Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 3

Salomo's regering zag er bloedig uit in het vorige hoofdstuk, maar de noodwendige daden van gerechtigheid moeten niet met de naam van wreedheid worden bestempeld. In dit hoofdstuk heeft zij een geheel ander voorkomen. Wij moeten van Gods barmhartigheid jegens Zijn onderdanen niet te erger denken vanwege Zijn oordelen over rebellen. Wij hebben hier:

I. Salomo's huwelijk met de dochter van Farao, 1 Kings 3:1.

II. Een algemene beschouwing van zijn Godsdienst 1 Kings 3:2.

III. Een bijzonder bericht van zijn gebed tot God om wijsheid, en de verhoring van dat gebed, 1 Kings 3:5.

IV. Een bijzonder voorbeeld van zijn wijsheid in zijn uitspraak in de twist van twee hoeren, 1 Kings 3:16S. En een zeer groot aanzien heeft hij hier, beide aan het altaar en op de stoel des gerichts, groot op de stoel des gerichts, omdat hij groot was aan het altaar.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 3

Salomo's regering zag er bloedig uit in het vorige hoofdstuk, maar de noodwendige daden van gerechtigheid moeten niet met de naam van wreedheid worden bestempeld. In dit hoofdstuk heeft zij een geheel ander voorkomen. Wij moeten van Gods barmhartigheid jegens Zijn onderdanen niet te erger denken vanwege Zijn oordelen over rebellen. Wij hebben hier:

I. Salomo's huwelijk met de dochter van Farao, 1 Kings 3:1.

II. Een algemene beschouwing van zijn Godsdienst 1 Kings 3:2.

III. Een bijzonder bericht van zijn gebed tot God om wijsheid, en de verhoring van dat gebed, 1 Kings 3:5.

IV. Een bijzonder voorbeeld van zijn wijsheid in zijn uitspraak in de twist van twee hoeren, 1 Kings 3:16S. En een zeer groot aanzien heeft hij hier, beide aan het altaar en op de stoel des gerichts, groot op de stoel des gerichts, omdat hij groot was aan het altaar.

Verzen 1-4

1 Koningen 3:1-4

Hier wordt ons betreffende Salomo gezegd:

I. Iets dat ontwijfelbaar goed was, waarvoor hij geprezen en waarin hij nagevolgd moet worden.

1. Hij had de Here lief, 1 Kings 3:3. Gods liefde tot hem werd bijzonder opgemerkt, 2 Samuel 12:24. Daar had hij zijn naam van Jedidjah de beminde des Heren, en hier bevinden wij dat hij die liefde met liefde beantwoordde zoals Johannes, de beminde discipel, het volst was van liefde. Salomo was een wijs man, een rijk man, een groot man, en toch is zijn schoonste lofspraak datgene wat de hoedanigheid is van alle heiligen, zelfs van de armsten: hij had de Here lief, hij had de aanbidding des Heren lief, zegt de Chaldeër. Allen, die God liefhebben, hebben Zijn aanbidding lief, beminnen het om van Hem te horen, en tot Hem te spreken, en aldus gemeenschap met Hem te hebben.

2. Hij wandelde in de inzettingen zijns vaders Davids, dat is: in de inzettingen, die David hem heeft gegeven, 1 Kings 2:2, 1 Kings 2:3, 1 Chronicles 28:9, 1 Chronicles 28:10. (De last, die zijn stervende vader hem opdroeg, was hem heilig, was hem ten wet) of wel in Gods inzettingen, waarin zijn vader David voor hem had gewandeld, hij hield zich dicht aan Gods inzettingen, nam ze nauwkeurig waar, en woonde ze gestadig bij. Zij die God waarlijk liefhebben, zullen er een gewetenszaak van maken om in Zijn inzettingen te wandelen.

3. Hij was zeer grootmoedig en vrijgevig in hetgeen hij deed ter eer van God. Toen hij offerande offerde, offerde hij als een koning, in enige evenredigheid met zijn grote rijkdom, duizend brandofferen, 1 Kings 3:4. Waar God overvloedig zaait, verwacht Hij in evenredigheid te oogsten, en zij, die God waarlijk liefhebben, zullen niet morren over de onkosten van de Godsdienst. Wij kunnen in verzoeking zijn te zeggen: Waartoe dit verlies? Had dit vee niet aan de armen gegeven kunnen worden? Maar wij moeten nooit denken dat hetgeen voor de dienst van God besteed wordt, verkwist of verspild is. Het schijnt vreemd dat zoveel dieren op een altaar en op een feest verbrand werden, al duurde dit feest ook zeven dagen, maar het vuur op dat altaar wordt ondersteld levendiger en verterender te zijn dan gewoon vuur, want het stelde de grimmige ontzaglijke toorn van God voor, die op de offers viel, opdat de offeraars zouden ontkomen. Onze God is een verterend vuur. Bisschop Patrick haalt een overlevering aan van de Joden, die zegt dat de rook van de offeranden in een rechte kolom opsteeg naar de hemel, en niet verstrooid werd, want anders zouden zij, die de dienst bijwoonden, gestikt zijn, daar er zoveel offers geofferd werden.

II. Hier is iets, waarvan het twijfelachtig is, of het al of niet goed was.

1. Zijn huwelijk met de dochter van Farao 1 Kings 3:1. Wij willen onderstellen dat zij tot de Joodse Godsdienst was bekeerd, anders zou het huwelijk onwettig geweest zijn, maar indien dit zo was, dan was het huwelijk toch niet raadzaam, hij, die de Here liefhad, had om Zijnentwil zijn keuze moeten vestigen op een vrouw uit het volk des Heren, ongelijke huwelijken van de zonen Gods met de dochteren van de mensen zijn dikwijls van verderfelijke gevolgen geweest. Maar sommigen denken dal hij dit deed op aanraden van zijn vrienden dat zij een oprecht-bekeerde was, (want de goden van Egypte worden niet genoemd onder de vreemde goden, tot wier aanbidding zijn vreemde vrouwen hem hebben bewogen, 1 Kings 11:5, 1 Kings 11:6) en dat het Hooglied en de 45ste psalm bij die gelegenheid geschreven werden, door welke deze bruiloftsviering tot een type werd gemaakt van het mystieke huwelijk tussen Christus en de kerk, inzonderheid de kerk uit de heidenen.

2. Zijn aanbidding op de hoogten, waardoor het volk in verzoeking kwam om dit ook te doen, 1 Kings 3:2, 1 Kings 3:3. Abraham heeft zijn altaren op bergen gebouwd, Genesis 12:8, Genesis 22:2, en aanbad in een bos, Genesis 21:33, daar was de gewoonte aan ontleend, en zij was goed en betamelijk, totdat de Goddelijke wet hen tot een plaats beperkte, Deuteronomy 12:5, Deuteronomy 12:6. David hield zich bij de ark, en gaf niet om hoogten, maar Salomo, hoewel hij in andere dingen wandelde in de inzettingen van zijn vader, bleef hierin bij hem achter, hij toonde hiermee grote ijver voor het offeren, maar gehoorzamen ware beter geweest, dit was een onregelmatigheid. Hoewel er nog geen huis gebouwd was, was er toch een tent opgericht voor de naam des Heren en de ark had het middelpunt hunner eenheid moeten wezen. Zij was dit door de Goddelijke instelling, de hoogten scheidden er zich van af, dewijl zij echter God alleen aanbaden, en het in andere dingen overeenkomstig de regel deden, heeft Hij hun zwakheid genadig voorbijgezien en hun dienst aangenomen en er wordt erkend, dat Salomo de Here liefhad hoewel hij rookte en offerde op de hoogten, en laat de mensen dan niet strenger zijn dan Hij is.

