin vorst en volk elkaar het goede toewensen en voor elkaar bidden, want daar zullen goedertierenheid en waarheid elkaar ontmoeten, gerechtigheid en vrede elkaar kussen (Psalms 85:11). Wanneer men God gegeven heeft wat Godes is, kan men blijde en goedsmoeds weer aan zijn dagelijkse arbeid beginnen. God te loven en te danken maakt het hart vrolijk en gewillig tot de arbeid..
Vers 66
66. Op de achtste dag na het einde van de op deze dag van de loofhuttenfeest vallende sluitingsplechtigheid (Leviticus 23:33vv.) liet hij het volk gaan, zodat zij op de 23ste dag van de maand weer konden huiswaarts keren (2 Chronicles 7:10), en zij zegenden de koning 1) namen afscheid van hem op de 22ste van de maand; daarna gingen zij de volgende morgen naar hun tenten, blijde en goedsmoeds, over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, door de gelukkige voleindiging van de tempelbouw gedaan had.1) Zoals Salomo zijn volk, zo wenste ook het volk zijn koning Gods zegen. Slechts die vorst kan van zijn onderdanen verlangen, dat zij voor hem bidden, die ook voor hen bidt. Heil het land waarin vorst en volk elkaar het goede toewensen en voor elkaar bidden, want daar zullen goedertierenheid en waarheid elkaar ontmoeten, gerechtigheid en vrede elkaar kussen (Psalms 85:11). Wanneer men God gegeven heeft wat Godes is, kan men blijde en goedsmoeds weer aan zijn dagelijkse arbeid beginnen. God te loven en te danken maakt het hart vrolijk en gewillig tot de arbeid..