Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 31 Kings 3:1.
SALOMO'S HUWELIJK, GEBED EN OORDEEL.
I. 1 Kings 3:1-1 Kings 3:15. Salomo zo in het koninkrijk bevestigd, en met de vervulling van de opdracht van zijn vader zo ver gevorderd zijnde, dat nu eerst de eigenlijke geschiedenis van zijn regering begint, verbindt zich met de Egyptische koning. Reeds vroeger heeft hij zich echter naar Gibeon begeven, om daar zijn troonsbestijging door een plechtig offer te vieren, en daar verschijnt hem de Heere in de droom in de nacht na de dag van het offer, en geeft hem de vrijheid van Hem te begeren wat hij verkiest. Salomo begeert tot verheerlijking van de aan zijn vader bewezen goddelijke genade, en met erkenning van zijn onvermogen, om naar eis het volk van God te regeren, een aan God gehoorzaam hart. De Heere behaagt deze bede zozeer, dat hij Salomo niet alleen een wijs en scherpzinnig verstand geeft, zoals deze verlangd had, maar hem ook bovendien rijkdom en eer en onder zekere voorwaarde een lang leven belooft. (Vergelijk 2 Chronicles 1:1-2 Chronicles 1:13).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 31 Kings 3:1.
SALOMO'S HUWELIJK, GEBED EN OORDEEL.
I. 1 Kings 3:1-1 Kings 3:15. Salomo zo in het koninkrijk bevestigd, en met de vervulling van de opdracht van zijn vader zo ver gevorderd zijnde, dat nu eerst de eigenlijke geschiedenis van zijn regering begint, verbindt zich met de Egyptische koning. Reeds vroeger heeft hij zich echter naar Gibeon begeven, om daar zijn troonsbestijging door een plechtig offer te vieren, en daar verschijnt hem de Heere in de droom in de nacht na de dag van het offer, en geeft hem de vrijheid van Hem te begeren wat hij verkiest. Salomo begeert tot verheerlijking van de aan zijn vader bewezen goddelijke genade, en met erkenning van zijn onvermogen, om naar eis het volk van God te regeren, een aan God gehoorzaam hart. De Heere behaagt deze bede zozeer, dat hij Salomo niet alleen een wijs en scherpzinnig verstand geeft, zoals deze verlangd had, maar hem ook bovendien rijkdom en eer en onder zekere voorwaarde een lang leven belooft. (Vergelijk 2 Chronicles 1:1-2 Chronicles 1:13).
Vers 1
1. En Salomo, nadat hij door een strenge handhaving van recht en gerechtigheid omtrent de voornaamste oproerstokers, zijn rijk gevestigd had (2:46), verbond zich met farao, de koning, van Egypte, 1) en nam de dochter van farao (Psusennes, de toenmalige koning), en bracht ze in de stad van David, niet in het koninklijk paleis te Sion, dat zijn vader gebouwd had (2 Samuel 5:11), en dat hij in die tijd zelf nog bewoonde, omdat dit hem heilig was vanwege de in diens nabijheid staande tent van de samenkomst (2 Chronicles 8:11). Hij bracht haar in een van de koninklijke huizen, die zich op Sion bevonden, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis (zijn eigen prachtig paleis, 7:1-12) en hetHuis van de HEERE (de tempel op Moria, 1 Kings 6:1vv. en 7:13vv.) en de muur van Jeruzalem rondom (11:27), om na volbrenging van al deze bouwplannen voor de dochter van farao een eigen harem te stichten (9:24).1) De naam vam deze prinses was Tachpanhes, zij was zijn tweede vrouw, de eerste was een Ammonitische, Nama geheten (14:21)..
De vroegste geschiedenis van Egypte tot op Psammetichus in de 7de eeuw voor Chr., met wie de geloofwaardige geschiedenis van een Egyptische monarchie een aanvang neemt, is met fabels doorweven en nog slechts in brokstukken aanwezig (Genesis 12:10); wat wij er nog van weten is van de hand van Manetho, opperpriester uit Heliopolis, die het op bevel van Ptolomes Philadelfus (284-216 v. Chr.) in het Grieks te boek stelde, hierbij afgaande op de archieven van de tempel. Volgens hem kan men tot op Psammetichus 25 dynastieën of koningsgeslachten tellen, waaromtrent wij hier kort het voor goed begrip van de Bijbel noodzakelijke laten volgen, terwijl wij de laatste of de 26ste dynastie bij "2 Kings 23:29"zullen behandelen.
Alle bronnen van de oudste geschiedenis van Egypte noemen Menes uit de stad This als eerste koning van Egypte; deze gaf aan de Nijl, die vroeger dicht langs de Lybische bergketen heen vloeide, door afdamming een andere loop en bouwde op de daardoor verkregen ruimte de nieuwe hoofdstad van zijn rijk, die de naam Memphis verkreeg. Van de vierde koning, Menephis, van deze dynastie (de
Thinistische) wordt verhaald, dat hij verscheidene piramiden gebouwd zou hebben, bij deze dynastie behoren trouwens 60 koningsgraven. In de derde dynastie wordt Sesortotis I als grondlegger van de geneeskunde geprezen, hij heeft waarschijnlijk ook het kastenwezen (Ge 41:45) bij de wet geregeld. Van de beide beroemdste koningen van de vierde dynastie Cheops en Chephreh zijn de twee grootste piramiden, die wij kennen, afkomstig; de gouden eeuw van Egypte begon echter met de twaalfde dynastie, uit deze dynastie noemen wij, de door Herodotus Sesostris genoemde, geweldige vorst, op wiens naam alles gesteld werd, wat door al de vorsten van deze roemrijke en lange periode groots en merkwaardigs werd verricht. Hij verdeelde het land in twaalf tempel-districten en elke tempel afdeling in drie stadhouderschappen en bepaalde het getal van de hoofdsteden op drie naar de drie jaargetijden van de dierenriem (zoals trouwens de gehele Egyptische staatsinrichting aan de sterrenhemel ontleend zou zijn). Deze hoofdsteden waren Thebe in Opper-Egypte, Memphis in Middel-Egypte en Heliopolus in Neder-Egypte. Tevens worden hem vele krijgstochten en aanzienlijke veroveringen toegeschreven. De laatste koning van deze dynastie was Amenemha III, de bouwmeester van het Labyrint en van de zich in de nabijheid daarvan bevindende piramiden. Onder de laatste koning van de volgende dynastie, Amentima, toen het Egyptische rijk sedert Menes reeds verscheidene eeuwen bestaan had, deed een woeste volksstam vanuit het noordoosten een inval in het land; deze stammen noemde men daar Hyksos (Genesis 40:11). De koningen van de 14de tot 16de dynastie behoorden tot deze stam. Zij hadden Memphis tot residentie (Genesis 41:14). Zij werden echter na een 500 jarige heerschappij, zoals men gewoonlijk aanneemt (hoogst waarschijnlijk duurde echter de heerschappij niet langer dan 300 jaar) door de Thebesche koning Amenophis II verdreven uit Egypte en dat wel voorgoed onder Thutmes IV, uit de 17de dynastie. Deze laatstgenoemde, met wie een nieuw rijk, dat van de 18de dynastie een aanvang neemt is vermoedelijk de in Exodus 1:8 bedoelde "nieuwe koning" zijn regeringstijd valt omstreeks 1575-1550 v. Chr. (volgens Lepsius begint deze koningsrij met het jaar 1550 v. Chr.). In de 19de dynastie volgde op Sethos I (omstreeks 1450 v. Chr.) diens zoon Ramses II, een groot en beroemd koning, wiens bijnaam Sesothis de Grieken waarschijnlijk aanleiding gaf, hem eveneens Sesostris te noemen, te meer omdat zijn roemrijke daden met die van de vroegere Sesostris uit de 12de eeuw veel overeenkomst hadden. Met diens zoon Menephta, die Lepsius verkeerdelijk voor die farao houdt, onder wie Israël uittrok (want het begin van zijn regering valt omstreeks 1322 v. Chr. de uittocht van de kinderen van Israël in het jaar 1492 v. Chr.) begint een nieuwe periode. De van nu aan volgende koningen van de 20ste dynastie dragen allen de naam van Ramses; maar Egypte's grootheid en macht neigden reeds tot de ondergang. Met voorbijgang van de vroegere koningen van de 21ste dynastie, of de Tanitische, noemen wij slechts de voorlaatste, Psinaches, aan wie wij te denken hebben bij hetgeen in 11:18vv. verteld wordt, en de laatste uit dit huis, die 35 jaar geregeerd heeft en Psusennes heet. Hij is degene, met wie Salomo zich verbond en het is eerder te denken, dat het denkbeeld van deze vereniging van de Egyptische koning dan van Salomo uitging; want Israël was door David tot een voor de naburen geduchte macht en hoogte gebracht, terwijl Egypte toentertijd in weelde en vadsige rust verzonken lag. De eerste koning van de 22ste of Bubastitische dynastie, Sesonchis is zeker de in 14:25vv. genoemde Sisak, die in het 5de jaar van Rehabeams regering (970 v. Chr.) Juda met strijd vervulde en Jeruzalem veroverde. Van deze tijd aan komt de Egyptische geschiedenis niet weer in aanmerking als eerst in de 25ste dynastie, die na 750 v. Chr. aan de regering kwam, kregen de Ethiopische koningen de overhand. De eerste koning van deze dynastie was Sabako; zijn opvolger wordt door Manetho Sevichos genoemd. Zo ver als de onderzoekingen in Egypte thans gevorderd zijn, laat het zich nog niet bepalen of onder de in 2 Kings 17:4 genoemde koning So de eerste dan wel de laatste moet verstaan worden. De derde en laatste van de Ethiopische koningen heet Tarkos; hij is de in 2 Kings 19:9 aangehaalde Thirhake, koning van de Moren (Ethiopië) wiens regering 28 jaren duurde. Strabo, een Grieks schrijver roemt hem als een groot veroveraar; de tijd van zijn regering kan niet chronologisch zuiver bepaald worden. Tot afschudding van het Ethiopische juk vormde zich nu de van Sais in Neder-Egypte uitgaande Dodekarchie of regering van de twaalf koningen, die onder elkaar als hoofden van de twaalf tempel-districten de koninklijke macht verdeelden. Spoedig echter geraakten deze vorsten in onenigheid (Isaiah 19:2) en nadat in de daaruit ontstane burgeroorlog de derde koning Necho I gevallen was, lukte het diens zoon Psammetichus, met hulp van Griekse soldaten, omstreeks het jaar 656 v. Chr. zich tot alleenheerser in Egypte te maken, doordat hij door zijn militaire staatsinrichting aan de priesterheerschappij een einde maakte. Met hem begint een nieuwe periode in de Egyptische geschiedenis. Onder deze 26ste dynastie verhief het land zich nog eenmaal tot de oude bloei.
Om nogmaals hier op de in dit vers genoemde Psusennes terug te komen, zo merken wij hier op, dat Salomo's huwelijk met diens dochter geen overtreding van de wet was, die alleen het huwelijk met Kananitische vrouwen uitdrukkelijk verbiedt (Exodus 34:16 Deuteronomy 7:3), overigens toestaat zelfs krijgsgevangen vreemde vrouwen te huwen. (Deuteronomy 21:10,Deuteronomy 21:17). Deze huwelijken waren echter eerst dan in overeenstemming met de geest van het gebod, als de vreemde vrouwen de afgodendienst lieten varen en het geloof van de HEERE aannamen. Dit mogen wij ook van farao's dochter veronderstellen, omdat deze in 11:1 uitdrukkelijk van de vreemde vrouwen onderscheiden wordt, en Salomo in de eerste jaren van zijn regering de Heere zo trouw aanhing, dat hij geen afgodendienst in zijn omgeving geduld zou hebben..
De naam van deze vrouw was Thachpanhes. Zij was zijn tweede vrouw. De eerste was Naëma, een Ammonitische..
Sommigen denken dat farao's dochter een oprechte bekeerling was (want de goden van de Egyptenaren worden niet genoemd onder de vreemde goden, die Salomo door zijn vrouwen overgehaald werd te dienen (11:5,6), en dat het Hooglied en de 45ste Psalm voor deze gelegenheid vervaardigd werden, in de huwelijksbeschrijving waarvan de type wordt gezien van het geestelijk huwelijk van Christus met zijn Kerk, bepaald de Kerk uit de heidenen.. Maar dit is twijfelachtig..
Het huwelijk van Salomo met een dochter van farao was wel is weer eigenlijk een staatkundig huwelijk, maar heeft desalniettemin ook een geschiedkundige betekenis, die met het heil, dat uit Israël zou voortkomen, in het nauwste verband staat. De grote en machtige koning van het land, dat voor Israël het huis van dienstbaarheid was geweest, waarin het het brood van ellende had gegeten, geeft nu aan de koning van dit eens zo veracht en verdrukt volk zijn dochter tot vrouw, en moet naar Gods beleid tot bevestiging van Israël's troon en tot vermeerdering van macht en heerlijkheid van het Israëlitisch rijk behulpzaam zijn. Zo was dit huwelijk tegelijk een getuigenis van de goddelijke heilsdaad van de redding uit Egypte, welk doel Israël met de regering van Salomo, als de tijd van de hoogste bloei van het rijk volkomen bereikt heeft. Het is evenzeer een goddelijk zegel op de met de uitvoering uit Egypte begonnen en nu tot voleinding gebrachte zelfstandigheid van het volk.
Vers 1
1. En Salomo, nadat hij door een strenge handhaving van recht en gerechtigheid omtrent de voornaamste oproerstokers, zijn rijk gevestigd had (2:46), verbond zich met farao, de koning, van Egypte, 1) en nam de dochter van farao (Psusennes, de toenmalige koning), en bracht ze in de stad van David, niet in het koninklijk paleis te Sion, dat zijn vader gebouwd had (2 Samuel 5:11), en dat hij in die tijd zelf nog bewoonde, omdat dit hem heilig was vanwege de in diens nabijheid staande tent van de samenkomst (2 Chronicles 8:11). Hij bracht haar in een van de koninklijke huizen, die zich op Sion bevonden, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis (zijn eigen prachtig paleis, 7:1-12) en hetHuis van de HEERE (de tempel op Moria, 1 Kings 6:1vv. en 7:13vv.) en de muur van Jeruzalem rondom (11:27), om na volbrenging van al deze bouwplannen voor de dochter van farao een eigen harem te stichten (9:24).1) De naam vam deze prinses was Tachpanhes, zij was zijn tweede vrouw, de eerste was een Ammonitische, Nama geheten (14:21)..
De vroegste geschiedenis van Egypte tot op Psammetichus in de 7de eeuw voor Chr., met wie de geloofwaardige geschiedenis van een Egyptische monarchie een aanvang neemt, is met fabels doorweven en nog slechts in brokstukken aanwezig (Genesis 12:10); wat wij er nog van weten is van de hand van Manetho, opperpriester uit Heliopolis, die het op bevel van Ptolomes Philadelfus (284-216 v. Chr.) in het Grieks te boek stelde, hierbij afgaande op de archieven van de tempel. Volgens hem kan men tot op Psammetichus 25 dynastieën of koningsgeslachten tellen, waaromtrent wij hier kort het voor goed begrip van de Bijbel noodzakelijke laten volgen, terwijl wij de laatste of de 26ste dynastie bij "2 Kings 23:29"zullen behandelen.
Alle bronnen van de oudste geschiedenis van Egypte noemen Menes uit de stad This als eerste koning van Egypte; deze gaf aan de Nijl, die vroeger dicht langs de Lybische bergketen heen vloeide, door afdamming een andere loop en bouwde op de daardoor verkregen ruimte de nieuwe hoofdstad van zijn rijk, die de naam Memphis verkreeg. Van de vierde koning, Menephis, van deze dynastie (de
Thinistische) wordt verhaald, dat hij verscheidene piramiden gebouwd zou hebben, bij deze dynastie behoren trouwens 60 koningsgraven. In de derde dynastie wordt Sesortotis I als grondlegger van de geneeskunde geprezen, hij heeft waarschijnlijk ook het kastenwezen (Ge 41:45) bij de wet geregeld. Van de beide beroemdste koningen van de vierde dynastie Cheops en Chephreh zijn de twee grootste piramiden, die wij kennen, afkomstig; de gouden eeuw van Egypte begon echter met de twaalfde dynastie, uit deze dynastie noemen wij, de door Herodotus Sesostris genoemde, geweldige vorst, op wiens naam alles gesteld werd, wat door al de vorsten van deze roemrijke en lange periode groots en merkwaardigs werd verricht. Hij verdeelde het land in twaalf tempel-districten en elke tempel afdeling in drie stadhouderschappen en bepaalde het getal van de hoofdsteden op drie naar de drie jaargetijden van de dierenriem (zoals trouwens de gehele Egyptische staatsinrichting aan de sterrenhemel ontleend zou zijn). Deze hoofdsteden waren Thebe in Opper-Egypte, Memphis in Middel-Egypte en Heliopolus in Neder-Egypte. Tevens worden hem vele krijgstochten en aanzienlijke veroveringen toegeschreven. De laatste koning van deze dynastie was Amenemha III, de bouwmeester van het Labyrint en van de zich in de nabijheid daarvan bevindende piramiden. Onder de laatste koning van de volgende dynastie, Amentima, toen het Egyptische rijk sedert Menes reeds verscheidene eeuwen bestaan had, deed een woeste volksstam vanuit het noordoosten een inval in het land; deze stammen noemde men daar Hyksos (Genesis 40:11). De koningen van de 14de tot 16de dynastie behoorden tot deze stam. Zij hadden Memphis tot residentie (Genesis 41:14). Zij werden echter na een 500 jarige heerschappij, zoals men gewoonlijk aanneemt (hoogst waarschijnlijk duurde echter de heerschappij niet langer dan 300 jaar) door de Thebesche koning Amenophis II verdreven uit Egypte en dat wel voorgoed onder Thutmes IV, uit de 17de dynastie. Deze laatstgenoemde, met wie een nieuw rijk, dat van de 18de dynastie een aanvang neemt is vermoedelijk de in Exodus 1:8 bedoelde "nieuwe koning" zijn regeringstijd valt omstreeks 1575-1550 v. Chr. (volgens Lepsius begint deze koningsrij met het jaar 1550 v. Chr.). In de 19de dynastie volgde op Sethos I (omstreeks 1450 v. Chr.) diens zoon Ramses II, een groot en beroemd koning, wiens bijnaam Sesothis de Grieken waarschijnlijk aanleiding gaf, hem eveneens Sesostris te noemen, te meer omdat zijn roemrijke daden met die van de vroegere Sesostris uit de 12de eeuw veel overeenkomst hadden. Met diens zoon Menephta, die Lepsius verkeerdelijk voor die farao houdt, onder wie Israël uittrok (want het begin van zijn regering valt omstreeks 1322 v. Chr. de uittocht van de kinderen van Israël in het jaar 1492 v. Chr.) begint een nieuwe periode. De van nu aan volgende koningen van de 20ste dynastie dragen allen de naam van Ramses; maar Egypte's grootheid en macht neigden reeds tot de ondergang. Met voorbijgang van de vroegere koningen van de 21ste dynastie, of de Tanitische, noemen wij slechts de voorlaatste, Psinaches, aan wie wij te denken hebben bij hetgeen in 11:18vv. verteld wordt, en de laatste uit dit huis, die 35 jaar geregeerd heeft en Psusennes heet. Hij is degene, met wie Salomo zich verbond en het is eerder te denken, dat het denkbeeld van deze vereniging van de Egyptische koning dan van Salomo uitging; want Israël was door David tot een voor de naburen geduchte macht en hoogte gebracht, terwijl Egypte toentertijd in weelde en vadsige rust verzonken lag. De eerste koning van de 22ste of Bubastitische dynastie, Sesonchis is zeker de in 14:25vv. genoemde Sisak, die in het 5de jaar van Rehabeams regering (970 v. Chr.) Juda met strijd vervulde en Jeruzalem veroverde. Van deze tijd aan komt de Egyptische geschiedenis niet weer in aanmerking als eerst in de 25ste dynastie, die na 750 v. Chr. aan de regering kwam, kregen de Ethiopische koningen de overhand. De eerste koning van deze dynastie was Sabako; zijn opvolger wordt door Manetho Sevichos genoemd. Zo ver als de onderzoekingen in Egypte thans gevorderd zijn, laat het zich nog niet bepalen of onder de in 2 Kings 17:4 genoemde koning So de eerste dan wel de laatste moet verstaan worden. De derde en laatste van de Ethiopische koningen heet Tarkos; hij is de in 2 Kings 19:9 aangehaalde Thirhake, koning van de Moren (Ethiopië) wiens regering 28 jaren duurde. Strabo, een Grieks schrijver roemt hem als een groot veroveraar; de tijd van zijn regering kan niet chronologisch zuiver bepaald worden. Tot afschudding van het Ethiopische juk vormde zich nu de van Sais in Neder-Egypte uitgaande Dodekarchie of regering van de twaalf koningen, die onder elkaar als hoofden van de twaalf tempel-districten de koninklijke macht verdeelden. Spoedig echter geraakten deze vorsten in onenigheid (Isaiah 19:2) en nadat in de daaruit ontstane burgeroorlog de derde koning Necho I gevallen was, lukte het diens zoon Psammetichus, met hulp van Griekse soldaten, omstreeks het jaar 656 v. Chr. zich tot alleenheerser in Egypte te maken, doordat hij door zijn militaire staatsinrichting aan de priesterheerschappij een einde maakte. Met hem begint een nieuwe periode in de Egyptische geschiedenis. Onder deze 26ste dynastie verhief het land zich nog eenmaal tot de oude bloei.
Om nogmaals hier op de in dit vers genoemde Psusennes terug te komen, zo merken wij hier op, dat Salomo's huwelijk met diens dochter geen overtreding van de wet was, die alleen het huwelijk met Kananitische vrouwen uitdrukkelijk verbiedt (Exodus 34:16 Deuteronomy 7:3), overigens toestaat zelfs krijgsgevangen vreemde vrouwen te huwen. (Deuteronomy 21:10,Deuteronomy 21:17). Deze huwelijken waren echter eerst dan in overeenstemming met de geest van het gebod, als de vreemde vrouwen de afgodendienst lieten varen en het geloof van de HEERE aannamen. Dit mogen wij ook van farao's dochter veronderstellen, omdat deze in 11:1 uitdrukkelijk van de vreemde vrouwen onderscheiden wordt, en Salomo in de eerste jaren van zijn regering de Heere zo trouw aanhing, dat hij geen afgodendienst in zijn omgeving geduld zou hebben..
De naam van deze vrouw was Thachpanhes. Zij was zijn tweede vrouw. De eerste was Naëma, een Ammonitische..
Sommigen denken dat farao's dochter een oprechte bekeerling was (want de goden van de Egyptenaren worden niet genoemd onder de vreemde goden, die Salomo door zijn vrouwen overgehaald werd te dienen (11:5,6), en dat het Hooglied en de 45ste Psalm voor deze gelegenheid vervaardigd werden, in de huwelijksbeschrijving waarvan de type wordt gezien van het geestelijk huwelijk van Christus met zijn Kerk, bepaald de Kerk uit de heidenen.. Maar dit is twijfelachtig..
Het huwelijk van Salomo met een dochter van farao was wel is weer eigenlijk een staatkundig huwelijk, maar heeft desalniettemin ook een geschiedkundige betekenis, die met het heil, dat uit Israël zou voortkomen, in het nauwste verband staat. De grote en machtige koning van het land, dat voor Israël het huis van dienstbaarheid was geweest, waarin het het brood van ellende had gegeten, geeft nu aan de koning van dit eens zo veracht en verdrukt volk zijn dochter tot vrouw, en moet naar Gods beleid tot bevestiging van Israël's troon en tot vermeerdering van macht en heerlijkheid van het Israëlitisch rijk behulpzaam zijn. Zo was dit huwelijk tegelijk een getuigenis van de goddelijke heilsdaad van de redding uit Egypte, welk doel Israël met de regering van Salomo, als de tijd van de hoogste bloei van het rijk volkomen bereikt heeft. Het is evenzeer een goddelijk zegel op de met de uitvoering uit Egypte begonnen en nu tot voleinding gebrachte zelfstandigheid van het volk.
Vers 2
2. Alleen, hoewel Salomo in de drie eerste jaren van zijn regering zijn koninkrijk naar buiten bevestigde en de koning van een groot rijk verbintenis met hem aanknoopte (3:1), zo ontbrak echter nog de innerlijke uitbreiding en verbetering, immers offerde het volk nog op de hoogten, want geen huis was voor de naam van de HEERE gebouwd tot die dagen toe, zodat de door de wet voorgeschreven Godsverering op slechts n, door de Heere verkozen plaats, (Leviticus 7:1vv. Deuteronomy 12:1vv.) toentertijd nog niet mogelijk was.Onder deze hoogten hebben wij offerplaatsen en plaatsen van aanbidding te verstaan, op heuvels, zoals dit sedert de verplaatsing van de Ark uit Silo onder Samuël gebruikelijk geworden was (1 Samuel 4:3vv.; 9:12vv.) en enigszins te rechtvaardigen was wegens de nood van het land. Deels bestonden zij slechts uit een altaar; dikwijls echter waren deze altaren waarschijnlijk op de manier van de hedendaagse katholieke veldkapellen ingericht, of er werd een heiligdom daarnaast opgericht; vandaar dat in 13:32; en 2 Kings 17:19,2 Kings 17:32; 2 Kings 23:19 huizen van de hoogten sprake is..
Later na de oprichting van het algemeen heiligdom was het offeren op de hoogten een openlijke overtreding van het gebod van God; het werd ook door vrome koningen, Hizkia en Josia,
(2 Kings 18:4; 2 Kings 23:8,2 Kings 23:19) afgeschaft, terwijl in het rijk van Israël deze onlevitische en separatistische hoogtendienst openlijk werd ingevoerd (12:31), hetgeen het volk des te eerder tot de Kananitische afgodendienst deed overslaan, omdat het overblijfsel van de vroegere bewoners van het land ook hoogten had aan Bal gewijd, ja zelfs de Bal-dienst en Astarte-dienst eigenlijk een hoogten dienst was..
De Tabernakel had zijn betekenis door de verwijdering van de Ark van het verbond voor het volk verloren, als plaats van gemeenschappelijke samenkomst. Het is daarom, dat het volk op verschillende hoogten offerde. Eerst later, toen de tempel was gebouwd, werd dit "offeren op de hoogte" tot zonde aangerekend, omdat de Heere zich een vaste plaats tot verering van Zijn Heilige Naam had uitverkoren..
Vers 2
2. Alleen, hoewel Salomo in de drie eerste jaren van zijn regering zijn koninkrijk naar buiten bevestigde en de koning van een groot rijk verbintenis met hem aanknoopte (3:1), zo ontbrak echter nog de innerlijke uitbreiding en verbetering, immers offerde het volk nog op de hoogten, want geen huis was voor de naam van de HEERE gebouwd tot die dagen toe, zodat de door de wet voorgeschreven Godsverering op slechts n, door de Heere verkozen plaats, (Leviticus 7:1vv. Deuteronomy 12:1vv.) toentertijd nog niet mogelijk was.Onder deze hoogten hebben wij offerplaatsen en plaatsen van aanbidding te verstaan, op heuvels, zoals dit sedert de verplaatsing van de Ark uit Silo onder Samuël gebruikelijk geworden was (1 Samuel 4:3vv.; 9:12vv.) en enigszins te rechtvaardigen was wegens de nood van het land. Deels bestonden zij slechts uit een altaar; dikwijls echter waren deze altaren waarschijnlijk op de manier van de hedendaagse katholieke veldkapellen ingericht, of er werd een heiligdom daarnaast opgericht; vandaar dat in 13:32; en 2 Kings 17:19,2 Kings 17:32; 2 Kings 23:19 huizen van de hoogten sprake is..
Later na de oprichting van het algemeen heiligdom was het offeren op de hoogten een openlijke overtreding van het gebod van God; het werd ook door vrome koningen, Hizkia en Josia,
(2 Kings 18:4; 2 Kings 23:8,2 Kings 23:19) afgeschaft, terwijl in het rijk van Israël deze onlevitische en separatistische hoogtendienst openlijk werd ingevoerd (12:31), hetgeen het volk des te eerder tot de Kananitische afgodendienst deed overslaan, omdat het overblijfsel van de vroegere bewoners van het land ook hoogten had aan Bal gewijd, ja zelfs de Bal-dienst en Astarte-dienst eigenlijk een hoogten dienst was..
De Tabernakel had zijn betekenis door de verwijdering van de Ark van het verbond voor het volk verloren, als plaats van gemeenschappelijke samenkomst. Het is daarom, dat het volk op verschillende hoogten offerde. Eerst later, toen de tempel was gebouwd, werd dit "offeren op de hoogte" tot zonde aangerekend, omdat de Heere zich een vaste plaats tot verering van Zijn Heilige Naam had uitverkoren..
Vers 4
4. En de koning, die in de tijd, dat hij aan de regering kwam (2:12-18, dus nog in het jaar 1015 v. Chr.) behoefte voelde de Heere openlijk voor al het volk te danken en Hem om Zijn bijstand tot een gelukkige en gezegende regering te smeken, ging vergezeld van de vorsten van het volk en van de rechters enz., die hij zelf tot deelname aan deze plechtigheid had uitgenodigd (2 Chronicles 1:2vv.) naar Gibeon (1 1/2 mijl noordwestelijk van Jeruzalem; Joshua 9:3), om daar te offeren, omdat die daar gelegen hoogte 1) groot was, (toenmaals de voornaamste van de hoogten, omwille van de tabernakel, die zich daar bevond (1 Samuël "22:19): duizend brandoffers offerde Salomo op dat altaar, brandofferaltaar bij de tabernakel, dat nog dateerde uit Mozes' tijd.1) De tabernakel wordt hier de hoogte, d.i. de hoogte bij uitnemendheid genoemd. Er werden zoveel brandoffers gebracht, omdat volgens 2 Chronicles 2:1 de vertegenwoordigers van het volk daaraan deelnamen..
Vers 4
4. En de koning, die in de tijd, dat hij aan de regering kwam (2:12-18, dus nog in het jaar 1015 v. Chr.) behoefte voelde de Heere openlijk voor al het volk te danken en Hem om Zijn bijstand tot een gelukkige en gezegende regering te smeken, ging vergezeld van de vorsten van het volk en van de rechters enz., die hij zelf tot deelname aan deze plechtigheid had uitgenodigd (2 Chronicles 1:2vv.) naar Gibeon (1 1/2 mijl noordwestelijk van Jeruzalem; Joshua 9:3), om daar te offeren, omdat die daar gelegen hoogte 1) groot was, (toenmaals de voornaamste van de hoogten, omwille van de tabernakel, die zich daar bevond (1 Samuël "22:19): duizend brandoffers offerde Salomo op dat altaar, brandofferaltaar bij de tabernakel, dat nog dateerde uit Mozes' tijd.1) De tabernakel wordt hier de hoogte, d.i. de hoogte bij uitnemendheid genoemd. Er werden zoveel brandoffers gebracht, omdat volgens 2 Chronicles 2:1 de vertegenwoordigers van het volk daaraan deelnamen..
Vers 5
5. Te Gibeon verscheen de HEERE, die niemand Zijn naam tevergeefs laat aanroepen, waar dit in het geloof gebeurt (Psalms 145:18vv.), aan Salomo in een droom ' s nachts, die op de dag van het offer volgde; en God zei,als het ware ten antwoord op de door het offer in het algemeen uitgesproken bede om een gelukkige en gezegende regering; Begeer wat Ik u geven zal. 1) Spreukenek het slechts nader en meer bepaald uit, wat gij onder een gelukkige en gezegende regering verstaat, welke gaven gij daartoe van Mij denkt te behoeven.1) De goddelijke openbaring, die Salomo kreeg, vond plaats evenals in een menigte andere gevallen in het Oude Testament door middel van een droom. Op zichzelf is de droom ook naar de Schrift iets geheel nietigs en ijdels (Ecclesiastes 5:6 Job 20:8 Isaiah 29:7,Isaiah 29:8). In zo verre echter in de droom de mens van de zinnenwereld en buitenwereld geheel afgetrokken is, en zich in een toestand van zuiver geestelijk zien bevindt, kon de droom meer dan de natuurlijke wakende toestand een voor goddelijke inwerkingen en openbaringen ontvankelijke bode worden. De dromen van de laatste orde worden daarom op een lijn gesteld met de profetie en de gezichten, die een werking van de Geest van de HEERE zijn, Joel 3:1 ; zij veronderstellen gewoonlijk een zekere stemming van de ziel bij de dromende. De profetische droom van de nacht hangt gewoonlijk met zedelijke overdenkingen en voorgevoel overdag samen. Een in de wakende toestand tot God en goddelijke dingen uitgaande ziel is juist in de stilte van de nacht bij haar onwillekeurige levensuitingen, dat is in de droom het meest geschikt, om zuiver geestelijke, innerlijk goddelijke inwerkingen op te nemen. Dit was het geval hierbij Salomo. Zijn droom toont aan, wat toen zijn ziel in beweging bracht en vervulde, en dat het feest, dat hij vierde, geen ijdele staatkundige plechtigheid was, maar uit een werkelijke godsdienstige behoefte voortkwam. Een Adonia had bij de bron Rogel (1:9,25) nooit zo kunnen dromen. Wanneer ooit een droom niets droomachtige had zo was het die van Salomo te Gibeon.
Niet alsof God enige verplichting aan hem had voor zijn offeranden, maar zoals de dankbare erkentenis van ontvangen weldaden de Heere nodigt, om nieuwe te schenken, zo behaagde het hem dus Zijn goedkeuring te betuigen, omtrent die van Salomo, en de koning als toe te wenken, hoe grote en menigvuldige weldaden Hij voor hem in gereedheid had, indien Salomo slechts niet karig was op zichzelf..
`t Is alsof ons hier de woorden uit Psalms 2:8 in de oren klinken, en inderdaad was Salomo het voorbeeld van hen, tot Wie dit woord van God is gericht..
Vers 5
5. Te Gibeon verscheen de HEERE, die niemand Zijn naam tevergeefs laat aanroepen, waar dit in het geloof gebeurt (Psalms 145:18vv.), aan Salomo in een droom ' s nachts, die op de dag van het offer volgde; en God zei,als het ware ten antwoord op de door het offer in het algemeen uitgesproken bede om een gelukkige en gezegende regering; Begeer wat Ik u geven zal. 1) Spreukenek het slechts nader en meer bepaald uit, wat gij onder een gelukkige en gezegende regering verstaat, welke gaven gij daartoe van Mij denkt te behoeven.1) De goddelijke openbaring, die Salomo kreeg, vond plaats evenals in een menigte andere gevallen in het Oude Testament door middel van een droom. Op zichzelf is de droom ook naar de Schrift iets geheel nietigs en ijdels (Ecclesiastes 5:6 Job 20:8 Isaiah 29:7,Isaiah 29:8). In zo verre echter in de droom de mens van de zinnenwereld en buitenwereld geheel afgetrokken is, en zich in een toestand van zuiver geestelijk zien bevindt, kon de droom meer dan de natuurlijke wakende toestand een voor goddelijke inwerkingen en openbaringen ontvankelijke bode worden. De dromen van de laatste orde worden daarom op een lijn gesteld met de profetie en de gezichten, die een werking van de Geest van de HEERE zijn, Joel 3:1 ; zij veronderstellen gewoonlijk een zekere stemming van de ziel bij de dromende. De profetische droom van de nacht hangt gewoonlijk met zedelijke overdenkingen en voorgevoel overdag samen. Een in de wakende toestand tot God en goddelijke dingen uitgaande ziel is juist in de stilte van de nacht bij haar onwillekeurige levensuitingen, dat is in de droom het meest geschikt, om zuiver geestelijke, innerlijk goddelijke inwerkingen op te nemen. Dit was het geval hierbij Salomo. Zijn droom toont aan, wat toen zijn ziel in beweging bracht en vervulde, en dat het feest, dat hij vierde, geen ijdele staatkundige plechtigheid was, maar uit een werkelijke godsdienstige behoefte voortkwam. Een Adonia had bij de bron Rogel (1:9,25) nooit zo kunnen dromen. Wanneer ooit een droom niets droomachtige had zo was het die van Salomo te Gibeon.
Niet alsof God enige verplichting aan hem had voor zijn offeranden, maar zoals de dankbare erkentenis van ontvangen weldaden de Heere nodigt, om nieuwe te schenken, zo behaagde het hem dus Zijn goedkeuring te betuigen, omtrent die van Salomo, en de koning als toe te wenken, hoe grote en menigvuldige weldaden Hij voor hem in gereedheid had, indien Salomo slechts niet karig was op zichzelf..
`t Is alsof ons hier de woorden uit Psalms 2:8 in de oren klinken, en inderdaad was Salomo het voorbeeld van hen, tot Wie dit woord van God is gericht..
Vers 7
7. Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt mij, uw knecht, koning gemaakt in de plaats van mijn vader David, en daarmee tot erfgenaam en drager van de hem geschonken beloften: daarom komt het er nu op aan, dat ik in de juiste geest regere, opdat de vervulling van de belofte door mij haar voortgang hebbe, en niet misschien door mijn dwaasheid en afwijking van het rechte pad verijdeld worde, en ik ben een klein jongeling, 1) een jongeman nauwelijks 20 jaar oud (2 Samuel 12:24), ik weet niet uit te gaan noch in te gaan, 2) en weet daarom nog minder uit mijzelf hoe ik mij als koning gedragen moet.1) Salomo spreekt als iemand, die een gevoel heeft van zijn eigen onmacht. "Heere, ik ben maar een kleine jongeling." Hij noemt zichzelf een kind in het verstand, hoewel zijn vader hem een wijs man noemde (2:9..
In het Hebreeuws Nar katoon, klein jongeling, in de zin van onervaren jongeling. Hiermee erkent Salomo zijn onmacht en onbekwaamheid in het regeren hoewel zijn vader hem een wijs man had genoemd. Hij drukt dit verder uit door de volgende woorden, waarmee hij wil zeggen, dat hij uit zichzelf niet weet, hoe hij zich als koning moet gedragen, om het volk, waarover hem de Heere heeft gesteld, te regeren. Salomo is dus op dit ogenblik in de juiste gestalte, om van de Heere te ontvangen, alles, wat hij moet bezitten, om een wijs en verstandig vorst te zijn..
2) De uitdrukking "uitgaan en ingaan" in de zin van werkzaam zijn, Joshua 14:11 Psalms 121:8 hangt hiermee samen, dat de Oosterling bijna alleen buitenshuis werkzaam is, en zich in huis graag aan de rust overgeeft..
Absalom die een zot was, wenst een rechter te wezen. Salomo daarentegen, die een wijs man was, beefde, wanneer hij daaraan dacht en vertrouwde zich als daartoe niet in staat zijnde. Hoe wijzer en verstandiger iemand is, des te lager zal hij denken van zichzelf en van zijn bekwaamheid..
Vers 7
7. Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt mij, uw knecht, koning gemaakt in de plaats van mijn vader David, en daarmee tot erfgenaam en drager van de hem geschonken beloften: daarom komt het er nu op aan, dat ik in de juiste geest regere, opdat de vervulling van de belofte door mij haar voortgang hebbe, en niet misschien door mijn dwaasheid en afwijking van het rechte pad verijdeld worde, en ik ben een klein jongeling, 1) een jongeman nauwelijks 20 jaar oud (2 Samuel 12:24), ik weet niet uit te gaan noch in te gaan, 2) en weet daarom nog minder uit mijzelf hoe ik mij als koning gedragen moet.1) Salomo spreekt als iemand, die een gevoel heeft van zijn eigen onmacht. "Heere, ik ben maar een kleine jongeling." Hij noemt zichzelf een kind in het verstand, hoewel zijn vader hem een wijs man noemde (2:9..
In het Hebreeuws Nar katoon, klein jongeling, in de zin van onervaren jongeling. Hiermee erkent Salomo zijn onmacht en onbekwaamheid in het regeren hoewel zijn vader hem een wijs man had genoemd. Hij drukt dit verder uit door de volgende woorden, waarmee hij wil zeggen, dat hij uit zichzelf niet weet, hoe hij zich als koning moet gedragen, om het volk, waarover hem de Heere heeft gesteld, te regeren. Salomo is dus op dit ogenblik in de juiste gestalte, om van de Heere te ontvangen, alles, wat hij moet bezitten, om een wijs en verstandig vorst te zijn..
2) De uitdrukking "uitgaan en ingaan" in de zin van werkzaam zijn, Joshua 14:11 Psalms 121:8 hangt hiermee samen, dat de Oosterling bijna alleen buitenshuis werkzaam is, en zich in huis graag aan de rust overgeeft..
Absalom die een zot was, wenst een rechter te wezen. Salomo daarentegen, die een wijs man was, beefde, wanneer hij daaraan dacht en vertrouwde zich als daartoe niet in staat zijnde. Hoe wijzer en verstandiger iemand is, des te lager zal hij denken van zichzelf en van zijn bekwaamheid..
Vers 8
8. En nog groter wordt de moeilijkheid om goed te regeren daardoor, dat uw knecht is in het midden van uw volk, dat gij verkoren hebt, Gij hem tot koning daarover gesteld hebt; deze regering vordert geen menselijke, maar goddelijke wijsheid; tevens is dit volk zeer talrijk, zoals dit de vaderen beloofd was (Genesis 13:16 Exodus 32:13), een groot volk, dat niet geteld noch gerekend kan worden vanwege de menigte. a) 1)a)4:20; vgl. 2 Samuel 24:9
1) Deze uitdrukking herinnert aan de beloften van God, aan de aartsvaderen gedaan en Salomo bezigt haar, om daarmee de Heere de eer te geven, omtrent de vervulling van die beloften..
Vers 8
8. En nog groter wordt de moeilijkheid om goed te regeren daardoor, dat uw knecht is in het midden van uw volk, dat gij verkoren hebt, Gij hem tot koning daarover gesteld hebt; deze regering vordert geen menselijke, maar goddelijke wijsheid; tevens is dit volk zeer talrijk, zoals dit de vaderen beloofd was (Genesis 13:16 Exodus 32:13), een groot volk, dat niet geteld noch gerekend kan worden vanwege de menigte. a) 1)a)4:20; vgl. 2 Samuel 24:9
1) Deze uitdrukking herinnert aan de beloften van God, aan de aartsvaderen gedaan en Salomo bezigt haar, om daarmee de Heere de eer te geven, omtrent de vervulling van die beloften..
Vers 9
9. Zo geef dan, om mijn grote behoefte en om Uw genaderijke bedoelingen met Uw volk en mij, aan uw knecht, wat ik in de eerste plaats behoeve, een verstandig hart, 1) om uw volk te richten, zoals het behoort, verstandig onderscheidende tussen goed en kwaad, recht en onrecht in het gericht, want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten, indien Gij hem daartoe geen inzicht en verstand gaf? 1) In het Hebreeuws Leeb schome, eigenlijk een horend hart, d.i. een hart, dat hoort naar de uitspraken van de rechten en instellingen, van de wetten van God..Vers 9
9. Zo geef dan, om mijn grote behoefte en om Uw genaderijke bedoelingen met Uw volk en mij, aan uw knecht, wat ik in de eerste plaats behoeve, een verstandig hart, 1) om uw volk te richten, zoals het behoort, verstandig onderscheidende tussen goed en kwaad, recht en onrecht in het gericht, want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten, indien Gij hem daartoe geen inzicht en verstand gaf? 1) In het Hebreeuws Leeb schome, eigenlijk een horend hart, d.i. een hart, dat hoort naar de uitspraken van de rechten en instellingen, van de wetten van God..Vers 10
10. Die zaak nu was goed 1) in de ogen van de HEERE, dat Salomo deze zaak begeerd, om Zijn Geest gebeden en niet het vergankelijke goed van deze tijd begeerd had.1) Wanneer is ons gebed God welgevallig? Wanneer wij in het gevoel van onze onmacht en hulpeloosheid en in vertrouwen op de barmhartigheid van God en Zijn beloften bidden; wanneer wij boven alles om geestelijke goederen en gaven bidden (Matthew 6:33 Ephesians 1:3 Ephesians 1:3). De ware wijsheid, waarom wij God moeten bidden (James 1:5) bestaat niet in veel en uitgebreid weten, maar in het onderscheiden van dat, wat goed en kwaad is (Job 28:28 James 3:17 Ephesians 5:17), en is een vrucht van de vernieuwing van ons gemoeds (Romans 12:2). Een koning, die niet zelf om een gehoorzaam hart bidt, kan en mag ook niet hopen en verlangen, dat zijn volk hem een gehoorzaam hart toedraagt. De jeugd, die gewoonlijk ongebondenheid voor vrijheid aanziet, is het bovenal nodig om een gehoorzaam hart te bidden.
Vers 10
10. Die zaak nu was goed 1) in de ogen van de HEERE, dat Salomo deze zaak begeerd, om Zijn Geest gebeden en niet het vergankelijke goed van deze tijd begeerd had.1) Wanneer is ons gebed God welgevallig? Wanneer wij in het gevoel van onze onmacht en hulpeloosheid en in vertrouwen op de barmhartigheid van God en Zijn beloften bidden; wanneer wij boven alles om geestelijke goederen en gaven bidden (Matthew 6:33 Ephesians 1:3 Ephesians 1:3). De ware wijsheid, waarom wij God moeten bidden (James 1:5) bestaat niet in veel en uitgebreid weten, maar in het onderscheiden van dat, wat goed en kwaad is (Job 28:28 James 3:17 Ephesians 5:17), en is een vrucht van de vernieuwing van ons gemoeds (Romans 12:2). Een koning, die niet zelf om een gehoorzaam hart bidt, kan en mag ook niet hopen en verlangen, dat zijn volk hem een gehoorzaam hart toedraagt. De jeugd, die gewoonlijk ongebondenheid voor vrijheid aanziet, is het bovenal nodig om een gehoorzaam hart te bidden.
Vers 12
12. Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden, en uw bede reeds vervuld, zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, en wel in zo rijke en overvloedige mate, dat uw gelijke v r u 1) niet geweest is, onder alle mensen op aarde a) en uw gelijke na u niet opstaan zal.a)4:29vv.
1) Deze woorden zijn niet van toepassing op de vroegere koningen van Israël, maar in het algemeen voor alle mensen te verstaan..
Vers 12
12. Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden, en uw bede reeds vervuld, zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, en wel in zo rijke en overvloedige mate, dat uw gelijke v r u 1) niet geweest is, onder alle mensen op aarde a) en uw gelijke na u niet opstaan zal.a)4:29vv.
1) Deze woorden zijn niet van toepassing op de vroegere koningen van Israël, maar in het algemeen voor alle mensen te verstaan..
Vers 14
14. En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn instellingen en Mijn geboden, zoals uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen, bij alles wat Ik u reeds geschonken heb. 1)1) Omdat Salomo deze voorwaarde niet geheel is nagekomen, maar later van de wegen van de Heere is afgeweken (11:1vv.), zo is ook de laatste belofte niet in haar gehele omvang vervuld geworden, want hij bereikte slechts een ouderdom van 60 jaar (11:42vv.).
God beloofde aan Salomo rijkdom en eer op een volstrekte wijze, maar de belofte van een lang leven geschiedde onder een zekere voorwaarde. In het vervolg zal blijken, hoe Salomo hierin tekort schoot en daarom, ofschoon hij rijkdom en eer had, zo had hij daarvan geen zo langdurig genot, als hij anders, indien hij gehoorzaam was gebleven, volgens de loop van de natuur en uit hoofde van Gods belofte, had mogen verwachten..
Wij hebben in dit ne vers een voorbeeld van een positieve of stellige en van een conditionele of voorwaardelijke belofte van God. De positieve is die van rijkdom en eer, de conditionele, die van een lang leven. Deze beloften komen voortdurend in de Heilige Schrift voor.. 15. En Salomo waakte op, onmiddellijk na deze openbaring, en ziet het was een droom (1 Kings 3:5). En hij kwam, na het einde van de plechtigheid te Gibeon, te Jeruzalem, en stond voor de Ark van het Verbond van de HEERE, die zich in de door David opgerichte tent bevond (1:50vv.; 2:28vv.) en offerde daar om de Heere voor de hem ten deel gevallen openbaring te danken en zichzelf met alles wat hij had, evenals te Gibeon, de Heere toe te wijden, brandoffers, en bereidde dankoffers, en maakte van het vlees van het dankoffer, dat buiten de vetdelen niet in het altaarvuur kwam, maar voor zover het niet de priester toekwam als offermaaltijd gebruikt werd (Leviticus 3:17), een maaltijd voor al zijn knechten, 1) hofbeambten, omdat het hem een behoefte was zich met hen tot een God welgevallig bestuur op het nauwste te verbinden.
1) Een hart, dat in zich de bewijzen van een bijzondere genade van God ondervindt, kan zich niet onthouden dit door uiterlijke tekenen en in het bijzonder door milddadigheid te betonen..
II. 1 Kings 3:16-1 Kings 3:28. Er valt een geschiedenis voor, waarbij de ondervinding de bewijzen levert van de aan Salomo geschonken wijsheid, waarbij zijn scherpzinnigheid helder aan de dag komt. Twee hoeren namelijk, die in hetzelfde huis tezamen wonen, zijn kort na elkaar bevallen van een zoon. Terwijl nu de ene haar zoon in de slaap doodligt, verwisselt zij, toen zij dit gewaar werd, haar dode zoon met de levende van haar buurvrouw. De bedrogen moeder brengt haar rechtszaak voor Salomo; deze weet dit moeilijk geval, waarbij geen getuigen aanwezig zijn, en waarbij, eed tegenover eed staat, met zo'n scherpzinnigheid op te lossen, dat ieder een diepe indruk ontvangt van de wijsheid, die in hem is.
Vers 14
14. En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn instellingen en Mijn geboden, zoals uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen, bij alles wat Ik u reeds geschonken heb. 1)1) Omdat Salomo deze voorwaarde niet geheel is nagekomen, maar later van de wegen van de Heere is afgeweken (11:1vv.), zo is ook de laatste belofte niet in haar gehele omvang vervuld geworden, want hij bereikte slechts een ouderdom van 60 jaar (11:42vv.).
God beloofde aan Salomo rijkdom en eer op een volstrekte wijze, maar de belofte van een lang leven geschiedde onder een zekere voorwaarde. In het vervolg zal blijken, hoe Salomo hierin tekort schoot en daarom, ofschoon hij rijkdom en eer had, zo had hij daarvan geen zo langdurig genot, als hij anders, indien hij gehoorzaam was gebleven, volgens de loop van de natuur en uit hoofde van Gods belofte, had mogen verwachten..
Wij hebben in dit ne vers een voorbeeld van een positieve of stellige en van een conditionele of voorwaardelijke belofte van God. De positieve is die van rijkdom en eer, de conditionele, die van een lang leven. Deze beloften komen voortdurend in de Heilige Schrift voor.. 15. En Salomo waakte op, onmiddellijk na deze openbaring, en ziet het was een droom (1 Kings 3:5). En hij kwam, na het einde van de plechtigheid te Gibeon, te Jeruzalem, en stond voor de Ark van het Verbond van de HEERE, die zich in de door David opgerichte tent bevond (1:50vv.; 2:28vv.) en offerde daar om de Heere voor de hem ten deel gevallen openbaring te danken en zichzelf met alles wat hij had, evenals te Gibeon, de Heere toe te wijden, brandoffers, en bereidde dankoffers, en maakte van het vlees van het dankoffer, dat buiten de vetdelen niet in het altaarvuur kwam, maar voor zover het niet de priester toekwam als offermaaltijd gebruikt werd (Leviticus 3:17), een maaltijd voor al zijn knechten, 1) hofbeambten, omdat het hem een behoefte was zich met hen tot een God welgevallig bestuur op het nauwste te verbinden.
1) Een hart, dat in zich de bewijzen van een bijzondere genade van God ondervindt, kan zich niet onthouden dit door uiterlijke tekenen en in het bijzonder door milddadigheid te betonen..
II. 1 Kings 3:16-1 Kings 3:28. Er valt een geschiedenis voor, waarbij de ondervinding de bewijzen levert van de aan Salomo geschonken wijsheid, waarbij zijn scherpzinnigheid helder aan de dag komt. Twee hoeren namelijk, die in hetzelfde huis tezamen wonen, zijn kort na elkaar bevallen van een zoon. Terwijl nu de ene haar zoon in de slaap doodligt, verwisselt zij, toen zij dit gewaar werd, haar dode zoon met de levende van haar buurvrouw. De bedrogen moeder brengt haar rechtszaak voor Salomo; deze weet dit moeilijk geval, waarbij geen getuigen aanwezig zijn, en waarbij, eed tegenover eed staat, met zo'n scherpzinnigheid op te lossen, dat ieder een diepe indruk ontvangt van de wijsheid, die in hem is.
Vers 16
16. Toen, spoedig na de in de vorige afdeling vertelde gebeurtenis, kwamen er, niet zonder een bijzondere beschikking van God, die aan Salomo gelegenheid geven wilde de gave te gebruiken, hem beloofd (1 Kings 3:12 2 Timothy 1:6) en daardoor het daadwerkelijke bewijs gaf van de vervulling van de belofte, kwamen er twee vrouwen, die hoeren1) waren, tot de koning 2) en zij stonden voor zijn aangezicht om de rechtszaak, die zij met elkaar hadden, door hem te laten beslissen.1) De prostitutie was onder de Israëlieten verboden (Leviticus 9:29) en, wel des te strenger, omdat zij volgens de toenmalige toestanden in het nauwste verband stond met de afgodendienst (Deuteronomy 23:17); desalniettemin waren er onder de Israëlieten, behalve enkele gevallen van vleselijke gemeenschap buiten het huwelijk (Judges 11:1), te allen tijde openbare hoeren die, zoals nu nog gebeurt in Perzië en Arabië, ook met zang en dans de kost wonnen (Jes 23:16 Sir.9:4); zij liepen sierlijk gekleed, en aan haar kleding kenbaar (Proverbs 7:6 Baruch 6:8 Bar 6:8) langs de straten, of lokten aan de wegen, onder de schaduw van de bomen gezeten, de voorbijgangers tot zich (Genesis 38:14vv. Baruch 6:43 Proverbs 5:3vv.; 23:27vv. Jeremiah 3:2). Meestal waren het buitenlandse vrouwen (Judges 16:1), zoals in den tijd van de keizers, Syrische hoeren (ambubajae genoemd naar het Syrische ambob, dat een muziekinstrument betekent (Hor. Sat. 1,2:1) de stad Rome doorkruisten, zij behoorden tot de klasse van de Hierodulen (in Oost-Indië Bayaderen genoemd), die zich ter ere van een godheid prijs gaven (14:24; 22:47). Of men hier ook aan deze te denken hebbe, of niet veeleer aan Israëlitische vrouwen, die het schandelijk beroep op eigen hand uitoefenden, laat zich niet met juistheid bepalen; evenwel het laatste is het waarschijnlijkst.. 2) Volgens Deuteronomy 16:18vv. moesten de op iedere plaats aanwezige rechters en ambtslieden zulke zaken, die hun te zwaar waren, zodat zij het niet waagden met hun rechtskennis daarover een oordeel te vellen, verwijzen naar de Hoge raad op de standplaats van het Heiligdom; evenals echter ten tijde van de Richteren, toen er nog geen vast geregelde gerechtshoven bestonden, de rechters elke tot hen gebrachte zaak beslechtten (Judges 4:5), en Samuël heen en weer trekkend dan hier dan daar recht sprak (1 Samuel 7:15vv.), zo beslisten ook de eerste koningen, ofschoon onder David en Salomo reeds plaatselijke gerechtshoven aanwezig waren, uit eigen soevereiniteit alles wat tot hen gebracht werd. Zij waren dan ook daartoe in het voorportaal van hun paleis (voorhuis van het gerecht; 7) voor iedere onderdaan, die recht bij hen zocht, toegankelijk (2 Samuel 14:4vv.; 15:2,6; 1 Chronicles 18:14
Vers 16
16. Toen, spoedig na de in de vorige afdeling vertelde gebeurtenis, kwamen er, niet zonder een bijzondere beschikking van God, die aan Salomo gelegenheid geven wilde de gave te gebruiken, hem beloofd (1 Kings 3:12 2 Timothy 1:6) en daardoor het daadwerkelijke bewijs gaf van de vervulling van de belofte, kwamen er twee vrouwen, die hoeren1) waren, tot de koning 2) en zij stonden voor zijn aangezicht om de rechtszaak, die zij met elkaar hadden, door hem te laten beslissen.1) De prostitutie was onder de Israëlieten verboden (Leviticus 9:29) en, wel des te strenger, omdat zij volgens de toenmalige toestanden in het nauwste verband stond met de afgodendienst (Deuteronomy 23:17); desalniettemin waren er onder de Israëlieten, behalve enkele gevallen van vleselijke gemeenschap buiten het huwelijk (Judges 11:1), te allen tijde openbare hoeren die, zoals nu nog gebeurt in Perzië en Arabië, ook met zang en dans de kost wonnen (Jes 23:16 Sir.9:4); zij liepen sierlijk gekleed, en aan haar kleding kenbaar (Proverbs 7:6 Baruch 6:8 Bar 6:8) langs de straten, of lokten aan de wegen, onder de schaduw van de bomen gezeten, de voorbijgangers tot zich (Genesis 38:14vv. Baruch 6:43 Proverbs 5:3vv.; 23:27vv. Jeremiah 3:2). Meestal waren het buitenlandse vrouwen (Judges 16:1), zoals in den tijd van de keizers, Syrische hoeren (ambubajae genoemd naar het Syrische ambob, dat een muziekinstrument betekent (Hor. Sat. 1,2:1) de stad Rome doorkruisten, zij behoorden tot de klasse van de Hierodulen (in Oost-Indië Bayaderen genoemd), die zich ter ere van een godheid prijs gaven (14:24; 22:47). Of men hier ook aan deze te denken hebbe, of niet veeleer aan Israëlitische vrouwen, die het schandelijk beroep op eigen hand uitoefenden, laat zich niet met juistheid bepalen; evenwel het laatste is het waarschijnlijkst.. 2) Volgens Deuteronomy 16:18vv. moesten de op iedere plaats aanwezige rechters en ambtslieden zulke zaken, die hun te zwaar waren, zodat zij het niet waagden met hun rechtskennis daarover een oordeel te vellen, verwijzen naar de Hoge raad op de standplaats van het Heiligdom; evenals echter ten tijde van de Richteren, toen er nog geen vast geregelde gerechtshoven bestonden, de rechters elke tot hen gebrachte zaak beslechtten (Judges 4:5), en Samuël heen en weer trekkend dan hier dan daar recht sprak (1 Samuel 7:15vv.), zo beslisten ook de eerste koningen, ofschoon onder David en Salomo reeds plaatselijke gerechtshoven aanwezig waren, uit eigen soevereiniteit alles wat tot hen gebracht werd. Zij waren dan ook daartoe in het voorportaal van hun paleis (voorhuis van het gerecht; 7) voor iedere onderdaan, die recht bij hen zocht, toegankelijk (2 Samuel 14:4vv.; 15:2,6; 1 Chronicles 18:14
Vers 20
20. En zij, bemerkt hebbende wat er gebeurd was door haar onvoorzichtigheid, stond te middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als ik, uw dienstmaagd, nog sliep, en legde hem in haar schoot, als ware het de hare, en haardode zoon legde zij in mijn schoot, 1) alsof ik de mijne doodgelegen had.1) Deze daad moet verklaard worden uit de, het vrouwelijk geslacht aangeboren, moederliefde in het bijzonder voor kleine kinderen. Andere beweegredenen zijn hiervoor niet te zoeken..
Vers 20
20. En zij, bemerkt hebbende wat er gebeurd was door haar onvoorzichtigheid, stond te middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als ik, uw dienstmaagd, nog sliep, en legde hem in haar schoot, als ware het de hare, en haardode zoon legde zij in mijn schoot, 1) alsof ik de mijne doodgelegen had.1) Deze daad moet verklaard worden uit de, het vrouwelijk geslacht aangeboren, moederliefde in het bijzonder voor kleine kinderen. Andere beweegredenen zijn hiervoor niet te zoeken..
Vers 22
22. Toen zei de andere vrouw tot de beschuldigster: Nee, zoals gij beweert is de zaak niet, maar die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon; 1) die daarentegen zei: Nee, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! Zo spraken zij beiden, elkaar bestrijdende 2) voor het aangezicht van de koning.1) Het is opmerkelijk waarom zij, die hier de bedriegster is, zo begerig is het nog levende kind voor zich te eisen, omdat men toch in zulke gevallen van buitenechtelijk verwekte kinderen het tegendeel verwacht; moederlijke liefde toch, die bij elke geboorte, echt of onecht, in hoge mate kan voorhanden zijn, kon hier klaarblijkelijk niet de drijfveer geweest zijn, want in dit geval zou haar alleen iets gelegen geweest zijn aan het kind, dat werkelijk de vrucht van haar buik was; bovendien verloochent zij spoedig daarop elk moederlijk gevoel op een vreselijke wijze (1 Kings 3:26). Er blijft dus geen andere verklaring over, dan dat zij het kind groot geworden zijnde, tot haar voordeel trachtte te gebruiken, of door hem als lijfeigene te verkopen, of door zich door hem te laten onderhouden. Met betrekking tot dergelijke plannen, verkoop namelijk, moest hij haar natuurlijk liever zijn dan haar eigen zoon, des te minder verschoning behoefde zij te gebruiken..
2) Zoals zonde verbindt en voert wel tezamen, maar slechts voor een korte tijd, dan baart zij ontevredenheid, tweedracht en strijd; voortdurende vrede woont slechts in het huis, waar de God van de vrede de harten aan elkaar verbindt..
Vers 22
22. Toen zei de andere vrouw tot de beschuldigster: Nee, zoals gij beweert is de zaak niet, maar die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon; 1) die daarentegen zei: Nee, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! Zo spraken zij beiden, elkaar bestrijdende 2) voor het aangezicht van de koning.1) Het is opmerkelijk waarom zij, die hier de bedriegster is, zo begerig is het nog levende kind voor zich te eisen, omdat men toch in zulke gevallen van buitenechtelijk verwekte kinderen het tegendeel verwacht; moederlijke liefde toch, die bij elke geboorte, echt of onecht, in hoge mate kan voorhanden zijn, kon hier klaarblijkelijk niet de drijfveer geweest zijn, want in dit geval zou haar alleen iets gelegen geweest zijn aan het kind, dat werkelijk de vrucht van haar buik was; bovendien verloochent zij spoedig daarop elk moederlijk gevoel op een vreselijke wijze (1 Kings 3:26). Er blijft dus geen andere verklaring over, dan dat zij het kind groot geworden zijnde, tot haar voordeel trachtte te gebruiken, of door hem als lijfeigene te verkopen, of door zich door hem te laten onderhouden. Met betrekking tot dergelijke plannen, verkoop namelijk, moest hij haar natuurlijk liever zijn dan haar eigen zoon, des te minder verschoning behoefde zij te gebruiken..
2) Zoals zonde verbindt en voert wel tezamen, maar slechts voor een korte tijd, dan baart zij ontevredenheid, tweedracht en strijd; voortdurende vrede woont slechts in het huis, waar de God van de vrede de harten aan elkaar verbindt..
Vers 28
28. En geheel Israël hoorde dat oordeel, in deze ogenschijnlijk zo moeilijke rechtszaak, die toch zo gemakkelijk uitgemaakt werd, 1) dat de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht van de koning, kregen de indruk, dat een bovenmenselijke, goddelijke kracht in hem woonde, want zij zagen uit deze en meer van deze zaken, dat de wijsheid van God in hem was, om recht te doen, een wijsheid, niet naar de schijn oordelende, maar het hart in zijn diepste schuilhoeken bespiedende.a) Luke 4:36; Luke 8:25
1) Het eenvoudigste en gemakkelijkste is in de regel het moeilijkst te vinden, ofschoon duizenden, is het gevonden, menen, dat hadden zij ook wel kunnen doen.
De geschiedenis van de beide vrouwen is een zuiver oosterse, waarbij men zich al onze rechtsvormen en bewijsvoeringen moet wegdenken; in die streken toch wordt een scherpzinnige blik, die in n oogopslag als met de scherpte van een zwaard de moeilijkheid oplost, veel hoger geschat dan rechtskundige overwegingen en vergelijkingen van de gronden v r en tegen. Waarom deze wijsheid (van Salomo) als met de tijd, het land en de volksdenkwijze overeenkomstig, als een grote gave van God aangezien moet worden, zoals zij ook werkelijk was..
Met deze geschiedenis overeenkomende is de navolgende, bij Rambach (Kirchh. Pars II pag. 251) te vinden. Ariopharnes, koning van Thracië, kreeg voor zich drie personen, ieder zich uitgevende voor de zoon van de overleden koning van de Cimmeriërs. Ariopharnes beval toen, dat ieder met een werpspies naar het koninklijke lijk zou werpen, en verklaarde hem voor de zoon, die het weigerde. Terwijl Niemeijer in het oordeel van Salomo, indien ook niet "Gods Wijsheid", dan toch "snelheid van beslissing, tegenwoordigheid van geest en een juiste blik in het menselijk hart" ziet, hebben andere theologen van de zogenaamde verlichtingsperiode niets meer daarin gezien dan het gedrag van een oosters despoot, een inval (gril), waardoor een Europees vorst juist niet zeer vereerd zou worden.
Wie zo dwaas oordeelt, toont daarmee dat hij in gelijk of overeenkomstig geval, zeer waarschijnlijk niet op zulk een verstandig oordeel, als Salomo sprak, zou gekomen zijn. Hoe weinig de gerechtelijke handeling van Salomo met onze tegenwoordige begrippen van rechtspleging moge overeenkomen, zo is hem toch dat niet te ontzeggen, wat in elk geval de hoofdzaak blijft, namelijk de Goddelijke gave van het gesloten gemoed te openen en het slapende geweten wakker te schudden, zodat leugen en bedrog wijkt en de waarheid aan den dag komt. Zonder deze gave helpen alle vormen en regels van onderzoek niets, ja zij kunnen zelfs, zo als de ondervinding reeds dikwijls geleerd heeft, daartoe dienen de gewetens te verwarren en de waarheid te bedekken.
Vers 28
28. En geheel Israël hoorde dat oordeel, in deze ogenschijnlijk zo moeilijke rechtszaak, die toch zo gemakkelijk uitgemaakt werd, 1) dat de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht van de koning, kregen de indruk, dat een bovenmenselijke, goddelijke kracht in hem woonde, want zij zagen uit deze en meer van deze zaken, dat de wijsheid van God in hem was, om recht te doen, een wijsheid, niet naar de schijn oordelende, maar het hart in zijn diepste schuilhoeken bespiedende.a) Luke 4:36; Luke 8:25
1) Het eenvoudigste en gemakkelijkste is in de regel het moeilijkst te vinden, ofschoon duizenden, is het gevonden, menen, dat hadden zij ook wel kunnen doen.
De geschiedenis van de beide vrouwen is een zuiver oosterse, waarbij men zich al onze rechtsvormen en bewijsvoeringen moet wegdenken; in die streken toch wordt een scherpzinnige blik, die in n oogopslag als met de scherpte van een zwaard de moeilijkheid oplost, veel hoger geschat dan rechtskundige overwegingen en vergelijkingen van de gronden v r en tegen. Waarom deze wijsheid (van Salomo) als met de tijd, het land en de volksdenkwijze overeenkomstig, als een grote gave van God aangezien moet worden, zoals zij ook werkelijk was..
Met deze geschiedenis overeenkomende is de navolgende, bij Rambach (Kirchh. Pars II pag. 251) te vinden. Ariopharnes, koning van Thracië, kreeg voor zich drie personen, ieder zich uitgevende voor de zoon van de overleden koning van de Cimmeriërs. Ariopharnes beval toen, dat ieder met een werpspies naar het koninklijke lijk zou werpen, en verklaarde hem voor de zoon, die het weigerde. Terwijl Niemeijer in het oordeel van Salomo, indien ook niet "Gods Wijsheid", dan toch "snelheid van beslissing, tegenwoordigheid van geest en een juiste blik in het menselijk hart" ziet, hebben andere theologen van de zogenaamde verlichtingsperiode niets meer daarin gezien dan het gedrag van een oosters despoot, een inval (gril), waardoor een Europees vorst juist niet zeer vereerd zou worden.
Wie zo dwaas oordeelt, toont daarmee dat hij in gelijk of overeenkomstig geval, zeer waarschijnlijk niet op zulk een verstandig oordeel, als Salomo sprak, zou gekomen zijn. Hoe weinig de gerechtelijke handeling van Salomo met onze tegenwoordige begrippen van rechtspleging moge overeenkomen, zo is hem toch dat niet te ontzeggen, wat in elk geval de hoofdzaak blijft, namelijk de Goddelijke gave van het gesloten gemoed te openen en het slapende geweten wakker te schudden, zodat leugen en bedrog wijkt en de waarheid aan den dag komt. Zonder deze gave helpen alle vormen en regels van onderzoek niets, ja zij kunnen zelfs, zo als de ondervinding reeds dikwijls geleerd heeft, daartoe dienen de gewetens te verwarren en de waarheid te bedekken.