Verzen 1-4

1 Koningen 3:1-4

Hier wordt ons betreffende Salomo gezegd:

I. Iets dat ontwijfelbaar goed was, waarvoor hij geprezen en waarin hij nagevolgd moet worden.

1. Hij had de Here lief, 1 Kings 3:3. Gods liefde tot hem werd bijzonder opgemerkt, 2 Samuel 12:24. Daar had hij zijn naam van Jedidjah de beminde des Heren, en hier bevinden wij dat hij die liefde met liefde beantwoordde zoals Johannes, de beminde discipel, het volst was van liefde. Salomo was een wijs man, een rijk man, een groot man, en toch is zijn schoonste lofspraak datgene wat de hoedanigheid is van alle heiligen, zelfs van de armsten: hij had de Here lief, hij had de aanbidding des Heren lief, zegt de Chaldeër. Allen, die God liefhebben, hebben Zijn aanbidding lief, beminnen het om van Hem te horen, en tot Hem te spreken, en aldus gemeenschap met Hem te hebben.

2. Hij wandelde in de inzettingen zijns vaders Davids, dat is: in de inzettingen, die David hem heeft gegeven, 1 Kings 2:2, 1 Kings 2:3, 1 Chronicles 28:9, 1 Chronicles 28:10. (De last, die zijn stervende vader hem opdroeg, was hem heilig, was hem ten wet) of wel in Gods inzettingen, waarin zijn vader David voor hem had gewandeld, hij hield zich dicht aan Gods inzettingen, nam ze nauwkeurig waar, en woonde ze gestadig bij. Zij die God waarlijk liefhebben, zullen er een gewetenszaak van maken om in Zijn inzettingen te wandelen.

3. Hij was zeer grootmoedig en vrijgevig in hetgeen hij deed ter eer van God. Toen hij offerande offerde, offerde hij als een koning, in enige evenredigheid met zijn grote rijkdom, duizend brandofferen, 1 Kings 3:4. Waar God overvloedig zaait, verwacht Hij in evenredigheid te oogsten, en zij, die God waarlijk liefhebben, zullen niet morren over de onkosten van de Godsdienst. Wij kunnen in verzoeking zijn te zeggen: Waartoe dit verlies? Had dit vee niet aan de armen gegeven kunnen worden? Maar wij moeten nooit denken dat hetgeen voor de dienst van God besteed wordt, verkwist of verspild is. Het schijnt vreemd dat zoveel dieren op een altaar en op een feest verbrand werden, al duurde dit feest ook zeven dagen, maar het vuur op dat altaar wordt ondersteld levendiger en verterender te zijn dan gewoon vuur, want het stelde de grimmige ontzaglijke toorn van God voor, die op de offers viel, opdat de offeraars zouden ontkomen. Onze God is een verterend vuur. Bisschop Patrick haalt een overlevering aan van de Joden, die zegt dat de rook van de offeranden in een rechte kolom opsteeg naar de hemel, en niet verstrooid werd, want anders zouden zij, die de dienst bijwoonden, gestikt zijn, daar er zoveel offers geofferd werden.

II. Hier is iets, waarvan het twijfelachtig is, of het al of niet goed was.

1. Zijn huwelijk met de dochter van Farao 1 Kings 3:1. Wij willen onderstellen dat zij tot de Joodse Godsdienst was bekeerd, anders zou het huwelijk onwettig geweest zijn, maar indien dit zo was, dan was het huwelijk toch niet raadzaam, hij, die de Here liefhad, had om Zijnentwil zijn keuze moeten vestigen op een vrouw uit het volk des Heren, ongelijke huwelijken van de zonen Gods met de dochteren van de mensen zijn dikwijls van verderfelijke gevolgen geweest. Maar sommigen denken dal hij dit deed op aanraden van zijn vrienden dat zij een oprecht-bekeerde was, (want de goden van Egypte worden niet genoemd onder de vreemde goden, tot wier aanbidding zijn vreemde vrouwen hem hebben bewogen, 1 Kings 11:5, 1 Kings 11:6) en dat het Hooglied en de 45ste psalm bij die gelegenheid geschreven werden, door welke deze bruiloftsviering tot een type werd gemaakt van het mystieke huwelijk tussen Christus en de kerk, inzonderheid de kerk uit de heidenen.

2. Zijn aanbidding op de hoogten, waardoor het volk in verzoeking kwam om dit ook te doen, 1 Kings 3:2, 1 Kings 3:3. Abraham heeft zijn altaren op bergen gebouwd, Genesis 12:8, Genesis 22:2, en aanbad in een bos, Genesis 21:33, daar was de gewoonte aan ontleend, en zij was goed en betamelijk, totdat de Goddelijke wet hen tot een plaats beperkte, Deuteronomy 12:5, Deuteronomy 12:6. David hield zich bij de ark, en gaf niet om hoogten, maar Salomo, hoewel hij in andere dingen wandelde in de inzettingen van zijn vader, bleef hierin bij hem achter, hij toonde hiermee grote ijver voor het offeren, maar gehoorzamen ware beter geweest, dit was een onregelmatigheid. Hoewel er nog geen huis gebouwd was, was er toch een tent opgericht voor de naam des Heren en de ark had het middelpunt hunner eenheid moeten wezen. Zij was dit door de Goddelijke instelling, de hoogten scheidden er zich van af, dewijl zij echter God alleen aanbaden, en het in andere dingen overeenkomstig de regel deden, heeft Hij hun zwakheid genadig voorbijgezien en hun dienst aangenomen en er wordt erkend, dat Salomo de Here liefhad hoewel hij rookte en offerde op de hoogten, en laat de mensen dan niet strenger zijn dan Hij is.

Verzen 5-15

1 Koningen 3:5-15

Wij hebben hier een bericht van Gods genaderijk bezoek aan Salomo en van de gemeenschap, die hij er met God in gehad heeft, hetgeen groter eer voor Salomo was, dan hij door al de rijkdom en de macht zijns koninkrijks hebben kon.

I. De omstandigheden van dit bezoek, 1 Kings 3:5.

1. De plaats. Het was Gibeon, dat was de grote hoogte, en had de enige moeten zijn omdat daar de tabernakel en het koperen altaar waren, 2 Chronicles 1:3. Daar heeft Salomo zijn grote offeranden geofferd, en daar heeft God hem meer erkend dan op een van de andere hoge plaatsen. Hoe dichter wij bij de regel komen in onze aanbidding, hoe meer reden wij hebben om de tekenen van Gods tegenwoordigheid te verwachten, waar God Zijns naams gedachtenis sticht, daar zal Hij tot ons komen en ons zegenen.

2. De tijd. Het was des nachts, in de nacht nadat hij zijn milde offeranden geofferd had 1 Kings 3:4. Hoe meer overvloedig wij zijn in Gods werk, hoe meer vertroosting en geestelijk genot wij in Hem kunnen verwachten, als de dag in drukke arbeid voor Hem werd doorgebracht dan zal de nacht rustig en lieflijk zijn in Hem. Stilte en afzondering bevorderen onze gemeenschap met God, Zijn vriendelijkste bezoeken worden dikwijls gebracht in de nacht, Psalms 17:3.

3. De wijze. Het was in een droom, toen hij sliep, zijn zinnen gesloten waren, opdat Gods toegang tot zijn geest des te meer vrij en onmiddellijk zijn zou, op die wijze placht God te spreken tot de profeten, Numbers 12:6, en tot particuliere personen tot hun voordeel Job 33:15,Job 33:16. Deze Goddelijke dromen onderscheidden zich ongetwijfeld van die vele, waarin ijdelheden zijn, Ecclesiastes 5:6.

II. Het genadige aanbod, dat God hem deed om te kiezen welke gunst hij van Hem zou begeren, waarin die dan ook zou bestaan, 1 Kings 3:5. Hij zag de heerlijkheid Gods om zich schijnen en hoorde een stem, zeggende: Begeer wat Ik u geven zal. Niet alsof God hem verplicht was voor zijn offers, maar aldus wilde Hij hem zijn aanneming er van te kennen geven, en hem zeggen welke grote zegen Hij voor hem had weggelegd, indien hij niet eng was in zijn vragen. Aldus wilde hij zijn neiging beproeven en eer leggen op het gebed des geloofs. Op dezelfde wijze buigt God zich neer tot ons en stelt ons op de weg om gelukkig te zijn door ons te verzekeren dat wij zullen hebben wat wij willen, zo wij er slechts om vragen John 16:23, 1 John 5:15. Wat willen wij meert Bidt en u zal gegeven worden.

III. Het vrome verzoek, dat Salomo hierop aan God deed. Geredelijk nam hij dit aanbod aan, waarom veronachtzamen wij eenzelfde aanbod dat ons gedaan wordt, zoals Achaz, die zei: ik zal het niet eisen, Isaiah 7:12 Salomo bad in zijn slaap, Gods genade hem helpende, maar het was een levendig gebed. Waar wij het meest in zorg over zijn en wat de grootste indruk op ons maakt als wij wakker zijn, zal ons gemeenlijk het meest aandoen en bezighouden als wij slapen, en soms kunnen wij door onze dromen weten waar ons hart naar uitgaat en hoe onze polsslag is. Maar deze moet aan een hogere oorsprong worden toegeschreven. Dat Salomo zo'n verstandige keus deed, toen hij sliep en de kracht van zijn rede het minst werkzaam was, toont aan dat zij zuiver en alleen van de genade Gods kwam, die deze Godvruchtige begeerte in hem gewerkt had. Als zijn nieren hem aldus des nachts onderwijzen, dan moet hij de Here loven, die hem raad heeft gegeven Psalms 16:7. In dit gebed nu:

1. Erkent hij Gods grote goedheid jegens zijn vader David, 1 Kings 3:6. Hij spreekt met eerbied van zijns vaders Godsvrucht, zegt, dat hij voor Gods aangezicht gewandeld heeft in oprechtheid des harten, een sluier werpende over zijn gebreken. Het is te hopen dat zij, die hun Godvruchtige ouders prijzen, hem zullen navolgen. Maar met nog meer eerbied spreekt hij van Gods goedheid jegens zijn vader, van de genade, die Hij hem betoond heeft in zijn leven door hem te geven om oprecht Godsdienstig te zijn, en toen zijn oprechtheid heeft beloond, van de grote weldadigheid, die Hij voor hem had weggelegd, om aan zijn geslacht te worden betoond, als hij heengegaan zou zijn, door hem een zoon te geven om op zijn troon te zitten. Kinderen behoren God te danken voor Zijn goedertierenheid jegens hun ouders, voor de gewisse weldadigheden Davids. Gods gunsten zijn dubbel zoet en lieflijk, als wij ze op ons overgebracht zien door de handen van hen, die ons zijn voorgegaan. Het middel om het erfrecht bestendigd te zien, is: God te loven, dat het totnutoe bewaard is gebleven.

2. Erkent hij zijn eigen ongenoegzaamheid voor de rechte volvoering van de last. die hem was opgedragen, 1 Kings 3:7, 1 Kings 3:8. En hier is een dubbele pleitgrond om kracht bij te zetten aan zijn bede om wijsheid.

a. Dat zijn plaats, zijn positie, haar nodig maakte daar hij Davids opvolger was. Gij hebt mij koning gemaakt in mijns vaders Davids plaats, die een zeer wijs, Godvruchtig man was. Here, geef mij wijsheid, opdat ik in stand houde wat hij gewrocht heeft, moge voortzetten wat hij heeft begonnen", en daar hij over Israël heeft geregeerd, "Here, geef mij wijsheid om goed te regeren, want zij zijn een talrijk volk, dat niet zonder veel zorg en oplettendheid bestuurd kan worden. Zij zijn Uw volk, dat Gij verkoren hebt, en dat daarom voor U geregeerd en bestuurd moet worden, en met hoe meer wijsheid zij worden bestuurd hoe meer eer en heerlijkheid U door hen zal worden toegebracht."

b. Dat hij haar begeerde, omdat hij een nederig besef had van zijn eigen ongenoegzaamheid. Here pleit hij, ik ben een klein jongeling, zo noemt hij zichzelf, een kind in verstand, hoewel zijn vader hem een wijs man had genoemd, 1 Kings 2:9. Ik weet niet uit te gaan noch in te gaan, zoals het behoort, noch te doen wat door de gewone dagelijkse zaken van de regering vereist wordt, en nog veel minder hoe in een moeilijk tijdsgewricht te handelen." Zij, die een openbaar ambt bekleden, moeten zich zeer bewust zijn van het gewichtige van hun werk, en van hun eigen ongenoegzaamheid er voor en dan zijn zij bekwaam om Goddelijk onderricht te ontvangen. Paulus' vraag: Wie is tot deze dingen bekwaam? is zeer gelijk aan die van Salomo hier: Wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 1 Kings 3:9. Absalom, die een dwaas was, wenste dat hij een rechter ware, Salomo, die een wijs man was, siddert voor de onderneming, en twijfelt aan zijn geschiktheid er voor. Hoe verstandiger en bedachtzamer de mensen zijn, hoe meer zij hun eigen zwakheid kennen, en hoe naijveriger zij zijn op zichzelf.

3. Hij bidt God hem wijsheid te geven, 1 Kings 3:9. Geeft dan Uw knecht een verstandig hart. Hij noemt zich Gods knecht, is ingenomen met die betrekking tot God, Psalms 116:16, en pleit er op bij Hem. "Ik ben U toegewijd, houd mij bezig met Uw werk, geef mij dan wat ik nodig heb voor de dienst, waarin ik gebruikt word." Zo heeft zijn Godvruchtige vader gebeden en zo heeft hij gepleit, Psalms 119:1, ik ben Uw knecht, maak mij verstandig Een verstandig hart is Gods gave, Proverbs 2:6. Wij moeten er om bidden, James 1:5, er om bidden met toepassing op onze speciale roeping, en de onderscheidene gelegenheden, waarvoor wij het nodig hebben, zoals Salomo: Geef mij verstand, niet om er mijn weetgierigheid door te bevredigen, of er mijn naasten door te verbijsteren, maar om Uw volk te richten. Dat is de beste kennis, die ons van dienst is in het doen van onze plicht, en zodanig is die kennis, welk ons in staat stelt om te onderscheiden tussen goed en kwaad, tussen recht en onrecht, tussen waarheid en leugen, zodat men niet misleid wordt door valse schijn in het beoordelen van de daden van anderen en van onszelf.

4. Het gunstige antwoord, dat God gaf op zijn verzoek. Het was een welbehaaglijk gebed 1 Kings 3:10. Het was goed in de ogen des Heren. God schept behagen in Zijn eigen werk in Zijn volk, in de begeerten, die Hijzelf opgewekt heeft, de gebeden, die door Zijn Geest werden ingegeven. Uit de keus, die Salomo gedaan heeft, bleek dat hij meer begeerde goed te zijn dan groot te zijn, meer Gods eer wenste te dienen, dan zijn eigen eer te bevorderen. Diegenen zijn Gode welbehaaglijk, die aan geestelijke zegeningen de voorkeur geven boven tijdelijke, er meer om geven om in de weg huns plichts dan op de weg van de bevordering te worden gevonden. Maar dat was niet alles het was een overmogend gebed, en hij verkreeg er meer op dan hij gevraagd had.

