Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Koningen 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 2

In dit hoofdstuk zien wij David ondergaan, en Salomo opkomen.

I. Davids regering eindigt met zijn leven

1. De bevelen, die hij op zijn sterfbed geeft aan Salomo, in het algemeen: om God te dienen, 1 Kings 2:1, in het bijzonder, met betrekking tot Joab, Barzillai en Simeï, 1 Kings 2:5.

2. zijn dood en begrafenis, en de jaren van zijn regering, 1 Kings 2:10

II Het begin van Salomo's regering, 1 Kings 2:12, Hoewel hij een vredevorst moest wezen, begon hij zijn regering met enige merkwaardige daden van gerechtigheid

1. Aan Adonia die hij ter dood liet brengen wegen zijn eerzuchtig streven, 1 Kings 2:13..

2. Aan Abjathar, die hij uit zijn ambt van hogepriester ontzet wegens zijn omhelzen van de part), van Adonia, 1 Kings 2:26, 1 Kings 2:27..

3. Aan Joab, die hij ter dood liet brengen voor zijn onlangs gepleegd verraad en zijn vroegere moorden 1 Kings 2:23..

4. Aan Simeï, die hij wegens zijn vloeken van David gebood te Jeruzalem te blijven, 1 Kings 2:36, en drie jaren later, wegens zijn overtreden van dit gebod, ter dood liet brengen, 1 Kings 2:39.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 2

In dit hoofdstuk zien wij David ondergaan, en Salomo opkomen.

I. Davids regering eindigt met zijn leven

1. De bevelen, die hij op zijn sterfbed geeft aan Salomo, in het algemeen: om God te dienen, 1 Kings 2:1, in het bijzonder, met betrekking tot Joab, Barzillai en Simeï, 1 Kings 2:5.

2. zijn dood en begrafenis, en de jaren van zijn regering, 1 Kings 2:10

II Het begin van Salomo's regering, 1 Kings 2:12, Hoewel hij een vredevorst moest wezen, begon hij zijn regering met enige merkwaardige daden van gerechtigheid

1. Aan Adonia die hij ter dood liet brengen wegen zijn eerzuchtig streven, 1 Kings 2:13..

2. Aan Abjathar, die hij uit zijn ambt van hogepriester ontzet wegens zijn omhelzen van de part), van Adonia, 1 Kings 2:26, 1 Kings 2:27..

3. Aan Joab, die hij ter dood liet brengen voor zijn onlangs gepleegd verraad en zijn vroegere moorden 1 Kings 2:23..

4. Aan Simeï, die hij wegens zijn vloeken van David gebood te Jeruzalem te blijven, 1 Kings 2:36, en drie jaren later, wegens zijn overtreden van dit gebod, ter dood liet brengen, 1 Kings 2:39.

Verzen 1-11

1 Koningen 2:1-11

David, die grote en Godvruchtige man, is hier een stervende, 1 Kings 2:1, en een gestorvene, 1 Kings 2:10. Het is goed dat er een leven is na dit leven, want de dood bezoedelt al de heerlijkheid van dit leven, en legt haar in het stof. Wij hebben hier:

I. De last en de instructies door David, toen hij stervende was, gegeven aan zijn zoon en erkende opvolger Salomo. Hij gevoelt zich verminderen, en aarzelt niet dit te erkennen, en hij is ook niet bevreesd om van sterven te horen, of er van te spreken. Ik ga heen in de weg van de gehele aarde, 1 Kings 2:2. In het Hebreeuws: ik wandel er in. De dood is een weg, niet alleen een einde van dit leven, maar een overgang tot een beter leven. Het is de weg van de gehele aarde, van geheel de mensheid, die er op woont en zelf aarde is, en daarom tot de aarde moet terugkeren. Zelfs de kinderen en erfgenamen des hemels moeten in de weg van de gehele aarde gaan, zij moeten sterven, maar zij wandelen met genoegen in die weg, "door het dal van de schaduw des doods," Psalms 23:4. Profeten, en zelfs koningen, moeten door die weg gaan, naar helderder licht dan profetie, en schitterender eer dan soevereiniteit. David gaat die weg, en daarom geeft hij aan Salomo aanwijzingen voor hetgeen hij te doen heeft.

A. Hij beveelt hem in het algemeen Gods geboden te houden en nauwgezet zijn plichten te vervullen, 1 Kings 2:2. Hij schrijft hem:

a. Een goede regel voor, waarnaar te handelen, namelijk de wil van God, "Richt u daarnaar." Davids last aan hem is: de wacht des Heren zijns Gods waar te nemen. Het gezag van een stervende vader is groot, maar niets in vergelijking met dat van de levende God. Er zijn grote belangen, die ons door de Here onze God worden toevertrouwd, laat ons die zorgvuldig behartigen, als degenen, die er rekenschap van zullen hebben af te leggen, en voortreffelijke inzettingen en rechten, waarnaar wij bestuurd moeten worden, laat ons die houden en waarnemen. Het geschreven woord is onze regel: Salomo zelf moet doen wat geschreven is in de wet van Mozes.

b. Een goede gezindheid in zijn handelingen: Wees sterk en wees een man, hoewel gij naar uw jaren nog een kind zijt. Zij, die de wacht des Heren huns Gods willen waarnemen, moeten zich gorden met vastberadenheid.

c. Goede redenen voor dit alles. Dit zal krachtdadig bevorderlijk zijn:

Ten eerste. Aan de voorspoed van zijn koninkrijk, het is het middel om voorspoedig te zijn in alles wat gij doet, met eer en voldoening wel te slagen in alles wat gij onderneemt.

Ten tweede. Tot de bestendiging er van, opdat de Here bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft. Zij, die de schat van de belofte recht waarderen, zullen er het erfrecht van willen behouden, en zeer begeren dat zij, die na hen komen, niets zullen doen om het te verbeuren. Laat ieder in zijn eigen leeftijd Gods wacht waarnemen, dan zal God niet in gebreke blijven om Zijn woord te bevestigen. Wij laten nooit de belofte vallen, eer wij het gebod hebben laten vallen. God had aan David beloofd dat de Messias uit zijn lenden zou voortkomen, en die belofte was volstrekt en onbepaald, maar de belofte dat er geen man afgesneden zal worden van de troon Israëls, was voorwaardelijk: indien zijn nakomelingen zich zullen gedragen, zoals zij zich behoren te gedragen. Indien Salomo in zijn dag de voorwaarde vervult, dan doet hij het zijne om de belofte te bestendigen. De voorwaarde is: dat hij wandelt voor Gods aangezicht in oprechtheid, met een vast voornemen des harten, en dat hij daarom zijn weg moet bewaren, er acht op moet geven. Om standvastig te zijn in de Godsdienst is niets meer noodzakelijk dan voorzichtigheid en omzichtigheid.

B. Hij geeft hem bevelen ten opzichte van sommige bijzondere personen, hoe met hen te handelen, teneinde zijn (Davids) tekortkomingen en gerechtigheid aan sommigen goed te maken, en in vriendelijkheid aan anderen.

a. Betreffende Joab, 1 Kings 2:5. David was zich nu bewust dat hij er niet wel aan gedaan heeft hem te sparen, toen hij zich eenmaal en nogmaals strafschuldig had gemaakt eerst door de moord op Abner, en later op Amasa, beide grote en aanzienlijke mannen, oversten van het heir Israëls. Hij heeft hen verraderlijk gedood, krijgsbloed vergoten in vrede, zeer ten nadele van David, gij weet wat hij mij hierin gedaan heeft. De moord op een onderdaan is een onrecht aan de vorst, het is een verlies voor hem, is tegen de vrede van onze soevereinen heer, de koning. Deze moorden waren inzonderheid tegen David, wierpen een vlek op zijn goede naam daar hij toen in onderhandeling met hen was brachten zijn belangen in gevaar, die de vermoorden zeer in staat waren te dienen. Magistraten zijn de bloedwrekers van hen, over wie zij gesteld zijn. Het verzwaarde Joabs misdaad dat hij zich noch geschaamd heeft over de zonde, noch bevreesd is geweest voor de straf maar op drieste wijze de gordel en de schoenen heeft gedragen, die met onschuldig bloed waren bevlekt, in bravering van de gerechtigheid, beide van God en de koning. David laat hem over aan Salomo's wijsheid, 1 Kings 2:6, met een aanduiding, dat hij hem overliet aan zijn gerechtigheid. Zeg niet: "hij heeft grauwe haren het is jammer om dat grijze hoofd af te houwen, want het zal weldra vanzelf vallen". Neen, laat het niet met vrede in het graf dalen. Hoewel hem een lang uitstel is verleend, zal ten laatste toch met hem afgerekend worden, de tijd wist de schuld niet uit van de zonde, inzonderheid niet van moord.

b. Betreffende Barzillai's geslacht: Hij beveelt hem vriendelijk voor hen te wezen om Barzillai's wil, die, naar wij kunnen onderstellen, toen reeds gestorven was, 1 Kings 2:7. Toen David op zijn sterfbed gedacht aan het kwaad, dat hem gedaan was, kon hij ook de weldadigheden niet vergeten, die hem betoond waren, maar belast er zijn zoon mee om er vergelding voor te doen. De weldaden, die wij van onze vrienden hebben ontvangen, moeten noch in hun noch in ons graf begraven worden, maar onze kinderen moeten ze aan hun kinderen vergelden. Daaraan heeft Salomo misschien die regel ontleend: "Verlaat uw vriend en de vriend uws vaders niet," Proverbs 27:10.

c. Betreffende Simeï, 1 Kings 2:8, 1 Kings 2:9.

Ten eerste. Zijn misdaad wordt herdacht: Hij vloekte mij met een geweldige vloek, te erger, omdat hij hem beledigde toen hij in de ellende was, en edik in zijn wonden goot. De Joden zeggen dat die vloek voor David zo bijzonder smartelijk was omdat hij hem, behalve nog al hetgeen in 2 Samuel 16:1 vermeld is, ook nog zijn afkomst van Ruth de Moabietische verweet.

Ten tweede. Zijn vergiffenis is niet vergeten. David erkent dat hij hem gezworen heeft, dat hijzelf hem niet ter dood zou laten brengen, omdat hij zich intijds had onderworpen, en "peccavi-ik heb gezondigd," had geroepen, en hij toen vooral het zwaard van de gerechtigheid niet gaarne wilde gebruiken om een hem persoonlijk aangedaan onrecht te wreken. Maar: Ten derde. Zijn zaak zoals die nu staat, wordt aan Salomo overgelaten, als die wist wat voegzaam was om gedaan te worden, en doen zou naar de gelegenheid het vereiste. David geeft hem te kennen, dat zijn vergiffenis niet voor altijd bedoeld was, maar dat hem slechts een uitstel gedurende Davids leven was verleend. Houd hem niet onschuldig, denkt niet dat hij een waar vriend is van u of van uw regering, dat hij betrouwbaar is, hij is thans niet minder boosaardig gezind, hoewel hij zijn boosaardigheid nu weet te verbergen. Nog altijd is hij een schuldenaar aan de openbare gerechtigheid voor hetgeen hij toen gedaan heeft. En hoewel ik hem beloofd heb dat ik hem niet ter dood zal laten brengen, heb ik hem dit niet voor mijn opvolger beloofd. Zijn woelziek karakter zal u spoedig aanleiding geven-en gij moet niet nalaten er gebruik van te maken-om zijn grauwe haar met bloed in het graf te doen dalen." Dit kwam bij David niet voort uit persoonlijke wraakzucht, maar uit voorzichtige ijver voor de eer van de regering en het verbond, dat God met zijn geslacht had aangegaan, de minachting waarvan niet ongestraft moest blijven. Zelfs een grauw hoofd behoort, als het een schuldig en verbeurd hoofd is, niet tegen de gerechtigheid te beschermen. "Een zondaar honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden," Isaiah 65:20.

II. Davids dood en begrafenis, 1 Kings 2:10. Hij werd begraven in de stad Davids, niet in het graf zijns vaders, zoals Saul, maar in zijn eigen stad, die hij gesticht had. Daar werden de tronen, en daar werden de graven gesteld van het huis Davids. Nu "is David, als hij in zijn tijd de raad Gods gediend had, ontslapen en bij zijn vaderen gelegd, en heeft verderving gezien," Acts 13:36, en zie Acts 2:29. Zijn grafschrift kan genomen zijn van 2 Samuel 23:1. Hier ligt David, de zoon van Isai, de man, die hoog is opgericht, de gezalfde van de God Jakobs, en lieflijk in psalmen Israëls, hierbij voegende zijn eigen woorden: "Mijn vlees zal rusten in hope," Psalms 16:9. Josefus zegt dat behalve de gewone pracht, waarmee zijn zoon Salomo hem begroef, hij nog zeer veel geld in zijn graf heeft gelegd, en dat dertienhonderd jaren later (naar zijn berekening) Hyrkanus, de hogepriester, in de tijd van Antiochus het graf heeft geopend, en er drieduizend talenten uitgenomen heeft voor de openbare dienst. De jaren van zijn regering worden hier berekend in 1 Kings 2:11, als tezamen uitmakende veertig jaren, waarbij de zes maanden, die hij boven de zeven jaren te Hebron heeft geregeerd, niet geteld zijn, maar alleen de zeven jaren.

Verzen 1-11

1 Koningen 2:1-11

David, die grote en Godvruchtige man, is hier een stervende, 1 Kings 2:1, en een gestorvene, 1 Kings 2:10. Het is goed dat er een leven is na dit leven, want de dood bezoedelt al de heerlijkheid van dit leven, en legt haar in het stof. Wij hebben hier:

I. De last en de instructies door David, toen hij stervende was, gegeven aan zijn zoon en erkende opvolger Salomo. Hij gevoelt zich verminderen, en aarzelt niet dit te erkennen, en hij is ook niet bevreesd om van sterven te horen, of er van te spreken. Ik ga heen in de weg van de gehele aarde, 1 Kings 2:2. In het Hebreeuws: ik wandel er in. De dood is een weg, niet alleen een einde van dit leven, maar een overgang tot een beter leven. Het is de weg van de gehele aarde, van geheel de mensheid, die er op woont en zelf aarde is, en daarom tot de aarde moet terugkeren. Zelfs de kinderen en erfgenamen des hemels moeten in de weg van de gehele aarde gaan, zij moeten sterven, maar zij wandelen met genoegen in die weg, "door het dal van de schaduw des doods," Psalms 23:4. Profeten, en zelfs koningen, moeten door die weg gaan, naar helderder licht dan profetie, en schitterender eer dan soevereiniteit. David gaat die weg, en daarom geeft hij aan Salomo aanwijzingen voor hetgeen hij te doen heeft.

A. Hij beveelt hem in het algemeen Gods geboden te houden en nauwgezet zijn plichten te vervullen, 1 Kings 2:2. Hij schrijft hem:

a. Een goede regel voor, waarnaar te handelen, namelijk de wil van God, "Richt u daarnaar." Davids last aan hem is: de wacht des Heren zijns Gods waar te nemen. Het gezag van een stervende vader is groot, maar niets in vergelijking met dat van de levende God. Er zijn grote belangen, die ons door de Here onze God worden toevertrouwd, laat ons die zorgvuldig behartigen, als degenen, die er rekenschap van zullen hebben af te leggen, en voortreffelijke inzettingen en rechten, waarnaar wij bestuurd moeten worden, laat ons die houden en waarnemen. Het geschreven woord is onze regel: Salomo zelf moet doen wat geschreven is in de wet van Mozes.

b. Een goede gezindheid in zijn handelingen: Wees sterk en wees een man, hoewel gij naar uw jaren nog een kind zijt. Zij, die de wacht des Heren huns Gods willen waarnemen, moeten zich gorden met vastberadenheid.

c. Goede redenen voor dit alles. Dit zal krachtdadig bevorderlijk zijn:

Ten eerste. Aan de voorspoed van zijn koninkrijk, het is het middel om voorspoedig te zijn in alles wat gij doet, met eer en voldoening wel te slagen in alles wat gij onderneemt.

Ten tweede. Tot de bestendiging er van, opdat de Here bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft. Zij, die de schat van de belofte recht waarderen, zullen er het erfrecht van willen behouden, en zeer begeren dat zij, die na hen komen, niets zullen doen om het te verbeuren. Laat ieder in zijn eigen leeftijd Gods wacht waarnemen, dan zal God niet in gebreke blijven om Zijn woord te bevestigen. Wij laten nooit de belofte vallen, eer wij het gebod hebben laten vallen. God had aan David beloofd dat de Messias uit zijn lenden zou voortkomen, en die belofte was volstrekt en onbepaald, maar de belofte dat er geen man afgesneden zal worden van de troon Israëls, was voorwaardelijk: indien zijn nakomelingen zich zullen gedragen, zoals zij zich behoren te gedragen. Indien Salomo in zijn dag de voorwaarde vervult, dan doet hij het zijne om de belofte te bestendigen. De voorwaarde is: dat hij wandelt voor Gods aangezicht in oprechtheid, met een vast voornemen des harten, en dat hij daarom zijn weg moet bewaren, er acht op moet geven. Om standvastig te zijn in de Godsdienst is niets meer noodzakelijk dan voorzichtigheid en omzichtigheid.

B. Hij geeft hem bevelen ten opzichte van sommige bijzondere personen, hoe met hen te handelen, teneinde zijn (Davids) tekortkomingen en gerechtigheid aan sommigen goed te maken, en in vriendelijkheid aan anderen.

a. Betreffende Joab, 1 Kings 2:5. David was zich nu bewust dat hij er niet wel aan gedaan heeft hem te sparen, toen hij zich eenmaal en nogmaals strafschuldig had gemaakt eerst door de moord op Abner, en later op Amasa, beide grote en aanzienlijke mannen, oversten van het heir Israëls. Hij heeft hen verraderlijk gedood, krijgsbloed vergoten in vrede, zeer ten nadele van David, gij weet wat hij mij hierin gedaan heeft. De moord op een onderdaan is een onrecht aan de vorst, het is een verlies voor hem, is tegen de vrede van onze soevereinen heer, de koning. Deze moorden waren inzonderheid tegen David, wierpen een vlek op zijn goede naam daar hij toen in onderhandeling met hen was brachten zijn belangen in gevaar, die de vermoorden zeer in staat waren te dienen. Magistraten zijn de bloedwrekers van hen, over wie zij gesteld zijn. Het verzwaarde Joabs misdaad dat hij zich noch geschaamd heeft over de zonde, noch bevreesd is geweest voor de straf maar op drieste wijze de gordel en de schoenen heeft gedragen, die met onschuldig bloed waren bevlekt, in bravering van de gerechtigheid, beide van God en de koning. David laat hem over aan Salomo's wijsheid, 1 Kings 2:6, met een aanduiding, dat hij hem overliet aan zijn gerechtigheid. Zeg niet: "hij heeft grauwe haren het is jammer om dat grijze hoofd af te houwen, want het zal weldra vanzelf vallen". Neen, laat het niet met vrede in het graf dalen. Hoewel hem een lang uitstel is verleend, zal ten laatste toch met hem afgerekend worden, de tijd wist de schuld niet uit van de zonde, inzonderheid niet van moord.

b. Betreffende Barzillai's geslacht: Hij beveelt hem vriendelijk voor hen te wezen om Barzillai's wil, die, naar wij kunnen onderstellen, toen reeds gestorven was, 1 Kings 2:7. Toen David op zijn sterfbed gedacht aan het kwaad, dat hem gedaan was, kon hij ook de weldadigheden niet vergeten, die hem betoond waren, maar belast er zijn zoon mee om er vergelding voor te doen. De weldaden, die wij van onze vrienden hebben ontvangen, moeten noch in hun noch in ons graf begraven worden, maar onze kinderen moeten ze aan hun kinderen vergelden. Daaraan heeft Salomo misschien die regel ontleend: "Verlaat uw vriend en de vriend uws vaders niet," Proverbs 27:10.

c. Betreffende Simeï, 1 Kings 2:8, 1 Kings 2:9.

Ten eerste. Zijn misdaad wordt herdacht: Hij vloekte mij met een geweldige vloek, te erger, omdat hij hem beledigde toen hij in de ellende was, en edik in zijn wonden goot. De Joden zeggen dat die vloek voor David zo bijzonder smartelijk was omdat hij hem, behalve nog al hetgeen in 2 Samuel 16:1 vermeld is, ook nog zijn afkomst van Ruth de Moabietische verweet.

Ten tweede. Zijn vergiffenis is niet vergeten. David erkent dat hij hem gezworen heeft, dat hijzelf hem niet ter dood zou laten brengen, omdat hij zich intijds had onderworpen, en "peccavi-ik heb gezondigd," had geroepen, en hij toen vooral het zwaard van de gerechtigheid niet gaarne wilde gebruiken om een hem persoonlijk aangedaan onrecht te wreken. Maar: Ten derde. Zijn zaak zoals die nu staat, wordt aan Salomo overgelaten, als die wist wat voegzaam was om gedaan te worden, en doen zou naar de gelegenheid het vereiste. David geeft hem te kennen, dat zijn vergiffenis niet voor altijd bedoeld was, maar dat hem slechts een uitstel gedurende Davids leven was verleend. Houd hem niet onschuldig, denkt niet dat hij een waar vriend is van u of van uw regering, dat hij betrouwbaar is, hij is thans niet minder boosaardig gezind, hoewel hij zijn boosaardigheid nu weet te verbergen. Nog altijd is hij een schuldenaar aan de openbare gerechtigheid voor hetgeen hij toen gedaan heeft. En hoewel ik hem beloofd heb dat ik hem niet ter dood zal laten brengen, heb ik hem dit niet voor mijn opvolger beloofd. Zijn woelziek karakter zal u spoedig aanleiding geven-en gij moet niet nalaten er gebruik van te maken-om zijn grauwe haar met bloed in het graf te doen dalen." Dit kwam bij David niet voort uit persoonlijke wraakzucht, maar uit voorzichtige ijver voor de eer van de regering en het verbond, dat God met zijn geslacht had aangegaan, de minachting waarvan niet ongestraft moest blijven. Zelfs een grauw hoofd behoort, als het een schuldig en verbeurd hoofd is, niet tegen de gerechtigheid te beschermen. "Een zondaar honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden," Isaiah 65:20.

II. Davids dood en begrafenis, 1 Kings 2:10. Hij werd begraven in de stad Davids, niet in het graf zijns vaders, zoals Saul, maar in zijn eigen stad, die hij gesticht had. Daar werden de tronen, en daar werden de graven gesteld van het huis Davids. Nu "is David, als hij in zijn tijd de raad Gods gediend had, ontslapen en bij zijn vaderen gelegd, en heeft verderving gezien," Acts 13:36, en zie Acts 2:29. Zijn grafschrift kan genomen zijn van 2 Samuel 23:1. Hier ligt David, de zoon van Isai, de man, die hoog is opgericht, de gezalfde van de God Jakobs, en lieflijk in psalmen Israëls, hierbij voegende zijn eigen woorden: "Mijn vlees zal rusten in hope," Psalms 16:9. Josefus zegt dat behalve de gewone pracht, waarmee zijn zoon Salomo hem begroef, hij nog zeer veel geld in zijn graf heeft gelegd, en dat dertienhonderd jaren later (naar zijn berekening) Hyrkanus, de hogepriester, in de tijd van Antiochus het graf heeft geopend, en er drieduizend talenten uitgenomen heeft voor de openbare dienst. De jaren van zijn regering worden hier berekend in 1 Kings 2:11, als tezamen uitmakende veertig jaren, waarbij de zes maanden, die hij boven de zeven jaren te Hebron heeft geregeerd, niet geteld zijn, maar alleen de zeven jaren.

Verzen 12-25

1 Koningen 2:12-25

I. Wij hebben hier Salomo's komst op de troon, 1 Kings 2:12. Hij kwam er veel gemakkelijker en vreedzamer dan David, en hij zag zijn koninkrijk veel spoediger bevestigd. Het is gelukkig voor een land, als het einde van de ene goede regering het begin is van de andere, en zo was het hier.

II. Zijn rechtvaardige en noodzakelijke uit-den-weg-ruiming van Adonia, zijn mededinger, ter bevestiging van de troon. Adonia had stoute aanspraken gemaakt op de kroon, maar werd spoedig genoodzaakt ze op te geven, en zich aan de genade van Salomo over te geven die hem van rechtsvervolging ontsloeg op voorwaarde dat hij zich verder goed zou gedragen en zo hij zich rustig had gehouden, hij zou veilig geweest zijn. Maar hier zien wij hoe hij zich verraadt in de handen van Salomo's gerechtigheid, en er door valt, de rechtvaardige God liet hem aan zichzelf over, ten einde gestraft te worden voor zijn vroeger verraad, en opdat Salomo's troon bevestigd zou worden. Velen storten zich aldus in verderf, omdat zij de voorrechten, die zij hebben niet weten te waarderen, de weldaden niet op prijs stellen, die hun worden bewezen, en de zondaren vergaderen zich toorn door misbruik te maken van Gods lankmoedigheid. Merk hier nu op:

1. Adonia's verraderlijk plan om Abisag Davids bijwijf, te huwen, niet omdat hij haar liefhad, maar omdat hij door haar zijn aanspraken op de kroon hoopte te vernieuwen, omdat toen de vrouwen van de overleden koning als de eigendom beschouwd werden van zijn opvolger, 2 Samuel 12:8. Absalom achtte zijn aanspraken sterk ondersteund, toen hij tot de bijwijven zijns vaders was ingegaan. Adonia vleit zich dat hij, door hem op te volgen op zijn legerstede, inzonderheid met de beste van zijn vrouwen, hierdoor gemakkelijk er toe kon komen, om hem op te volgen op de troon. Rusteloze, woelzieke mensen streven naar hoge dingen. En zo hoopte hij nu door een huwelijk in het bezit te komen van hetgeen hem niet gelukt was door geweld te verkrijgen.

2. Het middel dat hij aanwendde, om hiertoe te komen. Hij durfde niet onmiddellijk naar de hand van Abisag dingen (hij wist dat zij ter beschikking van Salomo was, en deze zou het met recht ten kwade duiden, indien zijn toestemming niet eerst verkregen werd, zoals Isboseth het in een zelfde geval ten kwade heeft geduid, 2 Samuel 3:7). Hij durfde zich ook niet direct tot Salomo wenden, wetende dat hij onder zijn misnoegen lag, maar hij verzocht Bathseba om hem in deze zaak te helpen, die gaarne aan zijn liefde voor Abisag zou willen geloven, en er geen politieke nevenbedoeling in zou vermoeden. Bathseba was verwonderd hem in haar vertrekken te zien, en vroeg hem of hij niet kwam met de bedoeling om haar kwaad te doen, omdat zij het middel is geweest om zijn aanslag te verijdelen. "Neen", zegt hij, "ik kom met vrede, 1 Kings 2:13, en om een gunst van u te verzoeken", 1 Kings 2:14, namelijk of zij de grote invloed, die zij had op haar zoon, wilde gebruiken om zijn toestemming te verkrijgen voor zijn-Adonia's-huwelijk met Abisag, 1 Kings 2:16, 1 Kings 2:17, zo hem dit huwelijk werd toegestaan zou hij er zeer dankbaar voor wezen:

a. Als een vergoeding voor zijn verlies van het koninkrijk. Hij geeft te kennen, 1 Kings 2:15, dat het koninkrijk hem toekwam. Gij weet dat het koninkrijk mijn was, als de oudste zoon mijns vaders, levende ten tijde van zijn dood en het gehele Israël had zijn aangezicht op mij gezet. Dat was onwaar, er waren slechts weinigen aan zijn zijde, maar zo wilde hij zich als een beklagenswaardig man doen voorkomen die van de kroon beroofd was, weshalve hij wel vergoeding mocht krijgen in een vrouw. Als hij zijns vaders troon niet mocht erven zo laat hem dan toch iets van waarde hebben, dat zijns vaders was, dat hij om zijnentwil zou behouden, en laat het Abisag zijn. b. Als een beloning voor zijn berusting in dat verlies. Hij erkent Salomo's recht op het koninkrijk, "het is van de Here hem geworden, ik was dwaas toen ik poogde het hem te betwisten, en nu het tot hem omgewend is, ben ik tevreden". Aldus wendt hij voor wel tevreden te zijn met Salomo's komst tot de troon, terwijl hij alles doet wat hij kan om hem te verontrusten. Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg.

3. Bathseba's verzoek aan Salomo ten zijnen behoeve. Zij beloofde de koning voor hem aan te spreken, 1 Kings 2:18, en deed het 1 Kings 2:19. Salomo ontving haar met al de eerbied, die aan een moeder verschuldigd is, hoewel hij koning was, hij stond op haar tegemoet en deed haar zitten aan zijn rechterhand, overeenkomstig de wet van het vijfde gebod. Kinderen moeten, niet alleen als zij volwassen zijn, maar als zij groot geworden zijn, hun ouders eren, en zich met achting en eerbied jegens hen gedragen, veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. Als een verder bewijs van de eerbied, die hij had voor de wijsheid en het gezag van zijn moeder, heeft hij, toen hij hoorde dat zij hem een verzoek te doen had, beloofd dat hij haar aangezicht niet zal afwijzen. Een belofte, die hij en zij verstonden met de noodzakelijke beperking: mits het rechtvaardig en billijk is het toe te staan, maar zo dit niet het geval is, dan hield hij het voor zeker, dat hij haar er van zou overtuigen dat het niet toegestaan kon worden, en dat zij het dan zou intrekken. Zij zegt hem eindelijk wat de zaak is, 1 Kings 2:21. Laat Abisag aan Adonia, uw broeder, tot vrouw gegeven worden. Het was vreemd dat zij het verraad niet heeft vermoed, maar nog vreemder dat zij de bloedschande niet verafschuwde, die in dit voorstel gelegen was, maar zij heeft of Abisag niet voor Davids bijwijf gehouden omdat het huwelijk niet was voltrokken daar David haar niet bekend had, of zij dacht dat dispensatie kon worden verleend om Adonia genoegen te doen uit aanmerking van zijn gedweeë onderwerping aan Salomo. Dit was haar zwakheid en dwaasheid, het was goed dat zij geen regentes was. Gelijk het de wijsheid is van hen, die het oor hebben van vorsten en groten van de aarde, om niet te kwistig te zijn in het gebruik maken van hun invloed, zo is het hun plicht om hem nooit te gebruiken tot hulp van de zonde of ter bevordering van een goddeloos plan. Laat aan vorsten niet gevraagd worden wat zij niet behoren toe te staan. Het voegt slecht aan een goed man om een slecht verzoek toe te staan of voor een slechte zaak op te treden.

4. Salomo's rechtvaardige en oordeelkundige afwijzing van het verzoek. Hoewel zijn moeder zelf de voorspraak was, en die het een kleine begeerte noemde, en het misschien de eerste was, waarmee zij hem lastig was gevallen sedert hij koning was geworden, wees hij haar toch af, zonder de algemene belofte te schenden, die hij gedaan had, 1 Kings 2:20. Indien Herodes niet van zins was geweest Johannes de Doper te onthoofden, hij zou zich door de algemene belofte, die hij aan Herodias had gedaan, niet verplicht hebben gerekend het te doen. De beste vriend, die wij in de wereld hebben, moet niet zo'n invloed op ons hebben om ons er toe te brengen iets slechts te doen, iets dat onrechtvaardig of onverstandig is.

a. Salomo overtuigt zijn moeder van het onredelijke van het verzoek, en toont er haar de strekking van aan, die zij tevoren niet begrepen had. Zijn antwoord is ietwat scherp: Begeer ook voor hem het koninkrijk, 1 Kings 2:22. Te vragen om de koning te mogen opvolgen op zijn legerstede staat gelijk met te vragen hem op te mogen volgen op de troon, want dat is het wat hij beoogt. Waarschijnlijk was hem bericht, of had hij gegronde reden om te vermoeden, dat Adonia met Joab en Abjathar samenspande, een complot beraamde om hem moeite en onrust te veroorzaken, hetgeen hem recht gaf om aan Adonia's verzoek deze uitlegging te geven. b. Hij verklaart Adonia schuldig aan verraad, en veroordeelt hem om te sterven, en bekrachtigt beide de verklaring en de veroordeling met een eed. Hij oordeelt hem uit zijn eigen mond, 1 Kings 2:23. Zijn eigen tong zal hem doen aanstoten. Bathseba kon bedrogen en misleid worden, maar Salomo niet. hij ziet duidelijk waar hij heen wil, en hij verklaart: voorzeker, hij zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben, hij is in de woorden van zijn eigen lippen verstrikt, nu toont hij duidelijk wat zijn bedoeling is. Hij veroordeelt hem om terstond te sterven: hij zal heden gedood worden, 1 Kings 2:24. God had met een eed verklaard, dat Davids troon door Hem bevestigd zal worden, Psalms 89:36, en daarom geeft Salomo dezelfde verzekering onder ede om die bevestiging te beveiligen, door er de vijanden van te doden. "Zo waarachtig als God leeft, die mij het koninkrijk bevestigd heeft, Adonia zal sterven, die deze bevestiging teniet wilde doen." Zo is het verderf van de vijanden van Christus' koninkrijk even gewis als de vastigheid van Zijn koninkrijk, en beide zijn even gewis, als het leven van God, de grondlegger er van. Het bevel voor zijn terdoodbrenging wordt onmiddellijk getekend, en aan geen minder dan Benaja, de zoon van Jojada, generaal van het leger, wordt geboden de voltrekker van het doodvonnis te zijn, 1 Kings 2:25. Het is vreemd dat Adonia niet gehoord moest worden om zich te verdedigen, maar Salomo's wijsheid achtte het niet nodig een verder onderzoek naar de zaak in te stellen, het was duidelijk genoeg dat Adonia streefde naar de kroon, en zolang hij leeft kan Salomo niet veilig zijn. Eerzuchtige woelzieke lieden bereiden gewoonlijk zelf de werktuigen van hun dood. Menig hoofd ging verloren wegens het grijpen naar de kroon.

Verzen 12-25

1 Koningen 2:12-25

I. Wij hebben hier Salomo's komst op de troon, 1 Kings 2:12. Hij kwam er veel gemakkelijker en vreedzamer dan David, en hij zag zijn koninkrijk veel spoediger bevestigd. Het is gelukkig voor een land, als het einde van de ene goede regering het begin is van de andere, en zo was het hier.

II. Zijn rechtvaardige en noodzakelijke uit-den-weg-ruiming van Adonia, zijn mededinger, ter bevestiging van de troon. Adonia had stoute aanspraken gemaakt op de kroon, maar werd spoedig genoodzaakt ze op te geven, en zich aan de genade van Salomo over te geven die hem van rechtsvervolging ontsloeg op voorwaarde dat hij zich verder goed zou gedragen en zo hij zich rustig had gehouden, hij zou veilig geweest zijn. Maar hier zien wij hoe hij zich verraadt in de handen van Salomo's gerechtigheid, en er door valt, de rechtvaardige God liet hem aan zichzelf over, ten einde gestraft te worden voor zijn vroeger verraad, en opdat Salomo's troon bevestigd zou worden. Velen storten zich aldus in verderf, omdat zij de voorrechten, die zij hebben niet weten te waarderen, de weldaden niet op prijs stellen, die hun worden bewezen, en de zondaren vergaderen zich toorn door misbruik te maken van Gods lankmoedigheid. Merk hier nu op:

1. Adonia's verraderlijk plan om Abisag Davids bijwijf, te huwen, niet omdat hij haar liefhad, maar omdat hij door haar zijn aanspraken op de kroon hoopte te vernieuwen, omdat toen de vrouwen van de overleden koning als de eigendom beschouwd werden van zijn opvolger, 2 Samuel 12:8. Absalom achtte zijn aanspraken sterk ondersteund, toen hij tot de bijwijven zijns vaders was ingegaan. Adonia vleit zich dat hij, door hem op te volgen op zijn legerstede, inzonderheid met de beste van zijn vrouwen, hierdoor gemakkelijk er toe kon komen, om hem op te volgen op de troon. Rusteloze, woelzieke mensen streven naar hoge dingen. En zo hoopte hij nu door een huwelijk in het bezit te komen van hetgeen hem niet gelukt was door geweld te verkrijgen.

2. Het middel dat hij aanwendde, om hiertoe te komen. Hij durfde niet onmiddellijk naar de hand van Abisag dingen (hij wist dat zij ter beschikking van Salomo was, en deze zou het met recht ten kwade duiden, indien zijn toestemming niet eerst verkregen werd, zoals Isboseth het in een zelfde geval ten kwade heeft geduid, 2 Samuel 3:7). Hij durfde zich ook niet direct tot Salomo wenden, wetende dat hij onder zijn misnoegen lag, maar hij verzocht Bathseba om hem in deze zaak te helpen, die gaarne aan zijn liefde voor Abisag zou willen geloven, en er geen politieke nevenbedoeling in zou vermoeden. Bathseba was verwonderd hem in haar vertrekken te zien, en vroeg hem of hij niet kwam met de bedoeling om haar kwaad te doen, omdat zij het middel is geweest om zijn aanslag te verijdelen. "Neen", zegt hij, "ik kom met vrede, 1 Kings 2:13, en om een gunst van u te verzoeken", 1 Kings 2:14, namelijk of zij de grote invloed, die zij had op haar zoon, wilde gebruiken om zijn toestemming te verkrijgen voor zijn-Adonia's-huwelijk met Abisag, 1 Kings 2:16, 1 Kings 2:17, zo hem dit huwelijk werd toegestaan zou hij er zeer dankbaar voor wezen:

a. Als een vergoeding voor zijn verlies van het koninkrijk. Hij geeft te kennen, 1 Kings 2:15, dat het koninkrijk hem toekwam. Gij weet dat het koninkrijk mijn was, als de oudste zoon mijns vaders, levende ten tijde van zijn dood en het gehele Israël had zijn aangezicht op mij gezet. Dat was onwaar, er waren slechts weinigen aan zijn zijde, maar zo wilde hij zich als een beklagenswaardig man doen voorkomen die van de kroon beroofd was, weshalve hij wel vergoeding mocht krijgen in een vrouw. Als hij zijns vaders troon niet mocht erven zo laat hem dan toch iets van waarde hebben, dat zijns vaders was, dat hij om zijnentwil zou behouden, en laat het Abisag zijn. b. Als een beloning voor zijn berusting in dat verlies. Hij erkent Salomo's recht op het koninkrijk, "het is van de Here hem geworden, ik was dwaas toen ik poogde het hem te betwisten, en nu het tot hem omgewend is, ben ik tevreden". Aldus wendt hij voor wel tevreden te zijn met Salomo's komst tot de troon, terwijl hij alles doet wat hij kan om hem te verontrusten. Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg.

3. Bathseba's verzoek aan Salomo ten zijnen behoeve. Zij beloofde de koning voor hem aan te spreken, 1 Kings 2:18, en deed het 1 Kings 2:19. Salomo ontving haar met al de eerbied, die aan een moeder verschuldigd is, hoewel hij koning was, hij stond op haar tegemoet en deed haar zitten aan zijn rechterhand, overeenkomstig de wet van het vijfde gebod. Kinderen moeten, niet alleen als zij volwassen zijn, maar als zij groot geworden zijn, hun ouders eren, en zich met achting en eerbied jegens hen gedragen, veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. Als een verder bewijs van de eerbied, die hij had voor de wijsheid en het gezag van zijn moeder, heeft hij, toen hij hoorde dat zij hem een verzoek te doen had, beloofd dat hij haar aangezicht niet zal afwijzen. Een belofte, die hij en zij verstonden met de noodzakelijke beperking: mits het rechtvaardig en billijk is het toe te staan, maar zo dit niet het geval is, dan hield hij het voor zeker, dat hij haar er van zou overtuigen dat het niet toegestaan kon worden, en dat zij het dan zou intrekken. Zij zegt hem eindelijk wat de zaak is, 1 Kings 2:21. Laat Abisag aan Adonia, uw broeder, tot vrouw gegeven worden. Het was vreemd dat zij het verraad niet heeft vermoed, maar nog vreemder dat zij de bloedschande niet verafschuwde, die in dit voorstel gelegen was, maar zij heeft of Abisag niet voor Davids bijwijf gehouden omdat het huwelijk niet was voltrokken daar David haar niet bekend had, of zij dacht dat dispensatie kon worden verleend om Adonia genoegen te doen uit aanmerking van zijn gedweeë onderwerping aan Salomo. Dit was haar zwakheid en dwaasheid, het was goed dat zij geen regentes was. Gelijk het de wijsheid is van hen, die het oor hebben van vorsten en groten van de aarde, om niet te kwistig te zijn in het gebruik maken van hun invloed, zo is het hun plicht om hem nooit te gebruiken tot hulp van de zonde of ter bevordering van een goddeloos plan. Laat aan vorsten niet gevraagd worden wat zij niet behoren toe te staan. Het voegt slecht aan een goed man om een slecht verzoek toe te staan of voor een slechte zaak op te treden.

4. Salomo's rechtvaardige en oordeelkundige afwijzing van het verzoek. Hoewel zijn moeder zelf de voorspraak was, en die het een kleine begeerte noemde, en het misschien de eerste was, waarmee zij hem lastig was gevallen sedert hij koning was geworden, wees hij haar toch af, zonder de algemene belofte te schenden, die hij gedaan had, 1 Kings 2:20. Indien Herodes niet van zins was geweest Johannes de Doper te onthoofden, hij zou zich door de algemene belofte, die hij aan Herodias had gedaan, niet verplicht hebben gerekend het te doen. De beste vriend, die wij in de wereld hebben, moet niet zo'n invloed op ons hebben om ons er toe te brengen iets slechts te doen, iets dat onrechtvaardig of onverstandig is.

a. Salomo overtuigt zijn moeder van het onredelijke van het verzoek, en toont er haar de strekking van aan, die zij tevoren niet begrepen had. Zijn antwoord is ietwat scherp: Begeer ook voor hem het koninkrijk, 1 Kings 2:22. Te vragen om de koning te mogen opvolgen op zijn legerstede staat gelijk met te vragen hem op te mogen volgen op de troon, want dat is het wat hij beoogt. Waarschijnlijk was hem bericht, of had hij gegronde reden om te vermoeden, dat Adonia met Joab en Abjathar samenspande, een complot beraamde om hem moeite en onrust te veroorzaken, hetgeen hem recht gaf om aan Adonia's verzoek deze uitlegging te geven. b. Hij verklaart Adonia schuldig aan verraad, en veroordeelt hem om te sterven, en bekrachtigt beide de verklaring en de veroordeling met een eed. Hij oordeelt hem uit zijn eigen mond, 1 Kings 2:23. Zijn eigen tong zal hem doen aanstoten. Bathseba kon bedrogen en misleid worden, maar Salomo niet. hij ziet duidelijk waar hij heen wil, en hij verklaart: voorzeker, hij zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben, hij is in de woorden van zijn eigen lippen verstrikt, nu toont hij duidelijk wat zijn bedoeling is. Hij veroordeelt hem om terstond te sterven: hij zal heden gedood worden, 1 Kings 2:24. God had met een eed verklaard, dat Davids troon door Hem bevestigd zal worden, Psalms 89:36, en daarom geeft Salomo dezelfde verzekering onder ede om die bevestiging te beveiligen, door er de vijanden van te doden. "Zo waarachtig als God leeft, die mij het koninkrijk bevestigd heeft, Adonia zal sterven, die deze bevestiging teniet wilde doen." Zo is het verderf van de vijanden van Christus' koninkrijk even gewis als de vastigheid van Zijn koninkrijk, en beide zijn even gewis, als het leven van God, de grondlegger er van. Het bevel voor zijn terdoodbrenging wordt onmiddellijk getekend, en aan geen minder dan Benaja, de zoon van Jojada, generaal van het leger, wordt geboden de voltrekker van het doodvonnis te zijn, 1 Kings 2:25. Het is vreemd dat Adonia niet gehoord moest worden om zich te verdedigen, maar Salomo's wijsheid achtte het niet nodig een verder onderzoek naar de zaak in te stellen, het was duidelijk genoeg dat Adonia streefde naar de kroon, en zolang hij leeft kan Salomo niet veilig zijn. Eerzuchtige woelzieke lieden bereiden gewoonlijk zelf de werktuigen van hun dood. Menig hoofd ging verloren wegens het grijpen naar de kroon.

Verzen 26-34

1 Koningen 2:26-34

Abjathar en Joab hebben beide Adonia geholpen in zijn oproerige onderneming, en waarschijnlijk waren zij de aanleggers van het plan om Abisag tot vrouw te begeren voor Adonia, en Salomo scheen er van te weten, 1 Kings 2:22. Dit was van beide een onduldbare belediging beide van God en van de regering, te erger vanwege hun hoge rang en de grote invloed, die hun voorbeeld zou kunnen uitoefenen op de menigte. Zij zijn dus de volgenden met wie afgerekend moet worden, zij zijn beide gelijkelijk schuldig aan verraad, maar in het vonnis, dat over hen wordt uitgesproken wordt een verschil gemaakt, en wel om een goede reden.

I. Uit aanmerking van zijn vroegere diensten wordt Abjathar slechts uit zijn ambt ontzet, 1 Kings 2:26, 1 Kings 2:27.

1. Salomo verklaart hem schuldig, daar hij hem in zijn grote wijsheid schuldig heeft bevonden. "Gij zijt een man des doods, omdat gij u bij Adonia hebt gevoegd, terwijl gij wist op wiens hoofd God bedoelde de kroon te plaatsen."

2. Hij herinnert zich de eerbied, die hij vroeger aan zijn vader David had betoond, en dat hij hem in de heilige dingen gediend heeft, de ark des Heren voor zijn aangezicht had gedragen, en teder medegevoel met hem heeft gehad in zijn verdrukkingen, en met hem verdrukt is geweest, inzonderheid toen hij in ballingschap en benauwdheid was, beide door Sauls vervolging en Absaloms rebellie. Aan hen, die vriendelijkheid betonen aan Gods volk zal dit vroeg of laat ten goede gedacht worden.

3. Om die reden spaart hij Abjathars leven, maar ontzet hem uit zijn ambt, en verbant hem naar zijn landgoed te Anatoth, ontzegt hem het hof, de stad, de tabernakel, het altaar, en verbiedt hem zich met enigerlei openbare zaken te bemoeien, hem daarbij te kennen gevende dat hij zich goed had te gedragen, want, dat hij hem thans wel niet ter dood liet brengen, maar het op een andermaal wel zou doen, indien hij zich misdroeg. Voor het ogenblik echter was hij slechts uit zijn ambt van hogepriester gestoten, daar hij zich die hoge bediening onwaardig had gemaakt door tegen te staan hetgeen hij wist Gods wil te zijn. Voor een onderstelde misdaad had Saul wredelijk Abjathars vader en vijf en tachtig priesters gedood met hun gezinnen, en hun stad verwoest, Salomo spaart Abjathar, hoewel hij aan een wezenlijke misdaad schuldig was. Aldus kwam verderf over Sauls regering, en werd Salomo's regering bevestigd. Zoals de mensen zijn voor Gods dienstknechten, zo zullen zij bevinden dat Hij voor hen is.

4. Abjathars ontzetting uit zijn ambt was de vervulling van de bedreiging tegen het huls van Eli, 1 Samuel 2:30, want hij was de laatste hogepriester uit dat geslacht. Het was nu meer dan tachtig jaren sedert dat verderf werd aangekondigd, maar hoewel Gods oordelen niet altijd snel voltrokken worden, zullen zij toch zeker worden voltrokken.

II. Uit overweging van zijn vroegere misdaden wordt Joab ter dood gebracht.

1. Zijn schuldig geweten zond hem naar de hoornen van het altaar. Hij hoorde dat Adonia was ter dood gebracht en Abjathar uit zijn ambt was ontzet, weshalve hij, vrezende dat nu de beurt aan hem zijn zou, ter beschutting naar het altaar vluchtte. Velen, die in de dagen van hun gerustheid zich om de dienst van het altaar niet bekommeren, zullen ten dage hunner benauwdheid blijde zijn om er door beschermd te worden. Sommigen denken dat Joab er mee bedoelde zich voortaan geheel aan de dienst van het altaar te wijden, in de hoop hierdoor vergiffenis te zullen erlangen, zoals sommigen die al hun dagen een losbandig leven geleid hebben, gedacht hebben hier verzoening voor te doen door in een klooster te gaan toen zij oud waren geworden, de wereld verlatende nadat zij door de wereld verlaten waren.

2. Salomo geeft bevel hem daar te doden wegens de moorden op Abner en Amasa, want dat waren de misdaden waarop hij goed vond het vonnis te gronden, veeleer dan op zijn verraderlijk aanhangen van Adonia. Joab was wel schuldig de dood te sterven voor zijn aanhangen van Adonia in minachting van Salomo en diens bestemming voor de troon, hoewel hij zich niet gewend had achter Absalom, 1 Kings 2:28. Vroegere trouw kan later verraad niet verontschuldigen, maar behalve dat had Joab zich verdienstelijk gemaakt jegens het huis van David, waaraan hij, evenals aan het land, grote en goede diensten had bewezen, uit aanmerking waarvan Salomo hem waarschijnlijk zijn misdaad van verraad jegens hem vergeven zou hebben (want goedertierenheid geeft grote roem en bevestiging aan een nog jonge regering) en hem slechts evenals Abjathar, uit zijn ambt ontzet hebben, maar hij moest sterven voor zijn vroegere moorden, waarvoor zijn vader bevolen had hem ter verantwoording te roepen. Hijzelf, namelijk David, kon aan het onschuldige bloed, dat vergoten was, de schuld niet voldoen met het bloed van hem, die het vergoten had, hijzelf kon die schuld niet betalen maar hij liet haar na aan zijn zoon om door hem betaald te worden en deze, die er de macht toe had, is niet in gebreke gebleven om het te doen. Hierop grondt hij het vonnis, en voert een verzwarende omstandigheid aan van de misdaad, 1 Kings 2:32, namelijk dat hij op twee mannen is aangevallen, rechtvaardiger en beter dan hij, die hem geen onrecht hadden gedaan noch onrecht of kwaad voor hem bedoeld hadden, en die, zo zij in het leven waren gebleven, David betere dienst hadden kunnen doen. Als het bloed, dat vergoten werd, niet alleen onschuldig maar ook zeer voortreffelijk was, het leven kostbaarder, van meer waardij was dan gewone levens, dan is de misdaad zoveel te meer verfoeilijk. Daarbij kwam nog dat David er niet van geweten heeft, terwijl toch de zaak zo stond, dat hij verdacht kon worden van het geweten en gewild te hebben, zodat Joab de goede naam en de eer van zijn vorst in gevaar bracht van bezoedeld te worden, alsof hij zijn mededingers het leven had benomen, en dit was nog een andere verzwarende omstandigheid van de misdaad.

Voor deze misdaden:

a. Moet hij sterven, sterven door het zwaard van de openbare gerechtigheid. Door de mens moet zijn bloed vergoten worden, en het is op zijn eigen hoofd, 1 Kings 2:32, zoals het bloed van hen op zijn hoofd is, die hij vermoord heeft, 1 Kings 2:33. Wee het hoofd, dat onder bloedschuld ligt! Het duurde lang eer de wraak voor moord tot Joab kwam, maar toen zij kwam, bleef zij zoveel langer daar zij als een erfgoed overging op zijn zaad tot in eeuwigheid, 1 Kings 2:33, dat, inplaats van eer te ontlenen aan zijn heldendaden, schuld, en schande, en een vloek ontleende aan zijn snode daden. Het zaad van zulke boosdoeners zal nooit beroemd worden.

b. Hij moet sterven aan het altaar, veeleer dan te ontkomen. Joab besloot niet van het aldaar te wijken, 1 Kings 2:30 hopende hierdoor of zich te beveiligen, of Salomo gehaat te maken bij het volk, als een ontheiliger van de gewijde plaats, zo hij hem daar ter dood liet brengen. Benaja had gewetensbezwaar om hem daar te doden, maar Salomo kende de wet, dat Gods altaar geen bescherming moest verlenen aan moedwillige moordenaars Exodus 21:14. Gij zult hem van voor mijn altaar nemen, dat hij sterve, sterve als een offerande. In gevallen van zodanige zonden, als waarvoor het bloed van dieren verzoening kon doen, was het altaar een toevlucht, maar niet in Joabs geval, daarom gebiedt hij dat, zo hij vandaar niet wilde wijken, de doodstraf daar aan hem voltrokken zal worden, om te tonen dat hij de afkeuring des volks niet vreesde bij het doen van zijn plicht, maar hun vergissing zou herstellen en hun laten weten dat gerechtigheid beter is dan offerande, en dat de heiligheid van generlei plaats aan niemands goddeloosheid steun of bescherming kan verlenen. Zij, die door een levend geloof Christus en Zijn gerechtigheid aangrijpen met het besluit, zo zij moeten omkomen daar om te komen, zullen in Hem krachtiger bescherming vinden dan Joab aan de hoornen des altaars gevonden heeft. Benaja doodde hem, 1 Kings 2:34, met de plechtigheid ongetwijfeld van een openbare terechtstelling. Aan de wet aldus voldaan zijnde, werd hij begraven in zijn huis in de woestijn, in stilte als een misdadiger, niet met staatsie als een krijgsman, maar aan zijn dood lichaam wordt geen smaad aangedaan, het is niet des mensen om ongerechtigheid te leggen op de beenderen, wat God ook moge doen.

Eindelijk. Salomo heeft genoegen in deze daden van gerechtigheid, niet alsof het een bevrediging was van zijn persoonlijke wraak maar omdat het de volbrenging was van de bevelen zijns vaders, en een ware vriendelijkheid voor hemzelf en zijn regering.

1. Hierdoor werd schuld weggenomen, 1 Kings 2:31. Door het onschuldige bloed, dat vergoten was, te doen wederkeren op het hoofd van hem, die het gestort heeft, werd het van hem weggedaan, van hem en van zijns vaders huis, hetgeen te kennen geeft dat het bloed, hetwelk niet geëist werd van de moordenaar, geëist zal worden van de magistraat, tenminste is er gevaar dat het van hem geëist zal worden. Zij, die hun huis veilig en opgebouwd willen hebben, moeten de ongerechtigheden verre weg van zich doen.

2. Hierdoor was vrede verzekerd, 1 Kings 2:33 aan David, hij bedoelt niet aan zijn persoon, maar zoals hij zich in de volgende woorden nader verklaard: aan zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon, vrede van de Here tot in eeuwigheid, aldus drukt hij zijn begeerte uit, dat het zo zijn moge, en zijn hoop dat het zo zijn zal. Nu gerechtigheid gedaan en het geroep om bloed gestild is, zal de regering voorspoedig zijn. Zo zullen gerechtigheid en vrede elkaar kussen. Nu zo'n onstuimig man als Joab uit de weg is, zal er vrede wezen. "Doe de goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden," Proverbs 25:5. In deze zegen van vrede op zijn huis en zijn troon, ziet Salomo vromelijk op tot God als de werker er van, en voorwaarts naar de eeuwigheid voor de volmaking er van. Het zal vrede zijn van de Here, en vrede tot in eeuwigheid van de Here. De Here des vredes zelf geve ons die vrede, die tot in eeuwigheid is.

Verzen 26-34

1 Koningen 2:26-34

Abjathar en Joab hebben beide Adonia geholpen in zijn oproerige onderneming, en waarschijnlijk waren zij de aanleggers van het plan om Abisag tot vrouw te begeren voor Adonia, en Salomo scheen er van te weten, 1 Kings 2:22. Dit was van beide een onduldbare belediging beide van God en van de regering, te erger vanwege hun hoge rang en de grote invloed, die hun voorbeeld zou kunnen uitoefenen op de menigte. Zij zijn dus de volgenden met wie afgerekend moet worden, zij zijn beide gelijkelijk schuldig aan verraad, maar in het vonnis, dat over hen wordt uitgesproken wordt een verschil gemaakt, en wel om een goede reden.

I. Uit aanmerking van zijn vroegere diensten wordt Abjathar slechts uit zijn ambt ontzet, 1 Kings 2:26, 1 Kings 2:27.

1. Salomo verklaart hem schuldig, daar hij hem in zijn grote wijsheid schuldig heeft bevonden. "Gij zijt een man des doods, omdat gij u bij Adonia hebt gevoegd, terwijl gij wist op wiens hoofd God bedoelde de kroon te plaatsen."

2. Hij herinnert zich de eerbied, die hij vroeger aan zijn vader David had betoond, en dat hij hem in de heilige dingen gediend heeft, de ark des Heren voor zijn aangezicht had gedragen, en teder medegevoel met hem heeft gehad in zijn verdrukkingen, en met hem verdrukt is geweest, inzonderheid toen hij in ballingschap en benauwdheid was, beide door Sauls vervolging en Absaloms rebellie. Aan hen, die vriendelijkheid betonen aan Gods volk zal dit vroeg of laat ten goede gedacht worden.

3. Om die reden spaart hij Abjathars leven, maar ontzet hem uit zijn ambt, en verbant hem naar zijn landgoed te Anatoth, ontzegt hem het hof, de stad, de tabernakel, het altaar, en verbiedt hem zich met enigerlei openbare zaken te bemoeien, hem daarbij te kennen gevende dat hij zich goed had te gedragen, want, dat hij hem thans wel niet ter dood liet brengen, maar het op een andermaal wel zou doen, indien hij zich misdroeg. Voor het ogenblik echter was hij slechts uit zijn ambt van hogepriester gestoten, daar hij zich die hoge bediening onwaardig had gemaakt door tegen te staan hetgeen hij wist Gods wil te zijn. Voor een onderstelde misdaad had Saul wredelijk Abjathars vader en vijf en tachtig priesters gedood met hun gezinnen, en hun stad verwoest, Salomo spaart Abjathar, hoewel hij aan een wezenlijke misdaad schuldig was. Aldus kwam verderf over Sauls regering, en werd Salomo's regering bevestigd. Zoals de mensen zijn voor Gods dienstknechten, zo zullen zij bevinden dat Hij voor hen is.

4. Abjathars ontzetting uit zijn ambt was de vervulling van de bedreiging tegen het huls van Eli, 1 Samuel 2:30, want hij was de laatste hogepriester uit dat geslacht. Het was nu meer dan tachtig jaren sedert dat verderf werd aangekondigd, maar hoewel Gods oordelen niet altijd snel voltrokken worden, zullen zij toch zeker worden voltrokken.

II. Uit overweging van zijn vroegere misdaden wordt Joab ter dood gebracht.

1. Zijn schuldig geweten zond hem naar de hoornen van het altaar. Hij hoorde dat Adonia was ter dood gebracht en Abjathar uit zijn ambt was ontzet, weshalve hij, vrezende dat nu de beurt aan hem zijn zou, ter beschutting naar het altaar vluchtte. Velen, die in de dagen van hun gerustheid zich om de dienst van het altaar niet bekommeren, zullen ten dage hunner benauwdheid blijde zijn om er door beschermd te worden. Sommigen denken dat Joab er mee bedoelde zich voortaan geheel aan de dienst van het altaar te wijden, in de hoop hierdoor vergiffenis te zullen erlangen, zoals sommigen die al hun dagen een losbandig leven geleid hebben, gedacht hebben hier verzoening voor te doen door in een klooster te gaan toen zij oud waren geworden, de wereld verlatende nadat zij door de wereld verlaten waren.

2. Salomo geeft bevel hem daar te doden wegens de moorden op Abner en Amasa, want dat waren de misdaden waarop hij goed vond het vonnis te gronden, veeleer dan op zijn verraderlijk aanhangen van Adonia. Joab was wel schuldig de dood te sterven voor zijn aanhangen van Adonia in minachting van Salomo en diens bestemming voor de troon, hoewel hij zich niet gewend had achter Absalom, 1 Kings 2:28. Vroegere trouw kan later verraad niet verontschuldigen, maar behalve dat had Joab zich verdienstelijk gemaakt jegens het huis van David, waaraan hij, evenals aan het land, grote en goede diensten had bewezen, uit aanmerking waarvan Salomo hem waarschijnlijk zijn misdaad van verraad jegens hem vergeven zou hebben (want goedertierenheid geeft grote roem en bevestiging aan een nog jonge regering) en hem slechts evenals Abjathar, uit zijn ambt ontzet hebben, maar hij moest sterven voor zijn vroegere moorden, waarvoor zijn vader bevolen had hem ter verantwoording te roepen. Hijzelf, namelijk David, kon aan het onschuldige bloed, dat vergoten was, de schuld niet voldoen met het bloed van hem, die het vergoten had, hijzelf kon die schuld niet betalen maar hij liet haar na aan zijn zoon om door hem betaald te worden en deze, die er de macht toe had, is niet in gebreke gebleven om het te doen. Hierop grondt hij het vonnis, en voert een verzwarende omstandigheid aan van de misdaad, 1 Kings 2:32, namelijk dat hij op twee mannen is aangevallen, rechtvaardiger en beter dan hij, die hem geen onrecht hadden gedaan noch onrecht of kwaad voor hem bedoeld hadden, en die, zo zij in het leven waren gebleven, David betere dienst hadden kunnen doen. Als het bloed, dat vergoten werd, niet alleen onschuldig maar ook zeer voortreffelijk was, het leven kostbaarder, van meer waardij was dan gewone levens, dan is de misdaad zoveel te meer verfoeilijk. Daarbij kwam nog dat David er niet van geweten heeft, terwijl toch de zaak zo stond, dat hij verdacht kon worden van het geweten en gewild te hebben, zodat Joab de goede naam en de eer van zijn vorst in gevaar bracht van bezoedeld te worden, alsof hij zijn mededingers het leven had benomen, en dit was nog een andere verzwarende omstandigheid van de misdaad.

Voor deze misdaden:

a. Moet hij sterven, sterven door het zwaard van de openbare gerechtigheid. Door de mens moet zijn bloed vergoten worden, en het is op zijn eigen hoofd, 1 Kings 2:32, zoals het bloed van hen op zijn hoofd is, die hij vermoord heeft, 1 Kings 2:33. Wee het hoofd, dat onder bloedschuld ligt! Het duurde lang eer de wraak voor moord tot Joab kwam, maar toen zij kwam, bleef zij zoveel langer daar zij als een erfgoed overging op zijn zaad tot in eeuwigheid, 1 Kings 2:33, dat, inplaats van eer te ontlenen aan zijn heldendaden, schuld, en schande, en een vloek ontleende aan zijn snode daden. Het zaad van zulke boosdoeners zal nooit beroemd worden.

b. Hij moet sterven aan het altaar, veeleer dan te ontkomen. Joab besloot niet van het aldaar te wijken, 1 Kings 2:30 hopende hierdoor of zich te beveiligen, of Salomo gehaat te maken bij het volk, als een ontheiliger van de gewijde plaats, zo hij hem daar ter dood liet brengen. Benaja had gewetensbezwaar om hem daar te doden, maar Salomo kende de wet, dat Gods altaar geen bescherming moest verlenen aan moedwillige moordenaars Exodus 21:14. Gij zult hem van voor mijn altaar nemen, dat hij sterve, sterve als een offerande. In gevallen van zodanige zonden, als waarvoor het bloed van dieren verzoening kon doen, was het altaar een toevlucht, maar niet in Joabs geval, daarom gebiedt hij dat, zo hij vandaar niet wilde wijken, de doodstraf daar aan hem voltrokken zal worden, om te tonen dat hij de afkeuring des volks niet vreesde bij het doen van zijn plicht, maar hun vergissing zou herstellen en hun laten weten dat gerechtigheid beter is dan offerande, en dat de heiligheid van generlei plaats aan niemands goddeloosheid steun of bescherming kan verlenen. Zij, die door een levend geloof Christus en Zijn gerechtigheid aangrijpen met het besluit, zo zij moeten omkomen daar om te komen, zullen in Hem krachtiger bescherming vinden dan Joab aan de hoornen des altaars gevonden heeft. Benaja doodde hem, 1 Kings 2:34, met de plechtigheid ongetwijfeld van een openbare terechtstelling. Aan de wet aldus voldaan zijnde, werd hij begraven in zijn huis in de woestijn, in stilte als een misdadiger, niet met staatsie als een krijgsman, maar aan zijn dood lichaam wordt geen smaad aangedaan, het is niet des mensen om ongerechtigheid te leggen op de beenderen, wat God ook moge doen.

Eindelijk. Salomo heeft genoegen in deze daden van gerechtigheid, niet alsof het een bevrediging was van zijn persoonlijke wraak maar omdat het de volbrenging was van de bevelen zijns vaders, en een ware vriendelijkheid voor hemzelf en zijn regering.

1. Hierdoor werd schuld weggenomen, 1 Kings 2:31. Door het onschuldige bloed, dat vergoten was, te doen wederkeren op het hoofd van hem, die het gestort heeft, werd het van hem weggedaan, van hem en van zijns vaders huis, hetgeen te kennen geeft dat het bloed, hetwelk niet geëist werd van de moordenaar, geëist zal worden van de magistraat, tenminste is er gevaar dat het van hem geëist zal worden. Zij, die hun huis veilig en opgebouwd willen hebben, moeten de ongerechtigheden verre weg van zich doen.

2. Hierdoor was vrede verzekerd, 1 Kings 2:33 aan David, hij bedoelt niet aan zijn persoon, maar zoals hij zich in de volgende woorden nader verklaard: aan zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon, vrede van de Here tot in eeuwigheid, aldus drukt hij zijn begeerte uit, dat het zo zijn moge, en zijn hoop dat het zo zijn zal. Nu gerechtigheid gedaan en het geroep om bloed gestild is, zal de regering voorspoedig zijn. Zo zullen gerechtigheid en vrede elkaar kussen. Nu zo'n onstuimig man als Joab uit de weg is, zal er vrede wezen. "Doe de goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden," Proverbs 25:5. In deze zegen van vrede op zijn huis en zijn troon, ziet Salomo vromelijk op tot God als de werker er van, en voorwaarts naar de eeuwigheid voor de volmaking er van. Het zal vrede zijn van de Here, en vrede tot in eeuwigheid van de Here. De Here des vredes zelf geve ons die vrede, die tot in eeuwigheid is.

Verzen 35-46

1 Koningen 2:35-46

I. Hier is de bevordering van Benaja en Zadok, twee getrouwe vrienden van Salomo en zijn regering, 1 Kings 2:35. Joab ter dood gebracht zijnde, werd Benaja aangesteld tot opperbevelhebber van de krijgsmacht in zijn plaats, en Abjathar uit zijn ambt ontzet zijnde, werd Zadok hogepriester in zijn plaats, en hierin werd het woord van God vervuld, waarin Hij gedreigd heeft het huis van Eli af te snijden, 1 Samuel 2:35. Ik zal Mij een getrouwe priester verwekken, die zal Ik een bestendig huis bouwen. Heilige ambten kunnen wel onteerd maar niet vernietigd worden door de slechte bediening van hen, die er mee belast werden, en Gods werk zal nooit stilstaan uit gebrek aan handen om het te doen. Geen wonder dat een koning, die zo onmiddellijk door God tot koning was gemaakt, gemachtigd was, om hem die hij er geschikt toe vond, tot hogepriester aan te stellen, en hij deed het in billijkheid want het aloude recht was voor Zadok, daar hij van het geslacht van Eleazar was, terwijl Eli en zijn huis van Ithamar afstamden.

II. De maatregelen, die ten opzichte van Simeï genomen werden. Hij wordt door een bode van zijn huis te Bahurim opgeroepen, en verwachtte misschien geen beter lot dan dat van Adonia, zich bewust zijnde van zijn vijandschap jegens het huis van David, maar Salomo weet te onderscheiden tussen misdaden en misdadigers. David had aan Simeï zijn leven beloofd gedurende zijn tijd, Salomo is door die belofte niet gebonden, en toch wil hij niet dadelijk in strijd er mee handelen.

1. Hij beperkte hem tot Jeruzalem, en verbood hem om, onder welk voorwendsel het ook zij, verder dan tot aan de beek Kidron buiten de stad te gaan, 1 Kings 2:36, 1 Kings 2:37. Hij vergunde hem niet op zijn bezitting op het land te wonen, uit vrees dat hij er onheil onder zijn naburen zou stichten, maar hield hem te Jeruzalem als gevangene op vrije voeten. Dit kon Simeï's gevangenschap licht en degelijk voor hem maken want Jeruzalem was een schone stad, de vreugde van de gehele aarde, de koninklijke stad, de heilige stad, hij had geen reden tot klagen in zo'n paradijs opgesloten te zijn. Dit zou ook veiliger zijn voor Salomo, want daar had hij hem onder het oog, kon hij zijn bewegingen nagaan, en hij zegt hem klaar en duidelijk dat, zo hij niet binnen die omtrek bleef, hij er gewis voor sterven zou. Dit was een goede en geschikte beproeving van zijn gehoorzaamheid en trouw, waarover hij geen reden tot klagen had, zijn leven wordt hem op gemakkelijke voorwaarden geschonken, hij zal leven, zo hij slechts tevreden wil wezen om te Jeruzalem te leven.

2. Simeï onderwerpt zich aan die gevangenschap op vrije voeten, en neemt dankbaar zijn leven aan op die voorwaarde. Hij neemt de verplichting op zich, 1 Kings 2:38, om Jeruzalem niet te verlaten, en hij erkent dat het woord des konings goed is. Zelfs zij, die omkomen, kunnen niet anders dan erkennen dat de voorwaarden van vergeving en leven onwraakbaar zijn, zodat hun bloed, evenals dat van Simeï op hun eigen hoofd is. Simeï beloofde onder ede zich binnen de omtrek te zullen houden 1 Kings 2:42.

3. Simeï verbrak zijn woord, hetgeen Salomo wel verwacht heeft en God was rechtvaardig in het hem toe te laten, opdat hij nu de straf van zijn misdrijf zou ondergaan. Twee van zijn knechten (het schijnt dat hij, hoewel hij een gevangene was, toch zijn gewone leven leidde en zijn dienstpersoneel had behouden) liepen van hem weg naar het land van de Filistijnen, 1 Kings 2:39. Daarheen vervolgde hij hen, en van daar bracht hij hen terug naar Jeruzalem, 1 Kings 2:40. Om dit geheim te houden heeft hijzelf zijn ezel gezadeld, vertrok hij waarschijnlijk in de nacht en kwam-naar hij dacht-zonder ontdekt te zijn tehuis. "Zijn knechten zoekende", zegt bisschop Hall, verloor hij zichzelf. De aardse dingen zijn, of behoorden te zijn, onze dienstknechten. Hoe gemeenlijk zien wij de mensen de perken verlaten, die hun door Gods wet gesteld zijn, teneinde ze na te jagen, totdat een ontzettend oordeel komt over hun ziel."

4. Salomo wordt er van verwittigd, dat Simeï de stad had verlaten, 1 Kings 2:41. De koning ontbiedt hem, en:

a. Legt hem zijn tegenwoordige misdaad ten laste, 1 Kings 2:42, 1 Kings 2:43, namelijk dat hij grote minachting had betoond voor het gezag en de toorn beide van God en de koning, dat hij de eed des Heren niet heeft gehouden, en ongehoorzaam is geweest aan het bevel van zijn vorst, dat hieruit bleek van welke geest hij was, dat hij noch door de banden van de dankbaarheid, noch door die van het geweten, gehouden kon worden. Indien hij aan Salomo de noodzakelijkheid van het geval had voorgesteld, en hem om verlof had gevraagd om naar Gath te gaan, Salomo zou hem dat verlof misschien gegeven hebben, maar te vertrouwen f op zijn onwetendheid, f op zijn oogluiking, dat was hem in de hoogste mate beledigen.

b. Hij veroordeelt hem voor zijn vroegere misdaad, David vloekende en met stenen naar hem werpende, ten dage van zijn beproeving: de boosheid, die uw hart weet, 1 Kings 2:44. Het was niet nodig getuigen te horen voor het bewijs van de zaak, zijn eigen geweten was zo goed als duizend getuigen, die boosheid, welke des mensen hart alleen weet, is genoeg, zo er behoorlijk acht op wordt geslagen, om hem met schrik en ontzetting te vervullen, in de verwachting, dat zij op hun eigen hoofd zal wederkeren, want zo hun hart het weet, God is groter dan het hart. Anderen wisten dat Simeï David heeft gevloekt, maar Simeï zelf wist welke goddeloze beginselen van haat en boosaardigheid tegen David het waren, die hij in zijn vloeken heeft geopenbaard, en dat zijn onderwerping slechts geveinsd en gedwongen was.

c. Hij verklaart zich en zijn regering gezegend, 1 Kings 2:45, maar de koning Salomo is gezegend, niettegenstaande Simeï's machteloos vloeken, waaraan hij misschien nu in zijn woede en wanhoop ten volle lucht gaf. Laat hen vloeken, maar zegen Gij. En de troon Davids zal bevestigd zijn door hen weg te doen, die hem ondermijnen. Het is met betrekking tot de vijandschap van de vijanden van de kerk een troost dat, hoe zij ook woeden het toch ijdel is wat zij bedenken: Christus troon is bevestigd, en zij kunnen hem niet doen wankelen.

d. Hij geeft bevel voor de onmiddellijke terechtstelling van Simeï, 1 Kings 2:46. Al het oordeel is de Here Jezus overgegeven, en hoewel Hij de Koning des vredes is, zal Hij toch ook een Koning van de gerechtigheid worden bevonden, en weldra zal dit Zijn woord van bevel zijn betreffende al Zijn vijanden, die niet willen, dat Hij koning over hen zal zijn: Brengt hen hier, en slaat hen hier voor mij dood. De smaadheden van hen, die Hem gelasterd hebben, zullen, tot hun eeuwige verdoemenis op henzelf vallen.

Verzen 35-46

1 Koningen 2:35-46

I. Hier is de bevordering van Benaja en Zadok, twee getrouwe vrienden van Salomo en zijn regering, 1 Kings 2:35. Joab ter dood gebracht zijnde, werd Benaja aangesteld tot opperbevelhebber van de krijgsmacht in zijn plaats, en Abjathar uit zijn ambt ontzet zijnde, werd Zadok hogepriester in zijn plaats, en hierin werd het woord van God vervuld, waarin Hij gedreigd heeft het huis van Eli af te snijden, 1 Samuel 2:35. Ik zal Mij een getrouwe priester verwekken, die zal Ik een bestendig huis bouwen. Heilige ambten kunnen wel onteerd maar niet vernietigd worden door de slechte bediening van hen, die er mee belast werden, en Gods werk zal nooit stilstaan uit gebrek aan handen om het te doen. Geen wonder dat een koning, die zo onmiddellijk door God tot koning was gemaakt, gemachtigd was, om hem die hij er geschikt toe vond, tot hogepriester aan te stellen, en hij deed het in billijkheid want het aloude recht was voor Zadok, daar hij van het geslacht van Eleazar was, terwijl Eli en zijn huis van Ithamar afstamden.

II. De maatregelen, die ten opzichte van Simeï genomen werden. Hij wordt door een bode van zijn huis te Bahurim opgeroepen, en verwachtte misschien geen beter lot dan dat van Adonia, zich bewust zijnde van zijn vijandschap jegens het huis van David, maar Salomo weet te onderscheiden tussen misdaden en misdadigers. David had aan Simeï zijn leven beloofd gedurende zijn tijd, Salomo is door die belofte niet gebonden, en toch wil hij niet dadelijk in strijd er mee handelen.

1. Hij beperkte hem tot Jeruzalem, en verbood hem om, onder welk voorwendsel het ook zij, verder dan tot aan de beek Kidron buiten de stad te gaan, 1 Kings 2:36, 1 Kings 2:37. Hij vergunde hem niet op zijn bezitting op het land te wonen, uit vrees dat hij er onheil onder zijn naburen zou stichten, maar hield hem te Jeruzalem als gevangene op vrije voeten. Dit kon Simeï's gevangenschap licht en degelijk voor hem maken want Jeruzalem was een schone stad, de vreugde van de gehele aarde, de koninklijke stad, de heilige stad, hij had geen reden tot klagen in zo'n paradijs opgesloten te zijn. Dit zou ook veiliger zijn voor Salomo, want daar had hij hem onder het oog, kon hij zijn bewegingen nagaan, en hij zegt hem klaar en duidelijk dat, zo hij niet binnen die omtrek bleef, hij er gewis voor sterven zou. Dit was een goede en geschikte beproeving van zijn gehoorzaamheid en trouw, waarover hij geen reden tot klagen had, zijn leven wordt hem op gemakkelijke voorwaarden geschonken, hij zal leven, zo hij slechts tevreden wil wezen om te Jeruzalem te leven.

2. Simeï onderwerpt zich aan die gevangenschap op vrije voeten, en neemt dankbaar zijn leven aan op die voorwaarde. Hij neemt de verplichting op zich, 1 Kings 2:38, om Jeruzalem niet te verlaten, en hij erkent dat het woord des konings goed is. Zelfs zij, die omkomen, kunnen niet anders dan erkennen dat de voorwaarden van vergeving en leven onwraakbaar zijn, zodat hun bloed, evenals dat van Simeï op hun eigen hoofd is. Simeï beloofde onder ede zich binnen de omtrek te zullen houden 1 Kings 2:42.

3. Simeï verbrak zijn woord, hetgeen Salomo wel verwacht heeft en God was rechtvaardig in het hem toe te laten, opdat hij nu de straf van zijn misdrijf zou ondergaan. Twee van zijn knechten (het schijnt dat hij, hoewel hij een gevangene was, toch zijn gewone leven leidde en zijn dienstpersoneel had behouden) liepen van hem weg naar het land van de Filistijnen, 1 Kings 2:39. Daarheen vervolgde hij hen, en van daar bracht hij hen terug naar Jeruzalem, 1 Kings 2:40. Om dit geheim te houden heeft hijzelf zijn ezel gezadeld, vertrok hij waarschijnlijk in de nacht en kwam-naar hij dacht-zonder ontdekt te zijn tehuis. "Zijn knechten zoekende", zegt bisschop Hall, verloor hij zichzelf. De aardse dingen zijn, of behoorden te zijn, onze dienstknechten. Hoe gemeenlijk zien wij de mensen de perken verlaten, die hun door Gods wet gesteld zijn, teneinde ze na te jagen, totdat een ontzettend oordeel komt over hun ziel."

4. Salomo wordt er van verwittigd, dat Simeï de stad had verlaten, 1 Kings 2:41. De koning ontbiedt hem, en:

a. Legt hem zijn tegenwoordige misdaad ten laste, 1 Kings 2:42, 1 Kings 2:43, namelijk dat hij grote minachting had betoond voor het gezag en de toorn beide van God en de koning, dat hij de eed des Heren niet heeft gehouden, en ongehoorzaam is geweest aan het bevel van zijn vorst, dat hieruit bleek van welke geest hij was, dat hij noch door de banden van de dankbaarheid, noch door die van het geweten, gehouden kon worden. Indien hij aan Salomo de noodzakelijkheid van het geval had voorgesteld, en hem om verlof had gevraagd om naar Gath te gaan, Salomo zou hem dat verlof misschien gegeven hebben, maar te vertrouwen f op zijn onwetendheid, f op zijn oogluiking, dat was hem in de hoogste mate beledigen.

b. Hij veroordeelt hem voor zijn vroegere misdaad, David vloekende en met stenen naar hem werpende, ten dage van zijn beproeving: de boosheid, die uw hart weet, 1 Kings 2:44. Het was niet nodig getuigen te horen voor het bewijs van de zaak, zijn eigen geweten was zo goed als duizend getuigen, die boosheid, welke des mensen hart alleen weet, is genoeg, zo er behoorlijk acht op wordt geslagen, om hem met schrik en ontzetting te vervullen, in de verwachting, dat zij op hun eigen hoofd zal wederkeren, want zo hun hart het weet, God is groter dan het hart. Anderen wisten dat Simeï David heeft gevloekt, maar Simeï zelf wist welke goddeloze beginselen van haat en boosaardigheid tegen David het waren, die hij in zijn vloeken heeft geopenbaard, en dat zijn onderwerping slechts geveinsd en gedwongen was.

c. Hij verklaart zich en zijn regering gezegend, 1 Kings 2:45, maar de koning Salomo is gezegend, niettegenstaande Simeï's machteloos vloeken, waaraan hij misschien nu in zijn woede en wanhoop ten volle lucht gaf. Laat hen vloeken, maar zegen Gij. En de troon Davids zal bevestigd zijn door hen weg te doen, die hem ondermijnen. Het is met betrekking tot de vijandschap van de vijanden van de kerk een troost dat, hoe zij ook woeden het toch ijdel is wat zij bedenken: Christus troon is bevestigd, en zij kunnen hem niet doen wankelen.

d. Hij geeft bevel voor de onmiddellijke terechtstelling van Simeï, 1 Kings 2:46. Al het oordeel is de Here Jezus overgegeven, en hoewel Hij de Koning des vredes is, zal Hij toch ook een Koning van de gerechtigheid worden bevonden, en weldra zal dit Zijn woord van bevel zijn betreffende al Zijn vijanden, die niet willen, dat Hij koning over hen zal zijn: Brengt hen hier, en slaat hen hier voor mij dood. De smaadheden van hen, die Hem gelasterd hebben, zullen, tot hun eeuwige verdoemenis op henzelf vallen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile