Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-4.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 41 Kings 4:1.
SALOMO'S AMBTLIEDEN, HEERLIJKHEID EN WIJSHEID.
I. 1 Kings 4:1-1 Kings 4:20. Het in dit hoofdstuk gegeven verslag van de namen van Salomo's hoogste staatsambtenaren en de wijze waarop hij hen en zijn gehele hofstoet verzorgt, loopt niet slechts over de hier bedoelde jaren van zijn regering, maar loopt over al de volgende jaren. Behalve de namen van de rijksbeambten vindt men daarin dan tevens ook een lijst van de door het gehele land verspreide 12 bestelmeesters, die de koning en zijn hof ieder een maand lang te verzorgen hadden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 41 Kings 4:1.
SALOMO'S AMBTLIEDEN, HEERLIJKHEID EN WIJSHEID.
I. 1 Kings 4:1-1 Kings 4:20. Het in dit hoofdstuk gegeven verslag van de namen van Salomo's hoogste staatsambtenaren en de wijze waarop hij hen en zijn gehele hofstoet verzorgt, loopt niet slechts over de hier bedoelde jaren van zijn regering, maar loopt over al de volgende jaren. Behalve de namen van de rijksbeambten vindt men daarin dan tevens ook een lijst van de door het gehele land verspreide 12 bestelmeesters, die de koning en zijn hof ieder een maand lang te verzorgen hadden.
Vers 1
1. Zo was koning Salomo koning over geheel Israël, zonder dat iemand het meer waagde hem naar de kroon te steken, nadat zo openbaar het goddelijk zegel aan zijn verkiezing gehecht was (3:28).Vers 1
1. Zo was koning Salomo koning over geheel Israël, zonder dat iemand het meer waagde hem naar de kroon te steken, nadat zo openbaar het goddelijk zegel aan zijn verkiezing gehecht was (3:28).Vers 2
2. En deze waren in deze 1) en de volgende tijd van zijn regering de vorsten, de grootwaardigheidsbekleders of hoogste rijksambtenaren, die hij had, Azaria, de zoon van Zadok, de hogepriester, (van wie wij vroeger reeds een zoon, Ahimaz, leerden kennen), a) was opperambtman. 2)a) 2 Samuel 15:27; 2 Samuel 17:17vv.; 18:19vv.
1) Omdat onder de bestelmeesters twee schoonzonen van Salomo gevonden worden, kan men daaruit opmaken, dat de opgave van deze lijst spreekt van ongeveer het midden van Salomo's regering..
2) Anders: "van Zadok de priester." Wanneer er drie schrijvers geweest moeten zijn..
Onder de vorsten, d.i. onder de hoofdambtenaren van het Rijk of de grootwaardigheidsbekleders wordt niet in de eerste plaats genoemd de opperbevelhebber, zoals onder de krijgsregering van David, maar geheel in overeenstemming met de vrede-heerschappij van Salomo, de Rijkskanselier..
Vers 2
2. En deze waren in deze 1) en de volgende tijd van zijn regering de vorsten, de grootwaardigheidsbekleders of hoogste rijksambtenaren, die hij had, Azaria, de zoon van Zadok, de hogepriester, (van wie wij vroeger reeds een zoon, Ahimaz, leerden kennen), a) was opperambtman. 2)a) 2 Samuel 15:27; 2 Samuel 17:17vv.; 18:19vv.
1) Omdat onder de bestelmeesters twee schoonzonen van Salomo gevonden worden, kan men daaruit opmaken, dat de opgave van deze lijst spreekt van ongeveer het midden van Salomo's regering..
2) Anders: "van Zadok de priester." Wanneer er drie schrijvers geweest moeten zijn..
Onder de vorsten, d.i. onder de hoofdambtenaren van het Rijk of de grootwaardigheidsbekleders wordt niet in de eerste plaats genoemd de opperbevelhebber, zoals onder de krijgsregering van David, maar geheel in overeenstemming met de vrede-heerschappij van Salomo, de Rijkskanselier..
Vers 3
3. Elihoref, en Ahia, de zoon 1) van die Sisa of Seraja, die David's staatssecretaris geweest was, a) waren schrijvers, secretarissen van Staat. Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier zoals reeds ten tijde van David. b)a) 2 Samuel 8:17; 2 Samuel 20:25 b) 2 Samuel 8:16; 2 Samuel 20:24
1) Hebreeuws "zonen." De vertalers schijnen hier de LXX gevolgd te zijn..
Vers 3
3. Elihoref, en Ahia, de zoon 1) van die Sisa of Seraja, die David's staatssecretaris geweest was, a) waren schrijvers, secretarissen van Staat. Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier zoals reeds ten tijde van David. b)a) 2 Samuel 8:17; 2 Samuel 20:25 b) 2 Samuel 8:16; 2 Samuel 20:24
1) Hebreeuws "zonen." De vertalers schijnen hier de LXX gevolgd te zijn..
Vers 4
4. En Benaja, de zoon van Jojada, onder David bevelhebber van de Krethi en Plethi, a) was sinds Joabs terechtstelling b) over het leger; en Zadok en Abjathar waren priesters, 1) hoewel de laatste slechts in naam, omdat de uitoefening van het ambt hem door Salomo verboden was. c) a) 2 Samuel 8:18; 2 Samuel 20:25 b) 2:34vv. c) 2:26vv.; 351) Ook Abjathar wordt hier nog genoemd, omdat zoals Theodoretus o.i. terecht aanmerkt, Salomo hem wel het priesterambt, maar niet de priesterwaardigheid heeft ontnomen, omdat deze erfelijk was.
Vers 4
4. En Benaja, de zoon van Jojada, onder David bevelhebber van de Krethi en Plethi, a) was sinds Joabs terechtstelling b) over het leger; en Zadok en Abjathar waren priesters, 1) hoewel de laatste slechts in naam, omdat de uitoefening van het ambt hem door Salomo verboden was. c) a) 2 Samuel 8:18; 2 Samuel 20:25 b) 2:34vv. c) 2:26vv.; 351) Ook Abjathar wordt hier nog genoemd, omdat zoals Theodoretus o.i. terecht aanmerkt, Salomo hem wel het priesterambt, maar niet de priesterwaardigheid heeft ontnomen, omdat deze erfelijk was.
Vers 5
5. En Azaria, de zoon van Nathan, de profeet, a) was over de twaalf bestelmeesters, van wie breedvoeriger in 1 Kings 4:7vv. en Zabud, of Zebad (1 Chronicles 2:36), de zoon van Nathan, 1) zo-even genoemd, die Salomo opgevoed had b) en wiens zonen hij daarom tot hoge ambten bevorderde, was overambtman, de vriend van de koning.a) Ook: "2 Samuel 7:2" b) 2 Samuel 12:25
1) Anderen menen, dat hier niet bedoeld is, de profeet met die naam, maar de zoon van David in 2 Samuel 5:14 vermeld. Dan zouden Azaria en Zabud neven van de koning zijn geweest..
Vers 5
5. En Azaria, de zoon van Nathan, de profeet, a) was over de twaalf bestelmeesters, van wie breedvoeriger in 1 Kings 4:7vv. en Zabud, of Zebad (1 Chronicles 2:36), de zoon van Nathan, 1) zo-even genoemd, die Salomo opgevoed had b) en wiens zonen hij daarom tot hoge ambten bevorderde, was overambtman, de vriend van de koning.a) Ook: "2 Samuel 7:2" b) 2 Samuel 12:25
1) Anderen menen, dat hier niet bedoeld is, de profeet met die naam, maar de zoon van David in 2 Samuel 5:14 vermeld. Dan zouden Azaria en Zabud neven van de koning zijn geweest..
Vers 8
8. En dit zijn hun namen, zoals zij overeenkomstig de volgrij van de maanden hun diensten hadden te verrichten; de zoon van Hur 1) was in het gebergte van Efraïm aangesteld, een van de vruchtbaarste streken van Palestina (Joshua 17:14).1) Bij vijf van de twaalf bestelmeesters zijn niet de eigennamen, maar slechts de namen van de vaders aangegeven. Of zij deze vadernaam met het voorvoegsel ben (zoon) als eigennamen voerden, zoals de Vulgaat wil (Benhur, Bendeker enz.) is onzeker; moeilijk kan men echter Ben-Abinadab (1 Kings 4:11) als een eigennaam aanzien. Deze namen hebben overigens geen verdere geschiedkundige betekenis, en zich daarom ook van minder aangelegenheid.
Vers 8
8. En dit zijn hun namen, zoals zij overeenkomstig de volgrij van de maanden hun diensten hadden te verrichten; de zoon van Hur 1) was in het gebergte van Efraïm aangesteld, een van de vruchtbaarste streken van Palestina (Joshua 17:14).1) Bij vijf van de twaalf bestelmeesters zijn niet de eigennamen, maar slechts de namen van de vaders aangegeven. Of zij deze vadernaam met het voorvoegsel ben (zoon) als eigennamen voerden, zoals de Vulgaat wil (Benhur, Bendeker enz.) is onzeker; moeilijk kan men echter Ben-Abinadab (1 Kings 4:11) als een eigennaam aanzien. Deze namen hebben overigens geen verdere geschiedkundige betekenis, en zich daarom ook van minder aangelegenheid.
Vers 11
11. De zoon van Abinadab, waarschijnlijk de tweede van David's oudere broeders (1 Samuël .16:18; 17:13) had de gehele landstreek van Dor, de kustzoom langs de Middellandse zee ten zuiden van de berg Karmel, in welke streek de stad Dor lag (Joshua 11:2). Deze had Tafath (droppel), de dochter van Salomo, 1) tot een vrouw.1) Uit het huwelijk met Naëma (14:21), de Ammonitische..
12.Bana, de zoon van Ahilud, wellicht een broeder van de kanselier (1 Kings 4:3), had Tanach en Megiddo, aan de westelijke zoom van de Jizreëlse vlakte (Joshua 12:21) en het gehele Beth-Sean aan het zuidoostelijk einde van de vlakte, dat is, welk gebied ligt, bij Sartana, 1) zuidwestelijk van Beth-Sean aan de oostelijke helling van het gebergte Gilboa (Joshua 3:17), 2)beneden van de hooggelegen stad Jizreël 3) (Joshua 19:38), van Beth-Sean aan zich uitstrekkend (1 Samuel 31:10) tot Abel-Mehola (2 Samuel 20:15) tot op de overzijde van Jokmeam, 3) 1 Chronicles 6:68, in Joshua 21:22 Kibzaïm genoemd.
1) Wellicht is deze naam nog behouden in het tegenwoordige Kurn Sartabeh, ongeveer vijf duitse mijl van Beth-Sean. (Beisan). 2) Deze aardrijkskundige bepaling noopt ons wanneer wij er een zin aan hechten willen, om de tot hiertoe aangenomen vermoedelijke ligging van de stad Sarthan op de plaats van het tegenwoordige Kurn Sartabeh, (Joshua 3:16) en de in de aanmerking op Judges 7:22 aangenomen ligging aan te nemen, waardoor de plaats meer noordelijk naar Beth-Sean gezocht moet worden. In de verklaring van Joshua 3:16 wordt daardoor niets veranderd als de opgave van de afstand van de overgangsplaats, die nu omstreeks 9 uur zou bedragen..
De van Cesarea, Palestina naar Beth-Sean lopende straat, die als weg van en naar de zee zeker reeds in de oudste tijden bestond, liep van de op de hoogvlakte gelegen stad Jizreël naar de Jordaanstreek af..
3) Wat deze nadere bepaling te beduiden heeft, kan niet met zekerheid bepaald worden, omdat ons de ligging van de Levietenstad Jokmeam niet bekend is. De Vulgaat verklaart de woorden in de zin: tegenover van Jokmeam; zo genomen zou de stad in zuidwestelijke richting van Abel-Mehola op het zich steil verheffende gebergte in de Jordaanvlakte tegenover de mond van de Jabbok te zoeken zijn..
Vers 11
11. De zoon van Abinadab, waarschijnlijk de tweede van David's oudere broeders (1 Samuël .16:18; 17:13) had de gehele landstreek van Dor, de kustzoom langs de Middellandse zee ten zuiden van de berg Karmel, in welke streek de stad Dor lag (Joshua 11:2). Deze had Tafath (droppel), de dochter van Salomo, 1) tot een vrouw.1) Uit het huwelijk met Naëma (14:21), de Ammonitische..
12.Bana, de zoon van Ahilud, wellicht een broeder van de kanselier (1 Kings 4:3), had Tanach en Megiddo, aan de westelijke zoom van de Jizreëlse vlakte (Joshua 12:21) en het gehele Beth-Sean aan het zuidoostelijk einde van de vlakte, dat is, welk gebied ligt, bij Sartana, 1) zuidwestelijk van Beth-Sean aan de oostelijke helling van het gebergte Gilboa (Joshua 3:17), 2)beneden van de hooggelegen stad Jizreël 3) (Joshua 19:38), van Beth-Sean aan zich uitstrekkend (1 Samuel 31:10) tot Abel-Mehola (2 Samuel 20:15) tot op de overzijde van Jokmeam, 3) 1 Chronicles 6:68, in Joshua 21:22 Kibzaïm genoemd.
1) Wellicht is deze naam nog behouden in het tegenwoordige Kurn Sartabeh, ongeveer vijf duitse mijl van Beth-Sean. (Beisan). 2) Deze aardrijkskundige bepaling noopt ons wanneer wij er een zin aan hechten willen, om de tot hiertoe aangenomen vermoedelijke ligging van de stad Sarthan op de plaats van het tegenwoordige Kurn Sartabeh, (Joshua 3:16) en de in de aanmerking op Judges 7:22 aangenomen ligging aan te nemen, waardoor de plaats meer noordelijk naar Beth-Sean gezocht moet worden. In de verklaring van Joshua 3:16 wordt daardoor niets veranderd als de opgave van de afstand van de overgangsplaats, die nu omstreeks 9 uur zou bedragen..
De van Cesarea, Palestina naar Beth-Sean lopende straat, die als weg van en naar de zee zeker reeds in de oudste tijden bestond, liep van de op de hoogvlakte gelegen stad Jizreël naar de Jordaanstreek af..
3) Wat deze nadere bepaling te beduiden heeft, kan niet met zekerheid bepaald worden, omdat ons de ligging van de Levietenstad Jokmeam niet bekend is. De Vulgaat verklaart de woorden in de zin: tegenover van Jokmeam; zo genomen zou de stad in zuidwestelijke richting van Abel-Mehola op het zich steil verheffende gebergte in de Jordaanvlakte tegenover de mond van de Jabbok te zoeken zijn..
Vers 13
13. De zoon van Geber was, had zijn verblijfplaats te Ramoth in Gilead, midden in de stam van Gad, aan de overzijde van de Jordaan (Deuteronomy 4:43), hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, die in Gilead zijn, onder zijn bestuur (Numbers 32:40vv. Deuteronomy 3:4vv.en 13vv.), ook had hij de streek van Argob, die is in Basan, 1) de zo-even genoemde streek Basan Havth-Jaïr, zestig grote steden met muren en koperen grendels.1) Dit laatste is nadere verklaring van de voorgaande woorden, omdat volgens Deuteronomy 3:13vv. tot het koninkrijk van Og, de koning van Bazan het noordelijk deel van Gilead behoorde en het gehele landschap Bazan, dat door Jaïr was ingenomen, die de veroverde steden naar zichzelf noemde.
Vers 13
13. De zoon van Geber was, had zijn verblijfplaats te Ramoth in Gilead, midden in de stam van Gad, aan de overzijde van de Jordaan (Deuteronomy 4:43), hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, die in Gilead zijn, onder zijn bestuur (Numbers 32:40vv. Deuteronomy 3:4vv.en 13vv.), ook had hij de streek van Argob, die is in Basan, 1) de zo-even genoemde streek Basan Havth-Jaïr, zestig grote steden met muren en koperen grendels.1) Dit laatste is nadere verklaring van de voorgaande woorden, omdat volgens Deuteronomy 3:13vv. tot het koninkrijk van Og, de koning van Bazan het noordelijk deel van Gilead behoorde en het gehele landschap Bazan, dat door Jaïr was ingenomen, die de veroverde steden naar zichzelf noemde.
Vers 15
15. Ahimaz, misschien de oudste zoon van de hogepriester Zadok 1) (1 Kings 4:21), was bestelmeester in Nafthali (Joshua 19:32-Joshua 19:39); deze nam ook Salomo's dochter Basmath (de welriekende) tot vrouw.1) Is dit vermoeden juist, zo schijnt de oudste broeder in zijn priesterwaardigheid bij de jongste te hebben achtergestaan. Intussen was hij niet alleen daardoor bijzonder vereerd, dat hij een dochter van de koning tot vrouw had, maar wellicht waren deze bestelmeesters tevens stadhouders van de hen toevertrouwde districten, ten minste Josephus vat hun ambt in die zin op. Omdat een oosters onderdaan, die een koningsdochter tot vrouw had, geen harem mocht hebben, zo kwam dit huwelijk van Ahimaz juist met de wet overeen, die de hogepriester ook betreffende zijn echtelijk leven de hoogste reinheid tot plicht maakte (Leviticus 1:13vv.)..
Vers 15
15. Ahimaz, misschien de oudste zoon van de hogepriester Zadok 1) (1 Kings 4:21), was bestelmeester in Nafthali (Joshua 19:32-Joshua 19:39); deze nam ook Salomo's dochter Basmath (de welriekende) tot vrouw.1) Is dit vermoeden juist, zo schijnt de oudste broeder in zijn priesterwaardigheid bij de jongste te hebben achtergestaan. Intussen was hij niet alleen daardoor bijzonder vereerd, dat hij een dochter van de koning tot vrouw had, maar wellicht waren deze bestelmeesters tevens stadhouders van de hen toevertrouwde districten, ten minste Josephus vat hun ambt in die zin op. Omdat een oosters onderdaan, die een koningsdochter tot vrouw had, geen harem mocht hebben, zo kwam dit huwelijk van Ahimaz juist met de wet overeen, die de hogepriester ook betreffende zijn echtelijk leven de hoogste reinheid tot plicht maakte (Leviticus 1:13vv.)..
Vers 20
20. Juda nu en Israël waren velen, in vervulling van de goddelijke belofte, a) onder Salomo's heerschappij als zand, dat aan de zee is (3:8) in menigte, etende en drinkende en blijde zijnde, 1) haddenonder zijn vreedzame regering, zoals zijn naam reeds te kennen gaf (2 Samuel 12:24), een zeker en gelukkig leven, zoals de Heere hun beloofd had (Leviticus 6:3vv.). a)Genesis 13:16; Genesis 22:16; Genesis 32:121) Hierin bestond de macht en heerlijkheid, zowel als de eer van hun koning, dat zijn weldaden zeer veelvuldig waren en dat hij was de schrik van zijn vijanden en de wellust van zijn volk. Werd het land voor hen te eng, zodat zij wegens hun talrijkheid niet naar genoegen leven konden, dan konden zij met voordeel zich verenigen in andere landen, die onder de gehoorzaamheid van de koning stonden. Gods geestelijk Israël is mede zeer talrijk, of ten minste het zal zo zijn, wanneer het eenmaal verzameld is (Revelation 7:9)..
Met dit vers sluit in de Hebreeuwse Bijbel het vierde hoofdstuk en met de volgende afdeling begint een nieuw. Zolang er nog geen hoofdstuk- en versverdeling voor de Bijbelboeken van het Oude Testament bestond, placht men de indelingen, min of meer naar de inhoud, dikwijls op zeer onbepaalde wijze, aan te geven, Mark 2:25; Mark 12:26 Romans 11:2 Hebrews 3:8; Hebrews 4:4. De versindeling nu, zoals wij die thans hebben, berust gedeeltelijk op de ritmische zin en logische periodenbouw, die reeds bij de Joden, tot meer gemak bij het voorlezen in de Synagoge ingang had gevonden, en in het begin slechts door mondelinge overlevering bewaard bleef, totdat zij, en wel na afloop van de Talmoedische periode (2e en 6e eeuw na Chr.), echter nog voor de masoretische indeling van de tekst, ook eindelijk schriftelijk werd aangewezen.
Met getallen aan de rand aangewezen teksten worden echter pas in de uitgave van de Vulgaat van het jaar 1558 gevonden, bezorgd door de geleerde Parijse boekdrukker Robert Etienne, tweede zoon van de door zijne letterkundige werkzaamheden beroemde Henri Etienne; volgens bericht van zijn eigen zoon Hendrik heeft hij de indeling op een reis van Parijs naar Lyon in het jaar 1551, en wel te paard zittend gemaakt. Bij Luther vindt men slechts een versafdeling, maar zonder getallen bij de Psalmen en Spreuken, daarentegen zijn de hoofdstukken in verschillende onderafdelingen gesplitst; door Theodoor Beza, opvolger van Calvijn, is toen sinds 1565 de tekstverdeling met verzen in gebruik gekomen. De tegenwoordige hoofdstukverdeling daarentegen is van Christelijke oorsprong en te midden van de 13e eeuw ontstaan door de Scholastieken in de tijd, toen de Kardinaal Hugo de Sancto Caro (zo genoemd naar zijn geboorteplaats St. Cher, een voorstad van Vienne in de Dauphin, overl. 1263 te Orvieto) bij vervaardiging van een Concordantie zo'n indeling dringend nodig had. Uit de Vulgaat is zij later (omstreeks 1440) ook in de Hebreeuwse Bijbeluitgaven overgenomen..
II. 1 Kings 4:21-1 Kings 4:34. Op de naamlijst van Salomo's ambtenaren in de vorige afdeling volgt hier een overzicht van zijn koninklijke pracht en heerlijkheid, waarin de vervulling van Gods belofte, hem boven de verhoring van zijn wens ook nog rijkdom te schenken, duidelijk te voorschijn treedt; in even ruime mate werd ook de belofte omtrent de eer aan hem vervuld, want Salomo's wijsheid werd zodanig bekend alom, dat de vorsten van de overige volkeren hem als een wonder van grootheid aanzagen.
Vers 20
20. Juda nu en Israël waren velen, in vervulling van de goddelijke belofte, a) onder Salomo's heerschappij als zand, dat aan de zee is (3:8) in menigte, etende en drinkende en blijde zijnde, 1) haddenonder zijn vreedzame regering, zoals zijn naam reeds te kennen gaf (2 Samuel 12:24), een zeker en gelukkig leven, zoals de Heere hun beloofd had (Leviticus 6:3vv.). a)Genesis 13:16; Genesis 22:16; Genesis 32:121) Hierin bestond de macht en heerlijkheid, zowel als de eer van hun koning, dat zijn weldaden zeer veelvuldig waren en dat hij was de schrik van zijn vijanden en de wellust van zijn volk. Werd het land voor hen te eng, zodat zij wegens hun talrijkheid niet naar genoegen leven konden, dan konden zij met voordeel zich verenigen in andere landen, die onder de gehoorzaamheid van de koning stonden. Gods geestelijk Israël is mede zeer talrijk, of ten minste het zal zo zijn, wanneer het eenmaal verzameld is (Revelation 7:9)..
Met dit vers sluit in de Hebreeuwse Bijbel het vierde hoofdstuk en met de volgende afdeling begint een nieuw. Zolang er nog geen hoofdstuk- en versverdeling voor de Bijbelboeken van het Oude Testament bestond, placht men de indelingen, min of meer naar de inhoud, dikwijls op zeer onbepaalde wijze, aan te geven, Mark 2:25; Mark 12:26 Romans 11:2 Hebrews 3:8; Hebrews 4:4. De versindeling nu, zoals wij die thans hebben, berust gedeeltelijk op de ritmische zin en logische periodenbouw, die reeds bij de Joden, tot meer gemak bij het voorlezen in de Synagoge ingang had gevonden, en in het begin slechts door mondelinge overlevering bewaard bleef, totdat zij, en wel na afloop van de Talmoedische periode (2e en 6e eeuw na Chr.), echter nog voor de masoretische indeling van de tekst, ook eindelijk schriftelijk werd aangewezen.
Met getallen aan de rand aangewezen teksten worden echter pas in de uitgave van de Vulgaat van het jaar 1558 gevonden, bezorgd door de geleerde Parijse boekdrukker Robert Etienne, tweede zoon van de door zijne letterkundige werkzaamheden beroemde Henri Etienne; volgens bericht van zijn eigen zoon Hendrik heeft hij de indeling op een reis van Parijs naar Lyon in het jaar 1551, en wel te paard zittend gemaakt. Bij Luther vindt men slechts een versafdeling, maar zonder getallen bij de Psalmen en Spreuken, daarentegen zijn de hoofdstukken in verschillende onderafdelingen gesplitst; door Theodoor Beza, opvolger van Calvijn, is toen sinds 1565 de tekstverdeling met verzen in gebruik gekomen. De tegenwoordige hoofdstukverdeling daarentegen is van Christelijke oorsprong en te midden van de 13e eeuw ontstaan door de Scholastieken in de tijd, toen de Kardinaal Hugo de Sancto Caro (zo genoemd naar zijn geboorteplaats St. Cher, een voorstad van Vienne in de Dauphin, overl. 1263 te Orvieto) bij vervaardiging van een Concordantie zo'n indeling dringend nodig had. Uit de Vulgaat is zij later (omstreeks 1440) ook in de Hebreeuwse Bijbeluitgaven overgenomen..
II. 1 Kings 4:21-1 Kings 4:34. Op de naamlijst van Salomo's ambtenaren in de vorige afdeling volgt hier een overzicht van zijn koninklijke pracht en heerlijkheid, waarin de vervulling van Gods belofte, hem boven de verhoring van zijn wens ook nog rijkdom te schenken, duidelijk te voorschijn treedt; in even ruime mate werd ook de belofte omtrent de eer aan hem vervuld, want Salomo's wijsheid werd zodanig bekend alom, dat de vorsten van de overige volkeren hem als een wonder van grootheid aanzagen.
Vers 21
21. En Salomo was, behalve over de in 1 Kings 4:7 aangeduide landschappen, die hij door zijn bestelmeesters besturen liet, en het eigenlijke Kanan uitmaakten, heersende over al de koninkrijken, waarvan in de belofte sprake was, welke belofte aan het volk Israël (zie 1 Kings 4:20 maar ook Genesis 15:18 en "Deuteronomy 1:8) thans vervuld werden, van de rivier de Eufraat in het noordoosten tot het land van de Filistijnen in het zuidwesten en tot aan het gebied van Egypte; in 2 Chronicles 9:26 leest men hiervoor duidelijker: En hij heerste over alle koningen van de rivier tot aan het land van de Filistijnen (dit ingesloten) en tot aan het gebied van Egypte; die brachten geschenken1) en dienden Salomo al de dagen van zijn leven.1) Die brachten geschenken; hier weer als in 2 Samuel 8:2, 2 Samuel 8:5 belasting betalen, als volken, over wie Salomo de opperheerschappij had..
Vers 21
21. En Salomo was, behalve over de in 1 Kings 4:7 aangeduide landschappen, die hij door zijn bestelmeesters besturen liet, en het eigenlijke Kanan uitmaakten, heersende over al de koninkrijken, waarvan in de belofte sprake was, welke belofte aan het volk Israël (zie 1 Kings 4:20 maar ook Genesis 15:18 en "Deuteronomy 1:8) thans vervuld werden, van de rivier de Eufraat in het noordoosten tot het land van de Filistijnen in het zuidwesten en tot aan het gebied van Egypte; in 2 Chronicles 9:26 leest men hiervoor duidelijker: En hij heerste over alle koningen van de rivier tot aan het land van de Filistijnen (dit ingesloten) en tot aan het gebied van Egypte; die brachten geschenken1) en dienden Salomo al de dagen van zijn leven.1) Die brachten geschenken; hier weer als in 2 Samuel 8:2, 2 Samuel 8:5 belasting betalen, als volken, over wie Salomo de opperheerschappij had..
Vers 22
22. De spijze nu van Salomo, die een hofstoet had ingesteld met zijn uitgebreide macht overeenkomende, was zeer aanzienlijk, omdat aan de oosterse hoven de bezoldiging van de ambtenaren en hun families in natuurvoortbrengselen bestond; zij bedroeg voor n dag dertig kor 1) meelbloem en zestig kor meel.1) Ook: Exodus 16:36. Kor is de grootste van de droge maten bij de Hebreeën, bedragende ruim twee mudden.
Kor was de latere benaming voor chomer. Het was de grootste maat voor natte en droge waren en behelsde zuiver 2 mud en 2 schepel..
Vers 22
22. De spijze nu van Salomo, die een hofstoet had ingesteld met zijn uitgebreide macht overeenkomende, was zeer aanzienlijk, omdat aan de oosterse hoven de bezoldiging van de ambtenaren en hun families in natuurvoortbrengselen bestond; zij bedroeg voor n dag dertig kor 1) meelbloem en zestig kor meel.1) Ook: Exodus 16:36. Kor is de grootste van de droge maten bij de Hebreeën, bedragende ruim twee mudden.
Kor was de latere benaming voor chomer. Het was de grootste maat voor natte en droge waren en behelsde zuiver 2 mud en 2 schepel..
Vers 23
23. Tien vette runderen, en twintig weiderunderen, en honderd schapen; uitgenomen de herten en reeën (gazellen) en buffels en gemeste vogels,Volgens een ruwe berekening veronderstelt deze opgave een hofstoet van 14.000 personen. Deze opgaven moeten ons niet verwonderen, als wij horen, dat de koningen van Perzië dagelijks 1000 ossen behoefden en voor het hof van de Sultan thans nog dagelijks 500 schapen, lammeren en bokken geslacht worden..
Vers 23
23. Tien vette runderen, en twintig weiderunderen, en honderd schapen; uitgenomen de herten en reeën (gazellen) en buffels en gemeste vogels,Volgens een ruwe berekening veronderstelt deze opgave een hofstoet van 14.000 personen. Deze opgaven moeten ons niet verwonderen, als wij horen, dat de koningen van Perzië dagelijks 1000 ossen behoefden en voor het hof van de Sultan thans nog dagelijks 500 schapen, lammeren en bokken geslacht worden..
Vers 24
24. Zoveel kon echter ook Salomo voor zijn hofhouding gebruiken, want hij had heerschappij over al wat op deze zijde van de rivier 1) de Eufraat was, van Thifsah (Thapsakus "2 Samuel 8:6) tot aan Gaza, in het land van de Filistijnen (Isa 13:3) over alle koningen van de Syriërs en Filistijnen en op deze zijde van de rivier, die door zijn vader David onderworpen waren (2 Samuel 8:3vv.), en hij had vrede van al zijn zijden rondom.1) In het Hebreeuws Bekol-eberhanahar, eigenlijk aan de overzijde van de rivier. Dit spraakgebruik komt daarvan, zoals Keil aanmerkt, omdat de schrijver van deze Boeken in de ballingschap aan de overzijde van de rivier leefde en van daaruit de omvang van Salomo's rijk nader bestemt..
Vers 24
24. Zoveel kon echter ook Salomo voor zijn hofhouding gebruiken, want hij had heerschappij over al wat op deze zijde van de rivier 1) de Eufraat was, van Thifsah (Thapsakus "2 Samuel 8:6) tot aan Gaza, in het land van de Filistijnen (Isa 13:3) over alle koningen van de Syriërs en Filistijnen en op deze zijde van de rivier, die door zijn vader David onderworpen waren (2 Samuel 8:3vv.), en hij had vrede van al zijn zijden rondom.1) In het Hebreeuws Bekol-eberhanahar, eigenlijk aan de overzijde van de rivier. Dit spraakgebruik komt daarvan, zoals Keil aanmerkt, omdat de schrijver van deze Boeken in de ballingschap aan de overzijde van de rivier leefde en van daaruit de omvang van Salomo's rijk nader bestemt..
Vers 25
25. En Juda en Israël woonden zeker, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom,1) en konden ongestoord de kostelijke voortbrengselen van het land genieten (2 Koningen .18:31 Micah 4:4 Zacharia3:10) van Dan tot Ber-sheba (Joshua 19:47), al de dagen van Salomo. 1) Onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom. Een uitdrukking, die moet aanduiden, het ongestoord bezit van vreugde en vrede, van overvloed van aardse goederen, maar ook, om daarmee te doen uitkomen de zegeningen van de Messiaanse tijd, vooral bij de profeet (Micah 4:4 Zacharia3:10)..Vers 25
25. En Juda en Israël woonden zeker, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom,1) en konden ongestoord de kostelijke voortbrengselen van het land genieten (2 Koningen .18:31 Micah 4:4 Zacharia3:10) van Dan tot Ber-sheba (Joshua 19:47), al de dagen van Salomo. 1) Onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom. Een uitdrukking, die moet aanduiden, het ongestoord bezit van vreugde en vrede, van overvloed van aardse goederen, maar ook, om daarmee te doen uitkomen de zegeningen van de Messiaanse tijd, vooral bij de profeet (Micah 4:4 Zacharia3:10)..Vers 26
26. En Salomo had ook veertigduizend paardenstallen 1) tot zijn wagens, zodat indien de schatplichtige koningen het hadden willen beproeven tegen hem op te staan, hij in staat was deze opstand terstond te onderdrukken, en twaalfduizend ruiters.1) In 2 Chronicles 9:25 leest men van vierduizend paardenstallen, wat Luther door wagenpaarden vertaalt, ofschoon de grondtekst paardenstallen heeft; maar in de oudheid had elk paard zijn eigen ruif of stal, zodat dit geen verschil oplevert. De opgave 4.000 is zonder twijfel nauwkeuriger dan 40.000; hetgeen daaruit blijkt, dat 40.000 paarden (nauwkeuriger 42.000) een getal van 14.000 krijgswagens zou doen veronderstellen, omdat bij elke krijgswagen 3 paarden behoorden, twee tot bespanning, een als reserve. 14.000 wagens, komt niet alleen niet overeen met 10:26, maar staat ook in geen verhouding tot het getal ruiters. Hier moet men dus denken aan een schrijffout. Myebre (Arbaim) (40) hebre (Arbah), (4) evenals in 2 Samuel 15:7..
Vers 26
26. En Salomo had ook veertigduizend paardenstallen 1) tot zijn wagens, zodat indien de schatplichtige koningen het hadden willen beproeven tegen hem op te staan, hij in staat was deze opstand terstond te onderdrukken, en twaalfduizend ruiters.1) In 2 Chronicles 9:25 leest men van vierduizend paardenstallen, wat Luther door wagenpaarden vertaalt, ofschoon de grondtekst paardenstallen heeft; maar in de oudheid had elk paard zijn eigen ruif of stal, zodat dit geen verschil oplevert. De opgave 4.000 is zonder twijfel nauwkeuriger dan 40.000; hetgeen daaruit blijkt, dat 40.000 paarden (nauwkeuriger 42.000) een getal van 14.000 krijgswagens zou doen veronderstellen, omdat bij elke krijgswagen 3 paarden behoorden, twee tot bespanning, een als reserve. 14.000 wagens, komt niet alleen niet overeen met 10:26, maar staat ook in geen verhouding tot het getal ruiters. Hier moet men dus denken aan een schrijffout. Myebre (Arbaim) (40) hebre (Arbah), (4) evenals in 2 Samuel 15:7..
Vers 28
28. De gerst nu, in plaats van de haver, die in Egypte en Palestina niet voortkomt (Exodus 9:32), en het stro voor de paarden van het leger (1 Kings 4:26), en voor de snelle kamelen, die gebruikt werden tot snelle overbrenging van de bevelen van de koning naar de verschillende delen van het rijk, brachten zij op de plaats, waar hij, 1) de koning, op dat ogenblik was, omdat hij naar verkiezing of door zekere drang van de omstandigheden zijn residentie meermalen in het jaar verlegde (1 Kings 9:19) een ieder naar zijn last 2) in de maand en de hoeveelheid, die hij te leveren had.1) Anderen vertalen: waar zij, de paarden, waren, omdat deze natuurlijk niet alleen in Jeruzalem geplaatst konden worden, maar in verschillende streken van het land, namelijk de in 1 Kings 9:19; 1 Kings 10:26 genoemde steden waren gelegd, vandaar dan ook, dat weer anderen vertalen: waar het, namelijk gerst en hooi, zijn moest, d.i. op de plaatsen, waar de paarden zich bevonden..
Overigens valt het moeilijk aan te nemen, dat Salomo met al zijn duizenden paarden het land doortrok.
Aanmerking op 1 Kings 4:1-1 Kings 4:28.
Het rijk van Salomo in zijn grootheid en in zijn welgeordende gelukkige toestand voor te stellen, is het duidelijke doel van deze gehele passage, en dit is het dan ook, waardoor de op zichzelf droge opsomming van de ambtenaren enz., een hogere betekenis verkrijgt. De tijd van de Richters was de tijd van het ruwe onontwikkelde staatsleven, waarin orde en organische eenheid van het rijk ontbrak; de tijd van David was de tijd van de voortdurende oorlogen en van de strijd, waarin het tenslotte snel tot de overwinning van alle vijanden kwam, en daardoor tevens tot de aanvang van een geregelde toestand, maar toch niet tot een volkomen vredestijd, dit begon pas met Salomo's regering (1 Chronicles 22:8,1 Chronicles 22:9). Het rijk van Salomo is de som van de voordelen voortdurend door de tot hiertoe gevoerde ontwikkelingsstrijd en door goddelijke leidingen verkregen; het is het rijk van Israël in zijn hoogste bloei. Om het als zodanig voor te stellen, was de opsomming in deze passage noodzakelijk, in de geschiedenis van de Koningen keert deze toestand niet meer terug. Op deze hoge trap was dit rijk aan de ene zijde de vervulling van de goddelijke belofte (Genesis 22:17 Exodus 3:17vv. 4:20, 5:5) aan de andere zijde zelf echter ook weer een belofte, een geschiedkundige voorzegging. Zoals de gehele oudtestamentische huishouding in haar zinnebeeldige voorstelling doelt op de nieuwtestamentische toestand, in haar geestelijke toestand, zo is in het bijzonder het rijk van Salomo een type van de Messiaanse huishouding.
Tot schildering van het laatste ontlenen de profeten woorden aan de schildering van het eerste in deze passage (Micah 4:4 Zacharia3:10vv. 1).
De aanzienlijke behoefte in de Salomonische hofhouding wordt in de nauwkeurigste overeenstemming gebracht met de welstand, het geluk en de vrede van het gehele volk (4:20 4:25). Het is daarom geheel verkeerd, wanneer sommigen deze plaats uit het verband rukken en deze uitgebreide hofhouding onder die dingen rekenen, waarmee het volk op Salomo als het ware belast zijn geweest, en die langzamerhand aanleiding gegeven hebben tot ontevredenheid en onlusten. In despotische regeringen, namelijk in de oud-oosterse, is de koning zijn volk in persoon. De glans van de hofhouding stelde de glans van het gehele volk voor; wel verre van een teken van de onderdrukking van het volk te zijn, getuigde dit veeleer van zijn welstand en geluk. Het bericht wil niet zeggen: de koning leefde in overdaad, terwijl het volk arm was, en zich gedrukt voelde, maar: zo het volk, zo de koning, en zo de koning, zo het volk; zij hadden beide overvloed en waren gelukkig en tevreden..
Vers 28
28. De gerst nu, in plaats van de haver, die in Egypte en Palestina niet voortkomt (Exodus 9:32), en het stro voor de paarden van het leger (1 Kings 4:26), en voor de snelle kamelen, die gebruikt werden tot snelle overbrenging van de bevelen van de koning naar de verschillende delen van het rijk, brachten zij op de plaats, waar hij, 1) de koning, op dat ogenblik was, omdat hij naar verkiezing of door zekere drang van de omstandigheden zijn residentie meermalen in het jaar verlegde (1 Kings 9:19) een ieder naar zijn last 2) in de maand en de hoeveelheid, die hij te leveren had.1) Anderen vertalen: waar zij, de paarden, waren, omdat deze natuurlijk niet alleen in Jeruzalem geplaatst konden worden, maar in verschillende streken van het land, namelijk de in 1 Kings 9:19; 1 Kings 10:26 genoemde steden waren gelegd, vandaar dan ook, dat weer anderen vertalen: waar het, namelijk gerst en hooi, zijn moest, d.i. op de plaatsen, waar de paarden zich bevonden..
Overigens valt het moeilijk aan te nemen, dat Salomo met al zijn duizenden paarden het land doortrok.
Aanmerking op 1 Kings 4:1-1 Kings 4:28.
Het rijk van Salomo in zijn grootheid en in zijn welgeordende gelukkige toestand voor te stellen, is het duidelijke doel van deze gehele passage, en dit is het dan ook, waardoor de op zichzelf droge opsomming van de ambtenaren enz., een hogere betekenis verkrijgt. De tijd van de Richters was de tijd van het ruwe onontwikkelde staatsleven, waarin orde en organische eenheid van het rijk ontbrak; de tijd van David was de tijd van de voortdurende oorlogen en van de strijd, waarin het tenslotte snel tot de overwinning van alle vijanden kwam, en daardoor tevens tot de aanvang van een geregelde toestand, maar toch niet tot een volkomen vredestijd, dit begon pas met Salomo's regering (1 Chronicles 22:8,1 Chronicles 22:9). Het rijk van Salomo is de som van de voordelen voortdurend door de tot hiertoe gevoerde ontwikkelingsstrijd en door goddelijke leidingen verkregen; het is het rijk van Israël in zijn hoogste bloei. Om het als zodanig voor te stellen, was de opsomming in deze passage noodzakelijk, in de geschiedenis van de Koningen keert deze toestand niet meer terug. Op deze hoge trap was dit rijk aan de ene zijde de vervulling van de goddelijke belofte (Genesis 22:17 Exodus 3:17vv. 4:20, 5:5) aan de andere zijde zelf echter ook weer een belofte, een geschiedkundige voorzegging. Zoals de gehele oudtestamentische huishouding in haar zinnebeeldige voorstelling doelt op de nieuwtestamentische toestand, in haar geestelijke toestand, zo is in het bijzonder het rijk van Salomo een type van de Messiaanse huishouding.
Tot schildering van het laatste ontlenen de profeten woorden aan de schildering van het eerste in deze passage (Micah 4:4 Zacharia3:10vv. 1).
De aanzienlijke behoefte in de Salomonische hofhouding wordt in de nauwkeurigste overeenstemming gebracht met de welstand, het geluk en de vrede van het gehele volk (4:20 4:25). Het is daarom geheel verkeerd, wanneer sommigen deze plaats uit het verband rukken en deze uitgebreide hofhouding onder die dingen rekenen, waarmee het volk op Salomo als het ware belast zijn geweest, en die langzamerhand aanleiding gegeven hebben tot ontevredenheid en onlusten. In despotische regeringen, namelijk in de oud-oosterse, is de koning zijn volk in persoon. De glans van de hofhouding stelde de glans van het gehele volk voor; wel verre van een teken van de onderdrukking van het volk te zijn, getuigde dit veeleer van zijn welstand en geluk. Het bericht wil niet zeggen: de koning leefde in overdaad, terwijl het volk arm was, en zich gedrukt voelde, maar: zo het volk, zo de koning, en zo de koning, zo het volk; zij hadden beide overvloed en waren gelukkig en tevreden..
Vers 29
29. En God gaf Salomo, overeenkomstig zijn belofte (3:12), zoals reeds in 3:16-28 aangeduid werd, wijsheid 1) en zeer veel verstand en een wijd begrip van hart, zoals zand dat aan de oever van de zee is, in rijke onuitputtelijke overvloed (Genesis 41:49 Joshua 11:4).1) Wijsheid betekent de meer praktische levenswijsheid, de bekwaamheid in zijn daden, het doelmatigste te kiezen; verstand de kracht van oordelen tot verklaring en oplossing van moeilijke en ingewikkelde gevallen; een wijd begrip van hart is de verheven kracht van de geest, die de verschillende takken van wetenschap omvat..
Salomo, hoe beroemd ook wegens zijn grootheid en rijkdommen, was echter nog meer verheerlijkt door zijn wijsheid, zijnde in dit opzicht hier vermeld: 1e. De bron wel van zijn wijsheid: God gaf ze hem. Hij erkende dit (Proverbs 2:6). Niemand moet die toeschrijven aan zijn eigen vernuft of vlijt, maar alleen aan Gods gunst en zegen. 2e. De wonderlijke grootheid en uitgestrektheid van zijn wijsheid en kennis. Hij bezat een grote kennis van afgelegen gewesten en van de besturen van vroegere tijden; hij was begaafd met een zeer vlugge bevatting, een doordringend verstand en een sterk geheugen, zoals nog ooit iemand had gehad. Hij had een zeer uitgebreid verstand en een wijd uitgestrekte kennis van alle goddelijke en menselijke zaken.. 30. En de wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van al die van het Oosten, Chaldeeën, Arabieren, Sabeeërs, Idumeeërs en Themanieten (10:1 "Numbers 21:10), die in het noordoosten, oosten en zuidoosten van Palestina woonden en beroemd waren door hun wijsheid in zinspreuken, sterrenkunde en andere wetenschappen, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren. 1)
1) De wijsheid van de Egyptenaren was bijna tot een spreekwoord geworden; zij strekte zich uit over de verschillende takken van menselijk weten, als meetkunde, rekenkunde, sterrenkunde en natuurkunde enz. (Isa 19:13)..
De wijsheid van het Oosten en van Egypte staat lager dan de wijsheid van Salomo, niet zozeer wat haar omvang betreft, als wel wat aangaat haar eigenaardig wezen..
Terwijl die op de vereenzelving van de wereld en de Godheid berust, en tenslotte in Pantheïsme overgaat, en daarom ook geheel en al van het ethische element ontbloot is, heeft deze tot grondbeginsel wat wij aan het begin van de Spreuken van Salomo lezen: De vrees van de Heere is het beginsel van de wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht (Proverbs 1:7 en Proverbs 9:10). De vrees van de Heere is het beginsel van wijsheid, en de wetenschap van heiligen is verstand. Zij berust op de kennis van de Ene God van de hemel en de aarde, die Israël verkoren heeft en daarmee een verbond heeft gemaakt, d.i. zich aan Israël door Zijn wet geopenbaard heeft; daarom is zij wezenlijk monotheïstisch, zij sluit de kennis van de natuur niet uit, zij wordt ook door Salomo geroemd (1 Kings 4:13), maar zij is slechts dan een ware, een juiste kennis, als zij op de kennis van God rust en door haar doordrongen wordt..
In zoverre staat de wijsheid van Salomo in de gehele oosterse oudheid alleen en was als een oase in de woestijn, waarnaar mensen uit de naburige landen hun schreden richtten, een zich ver verspreidend licht, dat allen, die het licht liever hebben dan de duisternis, onwillekeurig aantrok. Slechts op de door de bron van het godsdienstige geloof gedrenkte grond kan de boom van wijsheid krachtig opgroeien en zijn takken in alle streken van het leven uitbreiden..
Zoals echter in het algemeen het rijk van Salomo een afspiegeling is van het Messiaanse, zo is ook in het bijzonder de wijsheid van Salomo (de monotheïstisch-wettische) een heen wijzing naar de wijsheid van Hem, die meer dan Salomo, die het Licht der wereld is, tot Wie alle koningen van het Oosten en Westen komen en Die zij aanbidden zullen..
Onder deze "al die van het Oosten" worden vooral begrepen de Sabeeërs en de Chaldeeën, de laatsten beroemd door hun grote geleerdheid in de sterrenkunde. De wijsheid van de Egyptenaren bestond vooral in de sterrenkundige wetenschappen en wat daarmee samenhangt en in de natuurwetenschappen, wat de geneeskunde betreft..
Vers 29
29. En God gaf Salomo, overeenkomstig zijn belofte (3:12), zoals reeds in 3:16-28 aangeduid werd, wijsheid 1) en zeer veel verstand en een wijd begrip van hart, zoals zand dat aan de oever van de zee is, in rijke onuitputtelijke overvloed (Genesis 41:49 Joshua 11:4).1) Wijsheid betekent de meer praktische levenswijsheid, de bekwaamheid in zijn daden, het doelmatigste te kiezen; verstand de kracht van oordelen tot verklaring en oplossing van moeilijke en ingewikkelde gevallen; een wijd begrip van hart is de verheven kracht van de geest, die de verschillende takken van wetenschap omvat..
Salomo, hoe beroemd ook wegens zijn grootheid en rijkdommen, was echter nog meer verheerlijkt door zijn wijsheid, zijnde in dit opzicht hier vermeld: 1e. De bron wel van zijn wijsheid: God gaf ze hem. Hij erkende dit (Proverbs 2:6). Niemand moet die toeschrijven aan zijn eigen vernuft of vlijt, maar alleen aan Gods gunst en zegen. 2e. De wonderlijke grootheid en uitgestrektheid van zijn wijsheid en kennis. Hij bezat een grote kennis van afgelegen gewesten en van de besturen van vroegere tijden; hij was begaafd met een zeer vlugge bevatting, een doordringend verstand en een sterk geheugen, zoals nog ooit iemand had gehad. Hij had een zeer uitgebreid verstand en een wijd uitgestrekte kennis van alle goddelijke en menselijke zaken.. 30. En de wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van al die van het Oosten, Chaldeeën, Arabieren, Sabeeërs, Idumeeërs en Themanieten (10:1 "Numbers 21:10), die in het noordoosten, oosten en zuidoosten van Palestina woonden en beroemd waren door hun wijsheid in zinspreuken, sterrenkunde en andere wetenschappen, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren. 1)
1) De wijsheid van de Egyptenaren was bijna tot een spreekwoord geworden; zij strekte zich uit over de verschillende takken van menselijk weten, als meetkunde, rekenkunde, sterrenkunde en natuurkunde enz. (Isa 19:13)..
De wijsheid van het Oosten en van Egypte staat lager dan de wijsheid van Salomo, niet zozeer wat haar omvang betreft, als wel wat aangaat haar eigenaardig wezen..
Terwijl die op de vereenzelving van de wereld en de Godheid berust, en tenslotte in Pantheïsme overgaat, en daarom ook geheel en al van het ethische element ontbloot is, heeft deze tot grondbeginsel wat wij aan het begin van de Spreuken van Salomo lezen: De vrees van de Heere is het beginsel van de wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht (Proverbs 1:7 en Proverbs 9:10). De vrees van de Heere is het beginsel van wijsheid, en de wetenschap van heiligen is verstand. Zij berust op de kennis van de Ene God van de hemel en de aarde, die Israël verkoren heeft en daarmee een verbond heeft gemaakt, d.i. zich aan Israël door Zijn wet geopenbaard heeft; daarom is zij wezenlijk monotheïstisch, zij sluit de kennis van de natuur niet uit, zij wordt ook door Salomo geroemd (1 Kings 4:13), maar zij is slechts dan een ware, een juiste kennis, als zij op de kennis van God rust en door haar doordrongen wordt..
In zoverre staat de wijsheid van Salomo in de gehele oosterse oudheid alleen en was als een oase in de woestijn, waarnaar mensen uit de naburige landen hun schreden richtten, een zich ver verspreidend licht, dat allen, die het licht liever hebben dan de duisternis, onwillekeurig aantrok. Slechts op de door de bron van het godsdienstige geloof gedrenkte grond kan de boom van wijsheid krachtig opgroeien en zijn takken in alle streken van het leven uitbreiden..
Zoals echter in het algemeen het rijk van Salomo een afspiegeling is van het Messiaanse, zo is ook in het bijzonder de wijsheid van Salomo (de monotheïstisch-wettische) een heen wijzing naar de wijsheid van Hem, die meer dan Salomo, die het Licht der wereld is, tot Wie alle koningen van het Oosten en Westen komen en Die zij aanbidden zullen..
Onder deze "al die van het Oosten" worden vooral begrepen de Sabeeërs en de Chaldeeën, de laatsten beroemd door hun grote geleerdheid in de sterrenkunde. De wijsheid van de Egyptenaren bestond vooral in de sterrenkundige wetenschappen en wat daarmee samenhangt en in de natuurwetenschappen, wat de geneeskunde betreft..
Vers 31
31. Ja, hij was wijzer dan alle mensen van zijn tijd, dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman en Chalcol, en Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen rondom.Deze worden ook in 1 Chronicles 2:6 naast elkaar genoemd, daar staat een vijfde "Zimri" vooraan, terwijl de laatste Darda daar Dara genoemd wordt (Gemakkelijk kon de d na de r wegvallen). Zij heten daar kinderen van Zerah en worden alzo bij het geslacht van Zerah, de zoon van Juda gerekend (Numbers 26:13,Numbers 26:20), bij welk geslacht zij dan als vreemdelingen burgerlijk moeten ingelijfd zijn (Jud 17:7), omdat volgens 1 Chronicles 6:33-1 Chronicles 6:38; 1 Chronicles 6:44-1 Chronicles 6:47; 1 Chronicles 16:17 Heman, de kleinzoon van Samuël (1 Samuel 8:3) aan het geslacht van de Kohathieten en Ethan, de zoon van Kisi, van de Merarieten afstamde. Omdat zij burgerlijk tot het geslacht van Zerah behoorden, heetten zij Zerahieten, welke naam niet alleen op Ethan, maar ook op de volgende betrekking heeft (zie Psalms 88:1; Psalms 89:1). Het woord Mahol kan ook als een gemeen zelfstandig naamwoord genomen worden; zo wordt het vertaald: "Kinderen van het reigezang", d.i. "voorname zangers", hetgeen beter vertaald zou zijn met "Voorname dansers"..
Bhr wil na zijn verklaring van deze plaats onbeslist laten, of deze allen tijdgenoten van Salomo waren, omdat het aan nadere berichten omtrent Chalcol en Darda ontbreekt. Alleen het Rabbijnse boek Seder Olam zegt van hen: "Deze waren profeten, die in Egypte profeteerden"..
Zoals wij over de vorm van de Hebreeuwse poëzie gehandeld hebben (2 Samuel 1:27), zo willen wij nu aanleiding nemen, om iets over haar karakter en haar soorten mee te delen. De Hebreeuwse poëzie is een vrucht van de godsdienst; haar oorsprong ligt niet in krijgskundige gebeurtenissen enz., maar zoals het gehele leven van de Israëlieten door Gods getuigenissen, beloften en wonderen bezield was, en door de wet de geest op de hogere waarheden van de godsdienst gericht werd, zo waren het ook de heilige gevoelens, die Gods genade en heerlijkheid opwekten, die het gemoed van vrome Israëlieten met lofgezangen en liederen vervulden. Het epos en drama zijn de Hebreeër onbekend, zoals in de aard van de zaak lag. Daarentegen zijn tot een bijzondere hoogte geklommen het lyrische en het didactische gedicht, omdat de dichter de indruk, die de Goddelijke openbaringen en waarheden op hart en gemoed maakten, of in de lyrische vorm van godsdienstige gevoelens en gezindheden uitsprak, of deze tot voorwerpen van onderwijzing, tot verbreiding van godsdienstige kennis, en tot opwekking van heilige besluiten in de vorm van spreuken inkleedden. In de eerste klasse, in die van het lied (Hebreeuws shier) behoren behalve de liederen, die in de profetische boeken ingevlochten zijn, de Psalmen, verder het Hooglied en de Klaagliederen; in de klasse van de didactische soort, of van de spreukdichting de Spreuken van Salomo, het boek van Job en de Prediker van Salomo. De lyrische poëzie kwam in David's tijd tot de hoogste bloei (1 Samuel 16:13). Salomo bracht de Spreukenukdichting tot de hoogste volkomenheid; deze is een vrucht van nadenkend beschouwen van de in de wet gegeven en in Israël's eigenaardige leiding voorkomende Goddelijke openbaring; zij is een voortbrengsel van die wijsheid, die de leringen van de geopenbaarde waarheid in het zelfbewustzijn opgenomen heeft, en die zowel tot voorwerp van denken en erkennen, als tot beweeggrond van willen en handelen gemaakt heeft. Wat hij van dergelijke Gnomen of Spreuken gesproken heeft (1 Kings 4:32) is gedeeltelijk bewaard in het boek, dat naar zijn naam "Spreuken van Salomo" genoemd wordt. Indien het waar is, zoals vele uitleggers aannemen, dat dezelfde Heman, die de 88ste Psalm vervaardigde, ook het boek van Job gemaakt heeft (en werkelijk is er een opmerkelijke overeenkomst in taal, terwijl wij in beiden dezelfde toestand van lijden en aanvechting vinden), zo zouden wij daaruit kunnen opmaken, dat de in ons vers genoemde mannen een Chokma-genootschap aan Salomo's hof uitgemaakt hebben, die de beoefening van de Gnomen- of Spreukenwijsheid ten doel had. Hierdoor zou de twijfel van Bhr in onze vorige aanmerking omtrent de leeftijd van de genoemde mannen weersproken zijn. Niet altijd gaat deze wijsheid in de diepte van het leven, zoals in het boek Job; zij strekt zich meest in wijdte en breedte uit, en zoekt de burgerlijke en huiselijke toestanden van de geest van de godsvrucht en de deugd te doordringen. De goddelijke wijsheid in de vorm van eenvoudige, zinrijke spreuken het volk in hart en mond te leggen en reeds vroeg in het geheugen van de jeugd te prenten, was toch zeer geschikt om de godsdienstige en intellectuele vorming te bevorderen. Dit blijkt nog heden in Schotland, waar men de Spreuken van Salomo de kinderen in groten getale laat leren, en waar ten gevolge daarvan veel en geheiligd natuurlijk verstand bij het volk gevonden wordt..
Deze Heman en Ethan, de dichters van Psalms 88:1 en Psalms 89:1 zijn niet te verwarren met de Levitische zangmeesters met die naam, vermeld in 1 Chronicles 15:17, 1 Chronicles 15:19..
Vers 31
31. Ja, hij was wijzer dan alle mensen van zijn tijd, dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman en Chalcol, en Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen rondom.Deze worden ook in 1 Chronicles 2:6 naast elkaar genoemd, daar staat een vijfde "Zimri" vooraan, terwijl de laatste Darda daar Dara genoemd wordt (Gemakkelijk kon de d na de r wegvallen). Zij heten daar kinderen van Zerah en worden alzo bij het geslacht van Zerah, de zoon van Juda gerekend (Numbers 26:13,Numbers 26:20), bij welk geslacht zij dan als vreemdelingen burgerlijk moeten ingelijfd zijn (Jud 17:7), omdat volgens 1 Chronicles 6:33-1 Chronicles 6:38; 1 Chronicles 6:44-1 Chronicles 6:47; 1 Chronicles 16:17 Heman, de kleinzoon van Samuël (1 Samuel 8:3) aan het geslacht van de Kohathieten en Ethan, de zoon van Kisi, van de Merarieten afstamde. Omdat zij burgerlijk tot het geslacht van Zerah behoorden, heetten zij Zerahieten, welke naam niet alleen op Ethan, maar ook op de volgende betrekking heeft (zie Psalms 88:1; Psalms 89:1). Het woord Mahol kan ook als een gemeen zelfstandig naamwoord genomen worden; zo wordt het vertaald: "Kinderen van het reigezang", d.i. "voorname zangers", hetgeen beter vertaald zou zijn met "Voorname dansers"..
Bhr wil na zijn verklaring van deze plaats onbeslist laten, of deze allen tijdgenoten van Salomo waren, omdat het aan nadere berichten omtrent Chalcol en Darda ontbreekt. Alleen het Rabbijnse boek Seder Olam zegt van hen: "Deze waren profeten, die in Egypte profeteerden"..
Zoals wij over de vorm van de Hebreeuwse poëzie gehandeld hebben (2 Samuel 1:27), zo willen wij nu aanleiding nemen, om iets over haar karakter en haar soorten mee te delen. De Hebreeuwse poëzie is een vrucht van de godsdienst; haar oorsprong ligt niet in krijgskundige gebeurtenissen enz., maar zoals het gehele leven van de Israëlieten door Gods getuigenissen, beloften en wonderen bezield was, en door de wet de geest op de hogere waarheden van de godsdienst gericht werd, zo waren het ook de heilige gevoelens, die Gods genade en heerlijkheid opwekten, die het gemoed van vrome Israëlieten met lofgezangen en liederen vervulden. Het epos en drama zijn de Hebreeër onbekend, zoals in de aard van de zaak lag. Daarentegen zijn tot een bijzondere hoogte geklommen het lyrische en het didactische gedicht, omdat de dichter de indruk, die de Goddelijke openbaringen en waarheden op hart en gemoed maakten, of in de lyrische vorm van godsdienstige gevoelens en gezindheden uitsprak, of deze tot voorwerpen van onderwijzing, tot verbreiding van godsdienstige kennis, en tot opwekking van heilige besluiten in de vorm van spreuken inkleedden. In de eerste klasse, in die van het lied (Hebreeuws shier) behoren behalve de liederen, die in de profetische boeken ingevlochten zijn, de Psalmen, verder het Hooglied en de Klaagliederen; in de klasse van de didactische soort, of van de spreukdichting de Spreuken van Salomo, het boek van Job en de Prediker van Salomo. De lyrische poëzie kwam in David's tijd tot de hoogste bloei (1 Samuel 16:13). Salomo bracht de Spreukenukdichting tot de hoogste volkomenheid; deze is een vrucht van nadenkend beschouwen van de in de wet gegeven en in Israël's eigenaardige leiding voorkomende Goddelijke openbaring; zij is een voortbrengsel van die wijsheid, die de leringen van de geopenbaarde waarheid in het zelfbewustzijn opgenomen heeft, en die zowel tot voorwerp van denken en erkennen, als tot beweeggrond van willen en handelen gemaakt heeft. Wat hij van dergelijke Gnomen of Spreuken gesproken heeft (1 Kings 4:32) is gedeeltelijk bewaard in het boek, dat naar zijn naam "Spreuken van Salomo" genoemd wordt. Indien het waar is, zoals vele uitleggers aannemen, dat dezelfde Heman, die de 88ste Psalm vervaardigde, ook het boek van Job gemaakt heeft (en werkelijk is er een opmerkelijke overeenkomst in taal, terwijl wij in beiden dezelfde toestand van lijden en aanvechting vinden), zo zouden wij daaruit kunnen opmaken, dat de in ons vers genoemde mannen een Chokma-genootschap aan Salomo's hof uitgemaakt hebben, die de beoefening van de Gnomen- of Spreukenwijsheid ten doel had. Hierdoor zou de twijfel van Bhr in onze vorige aanmerking omtrent de leeftijd van de genoemde mannen weersproken zijn. Niet altijd gaat deze wijsheid in de diepte van het leven, zoals in het boek Job; zij strekt zich meest in wijdte en breedte uit, en zoekt de burgerlijke en huiselijke toestanden van de geest van de godsvrucht en de deugd te doordringen. De goddelijke wijsheid in de vorm van eenvoudige, zinrijke spreuken het volk in hart en mond te leggen en reeds vroeg in het geheugen van de jeugd te prenten, was toch zeer geschikt om de godsdienstige en intellectuele vorming te bevorderen. Dit blijkt nog heden in Schotland, waar men de Spreuken van Salomo de kinderen in groten getale laat leren, en waar ten gevolge daarvan veel en geheiligd natuurlijk verstand bij het volk gevonden wordt..
Deze Heman en Ethan, de dichters van Psalms 88:1 en Psalms 89:1 zijn niet te verwarren met de Levitische zangmeesters met die naam, vermeld in 1 Chronicles 15:17, 1 Chronicles 15:19..
Vers 32
32. En hij sprak drieduizend spreuken, waarvan de voornaamste 5-600 in het boek der Spreuken bewaard zijn gebleven; daartoe waren zijn liederen, die hij gemaakt heeft, duizend en vijf, 1) waarvan er echter slechts vier bewaard zijn gebleven in de Psalmen 72, 127, 132 () en het Hooglied.1) Een zeer duidelijke aanwijzing van Salomo's persoonlijke geschiedenis, die naar 2 Samuël .12:25 de naam Jedidja ontving, en aan wie de Heere in den droom verscheen (3:5vv.; 9:2vv.) bevat Psalms 127:1 in de woorden van het tweede vers: "Het is zo, dat Hij het Zijn beminde, als in de slaap geeft." Deze Psalm beweegt zich geheel en al op het terrein van het huishoudelijk-burgerlijk leven en behandelt het thema: "Aan Gods zegen is `t al gelegen." De 72ste Psalm is wellicht door Salomo gemaakt, kort nadat hij aan de regering gekomen was, en is als het ware een kerkgebed van de gemeente voor de nieuw regerende koning; de voorbeden en zegenwensen van het volk daarin strekken daarheen, dat zich in Salomo de aan het nageslacht van David gegeven beloften meer en meer mochten verwezenlijken; maar de verwezenlijking kon in Salomo slechts typisch zijn, en de Psalm wordt des te meer een Messiaanse, hoe meer de regering van Salomo verwijderd blijft van het beeld van het Godsrijk, van de gerechtigheid van zijn burgers in zijn uitbreiding over de ganse aarde. Het Hooglied eindelijk schildert in dramatisch-lyrische wisselzangen, onder het zinnebeeld van de liefde van Salomo en Sulamith, de liefdegemeenschap tussen de Heere en Zijn gemeente in haar door de verkiezing van Israël tot eigendomsvolk van God, geestelijke natuur; in welke gemeenschap elke uit Israël's ontrouw voortvloeiende verzwakking van deze gemeenschap door terugkeer tot de trouwe Verbondsgod en door diens onwankelbare liefde tot een steeds vaster liefdesverbond voert (Psalms 132:1 zie 8:6)..
Vers 32
32. En hij sprak drieduizend spreuken, waarvan de voornaamste 5-600 in het boek der Spreuken bewaard zijn gebleven; daartoe waren zijn liederen, die hij gemaakt heeft, duizend en vijf, 1) waarvan er echter slechts vier bewaard zijn gebleven in de Psalmen 72, 127, 132 () en het Hooglied.1) Een zeer duidelijke aanwijzing van Salomo's persoonlijke geschiedenis, die naar 2 Samuël .12:25 de naam Jedidja ontving, en aan wie de Heere in den droom verscheen (3:5vv.; 9:2vv.) bevat Psalms 127:1 in de woorden van het tweede vers: "Het is zo, dat Hij het Zijn beminde, als in de slaap geeft." Deze Psalm beweegt zich geheel en al op het terrein van het huishoudelijk-burgerlijk leven en behandelt het thema: "Aan Gods zegen is `t al gelegen." De 72ste Psalm is wellicht door Salomo gemaakt, kort nadat hij aan de regering gekomen was, en is als het ware een kerkgebed van de gemeente voor de nieuw regerende koning; de voorbeden en zegenwensen van het volk daarin strekken daarheen, dat zich in Salomo de aan het nageslacht van David gegeven beloften meer en meer mochten verwezenlijken; maar de verwezenlijking kon in Salomo slechts typisch zijn, en de Psalm wordt des te meer een Messiaanse, hoe meer de regering van Salomo verwijderd blijft van het beeld van het Godsrijk, van de gerechtigheid van zijn burgers in zijn uitbreiding over de ganse aarde. Het Hooglied eindelijk schildert in dramatisch-lyrische wisselzangen, onder het zinnebeeld van de liefde van Salomo en Sulamith, de liefdegemeenschap tussen de Heere en Zijn gemeente in haar door de verkiezing van Israël tot eigendomsvolk van God, geestelijke natuur; in welke gemeenschap elke uit Israël's ontrouw voortvloeiende verzwakking van deze gemeenschap door terugkeer tot de trouwe Verbondsgod en door diens onwankelbare liefde tot een steeds vaster liefdesverbond voert (Psalms 132:1 zie 8:6)..
Vers 33
33. Hij sprak ook van de bomen: van de cederboom af, die op de Libanon is, die heerlijke en verheven boom, tot op de hysop, die aan de wand groeit, een gering en onaanzienlijk gewas (Exodus 12:22); hij sprak ook in verloren gegane schriften van het vee, en van het gevogelte, en van de kruipende dieren en van de vissen; 1) van de vier dierklassen, waarin de Hebreeën de dieren naar hun wijze van beweging verdeelde (Genesis 1:26). 1) Wel heeft de gewijde schrijver hiermee willen aanduiden, hoe aan Salomo de schatten van wijsheid en kennis geschonken waren, maar ook blijkt hieruit zo treffend, dat hij in waarheid was, het doorluchtig voorbeeld van Hem, in Wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. Heeft Salomo ongetwijfeld bedoeld zijn wijsheid te doen strekken tot nut en voordeel van zijn volk, Christus Jezus is zijn Kerk in waarheid God tot wijsheid geworden..Vers 33
33. Hij sprak ook van de bomen: van de cederboom af, die op de Libanon is, die heerlijke en verheven boom, tot op de hysop, die aan de wand groeit, een gering en onaanzienlijk gewas (Exodus 12:22); hij sprak ook in verloren gegane schriften van het vee, en van het gevogelte, en van de kruipende dieren en van de vissen; 1) van de vier dierklassen, waarin de Hebreeën de dieren naar hun wijze van beweging verdeelde (Genesis 1:26). 1) Wel heeft de gewijde schrijver hiermee willen aanduiden, hoe aan Salomo de schatten van wijsheid en kennis geschonken waren, maar ook blijkt hieruit zo treffend, dat hij in waarheid was, het doorluchtig voorbeeld van Hem, in Wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. Heeft Salomo ongetwijfeld bedoeld zijn wijsheid te doen strekken tot nut en voordeel van zijn volk, Christus Jezus is zijn Kerk in waarheid God tot wijsheid geworden..Vers 34
34. En van alle volken kwamen er personen, om de wijsheid van Salomo te horen, zoals de geschiedenis van Scheba bewijst (10:1vv.), en van alle koningen van de aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden, kwamen afgezanten om hun vorsten nader bericht daarvan te brengen.Het door een Egyptische Jood vervaardigde Apocriefe boek "de wijsheid van Salomo aan de Tirannen", waarschijnlijk uit de laatste eeuw van de Ptolemeeën, voert wel Salomo als sprekende in, maar slechts om de daarin uitgedrukte lessen van levenswijsheid meer nadruk te geven, niet om het als een geschrift van Salomo zelf te willen doen voorkomen..
Hoezeer men naderhand de billijke roep van Salomo's wijsheid tot in het ongelooflijke uitgebazuind heeft, toont Josephus, die hem zelfs tot schrijver van toverboeken, vol van wonderbare dingen, maakt; en toen ten tijde dat de Heiland op aarde verscheen, het Joodse volk zich het meest van allen ophield met alle door den Heere verboden gruwelen van waarzeggerij en toverij, zochten zij hun handelwijze te wettigen, door Salomo tot de vader van alle toverij te verklaren. Vandaar dat men zich niet behoeft te verwonderen, wanneer de Koran hem niet alleen de kennis van de talen van de mensen of duivels, maar ook van de vogels en mieren toeschrijft. Gewichtiger dan al deze dwaasheden is echter de vergelijking van Salomo's persoonlijkheid met die van zijn vader David. Evenals Salomo's uiterlijk leven, dat merendeels in ongestoord geluk voortging, een in het oog lopende tegenstelling vormt met het onrustig, stormachtig leven van zijn vader, zo is ook de stemming van beider gemoed zeer verschillend. David had een zeer teder geweten, een oprecht, ootmoedig hart, dat zich bijzonder in de erkenning van zonde en genade uitspreekt. Salomo daarentegen beschouwt in zijn geschriften de waarheid meer van een algemeen standpunt en spreekt in grondstellingen en spreekwoorden uit, wat zijn vader als persoonlijke ondervinding, als zijn eigen gevoel aangeeft. Vandaar dat David's boete als een plotselinge, het innerlijke leven aangrijpende goddelijke droefheid zich kenbaar maakt in luid wenen, in tranen, terwijl Salomo, die wel niet zo grof zinnelijk, maar toch dieper gevallen is (11:1vv.), en langer op zijn dwaalweg voort gewandeld heeft, in zijn terugkeer meer langzaam als van een dwaling tot de waarheid en van de schijn tot het wezen terugkeert. Door zijn meer gevoelige gesteldheid van gemoed voelde David zich inniger tot de gemeenschap van de gelovigen heengetrokken, van daar dat zijn Psalmen voor het gebruik van de openbare godsdienst bijzonder geschikt, het vrome bewustzijn van de gemeente uitdrukken, terwijl Salomo van zijn verstandshoogte met een zekere onafhankelijkheid op het gehele gebied van de natuur en de mensenwereld neerziet, en vandaar dan ook, dat zijn geschriften van de meeste oudtestamentische boeken in inhoud en vorm wezenlijk onderscheiden zijn. De richting van David's gemoed bepaalt zich meer tot het n nodige, Salomo's wijsheid heeft wel de liefde van God tot middelpunt, maar ontplooit zich in de meest verscheidene richtingen op de omvattendste wijze.. Allen, die bijzondere geestes- en verstandsgaven ontvangen hebben, handelen onverantwoordelijk en bezondigen zich zwaarlijk, wanneer zij, in plaats van ze tot Gods eer en tot heil van de medemensen aan te wenden, door leer en geschrift godvergetenheid en ongeloof, wereldliefde en vleselijke lust, grove of verfijnde onzedelijkheid bevorderlijk zijn. De roem, die van de wereld door slechte boeken verkregen wordt, is smaad en schande voor Hem, die rekenschap van ieder onnut woord vordert..
Het strekt vorsten en hooggeplaatste personen meer tot eer, dat zij zich tot hun uitspanning op de studie toeleggen, dan dat zij in schouwspelen, komedies en overmatig zingenot hun ontspanning zoeken.
Tot Salomo kwamen er van alle volken personen om zijn wijsheid te horen. Hem echter, die meer is dan Salomo, willen thans de wijzen van deze wereld niet horen. Hoe velen reizen over land en zee om goud en zilver te zoeken, maar verroeren hand noch voet, om de wijsheid en kennis van de Waarheid te vinden, die in hun nabijheid is en beter is dan alle goud en zilver (Proverbs 8:11; Proverbs 24:14 Job 28:18)..
Het is een wijze vorst niet genoeg, dat zijn volk eet en drinkt en vrolijk is en ieder zeker woont onder zijn wijnstok en vijgenboom, maar hij bemoeit zich ook, dat vorming van het verstand, wetenschap en kennis van de waarheid behartigd en uitgebreid worden, wat meer aanzien geeft dan macht en rijkdom..
Dat van alle koningen kwamen, om de wijsheid van Salomo te horen, dat kon gelegenheid geven, om de heidenen kennis te doen krijgen van de ware God en ook in het bijzonder van de Messias, en hier was Salomo een voorbeeld van Christus, die grote profeet, die de gehele wereld zou moeten horen..
Vers 34
34. En van alle volken kwamen er personen, om de wijsheid van Salomo te horen, zoals de geschiedenis van Scheba bewijst (10:1vv.), en van alle koningen van de aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden, kwamen afgezanten om hun vorsten nader bericht daarvan te brengen.Het door een Egyptische Jood vervaardigde Apocriefe boek "de wijsheid van Salomo aan de Tirannen", waarschijnlijk uit de laatste eeuw van de Ptolemeeën, voert wel Salomo als sprekende in, maar slechts om de daarin uitgedrukte lessen van levenswijsheid meer nadruk te geven, niet om het als een geschrift van Salomo zelf te willen doen voorkomen..
Hoezeer men naderhand de billijke roep van Salomo's wijsheid tot in het ongelooflijke uitgebazuind heeft, toont Josephus, die hem zelfs tot schrijver van toverboeken, vol van wonderbare dingen, maakt; en toen ten tijde dat de Heiland op aarde verscheen, het Joodse volk zich het meest van allen ophield met alle door den Heere verboden gruwelen van waarzeggerij en toverij, zochten zij hun handelwijze te wettigen, door Salomo tot de vader van alle toverij te verklaren. Vandaar dat men zich niet behoeft te verwonderen, wanneer de Koran hem niet alleen de kennis van de talen van de mensen of duivels, maar ook van de vogels en mieren toeschrijft. Gewichtiger dan al deze dwaasheden is echter de vergelijking van Salomo's persoonlijkheid met die van zijn vader David. Evenals Salomo's uiterlijk leven, dat merendeels in ongestoord geluk voortging, een in het oog lopende tegenstelling vormt met het onrustig, stormachtig leven van zijn vader, zo is ook de stemming van beider gemoed zeer verschillend. David had een zeer teder geweten, een oprecht, ootmoedig hart, dat zich bijzonder in de erkenning van zonde en genade uitspreekt. Salomo daarentegen beschouwt in zijn geschriften de waarheid meer van een algemeen standpunt en spreekt in grondstellingen en spreekwoorden uit, wat zijn vader als persoonlijke ondervinding, als zijn eigen gevoel aangeeft. Vandaar dat David's boete als een plotselinge, het innerlijke leven aangrijpende goddelijke droefheid zich kenbaar maakt in luid wenen, in tranen, terwijl Salomo, die wel niet zo grof zinnelijk, maar toch dieper gevallen is (11:1vv.), en langer op zijn dwaalweg voort gewandeld heeft, in zijn terugkeer meer langzaam als van een dwaling tot de waarheid en van de schijn tot het wezen terugkeert. Door zijn meer gevoelige gesteldheid van gemoed voelde David zich inniger tot de gemeenschap van de gelovigen heengetrokken, van daar dat zijn Psalmen voor het gebruik van de openbare godsdienst bijzonder geschikt, het vrome bewustzijn van de gemeente uitdrukken, terwijl Salomo van zijn verstandshoogte met een zekere onafhankelijkheid op het gehele gebied van de natuur en de mensenwereld neerziet, en vandaar dan ook, dat zijn geschriften van de meeste oudtestamentische boeken in inhoud en vorm wezenlijk onderscheiden zijn. De richting van David's gemoed bepaalt zich meer tot het n nodige, Salomo's wijsheid heeft wel de liefde van God tot middelpunt, maar ontplooit zich in de meest verscheidene richtingen op de omvattendste wijze.. Allen, die bijzondere geestes- en verstandsgaven ontvangen hebben, handelen onverantwoordelijk en bezondigen zich zwaarlijk, wanneer zij, in plaats van ze tot Gods eer en tot heil van de medemensen aan te wenden, door leer en geschrift godvergetenheid en ongeloof, wereldliefde en vleselijke lust, grove of verfijnde onzedelijkheid bevorderlijk zijn. De roem, die van de wereld door slechte boeken verkregen wordt, is smaad en schande voor Hem, die rekenschap van ieder onnut woord vordert..
Het strekt vorsten en hooggeplaatste personen meer tot eer, dat zij zich tot hun uitspanning op de studie toeleggen, dan dat zij in schouwspelen, komedies en overmatig zingenot hun ontspanning zoeken.
Tot Salomo kwamen er van alle volken personen om zijn wijsheid te horen. Hem echter, die meer is dan Salomo, willen thans de wijzen van deze wereld niet horen. Hoe velen reizen over land en zee om goud en zilver te zoeken, maar verroeren hand noch voet, om de wijsheid en kennis van de Waarheid te vinden, die in hun nabijheid is en beter is dan alle goud en zilver (Proverbs 8:11; Proverbs 24:14 Job 28:18)..
Het is een wijze vorst niet genoeg, dat zijn volk eet en drinkt en vrolijk is en ieder zeker woont onder zijn wijnstok en vijgenboom, maar hij bemoeit zich ook, dat vorming van het verstand, wetenschap en kennis van de waarheid behartigd en uitgebreid worden, wat meer aanzien geeft dan macht en rijkdom..
Dat van alle koningen kwamen, om de wijsheid van Salomo te horen, dat kon gelegenheid geven, om de heidenen kennis te doen krijgen van de ware God en ook in het bijzonder van de Messias, en hier was Salomo een voorbeeld van Christus, die grote profeet, die de gehele wereld zou moeten horen..