A. God gaf hem wijsheid, 1 Kings 3:12. Hij maakte hem geschikt voor het grote werk waartoe Hij hem had geroepen, gaf hem zo'n recht verstand van de wet volgens welke hij had te richten, en voor de gevallen waarin hij uitspraak had te doen, dat hij in helderheid van hoofd, in juistheid van oordeel en doordringendheid van blik door niemand geëvenaard werd. Hij had zo'n inzicht, zo'n gave van voorziening, als nooit een vorst in die mate gehad heeft.

B. Hij gaf hem rijkdom en eer nog boven dit alles, 1 Kings 3:13, en er was hem beloofd dat hij, evenals in wijsheid, ook hierin, zijn voorgangers, zijn opvolgers en al zijn tijdgenoten zou overtreffen. Ook deze zijn de gaven Gods, en zijn beloofd aan allen die eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid zoeken, in zoverre het goed voor hen is, Matthew 6:33. Laat jonge lieden leren aan genade de voorkeur te geven boven goud, omdat de Godzaligheid de belofte heeft van het tegenwoordige leven, maar het tegenwoordige leven de belofte niet heeft van de Godzaligheid. Hoe volkomen gezegend was Salomo, die beide wijsheid en rijkdom had! Hij, die rijkdom en macht heeft, zonder wijsheid en genade, is in gevaar er kwaad mee te doen, hij, die wijsheid en genade heeft, zonder rijkdom en macht, is niet instaat om er zoveel goed mee te doen, als hij, die beide heeft. Wijsheid is goed, en nog te beter met een erfdeel, Ecclesiastes 7:11. Maar als wij ons van wijsheid en genade verzekeren, dan zullen die of uitwendige voorspoed medebrengen of het gemis er van verzoeten. God heeft aan Salomo onvoorwaardelijk rijkdom en eer beloofd, maar niet een lang leven, dat heeft Hij hem voorwaardelijk toegezegd, 1 Kings 3:14. Zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen, hij heeft gefaald in de voorwaarde, en daarom heeft hij wel rijkdom en eer gehad, maar niet zolang geleefd om er van te genieten, als hij naar de loop van de natuur gekund had. Lengte van dagen is in de rechterhand van de wijsheid, dat is een zegen, die een type is van het eeuwige leven, maar rijkdom en eer zijn in haar linkerhand, Proverbs 3:16. Laat ons hier zien: a. Dat het middel om geestelijke zegeningen te verkrijgen is er met vurigheid en aandrang om te bidden, en er met God om te worstelen in het gebed, zoals Salomo gedaan heeft om wijsheid te verkrijgen, daarom alleen vragende, als om het een nodige.

b. Dat het middel om tijdelijke zegeningen te verkrijgen is: er onverschillig voor te zijn, hieromtrent alles overlatende aan God om te doen wat Hij goed en nuttig voor ons vindt. Aan Salomo is wijsheid gegeven, omdat hij er om gevraagd heeft, en rijkdom, omdat hij er niet om gevraagd heeft.

5. Salomo's dankbare vergelding voor het bezoek, dat het Gode behaagd heeft hem te brengen, 1 Kings 3:15. Hij ontwaakte en was, naar wij kunnen onderstellen, in een vervoering van vreugde, hij ontwaakte, en zijn slaap was hem zoet, zoals de profeet spreekt, Jeremiah 31:26 overtuigd zijnde van Gods gunst, was hij er tevreden en gelukkig mede, en hij begon te bedenken wat hij de Here zou vergelden. Hij had zijn gebed gedaan op de hoogte te Gibeon, en daar is God genadig tot hem gekomen, maar hij komt te Jeruzalem om dankzegging te doen voor de ark des verbonds, zichzelf lakende, als het ware, dat hij daar niet gebeden heeft, de ark het teken zijnde van Gods tegenwoordigheid, en er zich over verwonderende dat God elders dan daar tot hem was gekomen. Gods voorbijzien van onze vergissingen moet ons bewegen ze te herstellen. Aldaar:

A. Offerde hij een grote offerande aan God. Wij moeten God loven voor Zijn gaven in de beloften, al zijn zij nog niet volkomen vervuld. David placht Gods woord te prijzen, zowel als Zijn werken, Psalms 56:11, inzonderheid, 2 Samuel 7:18, en Salomo trad in zijn voetstappen.

B. Hij maakte een grote maaltijd op het offer, opdat zij, die hem omringden, zich met hem in de genade Gods zouden verblijden.

Verzen 5-15

1 Koningen 3:5-15

Wij hebben hier een bericht van Gods genaderijk bezoek aan Salomo en van de gemeenschap, die hij er met God in gehad heeft, hetgeen groter eer voor Salomo was, dan hij door al de rijkdom en de macht zijns koninkrijks hebben kon.

I. De omstandigheden van dit bezoek, 1 Kings 3:5.

1. De plaats. Het was Gibeon, dat was de grote hoogte, en had de enige moeten zijn omdat daar de tabernakel en het koperen altaar waren, 2 Chronicles 1:3. Daar heeft Salomo zijn grote offeranden geofferd, en daar heeft God hem meer erkend dan op een van de andere hoge plaatsen. Hoe dichter wij bij de regel komen in onze aanbidding, hoe meer reden wij hebben om de tekenen van Gods tegenwoordigheid te verwachten, waar God Zijns naams gedachtenis sticht, daar zal Hij tot ons komen en ons zegenen.

2. De tijd. Het was des nachts, in de nacht nadat hij zijn milde offeranden geofferd had 1 Kings 3:4. Hoe meer overvloedig wij zijn in Gods werk, hoe meer vertroosting en geestelijk genot wij in Hem kunnen verwachten, als de dag in drukke arbeid voor Hem werd doorgebracht dan zal de nacht rustig en lieflijk zijn in Hem. Stilte en afzondering bevorderen onze gemeenschap met God, Zijn vriendelijkste bezoeken worden dikwijls gebracht in de nacht, Psalms 17:3.

3. De wijze. Het was in een droom, toen hij sliep, zijn zinnen gesloten waren, opdat Gods toegang tot zijn geest des te meer vrij en onmiddellijk zijn zou, op die wijze placht God te spreken tot de profeten, Numbers 12:6, en tot particuliere personen tot hun voordeel Job 33:15,Job 33:16. Deze Goddelijke dromen onderscheidden zich ongetwijfeld van die vele, waarin ijdelheden zijn, Ecclesiastes 5:6.

II. Het genadige aanbod, dat God hem deed om te kiezen welke gunst hij van Hem zou begeren, waarin die dan ook zou bestaan, 1 Kings 3:5. Hij zag de heerlijkheid Gods om zich schijnen en hoorde een stem, zeggende: Begeer wat Ik u geven zal. Niet alsof God hem verplicht was voor zijn offers, maar aldus wilde Hij hem zijn aanneming er van te kennen geven, en hem zeggen welke grote zegen Hij voor hem had weggelegd, indien hij niet eng was in zijn vragen. Aldus wilde hij zijn neiging beproeven en eer leggen op het gebed des geloofs. Op dezelfde wijze buigt God zich neer tot ons en stelt ons op de weg om gelukkig te zijn door ons te verzekeren dat wij zullen hebben wat wij willen, zo wij er slechts om vragen John 16:23, 1 John 5:15. Wat willen wij meert Bidt en u zal gegeven worden.

III. Het vrome verzoek, dat Salomo hierop aan God deed. Geredelijk nam hij dit aanbod aan, waarom veronachtzamen wij eenzelfde aanbod dat ons gedaan wordt, zoals Achaz, die zei: ik zal het niet eisen, Isaiah 7:12 Salomo bad in zijn slaap, Gods genade hem helpende, maar het was een levendig gebed. Waar wij het meest in zorg over zijn en wat de grootste indruk op ons maakt als wij wakker zijn, zal ons gemeenlijk het meest aandoen en bezighouden als wij slapen, en soms kunnen wij door onze dromen weten waar ons hart naar uitgaat en hoe onze polsslag is. Maar deze moet aan een hogere oorsprong worden toegeschreven. Dat Salomo zo'n verstandige keus deed, toen hij sliep en de kracht van zijn rede het minst werkzaam was, toont aan dat zij zuiver en alleen van de genade Gods kwam, die deze Godvruchtige begeerte in hem gewerkt had. Als zijn nieren hem aldus des nachts onderwijzen, dan moet hij de Here loven, die hem raad heeft gegeven Psalms 16:7. In dit gebed nu:

1. Erkent hij Gods grote goedheid jegens zijn vader David, 1 Kings 3:6. Hij spreekt met eerbied van zijns vaders Godsvrucht, zegt, dat hij voor Gods aangezicht gewandeld heeft in oprechtheid des harten, een sluier werpende over zijn gebreken. Het is te hopen dat zij, die hun Godvruchtige ouders prijzen, hem zullen navolgen. Maar met nog meer eerbied spreekt hij van Gods goedheid jegens zijn vader, van de genade, die Hij hem betoond heeft in zijn leven door hem te geven om oprecht Godsdienstig te zijn, en toen zijn oprechtheid heeft beloond, van de grote weldadigheid, die Hij voor hem had weggelegd, om aan zijn geslacht te worden betoond, als hij heengegaan zou zijn, door hem een zoon te geven om op zijn troon te zitten. Kinderen behoren God te danken voor Zijn goedertierenheid jegens hun ouders, voor de gewisse weldadigheden Davids. Gods gunsten zijn dubbel zoet en lieflijk, als wij ze op ons overgebracht zien door de handen van hen, die ons zijn voorgegaan. Het middel om het erfrecht bestendigd te zien, is: God te loven, dat het totnutoe bewaard is gebleven.

2. Erkent hij zijn eigen ongenoegzaamheid voor de rechte volvoering van de last. die hem was opgedragen, 1 Kings 3:7, 1 Kings 3:8. En hier is een dubbele pleitgrond om kracht bij te zetten aan zijn bede om wijsheid.

a. Dat zijn plaats, zijn positie, haar nodig maakte daar hij Davids opvolger was. Gij hebt mij koning gemaakt in mijns vaders Davids plaats, die een zeer wijs, Godvruchtig man was. Here, geef mij wijsheid, opdat ik in stand houde wat hij gewrocht heeft, moge voortzetten wat hij heeft begonnen", en daar hij over Israël heeft geregeerd, "Here, geef mij wijsheid om goed te regeren, want zij zijn een talrijk volk, dat niet zonder veel zorg en oplettendheid bestuurd kan worden. Zij zijn Uw volk, dat Gij verkoren hebt, en dat daarom voor U geregeerd en bestuurd moet worden, en met hoe meer wijsheid zij worden bestuurd hoe meer eer en heerlijkheid U door hen zal worden toegebracht."

b. Dat hij haar begeerde, omdat hij een nederig besef had van zijn eigen ongenoegzaamheid. Here pleit hij, ik ben een klein jongeling, zo noemt hij zichzelf, een kind in verstand, hoewel zijn vader hem een wijs man had genoemd, 1 Kings 2:9. Ik weet niet uit te gaan noch in te gaan, zoals het behoort, noch te doen wat door de gewone dagelijkse zaken van de regering vereist wordt, en nog veel minder hoe in een moeilijk tijdsgewricht te handelen." Zij, die een openbaar ambt bekleden, moeten zich zeer bewust zijn van het gewichtige van hun werk, en van hun eigen ongenoegzaamheid er voor en dan zijn zij bekwaam om Goddelijk onderricht te ontvangen. Paulus' vraag: Wie is tot deze dingen bekwaam? is zeer gelijk aan die van Salomo hier: Wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 1 Kings 3:9. Absalom, die een dwaas was, wenste dat hij een rechter ware, Salomo, die een wijs man was, siddert voor de onderneming, en twijfelt aan zijn geschiktheid er voor. Hoe verstandiger en bedachtzamer de mensen zijn, hoe meer zij hun eigen zwakheid kennen, en hoe naijveriger zij zijn op zichzelf.

3. Hij bidt God hem wijsheid te geven, 1 Kings 3:9. Geeft dan Uw knecht een verstandig hart. Hij noemt zich Gods knecht, is ingenomen met die betrekking tot God, Psalms 116:16, en pleit er op bij Hem. "Ik ben U toegewijd, houd mij bezig met Uw werk, geef mij dan wat ik nodig heb voor de dienst, waarin ik gebruikt word." Zo heeft zijn Godvruchtige vader gebeden en zo heeft hij gepleit, Psalms 119:1, ik ben Uw knecht, maak mij verstandig Een verstandig hart is Gods gave, Proverbs 2:6. Wij moeten er om bidden, James 1:5, er om bidden met toepassing op onze speciale roeping, en de onderscheidene gelegenheden, waarvoor wij het nodig hebben, zoals Salomo: Geef mij verstand, niet om er mijn weetgierigheid door te bevredigen, of er mijn naasten door te verbijsteren, maar om Uw volk te richten. Dat is de beste kennis, die ons van dienst is in het doen van onze plicht, en zodanig is die kennis, welk ons in staat stelt om te onderscheiden tussen goed en kwaad, tussen recht en onrecht, tussen waarheid en leugen, zodat men niet misleid wordt door valse schijn in het beoordelen van de daden van anderen en van onszelf.

4. Het gunstige antwoord, dat God gaf op zijn verzoek. Het was een welbehaaglijk gebed 1 Kings 3:10. Het was goed in de ogen des Heren. God schept behagen in Zijn eigen werk in Zijn volk, in de begeerten, die Hijzelf opgewekt heeft, de gebeden, die door Zijn Geest werden ingegeven. Uit de keus, die Salomo gedaan heeft, bleek dat hij meer begeerde goed te zijn dan groot te zijn, meer Gods eer wenste te dienen, dan zijn eigen eer te bevorderen. Diegenen zijn Gode welbehaaglijk, die aan geestelijke zegeningen de voorkeur geven boven tijdelijke, er meer om geven om in de weg huns plichts dan op de weg van de bevordering te worden gevonden. Maar dat was niet alles het was een overmogend gebed, en hij verkreeg er meer op dan hij gevraagd had.

A. God gaf hem wijsheid, 1 Kings 3:12. Hij maakte hem geschikt voor het grote werk waartoe Hij hem had geroepen, gaf hem zo'n recht verstand van de wet volgens welke hij had te richten, en voor de gevallen waarin hij uitspraak had te doen, dat hij in helderheid van hoofd, in juistheid van oordeel en doordringendheid van blik door niemand geëvenaard werd. Hij had zo'n inzicht, zo'n gave van voorziening, als nooit een vorst in die mate gehad heeft.

B. Hij gaf hem rijkdom en eer nog boven dit alles, 1 Kings 3:13, en er was hem beloofd dat hij, evenals in wijsheid, ook hierin, zijn voorgangers, zijn opvolgers en al zijn tijdgenoten zou overtreffen. Ook deze zijn de gaven Gods, en zijn beloofd aan allen die eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid zoeken, in zoverre het goed voor hen is, Matthew 6:33. Laat jonge lieden leren aan genade de voorkeur te geven boven goud, omdat de Godzaligheid de belofte heeft van het tegenwoordige leven, maar het tegenwoordige leven de belofte niet heeft van de Godzaligheid. Hoe volkomen gezegend was Salomo, die beide wijsheid en rijkdom had! Hij, die rijkdom en macht heeft, zonder wijsheid en genade, is in gevaar er kwaad mee te doen, hij, die wijsheid en genade heeft, zonder rijkdom en macht, is niet instaat om er zoveel goed mee te doen, als hij, die beide heeft. Wijsheid is goed, en nog te beter met een erfdeel, Ecclesiastes 7:11. Maar als wij ons van wijsheid en genade verzekeren, dan zullen die of uitwendige voorspoed medebrengen of het gemis er van verzoeten. God heeft aan Salomo onvoorwaardelijk rijkdom en eer beloofd, maar niet een lang leven, dat heeft Hij hem voorwaardelijk toegezegd, 1 Kings 3:14. Zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik ook uw dagen verlengen, hij heeft gefaald in de voorwaarde, en daarom heeft hij wel rijkdom en eer gehad, maar niet zolang geleefd om er van te genieten, als hij naar de loop van de natuur gekund had. Lengte van dagen is in de rechterhand van de wijsheid, dat is een zegen, die een type is van het eeuwige leven, maar rijkdom en eer zijn in haar linkerhand, Proverbs 3:16. Laat ons hier zien: a. Dat het middel om geestelijke zegeningen te verkrijgen is er met vurigheid en aandrang om te bidden, en er met God om te worstelen in het gebed, zoals Salomo gedaan heeft om wijsheid te verkrijgen, daarom alleen vragende, als om het een nodige.

b. Dat het middel om tijdelijke zegeningen te verkrijgen is: er onverschillig voor te zijn, hieromtrent alles overlatende aan God om te doen wat Hij goed en nuttig voor ons vindt. Aan Salomo is wijsheid gegeven, omdat hij er om gevraagd heeft, en rijkdom, omdat hij er niet om gevraagd heeft.

5. Salomo's dankbare vergelding voor het bezoek, dat het Gode behaagd heeft hem te brengen, 1 Kings 3:15. Hij ontwaakte en was, naar wij kunnen onderstellen, in een vervoering van vreugde, hij ontwaakte, en zijn slaap was hem zoet, zoals de profeet spreekt, Jeremiah 31:26 overtuigd zijnde van Gods gunst, was hij er tevreden en gelukkig mede, en hij begon te bedenken wat hij de Here zou vergelden. Hij had zijn gebed gedaan op de hoogte te Gibeon, en daar is God genadig tot hem gekomen, maar hij komt te Jeruzalem om dankzegging te doen voor de ark des verbonds, zichzelf lakende, als het ware, dat hij daar niet gebeden heeft, de ark het teken zijnde van Gods tegenwoordigheid, en er zich over verwonderende dat God elders dan daar tot hem was gekomen. Gods voorbijzien van onze vergissingen moet ons bewegen ze te herstellen. Aldaar:

A. Offerde hij een grote offerande aan God. Wij moeten God loven voor Zijn gaven in de beloften, al zijn zij nog niet volkomen vervuld. David placht Gods woord te prijzen, zowel als Zijn werken, Psalms 56:11, inzonderheid, 2 Samuel 7:18, en Salomo trad in zijn voetstappen.

B. Hij maakte een grote maaltijd op het offer, opdat zij, die hem omringden, zich met hem in de genade Gods zouden verblijden.

Verzen 16-28

1 Koningen 3:16-28

Er wordt hier een voorbeeld gegeven van Salomo's wijsheid, om aan te tonen dat de gave, die hem kortelings geschonken was wezenlijk uitwerking op hem had. Het bewijs is ontleend, niet aan de verborgenheid van de staat, of van zijn beleid in de raad, hoewel hij ongetwijfeld ook daar uitgemunt heeft, maar van een rechtsbeslissing tussen partij en partij, al laten vorsten die ook gewoonlijk aan de rechters over, moeten zij het toch niet beneden zich achten, om er kennis van te nemen.

Merk op:

I. De zaak wordt blootgelegd, niet door advokaten, maar door partijen zelf, hoewel zij vrouwen waren, waardoor het voor zo'n scherpziend oog als dat van Salomo te gemakkelijker werd om naar hetgeen zijzelf zeiden tussen recht en onrecht te onderscheiden. Deze twee vrouwen waren hoeren, hielden een publiek huis, en haar kinderen waren, naar sommigen denken, uit hoererij geboren, omdat er geen melding wordt gemaakt van haar echtgenoten. Waarschijnlijk is die zaak al voor lagere gerechtshoven geweest, eer zij tot Salomo gebracht werd, maar kon daar niet tot beslissing worden gebracht, daar de rechters er geen uitspraak in wisten te doen, opdat Salomo's wijsheid in haar tot beslissing te brengen, des te meer opgemerkt zou worden. Deze twee vrouwen woonden samen in een huis, waar zij ieder een zoon ter wereld brachten, de ene drie dagen na de andere, 1 Kings 3:17,1 Kings 3:18. Zij waren zo arm, dat zij geen dienstmaagd of verzorgster hadden, zo veronachtzaamd, omdat zij hoeren waren, dat zij geen vriend of bloedverwant bij zich hadden. Een van haar lag op haar kind, en ging het in de nacht verruilen voor het andere kind, 1 Kings 3:19, 1 Kings 3:20, welks moeder spoedig het bedrog bemerkte en de openbare gerechtigheid inriep om recht te verkrijgen, 1 Kings 3:21. Zie:

1. Welke angsten veroorzaakt worden door kleine kinderen, hoe onzeker hun leven is, en aan hoeveel gevaren zij voortdurend zijn blootgesteld. De kindsheid is het dal van de schaduw des doods, en de levenslamp, die pas aangestoken is, wordt gemakkelijk uitgeblust. Het is een wonder van genade, dat zo weinigen omkomen in al die gevaren van de eerste opkweking.

2. Hoeveel beter het in die tijd was met kinderen, die in hoererij waren geboren, dan meestal tegenwoordig. Toen hebben hoeren haar kinderen liefgehad, hen verzorgd, waren wars om van hen te scheiden, terwijl zij nu dikwijls ver weggezonden, verlaten of vermoord worden. Maar aldus is voorzegd, dat "in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden, als de mensen zonder natuurlijke liefde zullen zijn," 2 Timothy 3:3.

II. Het moeilijke van het geval. De vraag was: Wie is de moeder van het levende kind, dat in het hof gebracht was om ten laatste aan de een of andere toegewezen te worden. Beide moeders waren heftig in haar betuigingen en toonden de grootste belangstelling in het kind. Beiden waren even positief in haar verzekeringen. "Het is mijn kind", zegt de ene. "Neen", zegt de andere, "het kind is van mij". Geen van beide wil het dode kind erkennen, hoewel het goedkoper zou zijn het dode kind te begraven dan het levende kind te onderhouden, maar het is het levende kind, dat zij elkaar betwisten. Het levende kind is de vreugde van de ouders, omdat het hun hoop is, en kunnen dode kinderen dit niet ook zijn? Zie Jeremiah 31:17. Nu bestond de moeilijkheid van de zaak hierin, dat aan beide zijden geen bewijs aanwezig was. Sommigen van de geburinnen kunnen misschien wel bij de geboorte en de besnijdenis van de kinderen tegenwoordig zijn geweest, maar hadden op de kinderen niet zo nauwkeurig acht gegeven, om verschil in hun gelaatstrekken te zien. Om de partijen op de pijnbank te brengen, zou wreed geweest zijn. Niet zij, die het recht aan haar zijde had, maar zij, die het meest gehard was, zou een gunstige uitspraak verkregen hebben. Er moet weinig waarde gehecht worden aan een afgedwongen getuigenis. Rechters en juryleden hebben wijsheid nodig om de waarheid te ontdekken, als zij aldus verborgen ligt.

III. De beslissing van de zaak. Salomo had geduldig beide partijen aangehoord, en resumeert wat door haar werd aangevoerd, 1 Kings 3:23. En. nu is het gehele hof in spanning om te weten welk middel Salomo's wijsheid zal bedenken, om achter de waarheid te komen. De een weet niet wat er van te zeggen, een ander zou misschien door het lot willen laten beslissen, Salomo zegt dat hem een zwaard zal gebracht worden, en beveelt het levende kind tussen de twee moeders te verdelen.

1. Dit scheen een bespottelijke beslissing van het geding, een wreed en ruw doorhakken van de knoop, die hij niet kon losmaken. "Is dit nu", denken de wijzen van de wet, "is dit nu de wijsheid van Salomo?" Zij konden niet gissen waar hij heen wilde, wat hij op het oog had. "Aan het hart van de koningen, het hart van zulke koningen, is geen doorgronding," Proverbs 25:3. Er was een wet voor het verdelen van een levende os en een dode os, Exodus 21:35, maar die was toch niet van toepassing op dit geval. Maar:

2. Het bleek een afdoend middel om de waarheid te ontdekken. Sommigen denken dat Salomo zelf de waarheid al ontdekt had aan het gelaat van de twee vrouwen en aan haar wijze van spreken, maar hierdoor overtuigt hij allen, die tegenwoordig waren, en bracht hij de voorgewende moeder tot zwijgen. Hij kon niet nagaan aan welke van de twee vrouwen het kind het meest gehecht was, om alzo tot de ontdekking te komen wie van beide de moeder was, en daarom nam hij de proef door te zien wie van beide het kind het meest liefhad, beide wendden moederlijke liefde voor, maar de oprechtheid dier liefde zal op de proef gesteld worden, als het kind in gevaar is.

a. Zij, die wist dat het kind niet van haar was, maar voor wie het, door er om te strijden, een punt van eer geworden om het te hebben, was er mee tevreden dat het verdeeld zou worden. Zij, die haar eigen kind dood had gelegen, bekommerde er zich niet om wat er van het andere werd, zo slechts de ware moeder het niet had. Het zij noch het uwe, noch het mijne, doorsnijdt het. Hieruit bleek dat zij wist, dat het slecht stond met haar aanspraak er op, en dat zij vreesde dat Salomo dit zou ontdekken, hoewel zij weinig vermoedde dat zij zichzelve verried, daar zij dacht dat het Salomo volkomen ernst was. Indien zij werkelijk de moeder van het kind ware geweest, dan zou zij haar recht er op verbeurd hebben door haar zo gerede instemming met de bloedige beslissing, Maar:

b. Zij, die wist dat het kind van haar was, wil het liever aan haar tegenstandster geven dan het te zien doden. Met hoeveel gevoel roept zij: Och mijn heer, geef haar het levende kind, 1 Kings 3:26. "Laat mij het in haar bezit zien, liever dan het in het geheel niet te zien". Uit deze tederheid voor het kind bleek dat zij niet de zorgeloze moeder was, die haar kind had dood gelegen, maar de moeder was van het levende kind, die het niet kon verdragen dat het gedood werd, daar zij zich ontfermde over de zoon van haar schoot. "De zaak is duidelijk", zegt Salomo, er zijn geen getuigen van node. Geeft haar het levende kind, want gij allen ziet aan dit ongeveinsde medelijden, dat zij er de moeder van is". Laat ouders hun liefde tonen aan hun kinderen door zorg voor hen te dragen, inzonderheid door zorg te dragen voor hun ziel, en hen met heilig geweld als vuurbranden uit het vuur te rukken. Diegenen zullen waarschijnlijk vertroosting smaken in hun kinderen, die hun plicht aan hen doen. Satan maakt aanspraak op het hart des mensen, maar hieruit blijkt dat hij er geen recht op heeft, dat hij tevreden zou zijn om met God te delen, terwijl de rechtmatige soeverein van het hart het geheel en al of niet wil hebben.

Eindelijk. Er wordt ons gezegd welke grote vermaardheid Salomo verwierf onder zijn volk, door dit en andere voorbeelden van zijn wijsheid, hetgeen van grote invloed zal zijn voor de rust en de goede gang van zijn regering, het gehele Israël vreesde voor het aangezicht des konings, 1 Kings 3:28. Zij hadden de grootste eerbied voor hem, durfden hem nergens in tegenstaan, en waren bevreesd om onrecht te doen, omdat zij wisten dat indien het voor hem zou komen, hij het voorzeker zou ontdekken, want zij zagen dat de wijsheid Gods in hem was, dat is: de wijsheid, waarmee God beloofd had hem te zullen begiftigen. "Die wijsheid heeft zijn aangezicht verlicht," Ecclesiastes 8:1, heeft hem versterkt, Ecclesiastes 7:19, die wijsheid was hem "beter dan krijgswapenen," Ecclesiastes 9:18, om die wijsheid was hij beide gevreesd en bemind.

Verzen 16-28

1 Koningen 3:16-28

Er wordt hier een voorbeeld gegeven van Salomo's wijsheid, om aan te tonen dat de gave, die hem kortelings geschonken was wezenlijk uitwerking op hem had. Het bewijs is ontleend, niet aan de verborgenheid van de staat, of van zijn beleid in de raad, hoewel hij ongetwijfeld ook daar uitgemunt heeft, maar van een rechtsbeslissing tussen partij en partij, al laten vorsten die ook gewoonlijk aan de rechters over, moeten zij het toch niet beneden zich achten, om er kennis van te nemen.

Merk op:

I. De zaak wordt blootgelegd, niet door advokaten, maar door partijen zelf, hoewel zij vrouwen waren, waardoor het voor zo'n scherpziend oog als dat van Salomo te gemakkelijker werd om naar hetgeen zijzelf zeiden tussen recht en onrecht te onderscheiden. Deze twee vrouwen waren hoeren, hielden een publiek huis, en haar kinderen waren, naar sommigen denken, uit hoererij geboren, omdat er geen melding wordt gemaakt van haar echtgenoten. Waarschijnlijk is die zaak al voor lagere gerechtshoven geweest, eer zij tot Salomo gebracht werd, maar kon daar niet tot beslissing worden gebracht, daar de rechters er geen uitspraak in wisten te doen, opdat Salomo's wijsheid in haar tot beslissing te brengen, des te meer opgemerkt zou worden. Deze twee vrouwen woonden samen in een huis, waar zij ieder een zoon ter wereld brachten, de ene drie dagen na de andere, 1 Kings 3:17,1 Kings 3:18. Zij waren zo arm, dat zij geen dienstmaagd of verzorgster hadden, zo veronachtzaamd, omdat zij hoeren waren, dat zij geen vriend of bloedverwant bij zich hadden. Een van haar lag op haar kind, en ging het in de nacht verruilen voor het andere kind, 1 Kings 3:19, 1 Kings 3:20, welks moeder spoedig het bedrog bemerkte en de openbare gerechtigheid inriep om recht te verkrijgen, 1 Kings 3:21. Zie:

1. Welke angsten veroorzaakt worden door kleine kinderen, hoe onzeker hun leven is, en aan hoeveel gevaren zij voortdurend zijn blootgesteld. De kindsheid is het dal van de schaduw des doods, en de levenslamp, die pas aangestoken is, wordt gemakkelijk uitgeblust. Het is een wonder van genade, dat zo weinigen omkomen in al die gevaren van de eerste opkweking.

2. Hoeveel beter het in die tijd was met kinderen, die in hoererij waren geboren, dan meestal tegenwoordig. Toen hebben hoeren haar kinderen liefgehad, hen verzorgd, waren wars om van hen te scheiden, terwijl zij nu dikwijls ver weggezonden, verlaten of vermoord worden. Maar aldus is voorzegd, dat "in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden, als de mensen zonder natuurlijke liefde zullen zijn," 2 Timothy 3:3.

II. Het moeilijke van het geval. De vraag was: Wie is de moeder van het levende kind, dat in het hof gebracht was om ten laatste aan de een of andere toegewezen te worden. Beide moeders waren heftig in haar betuigingen en toonden de grootste belangstelling in het kind. Beiden waren even positief in haar verzekeringen. "Het is mijn kind", zegt de ene. "Neen", zegt de andere, "het kind is van mij". Geen van beide wil het dode kind erkennen, hoewel het goedkoper zou zijn het dode kind te begraven dan het levende kind te onderhouden, maar het is het levende kind, dat zij elkaar betwisten. Het levende kind is de vreugde van de ouders, omdat het hun hoop is, en kunnen dode kinderen dit niet ook zijn? Zie Jeremiah 31:17. Nu bestond de moeilijkheid van de zaak hierin, dat aan beide zijden geen bewijs aanwezig was. Sommigen van de geburinnen kunnen misschien wel bij de geboorte en de besnijdenis van de kinderen tegenwoordig zijn geweest, maar hadden op de kinderen niet zo nauwkeurig acht gegeven, om verschil in hun gelaatstrekken te zien. Om de partijen op de pijnbank te brengen, zou wreed geweest zijn. Niet zij, die het recht aan haar zijde had, maar zij, die het meest gehard was, zou een gunstige uitspraak verkregen hebben. Er moet weinig waarde gehecht worden aan een afgedwongen getuigenis. Rechters en juryleden hebben wijsheid nodig om de waarheid te ontdekken, als zij aldus verborgen ligt.

III. De beslissing van de zaak. Salomo had geduldig beide partijen aangehoord, en resumeert wat door haar werd aangevoerd, 1 Kings 3:23. En. nu is het gehele hof in spanning om te weten welk middel Salomo's wijsheid zal bedenken, om achter de waarheid te komen. De een weet niet wat er van te zeggen, een ander zou misschien door het lot willen laten beslissen, Salomo zegt dat hem een zwaard zal gebracht worden, en beveelt het levende kind tussen de twee moeders te verdelen.

1. Dit scheen een bespottelijke beslissing van het geding, een wreed en ruw doorhakken van de knoop, die hij niet kon losmaken. "Is dit nu", denken de wijzen van de wet, "is dit nu de wijsheid van Salomo?" Zij konden niet gissen waar hij heen wilde, wat hij op het oog had. "Aan het hart van de koningen, het hart van zulke koningen, is geen doorgronding," Proverbs 25:3. Er was een wet voor het verdelen van een levende os en een dode os, Exodus 21:35, maar die was toch niet van toepassing op dit geval. Maar:

2. Het bleek een afdoend middel om de waarheid te ontdekken. Sommigen denken dat Salomo zelf de waarheid al ontdekt had aan het gelaat van de twee vrouwen en aan haar wijze van spreken, maar hierdoor overtuigt hij allen, die tegenwoordig waren, en bracht hij de voorgewende moeder tot zwijgen. Hij kon niet nagaan aan welke van de twee vrouwen het kind het meest gehecht was, om alzo tot de ontdekking te komen wie van beide de moeder was, en daarom nam hij de proef door te zien wie van beide het kind het meest liefhad, beide wendden moederlijke liefde voor, maar de oprechtheid dier liefde zal op de proef gesteld worden, als het kind in gevaar is.

a. Zij, die wist dat het kind niet van haar was, maar voor wie het, door er om te strijden, een punt van eer geworden om het te hebben, was er mee tevreden dat het verdeeld zou worden. Zij, die haar eigen kind dood had gelegen, bekommerde er zich niet om wat er van het andere werd, zo slechts de ware moeder het niet had. Het zij noch het uwe, noch het mijne, doorsnijdt het. Hieruit bleek dat zij wist, dat het slecht stond met haar aanspraak er op, en dat zij vreesde dat Salomo dit zou ontdekken, hoewel zij weinig vermoedde dat zij zichzelve verried, daar zij dacht dat het Salomo volkomen ernst was. Indien zij werkelijk de moeder van het kind ware geweest, dan zou zij haar recht er op verbeurd hebben door haar zo gerede instemming met de bloedige beslissing, Maar:

b. Zij, die wist dat het kind van haar was, wil het liever aan haar tegenstandster geven dan het te zien doden. Met hoeveel gevoel roept zij: Och mijn heer, geef haar het levende kind, 1 Kings 3:26. "Laat mij het in haar bezit zien, liever dan het in het geheel niet te zien". Uit deze tederheid voor het kind bleek dat zij niet de zorgeloze moeder was, die haar kind had dood gelegen, maar de moeder was van het levende kind, die het niet kon verdragen dat het gedood werd, daar zij zich ontfermde over de zoon van haar schoot. "De zaak is duidelijk", zegt Salomo, er zijn geen getuigen van node. Geeft haar het levende kind, want gij allen ziet aan dit ongeveinsde medelijden, dat zij er de moeder van is". Laat ouders hun liefde tonen aan hun kinderen door zorg voor hen te dragen, inzonderheid door zorg te dragen voor hun ziel, en hen met heilig geweld als vuurbranden uit het vuur te rukken. Diegenen zullen waarschijnlijk vertroosting smaken in hun kinderen, die hun plicht aan hen doen. Satan maakt aanspraak op het hart des mensen, maar hieruit blijkt dat hij er geen recht op heeft, dat hij tevreden zou zijn om met God te delen, terwijl de rechtmatige soeverein van het hart het geheel en al of niet wil hebben.

Eindelijk. Er wordt ons gezegd welke grote vermaardheid Salomo verwierf onder zijn volk, door dit en andere voorbeelden van zijn wijsheid, hetgeen van grote invloed zal zijn voor de rust en de goede gang van zijn regering, het gehele Israël vreesde voor het aangezicht des konings, 1 Kings 3:28. Zij hadden de grootste eerbied voor hem, durfden hem nergens in tegenstaan, en waren bevreesd om onrecht te doen, omdat zij wisten dat indien het voor hem zou komen, hij het voorzeker zou ontdekken, want zij zagen dat de wijsheid Gods in hem was, dat is: de wijsheid, waarmee God beloofd had hem te zullen begiftigen. "Die wijsheid heeft zijn aangezicht verlicht," Ecclesiastes 8:1, heeft hem versterkt, Ecclesiastes 7:19, die wijsheid was hem "beter dan krijgswapenen," Ecclesiastes 9:18, om die wijsheid was hij beide gevreesd en bemind.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile