Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Koningen 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 1

1 KONINGEN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EERSTE BOEK DER KONINGEN.

Vele geschiedenissen zijn boeken van koningen en hun regering, waartoe de zaken van hun koninkrijk teruggebracht zijn, dat is een eer, die gemeenlijk aan gekroonde hoofden bewezen wordt. De Heilige Schrift is de geschiedenis van het koninkrijk Gods onder de mensen, zoals het onderscheidenlijk bestuurd is geworden, maar de Koning is een, en Zijn naam is een. De bijzondere geschiedenis, die nu voor ons ligt, verhaalt de zaken en aangelegenheden van de koninkrijken van Juda en Israël, maar voornamelijk met betrekking tot het koninkrijk Gods onder hen, want het is nog altijd gewijde geschiedenis, veel meer leerrijk en niet minder onderhoudend dan enigerlei geschiedenis van de koningen der aarde, aan welke zij voorafgaat in tijd, (tenminste aan die, waarvoor enige zekerheid bestaat); wl waren er koningen van Edom, voordat er een koning was in Israël, Genesis 36:31, (in dit opzicht hebben vreemden den voorrang gehad) maar de geschiedenis van de koningen van Israël leeft, en zal leven in de Heilige Schrift, tot aan het einde der wereld, terwijl die van de koningen van Edom reeds lang in vergetelheid is begraven; want de eer, die van God komt, is duurzaam, terwijl de eer der wereld is als een paddestoel, die in een nacht opkomt en in een nacht vergaat. De Bijbel begint met de geschiedenis van patriarchen, profeten en richteren, mannen, die meer onmiddellijk met den hemel verkeerden, (het verhaal er van versterkt ons geloof,) maar zij kan niet zo gemakkelijk aangepast worden aan onzen staat en toestand, nu wij geen visioenen van den hemel meer verwachten, als de volgende geschiedenis der zaken, die, evenals de onze, onder het bestuur is der gewone voorzienigheid. Wij vinden hier wel niet zoveel typen en afschaduwingen van den Messias, maar wel grote verwachtingen van Hem; want niet alleen profeten, maar ook koningen verlangden de grote verborgenheden des Evangelies te zien, Luke 10:24. De twee boeken van Samuël zijn inleidingen tot de boeken der koningen, daar zij den oorsprong verhalen van de koninklijke regering in Saul, en van het koninklijk geslacht in David. Deze twee boeken geven ons een bericht van David's opvolger, Salomo, de verdeling van zijn rijk, en de opvolging der onderscheidene koningen beide van Juda en Israël met een uittreksel van hun geschiedenis tot aan de ballingschap. En gelijk wij uit het boek van Genesis veel voortreffelijke huishoudelijke regelen kunnen verzamelen voor het goede bestuur van gezinnen, zo kunnen wij in deze boeken staatkundige regelen vinden voor het bestuur van openbare zaken. Er is in deze boeken inzonderheid acht gegeven op het huis en geslacht van David, waaruit Christus is voortgekomen. Sommigen van zijn zonen hebben in zijn voetstappen gewandeld, anderen hebben dit niet gedaan. De hoedanigheden der koningen van Juda kunnen kortelijk aldus aangeduid worden: David de vrome, Salomo de wijze, Rehabeam de onbedachtzame, Abia de dappere, Asa de oprechte, Josafat de godsdienstige, Joram de boze, Ahazia de onheilige, Joas de afvallige, Amazia de roekeloze, Uzzia de machtige, Jotham de vreedzame, Ahaz de afgodendienaar, Hizkia de hervormer, Manasse de boetvaardige, Amon de duistere, Josia de teerhartige, Jojakim, Jojachin en Zedekia, die allen goddeloos waren, en een snel verderf brachten over zich zelven en over hun rijk. Het getal der goeden en slechten is bijna gelijk, maar de regering der goeden was meestal lang, en die der slechter kort. De beschouwing hiervan zal den toestand van Israël in dit tijdperk niet gans en al zo slecht doen uitkomen, als hij in den beginne schijnt te zijn. In dit boek hebben wij:1. Den dood van David, Hoofdstuk I en 2. II. De glorierijke regering van Salomo, en zijn bouwen van den tempel 1 Kings 3:1-10, maar ook de wolk onder welke zijn zon is ondergegaan, 1 Kings 11:1. III. De verdeling van het rijk onder de regering van Rehabeam, zijne en Jerobeams regering, 1 Kings 12:1-14. IV. De regeringen van Abia en Asa over Juda, van Baesa en Omri over Israël, 1 Kings 15:1 en 16. V. Elia's wonderen, 1 Kings 17:1-19. Vl. Achabs succes tegen Benhadad, zijn goddeloosheid en val, 1 Kings 20:1-22. En uit al deze geschiedenissen blijkt dat koningen, hoewel goden voor ons, voor God slechts mensen zijn, sterflijk en verantwoordelijk. In dit hoofdstuk zien wij:

I. Dat Davids gezondheid afneemt, 1 Kings 1:1..

II. Adonia streeft naar de regering, en onthaalt zijn partij, teneinde er toe te geraken, 1 Kings 1:5.

III. Nathan en Bathseba weten te bewerken dat de opvolging aan Salomo wordt verzekerd, en verkrijgen een order hiervoor van David 1 Kings 1:11.

IV. Salomo's zalving dientengevolge en de vreugde des volks hierover, 1 Kings 1:32..

V. Dit maakt voorgoed een einde aan Adonia's overweldiging, en verstrooit zijn partij, 1 Kings 1:41.

Vl. Salomo ontslaat Adonia op voorwaarde, dat hij zich verder goed zal gedragen, 1 Kings 1:50.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 1

1 KONINGEN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EERSTE BOEK DER KONINGEN.

Vele geschiedenissen zijn boeken van koningen en hun regering, waartoe de zaken van hun koninkrijk teruggebracht zijn, dat is een eer, die gemeenlijk aan gekroonde hoofden bewezen wordt. De Heilige Schrift is de geschiedenis van het koninkrijk Gods onder de mensen, zoals het onderscheidenlijk bestuurd is geworden, maar de Koning is een, en Zijn naam is een. De bijzondere geschiedenis, die nu voor ons ligt, verhaalt de zaken en aangelegenheden van de koninkrijken van Juda en Israël, maar voornamelijk met betrekking tot het koninkrijk Gods onder hen, want het is nog altijd gewijde geschiedenis, veel meer leerrijk en niet minder onderhoudend dan enigerlei geschiedenis van de koningen der aarde, aan welke zij voorafgaat in tijd, (tenminste aan die, waarvoor enige zekerheid bestaat); wl waren er koningen van Edom, voordat er een koning was in Israël, Genesis 36:31, (in dit opzicht hebben vreemden den voorrang gehad) maar de geschiedenis van de koningen van Israël leeft, en zal leven in de Heilige Schrift, tot aan het einde der wereld, terwijl die van de koningen van Edom reeds lang in vergetelheid is begraven; want de eer, die van God komt, is duurzaam, terwijl de eer der wereld is als een paddestoel, die in een nacht opkomt en in een nacht vergaat. De Bijbel begint met de geschiedenis van patriarchen, profeten en richteren, mannen, die meer onmiddellijk met den hemel verkeerden, (het verhaal er van versterkt ons geloof,) maar zij kan niet zo gemakkelijk aangepast worden aan onzen staat en toestand, nu wij geen visioenen van den hemel meer verwachten, als de volgende geschiedenis der zaken, die, evenals de onze, onder het bestuur is der gewone voorzienigheid. Wij vinden hier wel niet zoveel typen en afschaduwingen van den Messias, maar wel grote verwachtingen van Hem; want niet alleen profeten, maar ook koningen verlangden de grote verborgenheden des Evangelies te zien, Luke 10:24. De twee boeken van Samuël zijn inleidingen tot de boeken der koningen, daar zij den oorsprong verhalen van de koninklijke regering in Saul, en van het koninklijk geslacht in David. Deze twee boeken geven ons een bericht van David's opvolger, Salomo, de verdeling van zijn rijk, en de opvolging der onderscheidene koningen beide van Juda en Israël met een uittreksel van hun geschiedenis tot aan de ballingschap. En gelijk wij uit het boek van Genesis veel voortreffelijke huishoudelijke regelen kunnen verzamelen voor het goede bestuur van gezinnen, zo kunnen wij in deze boeken staatkundige regelen vinden voor het bestuur van openbare zaken. Er is in deze boeken inzonderheid acht gegeven op het huis en geslacht van David, waaruit Christus is voortgekomen. Sommigen van zijn zonen hebben in zijn voetstappen gewandeld, anderen hebben dit niet gedaan. De hoedanigheden der koningen van Juda kunnen kortelijk aldus aangeduid worden: David de vrome, Salomo de wijze, Rehabeam de onbedachtzame, Abia de dappere, Asa de oprechte, Josafat de godsdienstige, Joram de boze, Ahazia de onheilige, Joas de afvallige, Amazia de roekeloze, Uzzia de machtige, Jotham de vreedzame, Ahaz de afgodendienaar, Hizkia de hervormer, Manasse de boetvaardige, Amon de duistere, Josia de teerhartige, Jojakim, Jojachin en Zedekia, die allen goddeloos waren, en een snel verderf brachten over zich zelven en over hun rijk. Het getal der goeden en slechten is bijna gelijk, maar de regering der goeden was meestal lang, en die der slechter kort. De beschouwing hiervan zal den toestand van Israël in dit tijdperk niet gans en al zo slecht doen uitkomen, als hij in den beginne schijnt te zijn. In dit boek hebben wij:1. Den dood van David, Hoofdstuk I en 2. II. De glorierijke regering van Salomo, en zijn bouwen van den tempel 1 Kings 3:1-10, maar ook de wolk onder welke zijn zon is ondergegaan, 1 Kings 11:1. III. De verdeling van het rijk onder de regering van Rehabeam, zijne en Jerobeams regering, 1 Kings 12:1-14. IV. De regeringen van Abia en Asa over Juda, van Baesa en Omri over Israël, 1 Kings 15:1 en 16. V. Elia's wonderen, 1 Kings 17:1-19. Vl. Achabs succes tegen Benhadad, zijn goddeloosheid en val, 1 Kings 20:1-22. En uit al deze geschiedenissen blijkt dat koningen, hoewel goden voor ons, voor God slechts mensen zijn, sterflijk en verantwoordelijk. In dit hoofdstuk zien wij:

I. Dat Davids gezondheid afneemt, 1 Kings 1:1..

II. Adonia streeft naar de regering, en onthaalt zijn partij, teneinde er toe te geraken, 1 Kings 1:5.

III. Nathan en Bathseba weten te bewerken dat de opvolging aan Salomo wordt verzekerd, en verkrijgen een order hiervoor van David 1 Kings 1:11.

IV. Salomo's zalving dientengevolge en de vreugde des volks hierover, 1 Kings 1:32..

V. Dit maakt voorgoed een einde aan Adonia's overweldiging, en verstrooit zijn partij, 1 Kings 1:41.

Vl. Salomo ontslaat Adonia op voorwaarde, dat hij zich verder goed zal gedragen, 1 Kings 1:50.

Verzen 1-4

1 Koningen 1:1-4

In het laatste hoofdstuk van het vorige boek zagen wij, hoe David door de grote genade Gods aan het zwaard van de verderfengel was ontkomen, maar onze uitreddingen van gevaren en krankheden zijn slechts uitstel, als de kaars niet wordt uitgeblazen dan zal zij vanzelf uitbranden. Nu zien wij David verminderen onder de zwakheid en gebreken van de ouderdom en aan de poorten des doods gekomen. Die uit de kuil opkomt, zal in de strik gevangen worden, en op de een of andere wijze moeten wij allen sterven.

1. Het zou iemand gesmart hebben David zo zwak te zien. Hij was oud, en de natuurlijke warmte van zijn lichaam was zo verminderd, dat geen kleren hem warm konden houden, 1 Kings 1:1. David is een kloekmoedig, werkzaam man geweest en een man van zaken, en zeer heftig heeft de vlam altijd gebrand in zijn borst, maar nu is zijn bloed verkild, hij moet het bed houden, maar kan er geen warmte verkrijgen. Hij was nu zeventig jaren oud. Op die leeftijd zijn velen even levendig en geschikt voor zaken als ooit tevoren, maar David werd nu gekastijd voor zijn vroegere zonden, inzonderheid die in de zaak van Uria, hij had ook veel ongemakken en ontberingen verduurd in zijn leven, in zijn jeugd had hij die niet geteld, maar nu in zijn ouderdom leed hij er door. De sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, die spoedig verzwakt kan worden door ziekte, of tenminste verzwakt zal worden door ouderdom. Laat jonge lieden hun Schepper gedenken in de dagen hunner jongelingschap eer dat de kwade dagen komen. Laat ons wat onze hand te doen vindt voor God, en onze ziel, en ons geslacht, doen met al onze macht want de nacht komt, de nacht van de ouderdom, waarin niemand werken kan, en als onze kracht vergaan is, dan zal het ons een troost wezen te kunnen denken, dat wij haar goed besteed hebben.

2. Het zou iemand leed gedaan hebben zijn geneesheren zo zwak en onbekwaam te zien, dat zij geen andere middelen wisten om hem verlichting te bezorgen dan die uitwendig toegepast moesten worden. Geen hartsterkingen, geen verwarmende dranken schreven zij hem voor, maar:

a. Zij dekten hem met kleren, die, waar innerlijke warmte is, haar binnen zullen houden, en haar aldus vermeerderen maar waar zij niet is haar niet kunnen mededelen, neen, al waren het ook koninklijke kleren. Elihu vindt het moeilijk te verstaan hoe "onze kleren warm op ons worden," Job 37:17, maar als God Zijn zegen onthoudt, dan "kleden de mensen zich, maar niet tot hun verwarming," Haggai 1:6. David werd er niet warm door.

b. Zij schreven dwaselijk een nieuw huwelijk voor aan iemand, die zich veeleer voor zijn graf had te bereiden dan voor een bruiloft, 1 Kings 1:2 1 Kings 1:4. Maar zij wisten wat hun eigen bederf zou strelen, en waren misschien maar al te bereid om, onder schijn van met zijn gezondheid te rade te gaan, het zijne te bevredigen. In een zaak van die aard hadden zijn profeten geraadpleegd moeten worden, zowel als zijn geneesmeesters. Het kon echter in die tijd verontschuldigd worden, toen zelfs Godvruchtige mannen in hun onwetendheid zich veroorloofden veel vrouwen te hebben. Wij hebben nu Christus alzo niet geleerd, ons is geleerd, dat een man n vrouw moet hebben, Matthew 19:5. En voorts, dat "het een mens goed is geen vrouw aan te raken," 1 Corinthiers 7:1. Dat Abisag aan David gehuwd was eer zij bij hem lag, en dat zij zijn bijwijf was blijkt hieruit, dat het aan Adonia tot een grote misdaad werd aangerekend, dat hij haar na de dood zijns vaders begeerde te huwen, 1 Kings 2:22.

Verzen 1-4

1 Koningen 1:1-4

In het laatste hoofdstuk van het vorige boek zagen wij, hoe David door de grote genade Gods aan het zwaard van de verderfengel was ontkomen, maar onze uitreddingen van gevaren en krankheden zijn slechts uitstel, als de kaars niet wordt uitgeblazen dan zal zij vanzelf uitbranden. Nu zien wij David verminderen onder de zwakheid en gebreken van de ouderdom en aan de poorten des doods gekomen. Die uit de kuil opkomt, zal in de strik gevangen worden, en op de een of andere wijze moeten wij allen sterven.

1. Het zou iemand gesmart hebben David zo zwak te zien. Hij was oud, en de natuurlijke warmte van zijn lichaam was zo verminderd, dat geen kleren hem warm konden houden, 1 Kings 1:1. David is een kloekmoedig, werkzaam man geweest en een man van zaken, en zeer heftig heeft de vlam altijd gebrand in zijn borst, maar nu is zijn bloed verkild, hij moet het bed houden, maar kan er geen warmte verkrijgen. Hij was nu zeventig jaren oud. Op die leeftijd zijn velen even levendig en geschikt voor zaken als ooit tevoren, maar David werd nu gekastijd voor zijn vroegere zonden, inzonderheid die in de zaak van Uria, hij had ook veel ongemakken en ontberingen verduurd in zijn leven, in zijn jeugd had hij die niet geteld, maar nu in zijn ouderdom leed hij er door. De sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, die spoedig verzwakt kan worden door ziekte, of tenminste verzwakt zal worden door ouderdom. Laat jonge lieden hun Schepper gedenken in de dagen hunner jongelingschap eer dat de kwade dagen komen. Laat ons wat onze hand te doen vindt voor God, en onze ziel, en ons geslacht, doen met al onze macht want de nacht komt, de nacht van de ouderdom, waarin niemand werken kan, en als onze kracht vergaan is, dan zal het ons een troost wezen te kunnen denken, dat wij haar goed besteed hebben.

2. Het zou iemand leed gedaan hebben zijn geneesheren zo zwak en onbekwaam te zien, dat zij geen andere middelen wisten om hem verlichting te bezorgen dan die uitwendig toegepast moesten worden. Geen hartsterkingen, geen verwarmende dranken schreven zij hem voor, maar:

a. Zij dekten hem met kleren, die, waar innerlijke warmte is, haar binnen zullen houden, en haar aldus vermeerderen maar waar zij niet is haar niet kunnen mededelen, neen, al waren het ook koninklijke kleren. Elihu vindt het moeilijk te verstaan hoe "onze kleren warm op ons worden," Job 37:17, maar als God Zijn zegen onthoudt, dan "kleden de mensen zich, maar niet tot hun verwarming," Haggai 1:6. David werd er niet warm door.

b. Zij schreven dwaselijk een nieuw huwelijk voor aan iemand, die zich veeleer voor zijn graf had te bereiden dan voor een bruiloft, 1 Kings 1:2 1 Kings 1:4. Maar zij wisten wat hun eigen bederf zou strelen, en waren misschien maar al te bereid om, onder schijn van met zijn gezondheid te rade te gaan, het zijne te bevredigen. In een zaak van die aard hadden zijn profeten geraadpleegd moeten worden, zowel als zijn geneesmeesters. Het kon echter in die tijd verontschuldigd worden, toen zelfs Godvruchtige mannen in hun onwetendheid zich veroorloofden veel vrouwen te hebben. Wij hebben nu Christus alzo niet geleerd, ons is geleerd, dat een man n vrouw moet hebben, Matthew 19:5. En voorts, dat "het een mens goed is geen vrouw aan te raken," 1 Corinthiers 7:1. Dat Abisag aan David gehuwd was eer zij bij hem lag, en dat zij zijn bijwijf was blijkt hieruit, dat het aan Adonia tot een grote misdaad werd aangerekend, dat hij haar na de dood zijns vaders begeerde te huwen, 1 Kings 2:22.

Verzen 5-10

1 Koningen 1:5-10

David was zeer beproefd in zijn kinderen, Amnon en Absalom zijn beide zijn verdriet geweest, de een, zijn eerstgeborene de andere zijn derde, 2 Samuel 3:2, 2 Samuel 3:3. In zijn tweede die hij bij Abigaïl had, heeft hij misschien wel vertroosting gesmaakt. Zijn vierde was Adonia 2 Samuel 3:4, hij was een dergenen die te Hebron geboren waren. Tot nu toe hadden wij nog niets van hem gehoord, en hier wordt ons gezegd dat hij een schoon man was, en dat hij in leeftijd na Absalom kwam, wiens aard en gezindheid hij ook zeer nabij kwam, en dat hij in zijns vaders ogen een juweel was, maar nu een doorn was.

I. Zijn vader had een lieveling van hem gemaakt, 1 Kings 1:6. Hij had hem nooit bedroefd van zijn dagen. Er wordt niet gezegd dat hij zijn vader nooit bedroefd had, waarschijnlijk heeft hij dit dikwijls gedaan, en heeft zijn vader in het verborgene verdriet gehad van zijn wangedrag en het voor God betreurd, maar zijn vader heeft hem niet bedroefd, hetzij door hem tegen te staan in zijn neigingen of hem iets te weigeren, dat hij begeerde, of door hem rekenschap te vragen van hetgeen hij gedaan had, of waar hij geweest was, of door hem bij zijn werk, zijn zaken te houden, of hem te bestraffen voor hetgeen hij gezien en gehoord of verkeerds gedaan had, nooit heeft hij tot hem gezegd: Waarom hebt gij alzo gedaan omdat hij zag dat hij dit niet kon dragen zonder er door verbitterd te worden. Het was de schuld van de zoon, dat hij geen bestraffing kon verdragen, en haar als een belediging opnam, waardoor hij er het voordeel, de weldaad van verloor. En het was de schuld des vaders, dat hij hem, wijl hij zag dat het hem mishaagde, niet heeft bestraft, en nu moest hij rechtvaardig lijden voor zijn toegeven aan hem. Zij, die hun zonen meer eren dan God, dat diegenen doen, die hen niet onder goede tucht houden, verbeuren de eer, die zij van hun zonen konden verwachten.

II. Hij, van zijn zijde, maakte zijn vader tot een zot. Omdat hij oud en bedlegerig was, dacht hij dat er geen acht op hem behoefde geslagen te worden, en daarom verhief hij zich, zeggende: ik zal koning zijn, 1 Kings 1:5. Kinderen, aan wie altijd werd toegegeven, komen er toe om trots en eerzuchtig te zijn, en dat is het verderf van veel jonge lieden. Het middel om hen nederig te houden is hen naar beneden te houden, hen kort te houden. Let op de onbeschaamdheid van Adonia:

1. Hij beschouwt de dagen van rouw over zijn vader als zeer nabij, en daarom bereidt hij zich om hem op te volgen, hoewel hij wist dat beide door de aanwijzing van God en van David Salomo de man moest wezen, want dit was door David zelf openlijk bekendgemaakt, en de opvolging was als het ware door een acte van het parlement, geregeld ingevolge het bevel van God, 1 Chronicles 22:9, 1 Chronicles 23:1. Dit erfrecht trachtte Adonia met geweld te vernietigen, in minachting beide van God en van zijn vader. Zo wordt ook het koninkrijk van Christus tegengestaan, en er zijn van de zodanigen, die zeggen: "Wij willen niet dat deze koning over ons zij".

2. Hij beschouwt zijn vader als door ouderdom ongeschikt geworden voor de regering, en daarom wil hij zich maar terstond in het bezit stellen van de troon. Hij kan niet wachten totdat zijn vader het hoofd neergelegd heeft, thans reeds moet gezegd worden: Adonia is koning, 1 Kings 1:18 en de koning Adonia leve! 1 Kings 1:25. Zijn vader is niet geschikt om te regeren, want hij is oud, en ook Salomo niet, want hij is jong en nog niet rijp er voor, en daarom zal Adonia de regering maar op zich nemen. Het toont een zeer lage en goddeloze gezindheid in kinderen, om hun ouders te beledigen omdat zij oud zijn of vanwege de gebreken van hun ouderdom. Ingevolge van dit zijn eerzuchtig vooruitzicht:

a. Nam hij een groot gevolg, 1 Kings 1:5, wagens en ruiteren, zowel tot staatsie als voor machtsbetoon, om hem te vergezellen, te dienen en voor hem te strijden.

b. Hij wist tot zijn zijde over te halen geen minderen dan Joab de krijgsoverste, en Abjathar, de hogepriester, 1 Kings 1:7. Het is niet vreemd dat hij hen voor zich trachtte te winnen, die door hun invloed in de kerk en in het leger in staat waren hem van grote dienst te zijn, maar wel kunnen wij ons verwonderd afvragen door welke kunstenarijen zij er toe gebracht werden hem te volgen en te helpen. Het waren bejaarde mannen, die aan David trouw zijn geweest in de hachelijkste en moeilijkste tijden, mannen van verstand en ervaring, die zich, naar men zou denken, niet zo maar door flikflooierijen zouden laten bepraten. Zij konden er geen voordeel voor henzelf van hopen, want beiden hadden het hoogste ambt, dat voor hen openstond, en waren er in bevestigd. Het kon hun niet onbekend zijn dat het erfrecht van de kroon op Salomo was vastgesteld, en het was niet in hun macht dit te veranderen, het was dus in hun belang hem te verplichten. Maar God heeft hen in deze zaak aan henzelf overgelaten, misschien wel om henzelf te straffen voor een vroeger wangedrag, hen te kastijden met een roede, die zij zelf gemaakt hebben. In 1 Kings 1:8 wordt ons gezegd wie van zo'n beproefde trouw waren aan David, dat Adonia de stoutheid niet had om het hun ook maar voor te stellen om hem te volgen: Zadok, Benaja en Nathan. Een man, die bewijzen heeft gegeven van zijn standvastig aankleven van hetgeen goed is, zal niet gevraagd worden om te doen wat slecht is.

c. Hij bereidde een groot feestmaal, 1 Kings 1:9, bij de fontein Rogel, niet ver van Jeruzalem, zijn gasten waren de zonen des konings en de dienaren des konings, die hij onthaalde en vleide om hen tot zijn partij over te halen-maar Salomo was niet genodigd, hetzij omdat hij hem verachtte of omdat hij aan hem wanhoopte, 1 Kings 1:10. Zij, die hun buik dienen en de belangen willen voorstaan van hen, die hen onthalen, aan welke zijde zij ook zijn, zullen een gemakkelijke prooi wezen voor verleiders, Romans 16:18. Sommigen denken dat Adonia deze schapen en ossen en gemest vee slachtte tot offeranden en dat het een Godsdienstig feestmaal was, hetwelk hij aanrichtte, zijn overweldiging beginnende met een vertoon van vroomheid zoals Absalom onder schijn van een gelofte te betalen, 2 Samuel 15:7, hetgeen hij onder meer schijn van waarheid doen kon, nu hij de hogepriester zelf aan zijn zijde had. Het is te betreuren dat er ooit aanleiding gegeven werd om te zeggen: "In nomine Domine incipit omne malum-In de naam des Heren begint alle kwaad," en dat oefeningen van de Godsvrucht tot dekmantel dienden van onrechtvaardige handelingen.

Verzen 5-10

1 Koningen 1:5-10

David was zeer beproefd in zijn kinderen, Amnon en Absalom zijn beide zijn verdriet geweest, de een, zijn eerstgeborene de andere zijn derde, 2 Samuel 3:2, 2 Samuel 3:3. In zijn tweede die hij bij Abigaïl had, heeft hij misschien wel vertroosting gesmaakt. Zijn vierde was Adonia 2 Samuel 3:4, hij was een dergenen die te Hebron geboren waren. Tot nu toe hadden wij nog niets van hem gehoord, en hier wordt ons gezegd dat hij een schoon man was, en dat hij in leeftijd na Absalom kwam, wiens aard en gezindheid hij ook zeer nabij kwam, en dat hij in zijns vaders ogen een juweel was, maar nu een doorn was.

I. Zijn vader had een lieveling van hem gemaakt, 1 Kings 1:6. Hij had hem nooit bedroefd van zijn dagen. Er wordt niet gezegd dat hij zijn vader nooit bedroefd had, waarschijnlijk heeft hij dit dikwijls gedaan, en heeft zijn vader in het verborgene verdriet gehad van zijn wangedrag en het voor God betreurd, maar zijn vader heeft hem niet bedroefd, hetzij door hem tegen te staan in zijn neigingen of hem iets te weigeren, dat hij begeerde, of door hem rekenschap te vragen van hetgeen hij gedaan had, of waar hij geweest was, of door hem bij zijn werk, zijn zaken te houden, of hem te bestraffen voor hetgeen hij gezien en gehoord of verkeerds gedaan had, nooit heeft hij tot hem gezegd: Waarom hebt gij alzo gedaan omdat hij zag dat hij dit niet kon dragen zonder er door verbitterd te worden. Het was de schuld van de zoon, dat hij geen bestraffing kon verdragen, en haar als een belediging opnam, waardoor hij er het voordeel, de weldaad van verloor. En het was de schuld des vaders, dat hij hem, wijl hij zag dat het hem mishaagde, niet heeft bestraft, en nu moest hij rechtvaardig lijden voor zijn toegeven aan hem. Zij, die hun zonen meer eren dan God, dat diegenen doen, die hen niet onder goede tucht houden, verbeuren de eer, die zij van hun zonen konden verwachten.

II. Hij, van zijn zijde, maakte zijn vader tot een zot. Omdat hij oud en bedlegerig was, dacht hij dat er geen acht op hem behoefde geslagen te worden, en daarom verhief hij zich, zeggende: ik zal koning zijn, 1 Kings 1:5. Kinderen, aan wie altijd werd toegegeven, komen er toe om trots en eerzuchtig te zijn, en dat is het verderf van veel jonge lieden. Het middel om hen nederig te houden is hen naar beneden te houden, hen kort te houden. Let op de onbeschaamdheid van Adonia:

1. Hij beschouwt de dagen van rouw over zijn vader als zeer nabij, en daarom bereidt hij zich om hem op te volgen, hoewel hij wist dat beide door de aanwijzing van God en van David Salomo de man moest wezen, want dit was door David zelf openlijk bekendgemaakt, en de opvolging was als het ware door een acte van het parlement, geregeld ingevolge het bevel van God, 1 Chronicles 22:9, 1 Chronicles 23:1. Dit erfrecht trachtte Adonia met geweld te vernietigen, in minachting beide van God en van zijn vader. Zo wordt ook het koninkrijk van Christus tegengestaan, en er zijn van de zodanigen, die zeggen: "Wij willen niet dat deze koning over ons zij".

2. Hij beschouwt zijn vader als door ouderdom ongeschikt geworden voor de regering, en daarom wil hij zich maar terstond in het bezit stellen van de troon. Hij kan niet wachten totdat zijn vader het hoofd neergelegd heeft, thans reeds moet gezegd worden: Adonia is koning, 1 Kings 1:18 en de koning Adonia leve! 1 Kings 1:25. Zijn vader is niet geschikt om te regeren, want hij is oud, en ook Salomo niet, want hij is jong en nog niet rijp er voor, en daarom zal Adonia de regering maar op zich nemen. Het toont een zeer lage en goddeloze gezindheid in kinderen, om hun ouders te beledigen omdat zij oud zijn of vanwege de gebreken van hun ouderdom. Ingevolge van dit zijn eerzuchtig vooruitzicht:

a. Nam hij een groot gevolg, 1 Kings 1:5, wagens en ruiteren, zowel tot staatsie als voor machtsbetoon, om hem te vergezellen, te dienen en voor hem te strijden.

b. Hij wist tot zijn zijde over te halen geen minderen dan Joab de krijgsoverste, en Abjathar, de hogepriester, 1 Kings 1:7. Het is niet vreemd dat hij hen voor zich trachtte te winnen, die door hun invloed in de kerk en in het leger in staat waren hem van grote dienst te zijn, maar wel kunnen wij ons verwonderd afvragen door welke kunstenarijen zij er toe gebracht werden hem te volgen en te helpen. Het waren bejaarde mannen, die aan David trouw zijn geweest in de hachelijkste en moeilijkste tijden, mannen van verstand en ervaring, die zich, naar men zou denken, niet zo maar door flikflooierijen zouden laten bepraten. Zij konden er geen voordeel voor henzelf van hopen, want beiden hadden het hoogste ambt, dat voor hen openstond, en waren er in bevestigd. Het kon hun niet onbekend zijn dat het erfrecht van de kroon op Salomo was vastgesteld, en het was niet in hun macht dit te veranderen, het was dus in hun belang hem te verplichten. Maar God heeft hen in deze zaak aan henzelf overgelaten, misschien wel om henzelf te straffen voor een vroeger wangedrag, hen te kastijden met een roede, die zij zelf gemaakt hebben. In 1 Kings 1:8 wordt ons gezegd wie van zo'n beproefde trouw waren aan David, dat Adonia de stoutheid niet had om het hun ook maar voor te stellen om hem te volgen: Zadok, Benaja en Nathan. Een man, die bewijzen heeft gegeven van zijn standvastig aankleven van hetgeen goed is, zal niet gevraagd worden om te doen wat slecht is.

c. Hij bereidde een groot feestmaal, 1 Kings 1:9, bij de fontein Rogel, niet ver van Jeruzalem, zijn gasten waren de zonen des konings en de dienaren des konings, die hij onthaalde en vleide om hen tot zijn partij over te halen-maar Salomo was niet genodigd, hetzij omdat hij hem verachtte of omdat hij aan hem wanhoopte, 1 Kings 1:10. Zij, die hun buik dienen en de belangen willen voorstaan van hen, die hen onthalen, aan welke zijde zij ook zijn, zullen een gemakkelijke prooi wezen voor verleiders, Romans 16:18. Sommigen denken dat Adonia deze schapen en ossen en gemest vee slachtte tot offeranden en dat het een Godsdienstig feestmaal was, hetwelk hij aanrichtte, zijn overweldiging beginnende met een vertoon van vroomheid zoals Absalom onder schijn van een gelofte te betalen, 2 Samuel 15:7, hetgeen hij onder meer schijn van waarheid doen kon, nu hij de hogepriester zelf aan zijn zijde had. Het is te betreuren dat er ooit aanleiding gegeven werd om te zeggen: "In nomine Domine incipit omne malum-In de naam des Heren begint alle kwaad," en dat oefeningen van de Godsvrucht tot dekmantel dienden van onrechtvaardige handelingen.

Verzen 11-31

1 Koningen 1:11-31

Wij hebben hier de krachtdadige pogingen, gedaan door Nathan en Bathseba om de bekrachtiging te verkrijgen van Salomo's opvolging, en de overweldiging van Adonia teniet te doen.

1. David zelf wist niet wat er gaande was. Ongehoorzame kinderen denken dat het volkomen goed met hen gaat, zo zij slechts hun goede bejaarde ouders onbekend kunnen houden met hun slechte handelingen, maar het gevleugelde zou het woord te kennen geven.

2. Bathseba leefde in afzondering en wist er niets van voordat Nathan het haar mededeelde. Velen gaan troostrijk door deze wereld, die er weinig van weten hoe het in de wereld toegaat.

3. Salomo heeft er waarschijnlijk wel van geweten, maar was als een dove, hij hoorde niet. Hoewel hij zijn jaren had, en wijsheid had boven zijn jaren, zien wij toch niet dat hij iets doet, om Adonia tegenstand te bieden, hij hield zich rustig en kalm, en liet het aan God en zijn vrienden over om de zaak in orde te brengen. Vandaar dat David in zijn psalm voor Salomo opmerkt, dat terwijl de mensen, die de wereld najagen, tevergeefs vroeg opstaan en laat opblijven, God geeft Zijn beminden, ( Zijnen Jedidjah's) slaap, geeft hun rustig te zijn en hun doel te bereiken zonder beroering of onrust, Psalms 127:1, Psalms 127:2. Hoe wordt dan nu het plan ten uitvoer gebracht?

I. De profeet Nathan doet Bathseba opschrikken door haar met de zaak bekend te maken, en geeft haar het middel aan de hand om een order van de koning te verkrijging ter bevestiging van Salomo's recht op de troon. Hij stelde groot belang in de zaak, omdat hij Gods wil hieromtrent kende, en de belangen van David en Israël, het was door hem, dat God Salomo Jedidjah had genoemd, 2 Samuel 12:25, daarom kon hij niet stil toezien dat de troon overweldigd werd, waarop Salomo, naar hij wist, recht had door de wil van Hem van wie de verhoging komt. Als onmiddellijk door de hemel over kronen wordt beschikt, dan is het niet te verwonderen dat profeten er zoveel belang in stellen en gebruikt werden voor die zaak, maar thans, nu de gewone voorzienigheid de zaken bestuurt van het koninkrijk van de mensen, Daniel 4:32, moet de ondergeschikte werkzaamheid desbetreffende overgelaten worden aan gewone personen, en moeten de profeten er zich niet mee inlaten, maar zich bepalen bij de zaken van het koninkrijk Gods onder de mensen. Nathan wendt zich tot Bathseba, daar Salomo's belangen haar het meest ter harte gingen, en zij het gemakkelijkst toegang tot David kon krijgen. Hij maakte haar bekend met Adonia's onderneming, 1 Kings 1:11, en dat David er zijn toestemming niet voor gegeven had, ja er niet eens kennis van droeg. Hij stelt haar voor ogen dat Salomo niet slechts gevaar liep de kroon te verliezen, maar dat hij, en ook zij, in gevaar waren hun leven te verliezen indien Adonia de bovenhand behield. Voor een ootmoedig hart kan een kroon wel een onverschillige zaak zijn, maar de wet van het zelfbehoud, evenals het zesde gebod, gebiedt ons alle mogelijke pogingen aan te wenden om ons eigen en anderer leven te beveiligen. Nu dan, zegt Nathan laat mij u toch een raad geven dat gij uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo dat is: uw beider leven, redt, 1 Kings 1:12. Zodanig is ook de raad, die Christus' dienstknechten ons geven in Zijn naam, namelijk wel toe te zien, niet alleen dat niemand onze kroon neme, Revelation 3:11, maar dat wij ons leven behouden, namelijk het leven van onze ziel. Hij zegt haar tot de koning te gaan, 1 Kings 1:13, om hem te herinneren aan zijn woord en zijn eed, dat Salomo zijn opvolger zijn zal, en hem op de nederigste wijze te vragen: Waarom dan is Adonia koning? Hij dacht dat David niet zo oud en koud was, of dit zou hem warm maken. Het geweten en een gevoel van eer zullen leven in hem brengen bij een gelegenheid als deze, en hij belooft haar dat, terwijl zij nog met de koning zou spreken over deze zaak, hij komen zal om haar te ondersteunen en haar woorden bevestigen, 1 Kings 1:14. De koning zou hierin een leiding zien van de voorzienigheid Gods, hij was iemand, die placht daarop acht te geven 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33.

II. Overeenkomstig deze raad gaat Bathseba terstond tot de koning met dezelfde boodschap, waarmee Esther tot koning Ahasveros is gegaan, namelijk met de bede om haar leven. Zij behoefde niet, zoals Esther, te wachten tot zij geroepen werd, zij wist dat zij te allen tijde welkom zou zijn, maar er wordt opgemerkt dat, toen zij de koning bezocht, Abisag hem diende, 1 Kings 1:15, en dat Bathseba er noch op hem, noch op haar, misnoegd om was. En ook dat zij het hoofd neigde en zich neerboog voor de koning, 1 Kings 1:16, ten teken van haar eerbied voor hem, beide als haar vorst en haar echtgenoot, zo'n ware dochter was zij van Sara, die Abraham gehoorzaamde en hem haar heer noemde. Zij, die bij hun meerderen gunst wensen te vinden, moeten hun eerbied betonen en hun gehoorzaam zijn, van wie zij vriendelijkheid wensen te ontvangen. Haar toespraak tot de koning bij deze gelegenheid is zeer bescheiden.

1. Zij herinnert hem aan de belofte, die hij haar gedaan had en met een plechtige eed had bevestigd, dat Salomo hem zou opvolgen, 1 Kings 1:17. Zij wist hoe zo'n nauwgezet man als David was, zich hierdoor gebonden zou achten.

2. Zij geeft hem kennis van Adonia's aanslag, waarvan hij nog niets wist, 1 Kings 1:18. "Adonia regeert, voor het ogenblik in mededinging met u, en in tegenspraak met u voor de toekomst. Het is niet uw schuld, want gij wist het niet, maar nu gij het weet, zult gij ingevolge uw belofte zorg dragen, om er een einde aan te maken." Zij zegt hem wie zijn gasten waren, en wie tot zijn partij behoren, maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood hetgeen duidelijk aantoont dat hij hem als zijn mededinger beschouwt, en hem zoekt te ondermijnen, 1 Kings 1:19. Het was geen vergissing geen voorbijzien, maar minachting van de acte van opvolging, dat Salomo aldus veronachtzaamd werd.

3. Zij voert aan dat het in zijn macht is, om dit kwaad teniet te doen, 1 Kings 1:20. De ogen van geheel Israël zijn op u, niet alleen als een koning, (want wij kunnen niet onderstellen dat een vorst het recht heeft zijn onderdanen bij uiterste wil te vermaken aan wie hij wil, alsof zij zijn have en goed waren) maar als een profeet, geheel Israël wist dat David niet alleen zelf de gezalfde was van de God Jakobs, maar dat de Geest des Heren door hem sprak, 2 Samuel 23:1, 2 Samuel 23:2, en daarom, wachtende en vertrouwende op een Goddelijke aanwijzing voor een zaak van zoveel gewicht, zal Davids woord een Godsspraak en een wet voor hen zijn, dit verwachten zij dus, zegt Bathseba, en het zal een einde maken aan alle twist, en Adonia's pretenties de bodem inslaan. "Een Goddelijke spreuk is op de lippen des konings," Proverbs 16:10. Alle macht en invloed, die de mensen hebben, behoren zij te gebruiken ter bevordering en bewaring van het koningschap van de Messias, waarvan Salomo's koninkrijk een type is geweest.

4. Zij toont hem het dreigend gevaar, waaraan zij en haar zoon zullen blootgesteld zijn, indien deze zaak niet nog bij Davids leven geregeld werd, 1 Kings 1:21. Indien Adonia de overhand heeft, hetgeen wel waarschijnlijk is, daar hij Joab, de krijgsoverste, en Abjathar, de hogepriester, aan zijn zijde heeft, dan zullen Salomo en al zijn vrienden beschouwd worden als verraders, en als zodanigen worden behandeld, overweldigers zijn zeer wreed. Als Adonia op de troon ware gekomen hij zou met Salomo niet zo billijk gehandeld hebben als Salomo met hem gehandeld heeft. Diegenen bevinden zich in zeer groot gevaar, die hen in de weg staan, die zich met geweld ergens een toegang willen verschaffen.

III. Volgens zijn belofte is Nathan de profeet, intijds gekomen om haar te steunen, terwijl zij nog sprak en eer de koning haar geantwoord had. Want als hij alleen Bathseba's voorstelling van de zaak gehoord had, dan zou zijn antwoord misschien ontwijkend zijn geweest, hij zou misschien gezegd hebben dat hij er over zou denken, maar uit de mond van twee getuigen, twee zodanige getuigen, zal het woord bestaan, en nu zal hij terstond stellige orders geven. De koning wordt gezegd dat Nathan, de profeet, gekomen is. Nathan is er zeker van de koning altijd welkom te wezen, inzonderheid als hij zich niet wel gevoelt, of over gewichtige zaken heeft te denken, want in zo'n geval zal een profeet hem zeer van dienst wezen. Nathan weet dat hij eer moet geven aan wie eer toekomt, en daarom betoont hij de koning dezelfde eerbied nu hij hem ziek te bed vindt, als hij hem betoond zou hebben, indien hij hem zittende op zijn troon had gevonden, hij boog zich voor de koning op zijn aangezicht ter aarde, 1 Kings 1:23. Hij spreekt meer openlijk en vrijmoedig met de koning dan Bathseba hetgeen strookte met zijn hoedanigheid als profeet, en noodzakelijk was vanwege de kwijnende toestand des konings, waaruit hij opgewekt moest worden.

1. Hij geeft dezelfde voorstelling van Adonia's aanslag als Bathseba, 1 Kings 1:25, 1 Kings 1:26. er bij voegende, dat zijn partij reeds tot zo'n hoogte van aanmatiging was gekomen, dat zij riepen: Leve koning Adonia! alsof koning David reeds dood was, en hij maakt ook de opmerking, dat zij hem niet op hun feestmaal hadden genodigd. mij, die uw knecht ben, heeft hij niet genood, waarmee zij te kennen gaven dat zij besloten waren met God noch met David te rade te gaan in die zaak, want Nathan was een "secretioribus conciliis-innig bekend en vertrouwd met beider wil en bedoeling" Hij doet David opmerken van hoeveel belang het voor hem was, om duidelijk aan te tonen dat hij er de hand niet in heeft gehad. Hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn? 1 Kings 1:24, en wederom, 1 Kings 1:27:is deze zaak van mijn heer de koning geschied? Zo ja, dan is hij niet zo getrouw aan Gods woord en zijn eigen woord, als wij van hem geloofden, zo neen, dan is het hoog tijd, dat wij getuigen tegen de overweldiging, en verklaren dat Salomo zijn opvolger zal zijn. Indien ja, waarom is Nathan, die niet slechts in het algemeen des konings vertrouweling is, maar inzonderheid betrokken is bij deze zaak, daar hij gebruikt werd om aan David Gods wil bekend te maken nopens de opvolging, er niet van verwittigd? Maar indien mijn heer de koning niets weet van de zaak (en voorzeker is dit het geval) aan welke vermetele onbeschaamdheid hebben Adonia en zijn partij zich dan niet schuldig gemaakt!" Aldus poogt hij des konings toorn tegen hen op te wekken, opdat hij te krachtiger zal handelen ter ondersteuning van Salomo's belangen. Godvruchtige mensen zouden hun plicht doen, indien zij er aan herinnerd en er toe opgewekt werden, en als hun gezegd werd, hoe nodig het is dat zij handelend optreden, en zij, die dit doen, bewijzen hun werkelijk een vriendendienst, zoals Nathan die hier aan David heeft bewezen.

IV. Hierop heeft David plechtig verklaard dat hij vast en onwankelbaar bleef bij zijn vorig besluit, dat Salomo zijn opvolger zal zijn. Bathseba wordt binnengeroepen, 1 Kings 1:28, en aan haar, als handelende voor en ten behoeve van haar zoon, geeft de koning opnieuw deze verzekering.

1. Hij herhaalt zijn vorige belofte en zijn eed, erkent dat hij haar gezworen heeft bij de Here, de Gods Israëls. dat Salomo na hem koning zal zijn, 1 Kings 1:30. Hoewel hij oud is, en zijn geheugen hem begint te falen, herinnert hij zich dit toch. Een eed is zo iets heiligs, dat de verplichting, die hij oplegt, niet verbroken kan worden, en zo iets plechtigs dat, naar men zou denken, de indruk er van niet uitgewist kan worden.

2. Hij bekrachtigt hem met een nieuwe eed, omdat de gelegenheid hem eiste. Zo waarachtig als de Here leeft, die mijn ziel uit alle nood verlost heeft-voorzeker, alzo zal ik te deze zelfde dage doen, zonder twisting en zonder uitstel. Deze eedsformule scheen toen bij plechtige gelegenheden in gebruik te zijn geweest, want wij vinden haar in 2 Samuel 4:9. En er is een dankbare erkentenis in opgesloten van Gods goedheid jegens hem, door hem veilig heen te brengen door al de moeilijkheden en gevaren op zijn weg, en waarvan hij nu melding maakt tot eer van God, zoals Jakob toen hij op zijn sterfbed lag, Genesis 48:16, aldus uit zijn eigen ervaring zijn zegel er op zettende, dat het waar was wat de Here door hem gesproken heeft, Psalms 34:23. "De Here verlost de ziel van Zijn knechten." Stervende heiligen behoren getuigen te zijn voor God en van Hem te spreken zoals zij Hem gevonden hebben. Misschien spreekt hij bij deze gelegenheid aldus ter aanmoediging van zijn zoon en opvolger, om in de benauwdheid, waarin ook hij komen kan, op God te vertrouwen.

Bathseba ontvangt deze verzekeringen, 1 Kings 1:31,.

a. Met grote eerbied voor de persoon des konings. Zij neigde zich met het aangezicht ter aarde voor de koning, terwijl Adonia en zijn partij hem beledigen.

b. Met hartelijke goede wensen voor de goede gezondheid des konings, mijn heer de koning David leve. Zo ver was het van haar te denken dat hij te lang leefde, dat zij bad dat hij voor eeuwig mocht leven, indien dat mogelijk ware, om de kroon, die hij droeg te versieren, en een zegen te wezen voor zijn volk. Wij moeten vurig begeren, dat het leven van nuttige mensen verlengd moge worden, hoezeer daar ook het uitstel van voordeel voor ons het gevolg van moge wezen.

Verzen 11-31

1 Koningen 1:11-31

Wij hebben hier de krachtdadige pogingen, gedaan door Nathan en Bathseba om de bekrachtiging te verkrijgen van Salomo's opvolging, en de overweldiging van Adonia teniet te doen.

1. David zelf wist niet wat er gaande was. Ongehoorzame kinderen denken dat het volkomen goed met hen gaat, zo zij slechts hun goede bejaarde ouders onbekend kunnen houden met hun slechte handelingen, maar het gevleugelde zou het woord te kennen geven.

2. Bathseba leefde in afzondering en wist er niets van voordat Nathan het haar mededeelde. Velen gaan troostrijk door deze wereld, die er weinig van weten hoe het in de wereld toegaat.

3. Salomo heeft er waarschijnlijk wel van geweten, maar was als een dove, hij hoorde niet. Hoewel hij zijn jaren had, en wijsheid had boven zijn jaren, zien wij toch niet dat hij iets doet, om Adonia tegenstand te bieden, hij hield zich rustig en kalm, en liet het aan God en zijn vrienden over om de zaak in orde te brengen. Vandaar dat David in zijn psalm voor Salomo opmerkt, dat terwijl de mensen, die de wereld najagen, tevergeefs vroeg opstaan en laat opblijven, God geeft Zijn beminden, ( Zijnen Jedidjah's) slaap, geeft hun rustig te zijn en hun doel te bereiken zonder beroering of onrust, Psalms 127:1, Psalms 127:2. Hoe wordt dan nu het plan ten uitvoer gebracht?

I. De profeet Nathan doet Bathseba opschrikken door haar met de zaak bekend te maken, en geeft haar het middel aan de hand om een order van de koning te verkrijging ter bevestiging van Salomo's recht op de troon. Hij stelde groot belang in de zaak, omdat hij Gods wil hieromtrent kende, en de belangen van David en Israël, het was door hem, dat God Salomo Jedidjah had genoemd, 2 Samuel 12:25, daarom kon hij niet stil toezien dat de troon overweldigd werd, waarop Salomo, naar hij wist, recht had door de wil van Hem van wie de verhoging komt. Als onmiddellijk door de hemel over kronen wordt beschikt, dan is het niet te verwonderen dat profeten er zoveel belang in stellen en gebruikt werden voor die zaak, maar thans, nu de gewone voorzienigheid de zaken bestuurt van het koninkrijk van de mensen, Daniel 4:32, moet de ondergeschikte werkzaamheid desbetreffende overgelaten worden aan gewone personen, en moeten de profeten er zich niet mee inlaten, maar zich bepalen bij de zaken van het koninkrijk Gods onder de mensen. Nathan wendt zich tot Bathseba, daar Salomo's belangen haar het meest ter harte gingen, en zij het gemakkelijkst toegang tot David kon krijgen. Hij maakte haar bekend met Adonia's onderneming, 1 Kings 1:11, en dat David er zijn toestemming niet voor gegeven had, ja er niet eens kennis van droeg. Hij stelt haar voor ogen dat Salomo niet slechts gevaar liep de kroon te verliezen, maar dat hij, en ook zij, in gevaar waren hun leven te verliezen indien Adonia de bovenhand behield. Voor een ootmoedig hart kan een kroon wel een onverschillige zaak zijn, maar de wet van het zelfbehoud, evenals het zesde gebod, gebiedt ons alle mogelijke pogingen aan te wenden om ons eigen en anderer leven te beveiligen. Nu dan, zegt Nathan laat mij u toch een raad geven dat gij uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo dat is: uw beider leven, redt, 1 Kings 1:12. Zodanig is ook de raad, die Christus' dienstknechten ons geven in Zijn naam, namelijk wel toe te zien, niet alleen dat niemand onze kroon neme, Revelation 3:11, maar dat wij ons leven behouden, namelijk het leven van onze ziel. Hij zegt haar tot de koning te gaan, 1 Kings 1:13, om hem te herinneren aan zijn woord en zijn eed, dat Salomo zijn opvolger zijn zal, en hem op de nederigste wijze te vragen: Waarom dan is Adonia koning? Hij dacht dat David niet zo oud en koud was, of dit zou hem warm maken. Het geweten en een gevoel van eer zullen leven in hem brengen bij een gelegenheid als deze, en hij belooft haar dat, terwijl zij nog met de koning zou spreken over deze zaak, hij komen zal om haar te ondersteunen en haar woorden bevestigen, 1 Kings 1:14. De koning zou hierin een leiding zien van de voorzienigheid Gods, hij was iemand, die placht daarop acht te geven 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33.

II. Overeenkomstig deze raad gaat Bathseba terstond tot de koning met dezelfde boodschap, waarmee Esther tot koning Ahasveros is gegaan, namelijk met de bede om haar leven. Zij behoefde niet, zoals Esther, te wachten tot zij geroepen werd, zij wist dat zij te allen tijde welkom zou zijn, maar er wordt opgemerkt dat, toen zij de koning bezocht, Abisag hem diende, 1 Kings 1:15, en dat Bathseba er noch op hem, noch op haar, misnoegd om was. En ook dat zij het hoofd neigde en zich neerboog voor de koning, 1 Kings 1:16, ten teken van haar eerbied voor hem, beide als haar vorst en haar echtgenoot, zo'n ware dochter was zij van Sara, die Abraham gehoorzaamde en hem haar heer noemde. Zij, die bij hun meerderen gunst wensen te vinden, moeten hun eerbied betonen en hun gehoorzaam zijn, van wie zij vriendelijkheid wensen te ontvangen. Haar toespraak tot de koning bij deze gelegenheid is zeer bescheiden.

1. Zij herinnert hem aan de belofte, die hij haar gedaan had en met een plechtige eed had bevestigd, dat Salomo hem zou opvolgen, 1 Kings 1:17. Zij wist hoe zo'n nauwgezet man als David was, zich hierdoor gebonden zou achten.

2. Zij geeft hem kennis van Adonia's aanslag, waarvan hij nog niets wist, 1 Kings 1:18. "Adonia regeert, voor het ogenblik in mededinging met u, en in tegenspraak met u voor de toekomst. Het is niet uw schuld, want gij wist het niet, maar nu gij het weet, zult gij ingevolge uw belofte zorg dragen, om er een einde aan te maken." Zij zegt hem wie zijn gasten waren, en wie tot zijn partij behoren, maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood hetgeen duidelijk aantoont dat hij hem als zijn mededinger beschouwt, en hem zoekt te ondermijnen, 1 Kings 1:19. Het was geen vergissing geen voorbijzien, maar minachting van de acte van opvolging, dat Salomo aldus veronachtzaamd werd.

3. Zij voert aan dat het in zijn macht is, om dit kwaad teniet te doen, 1 Kings 1:20. De ogen van geheel Israël zijn op u, niet alleen als een koning, (want wij kunnen niet onderstellen dat een vorst het recht heeft zijn onderdanen bij uiterste wil te vermaken aan wie hij wil, alsof zij zijn have en goed waren) maar als een profeet, geheel Israël wist dat David niet alleen zelf de gezalfde was van de God Jakobs, maar dat de Geest des Heren door hem sprak, 2 Samuel 23:1, 2 Samuel 23:2, en daarom, wachtende en vertrouwende op een Goddelijke aanwijzing voor een zaak van zoveel gewicht, zal Davids woord een Godsspraak en een wet voor hen zijn, dit verwachten zij dus, zegt Bathseba, en het zal een einde maken aan alle twist, en Adonia's pretenties de bodem inslaan. "Een Goddelijke spreuk is op de lippen des konings," Proverbs 16:10. Alle macht en invloed, die de mensen hebben, behoren zij te gebruiken ter bevordering en bewaring van het koningschap van de Messias, waarvan Salomo's koninkrijk een type is geweest.

4. Zij toont hem het dreigend gevaar, waaraan zij en haar zoon zullen blootgesteld zijn, indien deze zaak niet nog bij Davids leven geregeld werd, 1 Kings 1:21. Indien Adonia de overhand heeft, hetgeen wel waarschijnlijk is, daar hij Joab, de krijgsoverste, en Abjathar, de hogepriester, aan zijn zijde heeft, dan zullen Salomo en al zijn vrienden beschouwd worden als verraders, en als zodanigen worden behandeld, overweldigers zijn zeer wreed. Als Adonia op de troon ware gekomen hij zou met Salomo niet zo billijk gehandeld hebben als Salomo met hem gehandeld heeft. Diegenen bevinden zich in zeer groot gevaar, die hen in de weg staan, die zich met geweld ergens een toegang willen verschaffen.

III. Volgens zijn belofte is Nathan de profeet, intijds gekomen om haar te steunen, terwijl zij nog sprak en eer de koning haar geantwoord had. Want als hij alleen Bathseba's voorstelling van de zaak gehoord had, dan zou zijn antwoord misschien ontwijkend zijn geweest, hij zou misschien gezegd hebben dat hij er over zou denken, maar uit de mond van twee getuigen, twee zodanige getuigen, zal het woord bestaan, en nu zal hij terstond stellige orders geven. De koning wordt gezegd dat Nathan, de profeet, gekomen is. Nathan is er zeker van de koning altijd welkom te wezen, inzonderheid als hij zich niet wel gevoelt, of over gewichtige zaken heeft te denken, want in zo'n geval zal een profeet hem zeer van dienst wezen. Nathan weet dat hij eer moet geven aan wie eer toekomt, en daarom betoont hij de koning dezelfde eerbied nu hij hem ziek te bed vindt, als hij hem betoond zou hebben, indien hij hem zittende op zijn troon had gevonden, hij boog zich voor de koning op zijn aangezicht ter aarde, 1 Kings 1:23. Hij spreekt meer openlijk en vrijmoedig met de koning dan Bathseba hetgeen strookte met zijn hoedanigheid als profeet, en noodzakelijk was vanwege de kwijnende toestand des konings, waaruit hij opgewekt moest worden.

1. Hij geeft dezelfde voorstelling van Adonia's aanslag als Bathseba, 1 Kings 1:25, 1 Kings 1:26. er bij voegende, dat zijn partij reeds tot zo'n hoogte van aanmatiging was gekomen, dat zij riepen: Leve koning Adonia! alsof koning David reeds dood was, en hij maakt ook de opmerking, dat zij hem niet op hun feestmaal hadden genodigd. mij, die uw knecht ben, heeft hij niet genood, waarmee zij te kennen gaven dat zij besloten waren met God noch met David te rade te gaan in die zaak, want Nathan was een "secretioribus conciliis-innig bekend en vertrouwd met beider wil en bedoeling" Hij doet David opmerken van hoeveel belang het voor hem was, om duidelijk aan te tonen dat hij er de hand niet in heeft gehad. Hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn? 1 Kings 1:24, en wederom, 1 Kings 1:27:is deze zaak van mijn heer de koning geschied? Zo ja, dan is hij niet zo getrouw aan Gods woord en zijn eigen woord, als wij van hem geloofden, zo neen, dan is het hoog tijd, dat wij getuigen tegen de overweldiging, en verklaren dat Salomo zijn opvolger zal zijn. Indien ja, waarom is Nathan, die niet slechts in het algemeen des konings vertrouweling is, maar inzonderheid betrokken is bij deze zaak, daar hij gebruikt werd om aan David Gods wil bekend te maken nopens de opvolging, er niet van verwittigd? Maar indien mijn heer de koning niets weet van de zaak (en voorzeker is dit het geval) aan welke vermetele onbeschaamdheid hebben Adonia en zijn partij zich dan niet schuldig gemaakt!" Aldus poogt hij des konings toorn tegen hen op te wekken, opdat hij te krachtiger zal handelen ter ondersteuning van Salomo's belangen. Godvruchtige mensen zouden hun plicht doen, indien zij er aan herinnerd en er toe opgewekt werden, en als hun gezegd werd, hoe nodig het is dat zij handelend optreden, en zij, die dit doen, bewijzen hun werkelijk een vriendendienst, zoals Nathan die hier aan David heeft bewezen.

IV. Hierop heeft David plechtig verklaard dat hij vast en onwankelbaar bleef bij zijn vorig besluit, dat Salomo zijn opvolger zal zijn. Bathseba wordt binnengeroepen, 1 Kings 1:28, en aan haar, als handelende voor en ten behoeve van haar zoon, geeft de koning opnieuw deze verzekering.

1. Hij herhaalt zijn vorige belofte en zijn eed, erkent dat hij haar gezworen heeft bij de Here, de Gods Israëls. dat Salomo na hem koning zal zijn, 1 Kings 1:30. Hoewel hij oud is, en zijn geheugen hem begint te falen, herinnert hij zich dit toch. Een eed is zo iets heiligs, dat de verplichting, die hij oplegt, niet verbroken kan worden, en zo iets plechtigs dat, naar men zou denken, de indruk er van niet uitgewist kan worden.

2. Hij bekrachtigt hem met een nieuwe eed, omdat de gelegenheid hem eiste. Zo waarachtig als de Here leeft, die mijn ziel uit alle nood verlost heeft-voorzeker, alzo zal ik te deze zelfde dage doen, zonder twisting en zonder uitstel. Deze eedsformule scheen toen bij plechtige gelegenheden in gebruik te zijn geweest, want wij vinden haar in 2 Samuel 4:9. En er is een dankbare erkentenis in opgesloten van Gods goedheid jegens hem, door hem veilig heen te brengen door al de moeilijkheden en gevaren op zijn weg, en waarvan hij nu melding maakt tot eer van God, zoals Jakob toen hij op zijn sterfbed lag, Genesis 48:16, aldus uit zijn eigen ervaring zijn zegel er op zettende, dat het waar was wat de Here door hem gesproken heeft, Psalms 34:23. "De Here verlost de ziel van Zijn knechten." Stervende heiligen behoren getuigen te zijn voor God en van Hem te spreken zoals zij Hem gevonden hebben. Misschien spreekt hij bij deze gelegenheid aldus ter aanmoediging van zijn zoon en opvolger, om in de benauwdheid, waarin ook hij komen kan, op God te vertrouwen.

Bathseba ontvangt deze verzekeringen, 1 Kings 1:31,.

a. Met grote eerbied voor de persoon des konings. Zij neigde zich met het aangezicht ter aarde voor de koning, terwijl Adonia en zijn partij hem beledigen.

b. Met hartelijke goede wensen voor de goede gezondheid des konings, mijn heer de koning David leve. Zo ver was het van haar te denken dat hij te lang leefde, dat zij bad dat hij voor eeuwig mocht leven, indien dat mogelijk ware, om de kroon, die hij droeg te versieren, en een zegen te wezen voor zijn volk. Wij moeten vurig begeren, dat het leven van nuttige mensen verlengd moge worden, hoezeer daar ook het uitstel van voordeel voor ons het gevolg van moge wezen.

Verzen 32-40

1 Koningen 1:32-40

Wij zien hier hoe David afdoend heeft zorggedragen, zowel om Salomo's recht te verzekeren, als de openbare vrede te bewaren, door Adonia's plan in de geboorte te smoren.

Merk op:

I. De uitdrukkelijke orders, die hij gaf om Salomo tot koning uit te roepen. De personen, aan wie hij deze belangrijke zaak opdroeg, waren Zadok, Nathan en Benaja, mannen van kracht en invloed, in wie David altijd vertrouwen had gesteld, en die hij getrouw aan zich had bevonden, maar die Adonia in zijn uitnodigingen was voorbijgegaan, 1 Kings 1:10. David beveelt hen om Salomo terstond met alle mogelijke plechtigheid tot koning uit te roepen. Zij moeten de knechten huns heren medenemen, de lijfwacht en al de dienaren van het huis, zij moeten Salomo op de muilezelin zetten, waarop de koning placht te rijden, want hij hield niet zulke paardenstallen als zijn zoon later gehouden heeft, hij zegt hun waar zij moeten heengaan, 1 Kings 1:33, en wat zij moeten doen, 1 Kings 1:34.

1. Zadok en Nathan, de twee kerkelijke personen, moeten hem in de naam van God tot koning zalven, want hij was wel niet de eerste van zijn geslacht, zoals Saul en David geweest zijn, maar hij was een jongere zoon, werd koning door Goddelijk bestel, en zijn recht werd betwist, waardoor het noodzakelijk werd dat het aldus geregeld en vastgesteld zou worden. Deze zalving was een type van de verordinering van de Messias, de Christus, de Gezalfde, op wie de Geest, deze olie van de vreugde, zonder mate was uitgestort, Hebrews 1:9, Psalms 89:21. En alle ware Christenen, erfgenamen zijnde des koninkrijks, James 2:5, ontvangen de zalving van Hem, 1 John 2:27.

2. Aan de grootwaardigheidsbekleders, burgerlijke en militaire, wordt bevel gegeven dit ter algemene kennis te brengen, en uitdrukking te geven aan de openbare blijdschap bij deze gelegenheid door bazuingeschal, waarmee, volgens de wet van Mozes, grote plechtigheden opgeluisterd moesten worden, en daarmee moest het gejuich des volks zich paren: "De koning Salomo leve, hij zij voorspoedig, zijn koninkrijk worde bevestigd en bestendigd, hij hebbe er lang het bezit en genot van, dat was nopens hem beloofd, Psalms 72:15. Hij zal leven."

3. Zij moeten hem statig naar de stad Davids terugbrengen, en hij moet op de troon zijns vaders zitten, als zijn plaatsbekleder nu, of zijn onderkoning, om gedurende zijn zwakheid de openbare zaken af te doen, en zijn opvolger zijn na zijn dood, hij zal koning zijn in mijn plaats. Het zal voor David zelf en voor alle belanghebbenden een grote voldoening zijn als dit onmiddellijk gedaan wordt, opdat er bij het overlijden des konings geen twist zij, en geen beroering, en geen stoornis in de openbare zaken. Het was verre van David om zijn opvolger de eer te misgunnen, om reeds bij zijn leven als zodanig op te treden, maar hij was misschien op zijn ziekbed zo verdiept in oefeningen van de Godsvrucht, dat, zo hij er niet door anderen aan herinnerd ware geworden, dit grote en goede werk, dat zo nodig was voor de openbare rust, ongedaan ware gebleven.

II. De grote tevredenheid, die Benaja, in naam van de overigen, met deze orders te kennen gaf. De koning zei: "Salomo zal voor mij en na mij koning zijn", "Amen", zegt Benaja van harte, "wat de koning zegt, zeggen wij, wij zijn zeer tevreden, zeer ingenomen met die benoeming, wij stemmen in met die keus, wij geven "nemine contradicente, eenparig," onze stem aan Salomo, en daar wij niets tot stand kunnen brengen en nog veel minder bevestigen, zonder de medewerking van de gunstige voorzienigheid Gods: alzo zegge de Here, de God van mijn heer de koning, dit ook". Dit is de taal zijns geloofs in die belofte van God, waarop Salomo's regering gegrond was. Als wij spreken zoals God spreekt in Zijn woord, dan kunnen wij hopen dat Hij door Zijn voorzienigheid zal spreken zoals wij spreken. Hieraan voegt hij een gebed toe voor Salomo, 1 Kings 1:37, dat God met hem zal wezen, zoals Hij met David geweest is, en zijn troon groter zal maken. Hij wist dat David niet een dergenen was die aan hun kinderen hun grootheid benijden, en dat hij daarom niet ontrust zou worden door dit gebed noch het als een belediging zou opnemen, maar er van harte Amen op zou zeggen. De wijste en beste mens ter wereld begeert, dat zijn kinderen wijzer en beter zullen wezen dan hij, want hij wenst dat hijzelf wijzer en beter ware dan hij is, en wijsheid en goedheid zijn ware grootheid.

III. De onmiddellijke tenuitvoerbrenging van deze orders, 1 Kings 1:38. Men verloor geen tijd, Salomo werd statig en plechtig naar de bestemde plaats gevoerd, en daar heeft Zadok (die wel nog niet hogepriester was, maar naar wij kunnen onderstellen, suffragaan was-de Joden noemden hem de sagan of de tweede priester) hem op aanwijzing van Nathan, de profeet, en David de koning, gezalfd, 1 Kings 1:39. In de tabernakel, waarin nu de ark geplaatst was, werd, onder andere heilige dingen de heilige olie bewaard, die voor veel Godsdienstige doeleinden gebruikt werd, van daar heeft Zadok de oliehoorn genomen die zowel kracht als overvloed aanduidt, en daarmee heeft hij Salomo gezalfd. Wij bevinden niet dat Abjathar het op zich nam om Adonia te zalven, deze werd koning gemaakt door een maaltijd, niet door zalving, wie God roept, zal Hij bekwaam maken, hetgeen aangeduid werd door de zalving, overweldigers verkregen haar niet. Christus betekent Gezalfde en Hij is de Koning die God op Zijn heilige berg gezet heeft overeenkomstig het raadsbesluit, Psalms 2:6, Psalms 2:7. Ook Christenen zijn onzen Gode (en door Hem) tot koningen gemaakt, en zij hebben de zalving van de Heilige, 1 John 2:20. Hierop geeft het volk grote vreugde en voldoening te kennen wegens de verheffing van Salomo, zij omringen hem met hun Hosanna's: De koning Salomo leve! en vergezellen hem met hun muziek en hun vreugdekreten, 1 Kings 1:40. Hiermede verklaarden zij hun instemming met de keus, betuigden zij dat hij hun niet opgedrongen was, maar dat zij hem met blijdschap aannamen. De macht van een vorst kan hem weinig voldoening geven, tenzij hij weet dat zij ook de voldoening is van zijn volk. Iedere Israëliet verblijdt zich in de verhoging van de Zone Davids.

Verzen 32-40

1 Koningen 1:32-40

Wij zien hier hoe David afdoend heeft zorggedragen, zowel om Salomo's recht te verzekeren, als de openbare vrede te bewaren, door Adonia's plan in de geboorte te smoren.

Merk op:

I. De uitdrukkelijke orders, die hij gaf om Salomo tot koning uit te roepen. De personen, aan wie hij deze belangrijke zaak opdroeg, waren Zadok, Nathan en Benaja, mannen van kracht en invloed, in wie David altijd vertrouwen had gesteld, en die hij getrouw aan zich had bevonden, maar die Adonia in zijn uitnodigingen was voorbijgegaan, 1 Kings 1:10. David beveelt hen om Salomo terstond met alle mogelijke plechtigheid tot koning uit te roepen. Zij moeten de knechten huns heren medenemen, de lijfwacht en al de dienaren van het huis, zij moeten Salomo op de muilezelin zetten, waarop de koning placht te rijden, want hij hield niet zulke paardenstallen als zijn zoon later gehouden heeft, hij zegt hun waar zij moeten heengaan, 1 Kings 1:33, en wat zij moeten doen, 1 Kings 1:34.

1. Zadok en Nathan, de twee kerkelijke personen, moeten hem in de naam van God tot koning zalven, want hij was wel niet de eerste van zijn geslacht, zoals Saul en David geweest zijn, maar hij was een jongere zoon, werd koning door Goddelijk bestel, en zijn recht werd betwist, waardoor het noodzakelijk werd dat het aldus geregeld en vastgesteld zou worden. Deze zalving was een type van de verordinering van de Messias, de Christus, de Gezalfde, op wie de Geest, deze olie van de vreugde, zonder mate was uitgestort, Hebrews 1:9, Psalms 89:21. En alle ware Christenen, erfgenamen zijnde des koninkrijks, James 2:5, ontvangen de zalving van Hem, 1 John 2:27.

2. Aan de grootwaardigheidsbekleders, burgerlijke en militaire, wordt bevel gegeven dit ter algemene kennis te brengen, en uitdrukking te geven aan de openbare blijdschap bij deze gelegenheid door bazuingeschal, waarmee, volgens de wet van Mozes, grote plechtigheden opgeluisterd moesten worden, en daarmee moest het gejuich des volks zich paren: "De koning Salomo leve, hij zij voorspoedig, zijn koninkrijk worde bevestigd en bestendigd, hij hebbe er lang het bezit en genot van, dat was nopens hem beloofd, Psalms 72:15. Hij zal leven."

3. Zij moeten hem statig naar de stad Davids terugbrengen, en hij moet op de troon zijns vaders zitten, als zijn plaatsbekleder nu, of zijn onderkoning, om gedurende zijn zwakheid de openbare zaken af te doen, en zijn opvolger zijn na zijn dood, hij zal koning zijn in mijn plaats. Het zal voor David zelf en voor alle belanghebbenden een grote voldoening zijn als dit onmiddellijk gedaan wordt, opdat er bij het overlijden des konings geen twist zij, en geen beroering, en geen stoornis in de openbare zaken. Het was verre van David om zijn opvolger de eer te misgunnen, om reeds bij zijn leven als zodanig op te treden, maar hij was misschien op zijn ziekbed zo verdiept in oefeningen van de Godsvrucht, dat, zo hij er niet door anderen aan herinnerd ware geworden, dit grote en goede werk, dat zo nodig was voor de openbare rust, ongedaan ware gebleven.

II. De grote tevredenheid, die Benaja, in naam van de overigen, met deze orders te kennen gaf. De koning zei: "Salomo zal voor mij en na mij koning zijn", "Amen", zegt Benaja van harte, "wat de koning zegt, zeggen wij, wij zijn zeer tevreden, zeer ingenomen met die benoeming, wij stemmen in met die keus, wij geven "nemine contradicente, eenparig," onze stem aan Salomo, en daar wij niets tot stand kunnen brengen en nog veel minder bevestigen, zonder de medewerking van de gunstige voorzienigheid Gods: alzo zegge de Here, de God van mijn heer de koning, dit ook". Dit is de taal zijns geloofs in die belofte van God, waarop Salomo's regering gegrond was. Als wij spreken zoals God spreekt in Zijn woord, dan kunnen wij hopen dat Hij door Zijn voorzienigheid zal spreken zoals wij spreken. Hieraan voegt hij een gebed toe voor Salomo, 1 Kings 1:37, dat God met hem zal wezen, zoals Hij met David geweest is, en zijn troon groter zal maken. Hij wist dat David niet een dergenen was die aan hun kinderen hun grootheid benijden, en dat hij daarom niet ontrust zou worden door dit gebed noch het als een belediging zou opnemen, maar er van harte Amen op zou zeggen. De wijste en beste mens ter wereld begeert, dat zijn kinderen wijzer en beter zullen wezen dan hij, want hij wenst dat hijzelf wijzer en beter ware dan hij is, en wijsheid en goedheid zijn ware grootheid.

III. De onmiddellijke tenuitvoerbrenging van deze orders, 1 Kings 1:38. Men verloor geen tijd, Salomo werd statig en plechtig naar de bestemde plaats gevoerd, en daar heeft Zadok (die wel nog niet hogepriester was, maar naar wij kunnen onderstellen, suffragaan was-de Joden noemden hem de sagan of de tweede priester) hem op aanwijzing van Nathan, de profeet, en David de koning, gezalfd, 1 Kings 1:39. In de tabernakel, waarin nu de ark geplaatst was, werd, onder andere heilige dingen de heilige olie bewaard, die voor veel Godsdienstige doeleinden gebruikt werd, van daar heeft Zadok de oliehoorn genomen die zowel kracht als overvloed aanduidt, en daarmee heeft hij Salomo gezalfd. Wij bevinden niet dat Abjathar het op zich nam om Adonia te zalven, deze werd koning gemaakt door een maaltijd, niet door zalving, wie God roept, zal Hij bekwaam maken, hetgeen aangeduid werd door de zalving, overweldigers verkregen haar niet. Christus betekent Gezalfde en Hij is de Koning die God op Zijn heilige berg gezet heeft overeenkomstig het raadsbesluit, Psalms 2:6, Psalms 2:7. Ook Christenen zijn onzen Gode (en door Hem) tot koningen gemaakt, en zij hebben de zalving van de Heilige, 1 John 2:20. Hierop geeft het volk grote vreugde en voldoening te kennen wegens de verheffing van Salomo, zij omringen hem met hun Hosanna's: De koning Salomo leve! en vergezellen hem met hun muziek en hun vreugdekreten, 1 Kings 1:40. Hiermede verklaarden zij hun instemming met de keus, betuigden zij dat hij hun niet opgedrongen was, maar dat zij hem met blijdschap aannamen. De macht van een vorst kan hem weinig voldoening geven, tenzij hij weet dat zij ook de voldoening is van zijn volk. Iedere Israëliet verblijdt zich in de verhoging van de Zone Davids.

Verzen 41-53

1 Koningen 1:41-53

Wij hebben hier:

I. De tijding van Salomo's inhuldiging gebracht tot Adonia en zijn partijgenoten temidden van hun vrolijkheid. Zij hadden geëindigd te eten, en het schijnt, dat het zeer lang geduurd heeft eer zij er een einde aan maakten, want geheel de zaak van Salomo's zalving was bevolen, geregeld en volbracht, terwijl zij nog aan tafel waren. Aldus zijn zij, die de Here Jezus Christus niet dienen maar Hem tegenstaan, gewoonlijk dezulken, die hun buik dienen, Romans 16:18, en er een god van maken. Hun langdurig aanzitten aan het feestmaal geeft ook te kennen dat zij zeer gerust waren, en overtuigd van het welslagen hunner plannen, want anders zouden zij niet zoveel tijd hebben laten verloren gaan. De oude wereld en Sodom waren etende en drinkende, gerust en zinnelijk, toen de verwoesting over hen kwam, Luke 17:26 en verv. Toen zij geëindigd hadden te eten en zich bereidden om hun koning uit te roepen, en hem in triomf naar de stad te brengen, hoorden zij het geluid van de bazuinen, 1 Kings 1:41, en "het was een geluid van verschrikking in hun oren," Job 15:21. Joab was een oud man, en werd er door verschrikt, vrezende dat de stad in oproer was, maar Adonia is zeer gerust, en vertrouwt dat de bode, een kloek man zijnde, een goede boodschap zal brengen, 1 Kings 1:42. Overweldigers vleien zich met de hoop op succes, en diegenen zijn gewoonlijk het minst beschroomd, wier toestand het gevaarlijkst is. Maar hoe kunnen zij, die slechte daden doen, goede tijdingen verwachten? Neen, de kloekste man zal hun de slechtste tijding brengen, zoals de zoon des priesters haar hier aan Adonia gebracht heeft, 1 Kings 1:43. "Ja de beste tijding, die ik u te brengen heb, is, dat Salomo tot koning gemaakt is, zodat er van uw aanspraken niets komen kan."

Hij verhaalt hun zeer uitvoerig:

1. Met hoe grote plechtigheid Salomo koning was gemaakt, 1 Kings 1:44, 1 Kings 1:45, en dat hij nu op de troon des koninkrijk zit, 1 Kings 1:46. Adonia dacht voor hem de troon te beklimmen, maar Salomo was hem voor.

2. Met welk een algemene voldoening Salomo koning was gemaakt, zodat hetgeen gedaan was, niet waarschijnlijk weer ongedaan gemaakt kon worden.

a. Het volk was tevreden, getuige hun blijde toejuichingen, 1 Kings 1:45.

b. De hovelingen waren tevreden. De knechten des konings zijn gekomen met een adres van gelukwensing bij deze gelegenheid. 1 Kings 1:47. Wij hebben hier de inhoud van hun adres, zij zegenden de koning David, prezen zijn wijze zorg voor het openbare welzijn, en baden hartelijk om zijn herstel. Zij baden ook voor koning Salomo, dat God zijn naam beter zou maken dan die zijns vaders, hetgeen wel kon wezen, nu hij zijns vaders voorbeeld had om op te volgen, een kind op de schouders van een reus is groter dan de reus zelf.

c. De koning zelf is tevreden, hij heeft aangebeden op de slaapstede, hij boog zich, niet alleen om te kennen te geven dat hij het adres van zijn knechten aannam, maar om zijn eigen gebed en dankzegging op te zenden tot God, 1 Kings 1:48. Geloofd zij de Here, de God Israëls, die als Israëls God, en ten goede van Israël, deze zaak tot zo'n gelukkig einde heeft gebracht, en dat mijn ogen het gezien hebben. Het is voor Godvruchtige mensen een grote voldoening om, als zij de wereld gaan verlaten, de zaken van hun gezin in goede orde te zien, hun kinderen te zien opstaan om in hun plaats God en hun geslacht te dienen, en inzonderheid om vrede te zien over Israël en de bevestiging er van.

II. Hoe dit de aanslag van Adonia volkomen verijdeld heeft, het bedierf hun feest, verstrooide hun gezelschap, en noodzaakte hen om ieder voor zijn veiligheid te zorgen. "Het triomferen van de goddelozen is van korte duur." Job 20:5. Zij hebben een kasteel gebouwd in de lucht, dat, daar het geen fundamenten heeft, spoedig zal vallen en hen zal verpletteren. Zij waren bevreesd op heterdaad betrapt te zullen worden, terwijl zij nog tezamen waren om hun verraderlijk plan uit te broeien, en daarom zocht ieder hunner een goed heenkomen.

III. De verschrikking, die over Adonia zelf was gekomen, en wat hij deed om zich te beveiligen. Hij was nu even terneder geslagen, als hij tevoren opgewekt en vrolijk was, 1 Kings 1:42, 1 Kings 1:50. Hij had Salomo veracht, hem niet waardig geacht om zijn gast te zijn, 1 Kings 1:10, maar nu vreest hij hem als zijn rechter: hij vreesde voor Salomo. Zo zullen zij, die Christus en Zijn koninkrijk tegenstaan, weldra tot sidderen gebracht worden voor Hem, en dan tevergeefs roepen tot de rotsen en de bergen om hen te beschutten tegen Zijn toorn, Hij vatte de hoornen des altaars, die altijd beschouwd werden als een vrijplaats, een gewijd toevluchtsoord, Exodus 21:14, hiermede te kennen gevende, dat hij geen gerechtelijk verhoor durfde ondergaan, maar zich overgaf aan de genade van zijn vorst, in zijn afsmeken daarvan steunde hij op geen andere pleitgrond, dan de barmhartigheid Gods, die geopenbaard was in de inzetting en de aanneming van de offeranden, die op dat altaar geofferd werden, en de vergeving van de zonde deswege. Misschien heeft Adonia vroeger de dienst op het altaar veronachtzaamd, maar nu wenst hij er de bescherming van te hebben. Velen, die in de dagen van hun gerustheid op de grote zaligheid geen acht geven, zouden, als de schrik des Heren over hen is, wel gaarne verplicht zijn aan Christus en Zijn verdienste, en, als het te laat is, zullen "zij de hoornen van dat altaar vatten."

IV. Zijn nederige bede aan Salomo om genade. Door hen, die aan Salomo bericht brachten waar hij was, zond hij een verzoek om zijn leven, 1 Kings 1:51. Dat de koning Salomo mij als heden zwere dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal. Hij erkent Salomo als zijn vorst, en zichzelf als zijn knecht, hij durft zich niet rechtvaardigen, maar bidt zijn rechter om genade. Dit was wel een grote verandering voor hem, hij, die des morgens naar de kroon greep, smeekt nog voor de nacht om zijn leven. Toen was het: Adonia is koning, thans beeft Adonia en kan zich niet veilig achten of Salomo moet hem onder ede beloven hem niet ter dood te brengen.

V. De orders, die Salomo hem betreffende, heeft gegeven. Hij liet hem vrij op voorwaarde, dat hij zich verder goed zou gedragen, 1 Kings 1:52, 1 Kings 1:53. Hij bedenkt dat hij zijn broeder is, dat het zijn eerste misdaad was, misschien zal hij, nu men hem zo spoedig zijn dwaling heeft doen inzien, en daar hij niet volhardt in zijn rebellie, tonen niet slechts een vreedzaam, maar een nuttig onderdaan te zijn, en daarom, zo hij zich in het vervolg goed gedraagt, zal het verledene vergeven zijn, maar zo het blijkt dat hij ontevreden, woelziek en eerzuchtig is dan zal deze misdaad tegen hem herdacht worden, dan zal hij er weer voor ter verantwoording worden geroepen, en de doodstraf tegen hem worden uitgesproken. Aldus ontvangt de Zone Davids hen in genade, die in opstand tegen Hem geweest zijn, indien zij terug willen keren tot hun gehoorzaamheid, en trouw willen zijn aan hun soeverein, dan zullen hun vroegere misdaden niet meer tegen hen herdacht worden, maar indien zij de belangen van de wereld en het vlees blijven dienen, dan zal dit hun verderf wezen. Adonia wordt door Salomo ontboden, en hem wordt gezegd op welke voet hij met hem staat, waarvoor hij hem dank betuigt en zich aan hem onderwerpt, en hierop krijgt hij bevel om naar zijn huis te gaan en er in afzondering te leven. Salomo schonk hem niet alleen het leven, maar ook zijn bezitting, aldus zijn troon bevestigende in goedertierenheid.

Verzen 41-53

1 Koningen 1:41-53

Wij hebben hier:

I. De tijding van Salomo's inhuldiging gebracht tot Adonia en zijn partijgenoten temidden van hun vrolijkheid. Zij hadden geëindigd te eten, en het schijnt, dat het zeer lang geduurd heeft eer zij er een einde aan maakten, want geheel de zaak van Salomo's zalving was bevolen, geregeld en volbracht, terwijl zij nog aan tafel waren. Aldus zijn zij, die de Here Jezus Christus niet dienen maar Hem tegenstaan, gewoonlijk dezulken, die hun buik dienen, Romans 16:18, en er een god van maken. Hun langdurig aanzitten aan het feestmaal geeft ook te kennen dat zij zeer gerust waren, en overtuigd van het welslagen hunner plannen, want anders zouden zij niet zoveel tijd hebben laten verloren gaan. De oude wereld en Sodom waren etende en drinkende, gerust en zinnelijk, toen de verwoesting over hen kwam, Luke 17:26 en verv. Toen zij geëindigd hadden te eten en zich bereidden om hun koning uit te roepen, en hem in triomf naar de stad te brengen, hoorden zij het geluid van de bazuinen, 1 Kings 1:41, en "het was een geluid van verschrikking in hun oren," Job 15:21. Joab was een oud man, en werd er door verschrikt, vrezende dat de stad in oproer was, maar Adonia is zeer gerust, en vertrouwt dat de bode, een kloek man zijnde, een goede boodschap zal brengen, 1 Kings 1:42. Overweldigers vleien zich met de hoop op succes, en diegenen zijn gewoonlijk het minst beschroomd, wier toestand het gevaarlijkst is. Maar hoe kunnen zij, die slechte daden doen, goede tijdingen verwachten? Neen, de kloekste man zal hun de slechtste tijding brengen, zoals de zoon des priesters haar hier aan Adonia gebracht heeft, 1 Kings 1:43. "Ja de beste tijding, die ik u te brengen heb, is, dat Salomo tot koning gemaakt is, zodat er van uw aanspraken niets komen kan."

Hij verhaalt hun zeer uitvoerig:

1. Met hoe grote plechtigheid Salomo koning was gemaakt, 1 Kings 1:44, 1 Kings 1:45, en dat hij nu op de troon des koninkrijk zit, 1 Kings 1:46. Adonia dacht voor hem de troon te beklimmen, maar Salomo was hem voor.

2. Met welk een algemene voldoening Salomo koning was gemaakt, zodat hetgeen gedaan was, niet waarschijnlijk weer ongedaan gemaakt kon worden.

a. Het volk was tevreden, getuige hun blijde toejuichingen, 1 Kings 1:45.

b. De hovelingen waren tevreden. De knechten des konings zijn gekomen met een adres van gelukwensing bij deze gelegenheid. 1 Kings 1:47. Wij hebben hier de inhoud van hun adres, zij zegenden de koning David, prezen zijn wijze zorg voor het openbare welzijn, en baden hartelijk om zijn herstel. Zij baden ook voor koning Salomo, dat God zijn naam beter zou maken dan die zijns vaders, hetgeen wel kon wezen, nu hij zijns vaders voorbeeld had om op te volgen, een kind op de schouders van een reus is groter dan de reus zelf.

c. De koning zelf is tevreden, hij heeft aangebeden op de slaapstede, hij boog zich, niet alleen om te kennen te geven dat hij het adres van zijn knechten aannam, maar om zijn eigen gebed en dankzegging op te zenden tot God, 1 Kings 1:48. Geloofd zij de Here, de God Israëls, die als Israëls God, en ten goede van Israël, deze zaak tot zo'n gelukkig einde heeft gebracht, en dat mijn ogen het gezien hebben. Het is voor Godvruchtige mensen een grote voldoening om, als zij de wereld gaan verlaten, de zaken van hun gezin in goede orde te zien, hun kinderen te zien opstaan om in hun plaats God en hun geslacht te dienen, en inzonderheid om vrede te zien over Israël en de bevestiging er van.

II. Hoe dit de aanslag van Adonia volkomen verijdeld heeft, het bedierf hun feest, verstrooide hun gezelschap, en noodzaakte hen om ieder voor zijn veiligheid te zorgen. "Het triomferen van de goddelozen is van korte duur." Job 20:5. Zij hebben een kasteel gebouwd in de lucht, dat, daar het geen fundamenten heeft, spoedig zal vallen en hen zal verpletteren. Zij waren bevreesd op heterdaad betrapt te zullen worden, terwijl zij nog tezamen waren om hun verraderlijk plan uit te broeien, en daarom zocht ieder hunner een goed heenkomen.

III. De verschrikking, die over Adonia zelf was gekomen, en wat hij deed om zich te beveiligen. Hij was nu even terneder geslagen, als hij tevoren opgewekt en vrolijk was, 1 Kings 1:42, 1 Kings 1:50. Hij had Salomo veracht, hem niet waardig geacht om zijn gast te zijn, 1 Kings 1:10, maar nu vreest hij hem als zijn rechter: hij vreesde voor Salomo. Zo zullen zij, die Christus en Zijn koninkrijk tegenstaan, weldra tot sidderen gebracht worden voor Hem, en dan tevergeefs roepen tot de rotsen en de bergen om hen te beschutten tegen Zijn toorn, Hij vatte de hoornen des altaars, die altijd beschouwd werden als een vrijplaats, een gewijd toevluchtsoord, Exodus 21:14, hiermede te kennen gevende, dat hij geen gerechtelijk verhoor durfde ondergaan, maar zich overgaf aan de genade van zijn vorst, in zijn afsmeken daarvan steunde hij op geen andere pleitgrond, dan de barmhartigheid Gods, die geopenbaard was in de inzetting en de aanneming van de offeranden, die op dat altaar geofferd werden, en de vergeving van de zonde deswege. Misschien heeft Adonia vroeger de dienst op het altaar veronachtzaamd, maar nu wenst hij er de bescherming van te hebben. Velen, die in de dagen van hun gerustheid op de grote zaligheid geen acht geven, zouden, als de schrik des Heren over hen is, wel gaarne verplicht zijn aan Christus en Zijn verdienste, en, als het te laat is, zullen "zij de hoornen van dat altaar vatten."

IV. Zijn nederige bede aan Salomo om genade. Door hen, die aan Salomo bericht brachten waar hij was, zond hij een verzoek om zijn leven, 1 Kings 1:51. Dat de koning Salomo mij als heden zwere dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal. Hij erkent Salomo als zijn vorst, en zichzelf als zijn knecht, hij durft zich niet rechtvaardigen, maar bidt zijn rechter om genade. Dit was wel een grote verandering voor hem, hij, die des morgens naar de kroon greep, smeekt nog voor de nacht om zijn leven. Toen was het: Adonia is koning, thans beeft Adonia en kan zich niet veilig achten of Salomo moet hem onder ede beloven hem niet ter dood te brengen.

V. De orders, die Salomo hem betreffende, heeft gegeven. Hij liet hem vrij op voorwaarde, dat hij zich verder goed zou gedragen, 1 Kings 1:52, 1 Kings 1:53. Hij bedenkt dat hij zijn broeder is, dat het zijn eerste misdaad was, misschien zal hij, nu men hem zo spoedig zijn dwaling heeft doen inzien, en daar hij niet volhardt in zijn rebellie, tonen niet slechts een vreedzaam, maar een nuttig onderdaan te zijn, en daarom, zo hij zich in het vervolg goed gedraagt, zal het verledene vergeven zijn, maar zo het blijkt dat hij ontevreden, woelziek en eerzuchtig is dan zal deze misdaad tegen hem herdacht worden, dan zal hij er weer voor ter verantwoording worden geroepen, en de doodstraf tegen hem worden uitgesproken. Aldus ontvangt de Zone Davids hen in genade, die in opstand tegen Hem geweest zijn, indien zij terug willen keren tot hun gehoorzaamheid, en trouw willen zijn aan hun soeverein, dan zullen hun vroegere misdaden niet meer tegen hen herdacht worden, maar indien zij de belangen van de wereld en het vlees blijven dienen, dan zal dit hun verderf wezen. Adonia wordt door Salomo ontboden, en hem wordt gezegd op welke voet hij met hem staat, waarvoor hij hem dank betuigt en zich aan hem onderwerpt, en hierop krijgt hij bevel om naar zijn huis te gaan en er in afzondering te leven. Salomo schonk hem niet alleen het leven, maar ook zijn bezitting, aldus zijn troon bevestigende in goedertierenheid.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile