Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-22.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 221 Kings 22:1.
ACHABS EINDE. REGERING VAN JOSAFAT EN AHAZIA.
1 Kings 22:1-1 Kings 22:28. Ofschoon Achab zich aan het slot van het vorige hoofdstuk boetvaardig voor God neerboog, had toch dit kortstondig schuldgevoel geen werkelijke bekering tot gevolg, waardoor hij alle valse godsdienst voor immer vaarwel gezegd en zich beslist tot de Heere, de God van Israël, gewend zou hebben. Daarom slaat thans, drie jaar na de tweede veldtocht tegen de Syriërs het uur van het gericht en ijlt Achab zelf de beslissing tegemoet, omdat hij een nieuwe veldtocht tegen de Syriërs onderneemt, de met hem verzwagerde koning van Juda, Josafat, overhaalt om hem in de uitvoering van zijn plannen behulpzaam te zijn, door valse profeten zich in zijn voornemen laat versterken en de waarschuwing van de profeet Micha moedwillig veracht (Vergelijk 2 Chronicles 18:1-2 Chronicles 18:27).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 221 Kings 22:1.
ACHABS EINDE. REGERING VAN JOSAFAT EN AHAZIA.
1 Kings 22:1-1 Kings 22:28. Ofschoon Achab zich aan het slot van het vorige hoofdstuk boetvaardig voor God neerboog, had toch dit kortstondig schuldgevoel geen werkelijke bekering tot gevolg, waardoor hij alle valse godsdienst voor immer vaarwel gezegd en zich beslist tot de Heere, de God van Israël, gewend zou hebben. Daarom slaat thans, drie jaar na de tweede veldtocht tegen de Syriërs het uur van het gericht en ijlt Achab zelf de beslissing tegemoet, omdat hij een nieuwe veldtocht tegen de Syriërs onderneemt, de met hem verzwagerde koning van Juda, Josafat, overhaalt om hem in de uitvoering van zijn plannen behulpzaam te zijn, door valse profeten zich in zijn voornemen laat versterken en de waarschuwing van de profeet Micha moedwillig veracht (Vergelijk 2 Chronicles 18:1-2 Chronicles 18:27).
Vers 1
1. En zij zaten drie jaar stil, na Benhadads loslating van Achabs zijde ( 20:34 20:34) verliepen er drie jaar, van 900-897 v. Chr. in rust en vrede, dat, gedurende al die tijd, er geen strijd was tussen Syrië en tussen Israël.Vers 1
1. En zij zaten drie jaar stil, na Benhadads loslating van Achabs zijde ( 20:34 20:34) verliepen er drie jaar, van 900-897 v. Chr. in rust en vrede, dat, gedurende al die tijd, er geen strijd was tussen Syrië en tussen Israël.Vers 2
2. Maar het geschiedde in het derde jaar (897 v. Chr.) toen Josafat, de koning van Juda, van wie hierna (1 Kings 22:41) verder gesproken zal worden, van Jeruzalem naar Samaria, tot de koning van Israël, met wie hij zich acht jaar geleden (1 Kings 19:21) door een huwelijk tussen zijn zoon Joram en diens dochter Athalia verbonden had, afgekomen was, 1) om hem een vriendschappelijk bezoek te brengen.1) Misschien had Josafat zowel van Achabs gruwel aan Naboth gepleegd, als ook van zijn verootmoediging bij het woord van de profeet Elia gehoord, en wilde hij zich thans de neergeslagen man aantrekken, hem moed inspreken, door aansporing tot vertrouwen op Gods schuldvergevende genade, en hem in zijn volslagen ommekeer tot de weg van de gerechtigheid ter zijde staan; maar het zal zich in de verdere loop van deze geschiedenissen bevestigen, dat in het eng en vriendschappelijk verkeer tussen vromen en wereldkinderen de laatsten het beter dan de eersten verstaan, deze op hun wegen te lokken, dan dat het de eersten lukken zou de kinderen van deze wereld tot bekering en zinsverandering te leiden. Het is gemakkelijk, alleen te beminnen of alleen te haten, maar bezwaarlijk, om tegelijk lief te hebben en te haten; uit de liefde tot de zondaar ontstaat zo makkelijk een liefde tot de zonde, en uit de haat tegen de zonde een haat tegen een mens..
Vers 2
2. Maar het geschiedde in het derde jaar (897 v. Chr.) toen Josafat, de koning van Juda, van wie hierna (1 Kings 22:41) verder gesproken zal worden, van Jeruzalem naar Samaria, tot de koning van Israël, met wie hij zich acht jaar geleden (1 Kings 19:21) door een huwelijk tussen zijn zoon Joram en diens dochter Athalia verbonden had, afgekomen was, 1) om hem een vriendschappelijk bezoek te brengen.1) Misschien had Josafat zowel van Achabs gruwel aan Naboth gepleegd, als ook van zijn verootmoediging bij het woord van de profeet Elia gehoord, en wilde hij zich thans de neergeslagen man aantrekken, hem moed inspreken, door aansporing tot vertrouwen op Gods schuldvergevende genade, en hem in zijn volslagen ommekeer tot de weg van de gerechtigheid ter zijde staan; maar het zal zich in de verdere loop van deze geschiedenissen bevestigen, dat in het eng en vriendschappelijk verkeer tussen vromen en wereldkinderen de laatsten het beter dan de eersten verstaan, deze op hun wegen te lokken, dan dat het de eersten lukken zou de kinderen van deze wereld tot bekering en zinsverandering te leiden. Het is gemakkelijk, alleen te beminnen of alleen te haten, maar bezwaarlijk, om tegelijk lief te hebben en te haten; uit de liefde tot de zondaar ontstaat zo makkelijk een liefde tot de zonde, en uit de haat tegen de zonde een haat tegen een mens..
Vers 3
3. Dat de koning van Israël, die zijn gast en diens gevolg zeer eervol onthaalde, en van diens aanwezigheid gebruik maakte om een veldtocht tegen de Syriërs voor te bereiden, waartoe de ontrouw van Benhadad, met het oog op de vroeger door hem gedane toezeggingen ( 20:34) aanleiding gaf-dat deze tot zijn krijgsoversten, tot zijn knechten, bij gelegenheid van een beraadslaging, die hij met hen in Josafats aanwezigheid hield, zei: Weet gij, dat op grond van het met Benhadad van syrië gesloten verdrag, overeenkomstig welk alle steden, die zijn vader mijn vader afgenomen had, teruggegeven moesten worden, Ramoth1) in Gilead (Deuteronomy 4:43 en "1 Samuel 1:1) van ons is? Benhadad heeft deze stad tot nog toe behouden: en wij zijn stil, laten ons dit welgevallen zonder dat met geweld van wapens te nemen uit de hand van de koning van Syrië.1) De ligging van de stad, waardoor de vijand gedurig gelegenheid had om een wakend oog over Israël te houden en het te tuchtigen, was wellicht de oorzaak, dat Benhadad de teruggave daarvan onder allerlei voorwendsels uitgesteld had, en zijn verbittering tegen Achab, die zich in 1 Kings 22:31 openbaart, toont welke waarde hij aan haar bezit hechtte..
Vers 3
3. Dat de koning van Israël, die zijn gast en diens gevolg zeer eervol onthaalde, en van diens aanwezigheid gebruik maakte om een veldtocht tegen de Syriërs voor te bereiden, waartoe de ontrouw van Benhadad, met het oog op de vroeger door hem gedane toezeggingen ( 20:34) aanleiding gaf-dat deze tot zijn krijgsoversten, tot zijn knechten, bij gelegenheid van een beraadslaging, die hij met hen in Josafats aanwezigheid hield, zei: Weet gij, dat op grond van het met Benhadad van syrië gesloten verdrag, overeenkomstig welk alle steden, die zijn vader mijn vader afgenomen had, teruggegeven moesten worden, Ramoth1) in Gilead (Deuteronomy 4:43 en "1 Samuel 1:1) van ons is? Benhadad heeft deze stad tot nog toe behouden: en wij zijn stil, laten ons dit welgevallen zonder dat met geweld van wapens te nemen uit de hand van de koning van Syrië.1) De ligging van de stad, waardoor de vijand gedurig gelegenheid had om een wakend oog over Israël te houden en het te tuchtigen, was wellicht de oorzaak, dat Benhadad de teruggave daarvan onder allerlei voorwendsels uitgesteld had, en zijn verbittering tegen Achab, die zich in 1 Kings 22:31 openbaart, toont welke waarde hij aan haar bezit hechtte..
Vers 6
6. Toen vergaderde de koning van Israël, terstond zich naar de wens van zijn vriend schikkende, odmat hij zeer goed wist dat de profeten, die aan zijn hof onderhouden werden, niets anders zeggen zouden dan hetgeen hij verlangde (2 Timothy 4:3), de profeten, 1) omtrent vierhonderd man, niet de 400 profeten van het bos, waarvan in 18:19 gesproken is, maar toch dezen, die insgelijks door hem bezoldigd werden, de dienst van God onder het beeld van een gouden kalf, zoals die nu weer in het rijk van Israël gebruikelijk was, waarnamen, en het profeteren als een handwerk uitoefenden, en hij zei tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden, naar de ingeving van hun boos, geheel aan Achab overgegeven en door de satan vervuld hart: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand van de koning geven.1) Deze 400 profeten zijn niet "de 400 profeten van het bos", die niet voor Elia op de Karmel waren verschenen, noch profeten van Bal, zoals de oude uitleggers menen, want door deze kon Achab niet "het woord van de Heere" vragen, maar ook niet waarachtige profeten van de HEERE of profetenleerlingen, maar profeten van de onder het beeld van de kalveren vereerde HEERE, die zonder goddelijke roeping het profeteren als handwerk uitoefenden, en zo niet door de afgodische koning bezoldigd, toch door hem in dienst waren genomen. Josafat erkende hen niet als ware profeten van de HEERE, maar vroeg, of nog niet zo iemand voorhanden was om door hem de wil van de Heere te vragen..
Vers 6
6. Toen vergaderde de koning van Israël, terstond zich naar de wens van zijn vriend schikkende, odmat hij zeer goed wist dat de profeten, die aan zijn hof onderhouden werden, niets anders zeggen zouden dan hetgeen hij verlangde (2 Timothy 4:3), de profeten, 1) omtrent vierhonderd man, niet de 400 profeten van het bos, waarvan in 18:19 gesproken is, maar toch dezen, die insgelijks door hem bezoldigd werden, de dienst van God onder het beeld van een gouden kalf, zoals die nu weer in het rijk van Israël gebruikelijk was, waarnamen, en het profeteren als een handwerk uitoefenden, en hij zei tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden, naar de ingeving van hun boos, geheel aan Achab overgegeven en door de satan vervuld hart: Trek op, want de HEERE zal ze in de hand van de koning geven.1) Deze 400 profeten zijn niet "de 400 profeten van het bos", die niet voor Elia op de Karmel waren verschenen, noch profeten van Bal, zoals de oude uitleggers menen, want door deze kon Achab niet "het woord van de Heere" vragen, maar ook niet waarachtige profeten van de HEERE of profetenleerlingen, maar profeten van de onder het beeld van de kalveren vereerde HEERE, die zonder goddelijke roeping het profeteren als handwerk uitoefenden, en zo niet door de afgodische koning bezoldigd, toch door hem in dienst waren genomen. Josafat erkende hen niet als ware profeten van de HEERE, maar vroeg, of nog niet zo iemand voorhanden was om door hem de wil van de Heere te vragen..
Vers 7
7. Maar Josafat, wie niet alleen de grote menigte, maar ook het voorkomen en de gehele wijze van doen van deze profeten, tegenover het voorgeven, als ware werkelijk het woord van de Heere in hun mond, tot wantrouwen stemde, zei: Is hier niet nog een profeet van de HEERE, behalve degenen, die gij voor mij vergaderd hebt, dat wij het ook van hem vragen mochten 1) wat de Heere van ons voornemen zegt.1) Wel op hoffelijke wijze doet Josafat deze vraag, maar geeft daarmee toch duidelijk genoeg te kennen, dat hij in die 400 profeten geen vertrouwen stelt. Trouwens hoe was dit ook mogelijk, omdat hij wist, dat zij profeten van Achab waren en de kalverdienst huldigden. Hij onderscheidt daarom Micha van hen, door te vragen naar een profeet, d.i. naar een ware profeet van de Heere..
Vers 7
7. Maar Josafat, wie niet alleen de grote menigte, maar ook het voorkomen en de gehele wijze van doen van deze profeten, tegenover het voorgeven, als ware werkelijk het woord van de Heere in hun mond, tot wantrouwen stemde, zei: Is hier niet nog een profeet van de HEERE, behalve degenen, die gij voor mij vergaderd hebt, dat wij het ook van hem vragen mochten 1) wat de Heere van ons voornemen zegt.1) Wel op hoffelijke wijze doet Josafat deze vraag, maar geeft daarmee toch duidelijk genoeg te kennen, dat hij in die 400 profeten geen vertrouwen stelt. Trouwens hoe was dit ook mogelijk, omdat hij wist, dat zij profeten van Achab waren en de kalverdienst huldigden. Hij onderscheidt daarom Micha van hen, door te vragen naar een profeet, d.i. naar een ware profeet van de Heere..
Vers 8
8. Toen zei de koning van Israël tot Josafat: Er is zonder twijfel nog n man te vinden, om door hem de HEERE te vragen, en ik heb reeds ondervonden dat zijn woordenwaarheid zijn en hun vervulling verkrijgen; maar ik haat 1) hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad, daarom heb ik hem ook niet terstond doen ontbieden, Micha, 2) de zoon van Jimla. En Josafat zei: De koning zegge niet zo, als moest men een profeet haten en van zich verwijderd houden, omdat hij anders profeteert dan wij het graag horen; maar in tegendeel hebben wij zo'n profeet het meest te zoeken en is zijn woord het meest betrouwbaar (1 John 4:5).1) Dezen zijn goddeloos, in de zonde verhard en rijp voor een schielijke ondergang, die Gods dienaren haten, omdat zij te goeder trouw met hen handelen, in hen ernstig te waarschuwen wegens de ellende en het gevaar, omwille van hun zonden wil hen bedreigende, en hen voor vijanden houden, die hen de waarheid zeggen..
2) Deze Micha moet niet met een ander profeet met dezelfde naam, wiens profetisch boek de zesde plaats onder "de kleine profeten" inneemt, verwisseld worden en die zich uitdrukkelijk daardoor van hem onderscheidt, dat hij zich in het opschrift van zijn boek "Micha, de Moraschtiet", of "van Mareza" noemt; evenwel geeft de jongere Micha, wanneer hij zijn voorspellingen
met dezelfde woorden begint, waarmee de oudere ze besluit: "Hoort gij volken altegaar" (1 Kings 22:28vv. Micah 1:2), tevens te kennen, dat hij met zijn voorganger meer dan de naam gemeen heeft, dat zijn werkzaamheid als een voortzetting van diens kamp tegen de valse profeten en diens ijveren voor de eer van God te houden is, waarvoor de zoon van Jimla alles over had. Misschien is de laatste, in wie wij in elk geval een profeet uit de school van Elia voor ons hebben, dezelfde die Achab zijn schuld, toen hij Benhadad had gespaard, zo nadrukkelijk voor ogen stelde ( 20:35vv.) Achab op hem verstoord, had hem in de gevangenis laten werpen, waaruit hij thans voor de dag gehaald, maar later weer teruggebracht werd, om daarin nog strenger behandeld te worden, totdat de uitkomst van zijn voorspelling de waarheid van zijn zending bevestigd zou hebben (1 Kings 22:26vv.). Want terwijl de valse profeten, "in de koningshuizen" mogen zijn (Matthew 11:8), moeten de ware profeten in woestijnen en kerkers versmachten. De afkeer van de koning voor de profeet, bij alle inzicht in de goddelijkheid van zijn roeping, rustte misschien op het met heidense voorstellingen van voorspelling en bezwering samenhangend geloof, dat de profeten tot de Godheid in zo'n betrekking stonden, waardoor zij in staat waren enige invloed op haar wil uit te oefenen, zodat het slechts op hen aankwam om goed of kwaad te voorspellen, zodat zij daarom voor hun onheilsprofetieën verantwoordelijk gesteld konden worden (Numbers 22:6)..
Vers 8
8. Toen zei de koning van Israël tot Josafat: Er is zonder twijfel nog n man te vinden, om door hem de HEERE te vragen, en ik heb reeds ondervonden dat zijn woordenwaarheid zijn en hun vervulling verkrijgen; maar ik haat 1) hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad, daarom heb ik hem ook niet terstond doen ontbieden, Micha, 2) de zoon van Jimla. En Josafat zei: De koning zegge niet zo, als moest men een profeet haten en van zich verwijderd houden, omdat hij anders profeteert dan wij het graag horen; maar in tegendeel hebben wij zo'n profeet het meest te zoeken en is zijn woord het meest betrouwbaar (1 John 4:5).1) Dezen zijn goddeloos, in de zonde verhard en rijp voor een schielijke ondergang, die Gods dienaren haten, omdat zij te goeder trouw met hen handelen, in hen ernstig te waarschuwen wegens de ellende en het gevaar, omwille van hun zonden wil hen bedreigende, en hen voor vijanden houden, die hen de waarheid zeggen..
2) Deze Micha moet niet met een ander profeet met dezelfde naam, wiens profetisch boek de zesde plaats onder "de kleine profeten" inneemt, verwisseld worden en die zich uitdrukkelijk daardoor van hem onderscheidt, dat hij zich in het opschrift van zijn boek "Micha, de Moraschtiet", of "van Mareza" noemt; evenwel geeft de jongere Micha, wanneer hij zijn voorspellingen
met dezelfde woorden begint, waarmee de oudere ze besluit: "Hoort gij volken altegaar" (1 Kings 22:28vv. Micah 1:2), tevens te kennen, dat hij met zijn voorganger meer dan de naam gemeen heeft, dat zijn werkzaamheid als een voortzetting van diens kamp tegen de valse profeten en diens ijveren voor de eer van God te houden is, waarvoor de zoon van Jimla alles over had. Misschien is de laatste, in wie wij in elk geval een profeet uit de school van Elia voor ons hebben, dezelfde die Achab zijn schuld, toen hij Benhadad had gespaard, zo nadrukkelijk voor ogen stelde ( 20:35vv.) Achab op hem verstoord, had hem in de gevangenis laten werpen, waaruit hij thans voor de dag gehaald, maar later weer teruggebracht werd, om daarin nog strenger behandeld te worden, totdat de uitkomst van zijn voorspelling de waarheid van zijn zending bevestigd zou hebben (1 Kings 22:26vv.). Want terwijl de valse profeten, "in de koningshuizen" mogen zijn (Matthew 11:8), moeten de ware profeten in woestijnen en kerkers versmachten. De afkeer van de koning voor de profeet, bij alle inzicht in de goddelijkheid van zijn roeping, rustte misschien op het met heidense voorstellingen van voorspelling en bezwering samenhangend geloof, dat de profeten tot de Godheid in zo'n betrekking stonden, waardoor zij in staat waren enige invloed op haar wil uit te oefenen, zodat het slechts op hen aankwam om goed of kwaad te voorspellen, zodat zij daarom voor hun onheilsprofetieën verantwoordelijk gesteld konden worden (Numbers 22:6)..
Vers 11
11. En Zedekia, de zoon van Kenna, een van deze 400 profeten, had om door een zinnebeeldige voorstelling aan de eerder uitgesproken aankondiging (1 Kings 22:6) meer klem bij te zetten zich ijzeren horens gemaakt, 1) plaatste zich ijzeren punten, die hij met zich gebracht had, als hoorns op het hoofd, bootste daarmee de stoten van een buffel na, die zijn tegenstander neerwerpt, en hij zei: Zo zegt de HEERE: Met deze d.i. met hoorns, zoals in Mozes' zegenbede (Deuteronomy 33:17) geschreven staat, zult gij de Syriërs stoten, totdat gij hen geheel verdaan zult hebben.1) Het is wel aan geen twijfel onderhevig, dat de symbolische handeling van Zedekia tot belichaming heeft moeten dienen van de zegen door Mozes over Jozef uitgesproken: "Zijn hoorns zijn hoorns van de eenhoorn, met deze zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden van het land", of "de aarde", een toepassing daarom van de zo heerlijke toezegging, bij de stam van Efraïm residerende; op de valse troost evenwel, die in zodanig misbruik van een woord van God opgesloten ligt, zinspeelt misschien de profeet Amos ( 6:13).
Vers 11
11. En Zedekia, de zoon van Kenna, een van deze 400 profeten, had om door een zinnebeeldige voorstelling aan de eerder uitgesproken aankondiging (1 Kings 22:6) meer klem bij te zetten zich ijzeren horens gemaakt, 1) plaatste zich ijzeren punten, die hij met zich gebracht had, als hoorns op het hoofd, bootste daarmee de stoten van een buffel na, die zijn tegenstander neerwerpt, en hij zei: Zo zegt de HEERE: Met deze d.i. met hoorns, zoals in Mozes' zegenbede (Deuteronomy 33:17) geschreven staat, zult gij de Syriërs stoten, totdat gij hen geheel verdaan zult hebben.1) Het is wel aan geen twijfel onderhevig, dat de symbolische handeling van Zedekia tot belichaming heeft moeten dienen van de zegen door Mozes over Jozef uitgesproken: "Zijn hoorns zijn hoorns van de eenhoorn, met deze zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden van het land", of "de aarde", een toepassing daarom van de zo heerlijke toezegging, bij de stam van Efraïm residerende; op de valse troost evenwel, die in zodanig misbruik van een woord van God opgesloten ligt, zinspeelt misschien de profeet Amos ( 6:13).
Vers 13
13. De bode nu, die heengegaan was naar de stadsgevangenis, om Micha te roepen (1 Kings 22:9), sprak tot hem, zeggende: Zie toch de woorden van de vierhonderd profeten zijn uit n mond goed tot de koning; dat toch uw woord zij zoals het woord van n uit hen, en spreek het goede. 1)1) De kamerling gaf deze raad niet om Micha's wil, maar omwille van de koning, niet zozeer om zich aangenaam bij de koning te maken, als wel opdat deze niet een harde boodschap zou ontvangen. Het schijnt, dat deze man de woorden van de 400 profeten evenmin goed vertrouwd heeft als Josafat, dat Micha in de grond van de zaak beter door hem vertrouwd werd, dan die valse profeten. Zo gaat het meer. Het zuivere onvervalste woord van God heeft bij de wereldling, al wil hij het niet, nog meer gezag, dan de leugentaal van de wereld. Het geweten van de wereld geeft niet zelden mede getuigenis aan de waarheid van Gods Woord. Echter de wereld verzwaart daardoor haar eigen oordeel..
Vers 13
13. De bode nu, die heengegaan was naar de stadsgevangenis, om Micha te roepen (1 Kings 22:9), sprak tot hem, zeggende: Zie toch de woorden van de vierhonderd profeten zijn uit n mond goed tot de koning; dat toch uw woord zij zoals het woord van n uit hen, en spreek het goede. 1)1) De kamerling gaf deze raad niet om Micha's wil, maar omwille van de koning, niet zozeer om zich aangenaam bij de koning te maken, als wel opdat deze niet een harde boodschap zou ontvangen. Het schijnt, dat deze man de woorden van de 400 profeten evenmin goed vertrouwd heeft als Josafat, dat Micha in de grond van de zaak beter door hem vertrouwd werd, dan die valse profeten. Zo gaat het meer. Het zuivere onvervalste woord van God heeft bij de wereldling, al wil hij het niet, nog meer gezag, dan de leugentaal van de wereld. Het geweten van de wereld geeft niet zelden mede getuigenis aan de waarheid van Gods Woord. Echter de wereld verzwaart daardoor haar eigen oordeel..
Vers 15
15. Toen hij tot de koning gekomen was, zo zei de koning tot hem: Micha! zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij het nalaten. En hij, die wel wist dat Achab door zijn eigen geweten overtuigd werd, hoe het woord van zijn profeten niet het woord van de Heere was, maar de taal van laaghartige ogendienaars en gevaarlijke bedriegers, zei tot hem, met opzet het woord van de valse profeten herhalende, ten einde het geweten van de koning nog meer te treffen: Trek op en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand van de koning geven. 1)1) Dit was een heilige spot en zelfs een zinnebeeldige strafrede tegen de koning, die zoveel betekende als: Dit is het toch wat gij wenst te horen..
Boosaardige spotternij tegenover de zwakheden en zonden van de naaste, moedwillig en liefdeloos schertsen is de Christen vreemd; want hij kent geen vreugde in andersmans leed. Evenwel is iedere spot niet te veroordelen, waarin de zonde, die veroordeeld moet worden, de dwaasheid zichtbaar en op belachelijke wijze voor de dag komt, daar neemt het tegenover elkaar stellen van waarheid en verkeerdheid meermalen vanzelf het karakter van spotternij aan (Luke 14:21), die, wanneer zij het eigenlijk zondige doet uitkomen, in weemoedige bitterheid overgaat. Maar zo'n spot, waartoe de zaak zelf aanleiding geeft, mag nooit tegenover de dwaas een liefdeloze vreugde over zijn dwaasheid worden, maar is altijd de uitdrukking van de liefhebbende smart, en de spottende manier van spreken mag alleen gebezigd worden, wanneer zij tot waarschuwing, onderrichting en verbetering van de dwazen geschikt is; de beschaming moet geen doel maar middel zijn, niet met lust maar met medelijden toegediend worden (1 Corinthians 4:14); bij het gebruik daarvan is dus veel wijsheid nodig. De mening dat de beschaming door spot, als middel om te berispen en te waarschuwen, de Christen in elk geval ongeoorloofd is, is eenzijdig; Christus zelf maakt, naar het ons voorkomt ofschoon spaarzaam, van de ironische stijl gebruik, maar die dan ook altijd tegelijk de uitdrukking van de hoogste en meest smartelijke ernst is. Wanneer Hij (Luke 13:33vv. 13:33) zegt: "Het gebeurt niet, dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem", dan is dit inderdaad geen gewone ironie; maar droevige ernst, en ook in de zaak zelf, waarop Christus met weemoed wijst, ligt zo'n diepe en afkeerwekkende tegenstrijdigheid, dat zich daarin ook, al is het niet in de woorden, een zekere ironie vertoont. Door Mozes (Deuteronomy 32:38), door David (1 Samuel 26:15), de Profeten ( 18:27 Isaiah 44:12vv. Jeremiah 10:3vv.), zelfs in de mond van de HEERE (Judges 10:14), en bij de apostelen (1 Corinthians 4:8,1 Corinthians 4:10; 2 Corinthians 11:19vv.; 12:13 de ironie gebezigd. Maar slechts degene, die waarlijk en oprecht liefheeft, mag zonder groot gevaar op zo'n wijze spreken, en inderdaad hebben vele andere grote mannen in de kerk hierin soms gezondigd..
Het is duidelijk, dat Achab uit de toon, waarop Micha sprak, merkte dat zijn woorden een bespotting waren van die van de valse profeten..
Vers 15
15. Toen hij tot de koning gekomen was, zo zei de koning tot hem: Micha! zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij het nalaten. En hij, die wel wist dat Achab door zijn eigen geweten overtuigd werd, hoe het woord van zijn profeten niet het woord van de Heere was, maar de taal van laaghartige ogendienaars en gevaarlijke bedriegers, zei tot hem, met opzet het woord van de valse profeten herhalende, ten einde het geweten van de koning nog meer te treffen: Trek op en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand van de koning geven. 1)1) Dit was een heilige spot en zelfs een zinnebeeldige strafrede tegen de koning, die zoveel betekende als: Dit is het toch wat gij wenst te horen..
Boosaardige spotternij tegenover de zwakheden en zonden van de naaste, moedwillig en liefdeloos schertsen is de Christen vreemd; want hij kent geen vreugde in andersmans leed. Evenwel is iedere spot niet te veroordelen, waarin de zonde, die veroordeeld moet worden, de dwaasheid zichtbaar en op belachelijke wijze voor de dag komt, daar neemt het tegenover elkaar stellen van waarheid en verkeerdheid meermalen vanzelf het karakter van spotternij aan (Luke 14:21), die, wanneer zij het eigenlijk zondige doet uitkomen, in weemoedige bitterheid overgaat. Maar zo'n spot, waartoe de zaak zelf aanleiding geeft, mag nooit tegenover de dwaas een liefdeloze vreugde over zijn dwaasheid worden, maar is altijd de uitdrukking van de liefhebbende smart, en de spottende manier van spreken mag alleen gebezigd worden, wanneer zij tot waarschuwing, onderrichting en verbetering van de dwazen geschikt is; de beschaming moet geen doel maar middel zijn, niet met lust maar met medelijden toegediend worden (1 Corinthians 4:14); bij het gebruik daarvan is dus veel wijsheid nodig. De mening dat de beschaming door spot, als middel om te berispen en te waarschuwen, de Christen in elk geval ongeoorloofd is, is eenzijdig; Christus zelf maakt, naar het ons voorkomt ofschoon spaarzaam, van de ironische stijl gebruik, maar die dan ook altijd tegelijk de uitdrukking van de hoogste en meest smartelijke ernst is. Wanneer Hij (Luke 13:33vv. 13:33) zegt: "Het gebeurt niet, dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem", dan is dit inderdaad geen gewone ironie; maar droevige ernst, en ook in de zaak zelf, waarop Christus met weemoed wijst, ligt zo'n diepe en afkeerwekkende tegenstrijdigheid, dat zich daarin ook, al is het niet in de woorden, een zekere ironie vertoont. Door Mozes (Deuteronomy 32:38), door David (1 Samuel 26:15), de Profeten ( 18:27 Isaiah 44:12vv. Jeremiah 10:3vv.), zelfs in de mond van de HEERE (Judges 10:14), en bij de apostelen (1 Corinthians 4:8,1 Corinthians 4:10; 2 Corinthians 11:19vv.; 12:13 de ironie gebezigd. Maar slechts degene, die waarlijk en oprecht liefheeft, mag zonder groot gevaar op zo'n wijze spreken, en inderdaad hebben vele andere grote mannen in de kerk hierin soms gezondigd..
Het is duidelijk, dat Achab uit de toon, waarop Micha sprak, merkte dat zijn woorden een bespotting waren van die van de valse profeten..
Vers 16
16. En de koning, die reeds aan de toon, waarop Micha dit zei, bemerken kon, welke zin zijn woorden hadden, en die door zijn uit de slaap van de verdoving ontwakend geweten gedwongen werd, om de volle waarheid te vernemen, zei tot hem: Tot hoeveel reizen zal ik u bezweren, 1) opdat gij tot mij niet spreekt dan alleen de waarheid, in de naam van de HEERE?1) Dit is de taal van de mens, wiens geweten hem zegt, dat het kwaad over hem is besloten en die toch, o zo graag, nog een woord wil horen, dat van vrede spreekt. Achab is niet gerust, vreest heimelijk, dat hij geen gunstig woord zal ontvangen en heeft toch liefst een gunstige voorspelling. Vandaar dat hij straks de profeet van de Heere behandelt, zoals hij hem behandelt. Een daad, die voortkomt uit een onbevredigd, maar toch sidderend geweten. Ook uit het woord tot Josafat merken wij bij Achab iets van de strijd van de hartstochten en het geweten..
Vers 16
16. En de koning, die reeds aan de toon, waarop Micha dit zei, bemerken kon, welke zin zijn woorden hadden, en die door zijn uit de slaap van de verdoving ontwakend geweten gedwongen werd, om de volle waarheid te vernemen, zei tot hem: Tot hoeveel reizen zal ik u bezweren, 1) opdat gij tot mij niet spreekt dan alleen de waarheid, in de naam van de HEERE?1) Dit is de taal van de mens, wiens geweten hem zegt, dat het kwaad over hem is besloten en die toch, o zo graag, nog een woord wil horen, dat van vrede spreekt. Achab is niet gerust, vreest heimelijk, dat hij geen gunstig woord zal ontvangen en heeft toch liefst een gunstige voorspelling. Vandaar dat hij straks de profeet van de Heere behandelt, zoals hij hem behandelt. Een daad, die voortkomt uit een onbevredigd, maar toch sidderend geweten. Ook uit het woord tot Josafat merken wij bij Achab iets van de strijd van de hartstochten en het geweten..
Vers 17
17. En hij die, waar het op de volle naakte waarheid aankwam, niets anders had te voorspellen, dan dat Achab in deze strijd zou vallen en zijn van hun aanvoerders beroofde krijgslieden zich dan verstrooien en zonder bereiking van hun doel, maar ook zonder door de vijanden verder vervolgd te worden, in hun land terugkeren zouden, zei terwijl hij de voorspelling in een profetisch gezicht inkleedde: Ik zag het gehele Israël verstrooid op de bergen van Gilead, als schapen die geen herder hebben; en de HEERE zei: Dezen hebben geen heer; een ieder kere terug naar zijn huis in vrede.1) Terwijl Zedekia zijn voorspelling kracht wilde bijzetten door een voorzegging van Mozes op Achabs onderneming toe te passen, toonde Micha de koning uit de Wet, wat in de voorgenomen strijd werkelijk plaats zou hebben, de toestand namelijk, die Mozes v r zijn scheiden van Israël wilde afwenden door de bede (Numbers 27:16vv.), dat het de Heere mocht behagen een man over de gemeente aan te stellen, die haar uitleidde en inleidde, opdat de gemeente niet werd als schapen die geen herder hebben..
Ook lag hierin, dat Achab zou worden gedood, maar dat de vijand dan verder het volk van Israël niet zou vervolgen, zodat het leger naar de huizen kon terugkeren.. 19. Verder zei hij, Micha: Daarom, omdat gij meent, dat ik uw vijand ben, maar al deze profeten uw ware vrienden zijn, hoort het woord van de HEERE, waaruit gij bemerken zult wat de vriendschap van hen, die u naar de mond spreken, te beduiden heeft: a) Ik zag 1) in een ander profetisch gezicht, waardoor mij de oplossing gegeven werd van de oorzaak en van het doel van hetgeen hier in uw aanwezigheid voorvalt, de HEERE zittende op Zijn troon in de hemel en al het hemelse leger, staande naast Hem aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerhand, om Zijn heilig raadsbesluit te vernemen en Hem bij de uitvoering daarvan ten dienst te staan.
a) 2 Chronicles 18:18 Job 1:6vv.; 2:1
1) Hier wordt niet een historie verteld, maar een gezicht in verrukking van zinnen..
Vers 17
17. En hij die, waar het op de volle naakte waarheid aankwam, niets anders had te voorspellen, dan dat Achab in deze strijd zou vallen en zijn van hun aanvoerders beroofde krijgslieden zich dan verstrooien en zonder bereiking van hun doel, maar ook zonder door de vijanden verder vervolgd te worden, in hun land terugkeren zouden, zei terwijl hij de voorspelling in een profetisch gezicht inkleedde: Ik zag het gehele Israël verstrooid op de bergen van Gilead, als schapen die geen herder hebben; en de HEERE zei: Dezen hebben geen heer; een ieder kere terug naar zijn huis in vrede.1) Terwijl Zedekia zijn voorspelling kracht wilde bijzetten door een voorzegging van Mozes op Achabs onderneming toe te passen, toonde Micha de koning uit de Wet, wat in de voorgenomen strijd werkelijk plaats zou hebben, de toestand namelijk, die Mozes v r zijn scheiden van Israël wilde afwenden door de bede (Numbers 27:16vv.), dat het de Heere mocht behagen een man over de gemeente aan te stellen, die haar uitleidde en inleidde, opdat de gemeente niet werd als schapen die geen herder hebben..
Ook lag hierin, dat Achab zou worden gedood, maar dat de vijand dan verder het volk van Israël niet zou vervolgen, zodat het leger naar de huizen kon terugkeren.. 19. Verder zei hij, Micha: Daarom, omdat gij meent, dat ik uw vijand ben, maar al deze profeten uw ware vrienden zijn, hoort het woord van de HEERE, waaruit gij bemerken zult wat de vriendschap van hen, die u naar de mond spreken, te beduiden heeft: a) Ik zag 1) in een ander profetisch gezicht, waardoor mij de oplossing gegeven werd van de oorzaak en van het doel van hetgeen hier in uw aanwezigheid voorvalt, de HEERE zittende op Zijn troon in de hemel en al het hemelse leger, staande naast Hem aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerhand, om Zijn heilig raadsbesluit te vernemen en Hem bij de uitvoering daarvan ten dienst te staan.
a) 2 Chronicles 18:18 Job 1:6vv.; 2:1
1) Hier wordt niet een historie verteld, maar een gezicht in verrukking van zinnen..
Vers 21
21. Toen ging uit de rijen van de overigen een 1) geest uit, en stond voor het aangezicht van de HEERE en zei: Ik zal, wanneer Gij het mij veroorlooft, hem overreden, een zodanig werk is geheel naar mijn smaak en ik kan er u voor instaan, dat het mij lukken zal. En de HEERE zei tot hem: Waarmee, hoe zult gij het aanvangen, om hem zo volkomen te verdwazen, dat hij zich door niets van het ondernemen van de krijgstocht laat terughouden?1) In het Hebreeuws Haroeach. Beter daarom, de geest. Deze geest is die geest van de profeten, die niet staat in de onmiddellijke dienst van God, maar onder de invloed van satan, die tenslotte ook weer niets kan doen zonder Gods toelating. Duidelijk wordt het hier ons geleerd dat, zoals de ware profeten door de Geest van God worden geïnspireerd om alleen te verkondigen wat waarheid is, zo ook de valse profeet staat onder een andere geest, onder de macht van de leugengeest, die in hem werkt en die in sommige gevallen door God Almachtig wordt gebruikt om over de zondaar het oordeel te brengen, waaronder hij besloten ligt. Achab was bestemd, om in de slag tegen de Syriërs te sterven, als straf voor zijn zonde, vroeger begaan en die hierin bestond, dat hij Benhadad, de door God verbannene, het leven had gespaard. Opdat nu Achab van zijn voornemen niet zou afgaan, om tegen de Syriërs te gaan strijden, bestelt God het zo, dat de valse profeten door de leugengeest worden bezield. Zo straft God tevens de zonde van de kalverdienst. Echter zal Achab ook weer niet ongewaarschuwd zijn dood en daarom zijn straf tegemoet gaan. Hij ontvangt nog de waarschuwing door Micha, de profeet van God. Achab laat zich echter niet waarschuwen. Wij hebben hier een duidelijke prediking van de Soevereiniteit van God aan de ene zijde en van de verantwoordelijkheid van de mens aan de andere zijde..
Vers 21
21. Toen ging uit de rijen van de overigen een 1) geest uit, en stond voor het aangezicht van de HEERE en zei: Ik zal, wanneer Gij het mij veroorlooft, hem overreden, een zodanig werk is geheel naar mijn smaak en ik kan er u voor instaan, dat het mij lukken zal. En de HEERE zei tot hem: Waarmee, hoe zult gij het aanvangen, om hem zo volkomen te verdwazen, dat hij zich door niets van het ondernemen van de krijgstocht laat terughouden?1) In het Hebreeuws Haroeach. Beter daarom, de geest. Deze geest is die geest van de profeten, die niet staat in de onmiddellijke dienst van God, maar onder de invloed van satan, die tenslotte ook weer niets kan doen zonder Gods toelating. Duidelijk wordt het hier ons geleerd dat, zoals de ware profeten door de Geest van God worden geïnspireerd om alleen te verkondigen wat waarheid is, zo ook de valse profeet staat onder een andere geest, onder de macht van de leugengeest, die in hem werkt en die in sommige gevallen door God Almachtig wordt gebruikt om over de zondaar het oordeel te brengen, waaronder hij besloten ligt. Achab was bestemd, om in de slag tegen de Syriërs te sterven, als straf voor zijn zonde, vroeger begaan en die hierin bestond, dat hij Benhadad, de door God verbannene, het leven had gespaard. Opdat nu Achab van zijn voornemen niet zou afgaan, om tegen de Syriërs te gaan strijden, bestelt God het zo, dat de valse profeten door de leugengeest worden bezield. Zo straft God tevens de zonde van de kalverdienst. Echter zal Achab ook weer niet ongewaarschuwd zijn dood en daarom zijn straf tegemoet gaan. Hij ontvangt nog de waarschuwing door Micha, de profeet van God. Achab laat zich echter niet waarschuwen. Wij hebben hier een duidelijke prediking van de Soevereiniteit van God aan de ene zijde en van de verantwoordelijkheid van de mens aan de andere zijde..
Vers 22
22. En hij zei: Ik zal uitgaan en evenals Uw Geest een Geest van waarheid in de mond van Uw profeten is, een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten en zal daar op zo'n wijze spreken, dat hij volkomen verblind wordt. En Hij, de Heere, zei: Gij zult hem overreden en zult het ook vermogen, want gij zijt daartoe de juiste persoon; ga uit en doe zoals gij gezegd hebt, Ik geef u daartoe de onbepaalde vergunning.Wat Micha hier vertelt is geen geschiedenis, door hemzelf uitgedacht, waarin hij zijn gedachten en inzichten dichterlijk inkleedt; maar hij heeft dit gezicht vroeger, toen hij in de gevangenis lag, in een toestand van verrukking werkelijk gehad. God had hem op die wijze een blik in Zijn wegen en Raadsbesluiten vergund, ten einde hem in staat te stellen, Achab in naam van de Heere de waarheid aan te zeggen. Wij moeten echter, omdat in hetgeen de profeet vertelt, niet op iets dat werkelijk zo gebeurd is, of op een voorval, met het lichamelijk oog waargenomen, gedoeld wordt, ons meer van nabij tot het begrip en de betekenis daarvan bepalen. In Numbers 4:12 maakt de Heere zelf met betrekking tot de vorm, waarin Hij zich aan de profeten meedeelt, een onderscheid tussen gezicht en droom aan de ene en het mondelinge woord, de onmiddellijke inspraak van de Geest aan de andere kant. Bij het laatste, zoals uit de woorden blijkt, die in de zo-even aangehaalde plaats gebruikt worden, komt de verbeeldingskracht niet tussenbeide en hetgeen geopenbaard wordt, wordt zonder gelijkenis of donkere woorden, zonder bedekking meegedeeld: daar treden, zoals Maimonides zich uitdrukt, verbeeldingskracht en werkzaamheid van de zinnen op de achtergrond en zijn verstand en inzicht alleen werkzaam. Aan Mozes werden dus de Goddelijke openbaringen in wakende toestand, bij ongestoorde heerschappij van het zelfbewustzijn, meegedeeld; daarom lezen wij nergens van hem, dat hij, bij het ontvangen daarvan, schrok; de vatbaarheid om op zo'n wijze mededelingen van de Allerhoogste te ontvangen, was dan ook bij hem een blijvende: hij hoefde niet eerst in een buitengewone toestand overgeplaatst te worden, maar de Geest van profetie had om zo te zeggen, woning bij hem gemaakt. In nog veel hogere mate treffen wij dit bij Christus aan, die evenzo geen zinsverrukking nodig had om te kunnen voorspellen; in Hem had de Geest van profetie niet alleen woning gemaakt, maar woonde van begin af aan in Hem, omdat Hij in God was en God in Hem.
Terwijl de theologen van de oude kerk (Augustinus de Genesis ad litter XII, 7; Thom. Aquinas Summa theol. sect. II. quest. 172) alle 3 de openbaringsvormen onder het hoofdbegrip "gezicht" samen vatten, onderscheiden zij 1e. het door middel de zinnen, 2e. het door voorspelling aan de innerlijke aanschouwing en 3e. het in wakende toestand en met zelfbewustzijn ontvangen gezicht (visio corporalis, imaginaria, intellectualis). Deze derde vorm hebben wij zelfs in Mozes als de hoogste leren kennen; de beide andere vormen sluiten elkaar niet wederkerig uit, maar zijn met elkaar verwant, want het droombeeld is een gezicht evenals het gezicht in lichamelijk wakende toestand in zekere zin een dromen is; als overgang tussen deze beiden staat het nachtgezicht (Job 4:13vv. Zechariah 1:7vv.). Volgens Calovius bestaat de openbaring in de droom daarin, dat de uiterlijke zinnen werkeloos gehouden worden en aan de verbeeldingskracht een beeld wordt voorgesteld-en het gezicht daarin, dat de zinnen wel niet werkeloos gehouden, maar geheel door de verrukking, die over de profeet komt, in beslag genomen worden: deze beide toestanden hebben dus het terugtreden van de waarneming door de zinnen met elkaar gemeen en dit afgetrokken worden van de buitenwereld en zich verdiepen in zichzelf bekwaamt de mens voor het ontvangen van de indrukken van boven. In de droom nu bevindt zich de ziel, omdat deze in de slaap bij zichzelf en, om ons van een uitdrukking van Hippocrates te bedienen, niet door alle leden van het lichaam verdeeld is, reeds in de toestand van concentratie, zodat zij voor zich alleen en met volle kracht werkzaam kan zijn, om Gods inwerking rechtstreeks te ervaren.
Het gezicht heeft daarop in uiterlijk wakende toestand plaats; de ziel wordt aan haar werkzaamheid naar buiten ontrukt, hetgeen niet zelden uitputting en onmacht ten gevolge heeft, en door de geestelijke waarnemingen, die op overweldigende wijze hun deel worden, hun respectieve (opnemende) werkzaamheid zozeer in beslag genomen heeft, dat er aan hun zelfstandige werkzaamheid een einde schijnt gekomen te zijn, en zij aangaande het geziene nog een oplossing behoeven, of een vertaling van het gehoorde voor hun eigen verstandelijk bewustzijn nodig hebben. Het eigenlijk gezicht, zoals wij er hier een zodanig voor ons hebben, is dan de belichaming of symbolisering van datgene, wat de profeet te erkennen of te ondervinden gegeven wordt; het is dus een symbolisch geen initiatief aanschouwen, een aanschouwen "door donkere woorden," geen aanschouwen van "de gelijkenis van de Heere". In deze mededeling zullen wij dan ook op deze plaats een belichaming voor het innerlijk oog van zekere oplossingen, die Micha gegeven worden, te erkennen hebben, een verzinnelijking van het bovenzinnelijke, die in het geestelijk en lichamelijk bestaan van de mens en in zijne beperktheid aan deze zijde van het graf, zijn grond van noodwendigheid heeft, en wij moeten geenszins menen, dat hier van een werkelijk, in letterlijke zin in de hemel plaatsgehad hebbend voorval sprake is. De waarheid in dit donkere woord van de gelijkenis opgesloten, wanneer wij tot de bepaalde zin doordringen, is deze: 1e. Over Achab is in de hemel gericht gehouden, maar niet meer alsof hem, na vergeefs voorbijgegane genadetijd ( 21:28vv.) een zodanige nog verder zou toegestaan worden; zijn ondergang is veel meer een reeds vastgestelde zaak; ook niet, op welke wijze hij vallen zal, want ook dat staat reeds vast, dat zijn ziel voor Benhadads ziel zal zijn en hij in de strijd tegen deze vijand vallen zal ( 20:42).
Wat heeft het overleg van de Heere met de hemelse machten de vraag tot onderwerp gehad, hoe Achab ertoe gebracht zou worden, om ter oorzake van Ramoth in Gilead een onbezonnen strijd met de Syriërs aan te vangen, opdat hij alzo vallen zou, waar hij overeenkomstig het Goddelijk Raadsbesluit vallen moest. De hemelse beraadslaging, waarbij alle vormen in acht genomen worden, symboliseert de waarheid, die ook overal in de Schrift ons tegenkomt, dat in die geheimnisvolle hemel, waarin lichtreine Engelen Gods aangezicht zien en ter volvoering van Zijn bevelen gereed staan, al de Goddelijke daden en beslissingen voorbereid worden en door de hogere geesten meer duidelijk en van nabij in hun oorsprong en doel worden gadegeslagen. 2e. Zonder Gods medewerking kan geen schepsel zich bewegen, en ook het kwade kan zonder Zijn toedoen niet tot stand komen (2 Samuel 24:1). Waar God evenwel de zonde met zonde straft en de afval van Hem daarmee vergeldt, dat Hij de afvallige aan misdaad en verstoktheid overgeeft, waar Hij krachtige dwalingen toezenden wil aan degenen, die de waarheid niet hebben willen aannemen, en die een welbehagen hebben in de ongerechtigheid (2 Thessalonians 2:9vv.), daar kan Hij Zijn goede en reine geesten niet als werktuigen gebruiken, daartoe behoeft Hij de dienst van de boze geest, uit wie dergelijke dwalingen hun oorsprong hebben en in wie alleen krachten van de leugens wonen. Deze waarheid is in Micha's gezicht daardoor aanschouwelijk voorgesteld, dat van de goede Engelen, de een dit, de ander dat zegt, en niet n raad weet, totdat de geest te voorschijn treedt, die zegt: Ik zal het doen, ik zal hem overreden. 3e Wanneer satan hier nog onder de goede geesten verschijnt, zoals in Job 1:6vv.; 2:11vv., dan is dat slechts een afspiegeling van de ervaring, dat Judas de verrader tot aan de laatste beslissing zich evenzo onder Jezus' discipelen bevond. Het heeft echter evenwel in zover zijn volle waarheid, als aan de ene zijde de duivel, wat zijn oorspronkelijke schepping betreft, een goede engel, en aan de andere zijde het jongste gericht over hem, waarin zijn verdoemenis volkomen zal zijn, nog zo lang onvoltrokken is, als in het Oude Testament het verlossingswerk van Christus nog onvoltooid is, waarin ook de vijandschap van de duivel tegen God zich op het hoogst openbaart.. 24. Toen, terwijl Micha zo sprak en zijn woorden een zekere indruk op de koning maakten, trad Zedekia, de zoon van Kenna, het hoofd van de 400 valse profeten (1 Kings 22:11) toe en sloeg, verstoord over de wijze, waarop hij en de zijnen ontmaskerd werden, Micha in het gezicht; en hij zei op vrij spotachtige wijze: Door welke weg, op welke wijze is de Geest van de HEERE van mij doorgegaan, geweken, om u alleen aan te spreken? 1) Zeg mij op welke wijze Hij die overgang bewerkstelligd heeft? Hoe is het toch gekomen, dat gij alleen het weet en wij nu leugenprofeten zijn?
1) Zedekia was zich daarvan bewust, dat hij zijn voorspelling niet zelf verzonnen had, daarom trad hij zo driest tegen Micha op, maar beweert daarmee evenzeer, dat niet Gods Geest hem bezielde. Was hij met de Geest van God bezield geweest, zo had hij het niet nodig geacht door ruw geweld zijn woorden te bekrachtigen, maar had de verdediging van zijn zaak rustig aan de Heere kunnen overlaten, zoals Micha deed (1 Kings 22:25)..
Vers 22
22. En hij zei: Ik zal uitgaan en evenals Uw Geest een Geest van waarheid in de mond van Uw profeten is, een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten en zal daar op zo'n wijze spreken, dat hij volkomen verblind wordt. En Hij, de Heere, zei: Gij zult hem overreden en zult het ook vermogen, want gij zijt daartoe de juiste persoon; ga uit en doe zoals gij gezegd hebt, Ik geef u daartoe de onbepaalde vergunning.Wat Micha hier vertelt is geen geschiedenis, door hemzelf uitgedacht, waarin hij zijn gedachten en inzichten dichterlijk inkleedt; maar hij heeft dit gezicht vroeger, toen hij in de gevangenis lag, in een toestand van verrukking werkelijk gehad. God had hem op die wijze een blik in Zijn wegen en Raadsbesluiten vergund, ten einde hem in staat te stellen, Achab in naam van de Heere de waarheid aan te zeggen. Wij moeten echter, omdat in hetgeen de profeet vertelt, niet op iets dat werkelijk zo gebeurd is, of op een voorval, met het lichamelijk oog waargenomen, gedoeld wordt, ons meer van nabij tot het begrip en de betekenis daarvan bepalen. In Numbers 4:12 maakt de Heere zelf met betrekking tot de vorm, waarin Hij zich aan de profeten meedeelt, een onderscheid tussen gezicht en droom aan de ene en het mondelinge woord, de onmiddellijke inspraak van de Geest aan de andere kant. Bij het laatste, zoals uit de woorden blijkt, die in de zo-even aangehaalde plaats gebruikt worden, komt de verbeeldingskracht niet tussenbeide en hetgeen geopenbaard wordt, wordt zonder gelijkenis of donkere woorden, zonder bedekking meegedeeld: daar treden, zoals Maimonides zich uitdrukt, verbeeldingskracht en werkzaamheid van de zinnen op de achtergrond en zijn verstand en inzicht alleen werkzaam. Aan Mozes werden dus de Goddelijke openbaringen in wakende toestand, bij ongestoorde heerschappij van het zelfbewustzijn, meegedeeld; daarom lezen wij nergens van hem, dat hij, bij het ontvangen daarvan, schrok; de vatbaarheid om op zo'n wijze mededelingen van de Allerhoogste te ontvangen, was dan ook bij hem een blijvende: hij hoefde niet eerst in een buitengewone toestand overgeplaatst te worden, maar de Geest van profetie had om zo te zeggen, woning bij hem gemaakt. In nog veel hogere mate treffen wij dit bij Christus aan, die evenzo geen zinsverrukking nodig had om te kunnen voorspellen; in Hem had de Geest van profetie niet alleen woning gemaakt, maar woonde van begin af aan in Hem, omdat Hij in God was en God in Hem.
Terwijl de theologen van de oude kerk (Augustinus de Genesis ad litter XII, 7; Thom. Aquinas Summa theol. sect. II. quest. 172) alle 3 de openbaringsvormen onder het hoofdbegrip "gezicht" samen vatten, onderscheiden zij 1e. het door middel de zinnen, 2e. het door voorspelling aan de innerlijke aanschouwing en 3e. het in wakende toestand en met zelfbewustzijn ontvangen gezicht (visio corporalis, imaginaria, intellectualis). Deze derde vorm hebben wij zelfs in Mozes als de hoogste leren kennen; de beide andere vormen sluiten elkaar niet wederkerig uit, maar zijn met elkaar verwant, want het droombeeld is een gezicht evenals het gezicht in lichamelijk wakende toestand in zekere zin een dromen is; als overgang tussen deze beiden staat het nachtgezicht (Job 4:13vv. Zechariah 1:7vv.). Volgens Calovius bestaat de openbaring in de droom daarin, dat de uiterlijke zinnen werkeloos gehouden worden en aan de verbeeldingskracht een beeld wordt voorgesteld-en het gezicht daarin, dat de zinnen wel niet werkeloos gehouden, maar geheel door de verrukking, die over de profeet komt, in beslag genomen worden: deze beide toestanden hebben dus het terugtreden van de waarneming door de zinnen met elkaar gemeen en dit afgetrokken worden van de buitenwereld en zich verdiepen in zichzelf bekwaamt de mens voor het ontvangen van de indrukken van boven. In de droom nu bevindt zich de ziel, omdat deze in de slaap bij zichzelf en, om ons van een uitdrukking van Hippocrates te bedienen, niet door alle leden van het lichaam verdeeld is, reeds in de toestand van concentratie, zodat zij voor zich alleen en met volle kracht werkzaam kan zijn, om Gods inwerking rechtstreeks te ervaren.
Het gezicht heeft daarop in uiterlijk wakende toestand plaats; de ziel wordt aan haar werkzaamheid naar buiten ontrukt, hetgeen niet zelden uitputting en onmacht ten gevolge heeft, en door de geestelijke waarnemingen, die op overweldigende wijze hun deel worden, hun respectieve (opnemende) werkzaamheid zozeer in beslag genomen heeft, dat er aan hun zelfstandige werkzaamheid een einde schijnt gekomen te zijn, en zij aangaande het geziene nog een oplossing behoeven, of een vertaling van het gehoorde voor hun eigen verstandelijk bewustzijn nodig hebben. Het eigenlijk gezicht, zoals wij er hier een zodanig voor ons hebben, is dan de belichaming of symbolisering van datgene, wat de profeet te erkennen of te ondervinden gegeven wordt; het is dus een symbolisch geen initiatief aanschouwen, een aanschouwen "door donkere woorden," geen aanschouwen van "de gelijkenis van de Heere". In deze mededeling zullen wij dan ook op deze plaats een belichaming voor het innerlijk oog van zekere oplossingen, die Micha gegeven worden, te erkennen hebben, een verzinnelijking van het bovenzinnelijke, die in het geestelijk en lichamelijk bestaan van de mens en in zijne beperktheid aan deze zijde van het graf, zijn grond van noodwendigheid heeft, en wij moeten geenszins menen, dat hier van een werkelijk, in letterlijke zin in de hemel plaatsgehad hebbend voorval sprake is. De waarheid in dit donkere woord van de gelijkenis opgesloten, wanneer wij tot de bepaalde zin doordringen, is deze: 1e. Over Achab is in de hemel gericht gehouden, maar niet meer alsof hem, na vergeefs voorbijgegane genadetijd ( 21:28vv.) een zodanige nog verder zou toegestaan worden; zijn ondergang is veel meer een reeds vastgestelde zaak; ook niet, op welke wijze hij vallen zal, want ook dat staat reeds vast, dat zijn ziel voor Benhadads ziel zal zijn en hij in de strijd tegen deze vijand vallen zal ( 20:42).
Wat heeft het overleg van de Heere met de hemelse machten de vraag tot onderwerp gehad, hoe Achab ertoe gebracht zou worden, om ter oorzake van Ramoth in Gilead een onbezonnen strijd met de Syriërs aan te vangen, opdat hij alzo vallen zou, waar hij overeenkomstig het Goddelijk Raadsbesluit vallen moest. De hemelse beraadslaging, waarbij alle vormen in acht genomen worden, symboliseert de waarheid, die ook overal in de Schrift ons tegenkomt, dat in die geheimnisvolle hemel, waarin lichtreine Engelen Gods aangezicht zien en ter volvoering van Zijn bevelen gereed staan, al de Goddelijke daden en beslissingen voorbereid worden en door de hogere geesten meer duidelijk en van nabij in hun oorsprong en doel worden gadegeslagen. 2e. Zonder Gods medewerking kan geen schepsel zich bewegen, en ook het kwade kan zonder Zijn toedoen niet tot stand komen (2 Samuel 24:1). Waar God evenwel de zonde met zonde straft en de afval van Hem daarmee vergeldt, dat Hij de afvallige aan misdaad en verstoktheid overgeeft, waar Hij krachtige dwalingen toezenden wil aan degenen, die de waarheid niet hebben willen aannemen, en die een welbehagen hebben in de ongerechtigheid (2 Thessalonians 2:9vv.), daar kan Hij Zijn goede en reine geesten niet als werktuigen gebruiken, daartoe behoeft Hij de dienst van de boze geest, uit wie dergelijke dwalingen hun oorsprong hebben en in wie alleen krachten van de leugens wonen. Deze waarheid is in Micha's gezicht daardoor aanschouwelijk voorgesteld, dat van de goede Engelen, de een dit, de ander dat zegt, en niet n raad weet, totdat de geest te voorschijn treedt, die zegt: Ik zal het doen, ik zal hem overreden. 3e Wanneer satan hier nog onder de goede geesten verschijnt, zoals in Job 1:6vv.; 2:11vv., dan is dat slechts een afspiegeling van de ervaring, dat Judas de verrader tot aan de laatste beslissing zich evenzo onder Jezus' discipelen bevond. Het heeft echter evenwel in zover zijn volle waarheid, als aan de ene zijde de duivel, wat zijn oorspronkelijke schepping betreft, een goede engel, en aan de andere zijde het jongste gericht over hem, waarin zijn verdoemenis volkomen zal zijn, nog zo lang onvoltrokken is, als in het Oude Testament het verlossingswerk van Christus nog onvoltooid is, waarin ook de vijandschap van de duivel tegen God zich op het hoogst openbaart.. 24. Toen, terwijl Micha zo sprak en zijn woorden een zekere indruk op de koning maakten, trad Zedekia, de zoon van Kenna, het hoofd van de 400 valse profeten (1 Kings 22:11) toe en sloeg, verstoord over de wijze, waarop hij en de zijnen ontmaskerd werden, Micha in het gezicht; en hij zei op vrij spotachtige wijze: Door welke weg, op welke wijze is de Geest van de HEERE van mij doorgegaan, geweken, om u alleen aan te spreken? 1) Zeg mij op welke wijze Hij die overgang bewerkstelligd heeft? Hoe is het toch gekomen, dat gij alleen het weet en wij nu leugenprofeten zijn?
1) Zedekia was zich daarvan bewust, dat hij zijn voorspelling niet zelf verzonnen had, daarom trad hij zo driest tegen Micha op, maar beweert daarmee evenzeer, dat niet Gods Geest hem bezielde. Was hij met de Geest van God bezield geweest, zo had hij het niet nodig geacht door ruw geweld zijn woorden te bekrachtigen, maar had de verdediging van zijn zaak rustig aan de Heere kunnen overlaten, zoals Micha deed (1 Kings 22:25)..
Vers 25
25. En Micha, aan de onbeschaamdheid en het ruwe geweld van zijn tegenstander een des te groter kalmte en bedaardheid, in het zeker vooruitzicht van hetgeen gebeuren zou, tegenoverstellende, zei: Zie gij zult het zien, dat de Geest van de Heere werkelijk van u geweken is en met mij spreekt, op dezelfde dag, waarop mijn woord aan de koning zich vervullen zal, als gij in grote angst van kamer tot kamer zult gaan, van de ene kamer van uw huis in de andere, om u te versteken, ten einde de zware verantwoording over al het onheil, dat gij door uw valse voorspelling (1 Kings 22:11) hebt aangericht, te ontgaan.Het blijkt duidelijk, dat Zedekia, na Achabs bloedige dood (1 Kings 22:34vv.) ook werkelijk tot rekenschap is opgeroepen, ofschoon dit bericht, dat zich alleen tot de hoofdzaak bepaalt, net zo weinig melding maakt van de straf, die de valse profeet ontving als van het verdere lot van de profeet Micha..
Vers 25
25. En Micha, aan de onbeschaamdheid en het ruwe geweld van zijn tegenstander een des te groter kalmte en bedaardheid, in het zeker vooruitzicht van hetgeen gebeuren zou, tegenoverstellende, zei: Zie gij zult het zien, dat de Geest van de Heere werkelijk van u geweken is en met mij spreekt, op dezelfde dag, waarop mijn woord aan de koning zich vervullen zal, als gij in grote angst van kamer tot kamer zult gaan, van de ene kamer van uw huis in de andere, om u te versteken, ten einde de zware verantwoording over al het onheil, dat gij door uw valse voorspelling (1 Kings 22:11) hebt aangericht, te ontgaan.Het blijkt duidelijk, dat Zedekia, na Achabs bloedige dood (1 Kings 22:34vv.) ook werkelijk tot rekenschap is opgeroepen, ofschoon dit bericht, dat zich alleen tot de hoofdzaak bepaalt, net zo weinig melding maakt van de straf, die de valse profeet ontving als van het verdere lot van de profeet Micha..
Vers 26
26. De koning van Israël nu, bij wie de eenmaal opgevatte neiging spoedig weer de overhand verkreeg over de pas ontvangen indruk, dat hij in Micha werkelijk de alleen ware profeet voor zich had, zei tot de kamerling, door wie hij hem had laten halen (1 Kings 22:9): Neem Micha weer terug in de stadsgevangenis, en breng hem weer tot Amon, de overste van de stad, en tot Joas, de zoon van de koning, de koninklijke prins, die tezamen het bestuur over de gevangenis uitoefenen.Josafats oogluikend stilzwijgen bij de behandeling, die aan Micha te beurt viel, en zijn voortdurende bereidwilligheid om Achab te vergezellen zijn zeer misdadig..
Vers 26
26. De koning van Israël nu, bij wie de eenmaal opgevatte neiging spoedig weer de overhand verkreeg over de pas ontvangen indruk, dat hij in Micha werkelijk de alleen ware profeet voor zich had, zei tot de kamerling, door wie hij hem had laten halen (1 Kings 22:9): Neem Micha weer terug in de stadsgevangenis, en breng hem weer tot Amon, de overste van de stad, en tot Joas, de zoon van de koning, de koninklijke prins, die tezamen het bestuur over de gevangenis uitoefenen.Josafats oogluikend stilzwijgen bij de behandeling, die aan Micha te beurt viel, en zijn voortdurende bereidwilligheid om Achab te vergezellen zijn zeer misdadig..
Vers 27
27. En gij zult tot beiden zeggen: Zo zegt de koning: Zet deze opnieuw in het gevangenhuis en voed hem met brood van de bedruktheid en met water van de bedruktheid, 1)met geringe gevangeniskost, totdat ik met vrede van mijn veldtocht terugkom en dan verder vonnis over hem vellen zal.1) Hij liet hem niet in gijzeling brengen, of hem opnieuw zijn vorige bewaarder aanbevelen, maar hij gebood hem in nauwer bewaring te houden en hem te voeden met brood en water, waarschijnlijk slecht brood en water, tot hij met vrede terugkwam, waaraan hij niet twijfelde, ondanks Micha's zeggen van het tegendeel. En dan zou hij hem (zoals hij zich voorstelde) ter verantwoording roepen over zijn onbeschaamde leugens en hem als een valse profeet straffen. Een harde behandeling waarlijk jegens iemand, die zijn ondergang probeerde te voorkomen, maar hieruit bleek nog meer, dat besloten was, hem te verderven (2 Chronicles 25:16)..
Vers 27
27. En gij zult tot beiden zeggen: Zo zegt de koning: Zet deze opnieuw in het gevangenhuis en voed hem met brood van de bedruktheid en met water van de bedruktheid, 1)met geringe gevangeniskost, totdat ik met vrede van mijn veldtocht terugkom en dan verder vonnis over hem vellen zal.1) Hij liet hem niet in gijzeling brengen, of hem opnieuw zijn vorige bewaarder aanbevelen, maar hij gebood hem in nauwer bewaring te houden en hem te voeden met brood en water, waarschijnlijk slecht brood en water, tot hij met vrede terugkwam, waaraan hij niet twijfelde, ondanks Micha's zeggen van het tegendeel. En dan zou hij hem (zoals hij zich voorstelde) ter verantwoording roepen over zijn onbeschaamde leugens en hem als een valse profeet straffen. Een harde behandeling waarlijk jegens iemand, die zijn ondergang probeerde te voorkomen, maar hieruit bleek nog meer, dat besloten was, hem te verderven (2 Chronicles 25:16)..
Vers 28
28. En Micha zei: Indien gij enigszins met vrede, niet geslagen en in leven zijnde, terugkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! Verder zei hij, terwijl hij naar de kerker weggevoerd werd: Hoort gij volken 1) al tezamen Israël en gij, natiën, die in het rond woont, let op hetgeen ik thans gezegd heb; want gij zult ook door de aanstaande gebeurtenissen in de gelegenheid zijn, u van de waarheid van mijn woord te overtuigen!1) Onder volken worden hier niet verstaan de omstanders, maar Israël en de natiën. Het woord komt voor in dezelfde zin als Micah 1:2..
Josafats oogluikend stilzwijgen bij de behandeling, die aan Micha te beurt viel, en zijn voortdurende bereidwilligheid om Achab te vergezellen, zijn zeer misdadig..
1 Kings 22:29-1 Kings 22:40. In weerwil van de voorzichtigheid, waarmee Achab, terwijl hij tot de strijd trekt, zijn leven tegen het hem dreigend gevaar probeert te beveiligen, omdat hij zich door het veranderen van zijn kleren, bij de vijanden onkenbaar maakt, wordt hij toch door het hem voorbestemde lot achterhaald; de pijl van een Syriër treft hem aan de gevaarlijkste plaats van zijn lichaam tussen de gespen en het pantser. Tot zonsondergang blijft hij met zijn dodelijke wond op het strijdtoneel vertoeven, voorts zakt hij, ten gevolge van bloedverlies op zijn strijdwagen ineen en zijn leger verstrooit zich als schapen, die geen herder hebben. Als later zijn wagen in de vijver van Samaria gewassen wordt, lekken de honden zijn bloed, zoals hem gedreigd was. Deze vijver diende ook de hiërodulen (ontuchtige vrouwen, die zich bij afgodische plechtigheden, openlijk prijsgaven) tot badwater; en zo wordt zelfs zijn bloed, door Gods beschikking, oneer aangedaan. (Vergelijk 2 Chronicles 18:28-2 Chronicles 18:34).
Vers 28
28. En Micha zei: Indien gij enigszins met vrede, niet geslagen en in leven zijnde, terugkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! Verder zei hij, terwijl hij naar de kerker weggevoerd werd: Hoort gij volken 1) al tezamen Israël en gij, natiën, die in het rond woont, let op hetgeen ik thans gezegd heb; want gij zult ook door de aanstaande gebeurtenissen in de gelegenheid zijn, u van de waarheid van mijn woord te overtuigen!1) Onder volken worden hier niet verstaan de omstanders, maar Israël en de natiën. Het woord komt voor in dezelfde zin als Micah 1:2..
Josafats oogluikend stilzwijgen bij de behandeling, die aan Micha te beurt viel, en zijn voortdurende bereidwilligheid om Achab te vergezellen, zijn zeer misdadig..
1 Kings 22:29-1 Kings 22:40. In weerwil van de voorzichtigheid, waarmee Achab, terwijl hij tot de strijd trekt, zijn leven tegen het hem dreigend gevaar probeert te beveiligen, omdat hij zich door het veranderen van zijn kleren, bij de vijanden onkenbaar maakt, wordt hij toch door het hem voorbestemde lot achterhaald; de pijl van een Syriër treft hem aan de gevaarlijkste plaats van zijn lichaam tussen de gespen en het pantser. Tot zonsondergang blijft hij met zijn dodelijke wond op het strijdtoneel vertoeven, voorts zakt hij, ten gevolge van bloedverlies op zijn strijdwagen ineen en zijn leger verstrooit zich als schapen, die geen herder hebben. Als later zijn wagen in de vijver van Samaria gewassen wordt, lekken de honden zijn bloed, zoals hem gedreigd was. Deze vijver diende ook de hiërodulen (ontuchtige vrouwen, die zich bij afgodische plechtigheden, openlijk prijsgaven) tot badwater; en zo wordt zelfs zijn bloed, door Gods beschikking, oneer aangedaan. (Vergelijk 2 Chronicles 18:28-2 Chronicles 18:34).
Vers 29
29. Alzo trok Achab, de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead, 8 mijl zuidoostelijk van Samaria; die, terwijl hij zowel de waarschuwing van de profeet Micha trotseerde en ook de waarschuwende stem van zijn eigen hart het zwijgen oplegde en blindelings in zijn verderf liep; deze, omdat hij zich schaamde zijn belofte, aan Achab gedaan (1 Kings 22:4), ter wille van een profetische uitspraak, die zo weinig bijval gevonden had, weer in te trekken.Terwijl in 2 Kings 3:1 gezegd wordt dat Joram, Achabs tweede zoon, zijn broeder Ahazia, in het achttiende jaar van Josafat, en dus in het jaar 895 v. Chr., is opgevolgd, wordt in 2 Kings 1:17 dit jaar van Jorams komst tot de troon als het tweede jaar van Joram, de zoon van Josafat, de koning van Juda aangeduid. Volgens de laatste aanduiding moest Joram, de zoon van Josafat reeds nu, in het jaar 897, waarin de veldtocht tegen Ramoth in Gilead ondernomen werd, de regering over het rijk van Juda aanvaard hebben; dit kan echter ook evenzo goed in zover het geval geweest zijn, wanneer zijn vader Josafat, eer hij met Achab tegen Ramoth optrok, hem het regeringsbeleid opdroeg. Aanleiding tot die stap kan geweest zijn de zielsstemming, waarin Josafat toen ten strijde trok; want hij had vernomen wat Micha van de uitslag van de gehele onderneming voorspeld had; hij erkende dit woord voor een profetisch woord, dat zeer vast is en had zich graag van de zaak losgemaakt, wanneer valse schaamte hem dit niet verhinderd had. Omdat hij nu aan een zo bedenkelijke krijgstocht deelnam, deed hij het met onderwerping aan de mogelijkheid dat ook hij, evenzo als Achab, niet met vrede daaruit terugkeerde. Daartoe werd hij wellicht ook nog bewogen door zijn toeleg om deze, zijn eerstgeborene, in elk geval, van de troonopvolging te verzekeren, mocht hij in de strijd tegen de Syriërs zijn leven verliezen en zo alle onenigheid onder zijn zonen, van wie er behalve Joram in 2 Chronicles 21:2 nog zes andere opgenoemd worden, te voorkomen. Want het is zeer waarschijnlijk dat Joram, wegens zijn huwelijk met de Israëlitische koningsdochter Athalia (1 Kings 19:21) en ter oorzake, van zijn wreed en heerszuchtig karakter weinig aanhang in het land had, en het volk liever een ander van Josafats zonen op de troon had gezien; waarom ook Joram, toen hij in het bezit van de heerschappij gekomen was, al zijn broeders en enige vorsten in Israël liet doden (2 Chronicles 21:4). Maar Josafat begeerde Joram tot zijn opvolger, en wel om diens huwelijk met Athalia, omdat hij, naar het schijnt, de hoop koesterde dat ten gevolge van deze verzwagering van de beide koningshuizen, de beide koninkrijken eenmaal weer onder n scepter verenigd zouden worden.
Hoe evenwel juist het tegendeel van deze verwachting zich verwezenlijkte en Achabs huis het huis van David bijna uitgeroeid had, als de Heere niet wakend en beschermend tussenbeide getreden was, zullen wij in de geschiedenis van Athalia opmerken (2 Kings 11:1vv.). Josafat meende het goed, wat zijn plannen en gedachten betrof. Maar welmenendheid alleen brengt niet altijd het goede tot stand, integendeel geldt ook hier: wat uit vlees geboren is, dat is vlees; alleen wat uit de geest geboren is, dat is Geest (John 3:6). Overigens is de vasthoudendheid opmerkelijk, waarmee Josafat zich aan de eenmaal opgevatte plannen en gedachten vastklemde. Want niet alleen liet hij zich na de ongelukkige uitslag van de oorlog tegen de Syriërs opnieuw in een gemeenschappelijke strijd met Joram, Achabs tweede opvolger en zoon, in (2 Kings 3:4vv.) en beproefde met diens eerste zoon en opvolger Ahazia, opnieuw zoals Salomo een scheepstocht naar Tarsis (2 Chronicles 20:35vv.), omdat hij stellig besloten had vrede met Israël's koningen te hebben (1 Kings 22:45), maar hij maakte ook twee jaar v r zijn dood Joram bepaald tot mederegent, zoals hij reeds bij zijn tocht naar Ramoth in Gilead had gedaan; waarom in 2 Kings 8:16 als het eerste regeringsjaar van Joram, koning van Juda, niet het zevende regeringsjaar van de Israëlitische Joram (889 v. Chr.), maar integendeel diens vijfde regeringsjaar (891 v. Chr.) opgegeven wordt. Met bijvoeging van dit tweejarig regentschap heeft Joram van Juda inderdaad acht jaar te Jeruzalem geregeerd, terwijl de tijd van zijn alleenheerschappij slechts 6 jaar bedraagt; misschien is echter, zoals door vele uitleggers gebeurt, de toedracht van de zaak zo op te vatten dat Joram, door de heerszuchtige Athalia opgestookt, zelf zijn vader Josafat in 889 v. Chr. van de troon verdrong en de teugels van het bewind in handen nam, zodat aan deze niets dan de koninklijke titel overbleef, en de duur van de regering van de laatste strikt genomen slechts 23 jaar bedroeg..
Ook Josafat trok mee, hoewel hij wist, dat Micha waarheid had gesproken en zijn voorspelling een woord van de Heere was. Men had kunnen verwachten, dat hij zich nu van Achab had losgemaakt en weer naar Juda was gegaan. Niets echter van dit alles. Valse schaamte hield hem terug, wat hem echter bijna het leven had gekost, indien de Heere niet op een bijzondere wijze de ogen van de Syriërs had geopend, zodat zij in hem herkenden niet de koning van Israël, maar die van Juda..
Vers 29
29. Alzo trok Achab, de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead, 8 mijl zuidoostelijk van Samaria; die, terwijl hij zowel de waarschuwing van de profeet Micha trotseerde en ook de waarschuwende stem van zijn eigen hart het zwijgen oplegde en blindelings in zijn verderf liep; deze, omdat hij zich schaamde zijn belofte, aan Achab gedaan (1 Kings 22:4), ter wille van een profetische uitspraak, die zo weinig bijval gevonden had, weer in te trekken.Terwijl in 2 Kings 3:1 gezegd wordt dat Joram, Achabs tweede zoon, zijn broeder Ahazia, in het achttiende jaar van Josafat, en dus in het jaar 895 v. Chr., is opgevolgd, wordt in 2 Kings 1:17 dit jaar van Jorams komst tot de troon als het tweede jaar van Joram, de zoon van Josafat, de koning van Juda aangeduid. Volgens de laatste aanduiding moest Joram, de zoon van Josafat reeds nu, in het jaar 897, waarin de veldtocht tegen Ramoth in Gilead ondernomen werd, de regering over het rijk van Juda aanvaard hebben; dit kan echter ook evenzo goed in zover het geval geweest zijn, wanneer zijn vader Josafat, eer hij met Achab tegen Ramoth optrok, hem het regeringsbeleid opdroeg. Aanleiding tot die stap kan geweest zijn de zielsstemming, waarin Josafat toen ten strijde trok; want hij had vernomen wat Micha van de uitslag van de gehele onderneming voorspeld had; hij erkende dit woord voor een profetisch woord, dat zeer vast is en had zich graag van de zaak losgemaakt, wanneer valse schaamte hem dit niet verhinderd had. Omdat hij nu aan een zo bedenkelijke krijgstocht deelnam, deed hij het met onderwerping aan de mogelijkheid dat ook hij, evenzo als Achab, niet met vrede daaruit terugkeerde. Daartoe werd hij wellicht ook nog bewogen door zijn toeleg om deze, zijn eerstgeborene, in elk geval, van de troonopvolging te verzekeren, mocht hij in de strijd tegen de Syriërs zijn leven verliezen en zo alle onenigheid onder zijn zonen, van wie er behalve Joram in 2 Chronicles 21:2 nog zes andere opgenoemd worden, te voorkomen. Want het is zeer waarschijnlijk dat Joram, wegens zijn huwelijk met de Israëlitische koningsdochter Athalia (1 Kings 19:21) en ter oorzake, van zijn wreed en heerszuchtig karakter weinig aanhang in het land had, en het volk liever een ander van Josafats zonen op de troon had gezien; waarom ook Joram, toen hij in het bezit van de heerschappij gekomen was, al zijn broeders en enige vorsten in Israël liet doden (2 Chronicles 21:4). Maar Josafat begeerde Joram tot zijn opvolger, en wel om diens huwelijk met Athalia, omdat hij, naar het schijnt, de hoop koesterde dat ten gevolge van deze verzwagering van de beide koningshuizen, de beide koninkrijken eenmaal weer onder n scepter verenigd zouden worden.
Hoe evenwel juist het tegendeel van deze verwachting zich verwezenlijkte en Achabs huis het huis van David bijna uitgeroeid had, als de Heere niet wakend en beschermend tussenbeide getreden was, zullen wij in de geschiedenis van Athalia opmerken (2 Kings 11:1vv.). Josafat meende het goed, wat zijn plannen en gedachten betrof. Maar welmenendheid alleen brengt niet altijd het goede tot stand, integendeel geldt ook hier: wat uit vlees geboren is, dat is vlees; alleen wat uit de geest geboren is, dat is Geest (John 3:6). Overigens is de vasthoudendheid opmerkelijk, waarmee Josafat zich aan de eenmaal opgevatte plannen en gedachten vastklemde. Want niet alleen liet hij zich na de ongelukkige uitslag van de oorlog tegen de Syriërs opnieuw in een gemeenschappelijke strijd met Joram, Achabs tweede opvolger en zoon, in (2 Kings 3:4vv.) en beproefde met diens eerste zoon en opvolger Ahazia, opnieuw zoals Salomo een scheepstocht naar Tarsis (2 Chronicles 20:35vv.), omdat hij stellig besloten had vrede met Israël's koningen te hebben (1 Kings 22:45), maar hij maakte ook twee jaar v r zijn dood Joram bepaald tot mederegent, zoals hij reeds bij zijn tocht naar Ramoth in Gilead had gedaan; waarom in 2 Kings 8:16 als het eerste regeringsjaar van Joram, koning van Juda, niet het zevende regeringsjaar van de Israëlitische Joram (889 v. Chr.), maar integendeel diens vijfde regeringsjaar (891 v. Chr.) opgegeven wordt. Met bijvoeging van dit tweejarig regentschap heeft Joram van Juda inderdaad acht jaar te Jeruzalem geregeerd, terwijl de tijd van zijn alleenheerschappij slechts 6 jaar bedraagt; misschien is echter, zoals door vele uitleggers gebeurt, de toedracht van de zaak zo op te vatten dat Joram, door de heerszuchtige Athalia opgestookt, zelf zijn vader Josafat in 889 v. Chr. van de troon verdrong en de teugels van het bewind in handen nam, zodat aan deze niets dan de koninklijke titel overbleef, en de duur van de regering van de laatste strikt genomen slechts 23 jaar bedroeg..
Ook Josafat trok mee, hoewel hij wist, dat Micha waarheid had gesproken en zijn voorspelling een woord van de Heere was. Men had kunnen verwachten, dat hij zich nu van Achab had losgemaakt en weer naar Juda was gegaan. Niets echter van dit alles. Valse schaamte hield hem terug, wat hem echter bijna het leven had gekost, indien de Heere niet op een bijzondere wijze de ogen van de Syriërs had geopend, zodat zij in hem herkenden niet de koning van Israël, maar die van Juda..
Vers 30
30. En de koning van Israël vreesde, nadat de legers van weerszijden in het Oostjordaanse waren binnengerukt en het tot een slag tegen de Syriërs zou komen, naar aanleiding van Micha's profetie, dat de pijlen van de vijanden vooral op hem gericht zouden zijn, zoals het dan ook inderdaad later (1 Kings 22:31) het geval was; daarom zei hij tot Josafat: Als ik mij verkleed heb, zal ik in de strijd komen, 1) maar gij, zo gij wilt, trek uw koninklijke kleren aan. Zo verkleedde zich de koning van Israël en kwam in de strijd.1) Volgens het oorspronkelijke bevat deze plaats een onbepaalde, afgebroken uitdrukking: "Verkleden en in de strijd komen, en gij, trek uw kleren aan; " Van der Palm heeft vertaald: Verkleden we ons om in de strijd te gaan, of gij, zo gij wilt, houd uw koninklijk gewaad aan..
In het Hebreeuws Hitchaphees wabo bamilchama. Letterlijk: Verkleden en komen in de strijd. De onbepaalde wijs wordt hier gebruikt, niet zoals gewoonlijk voor de gebiedende, maar voor de wensende. Een gevolg van de angst, waarin Achab verkeert, en van de vrees om te komen. Hij is niet gerust. Hij denkt om de profetie van vroeger bij het sparen van Benhadads leven. Hij weet, dat het op zijn leven gemunt is. Daarom zal hij zich steken in het gewaad van een gewoon soldaat. Tot Josafat zegt hij: trek gij, zo gij wilt, uw koninklijke kleren aan, omdat de koning van Juda niet die voorzorgsmaatregelen hoefde te nemen en te vrezen, meende hij. Of hij daarmee ook de arglistige bedoeling had, om Josafat in zijn plaats te doen sneuvelen, is niet uit te maken. Sommige uitleggers stellen dit vast, anderen verwerpen het. In elk geval met zijn "zich verkleden" bedoelde hij de voorspelling van God krachteloos te maken. Maar God zou tonen, dat Zijn Raad zou bestaan en Hij al Zijn welbehagen zou doen..
Vers 30
30. En de koning van Israël vreesde, nadat de legers van weerszijden in het Oostjordaanse waren binnengerukt en het tot een slag tegen de Syriërs zou komen, naar aanleiding van Micha's profetie, dat de pijlen van de vijanden vooral op hem gericht zouden zijn, zoals het dan ook inderdaad later (1 Kings 22:31) het geval was; daarom zei hij tot Josafat: Als ik mij verkleed heb, zal ik in de strijd komen, 1) maar gij, zo gij wilt, trek uw koninklijke kleren aan. Zo verkleedde zich de koning van Israël en kwam in de strijd.1) Volgens het oorspronkelijke bevat deze plaats een onbepaalde, afgebroken uitdrukking: "Verkleden en in de strijd komen, en gij, trek uw kleren aan; " Van der Palm heeft vertaald: Verkleden we ons om in de strijd te gaan, of gij, zo gij wilt, houd uw koninklijk gewaad aan..
In het Hebreeuws Hitchaphees wabo bamilchama. Letterlijk: Verkleden en komen in de strijd. De onbepaalde wijs wordt hier gebruikt, niet zoals gewoonlijk voor de gebiedende, maar voor de wensende. Een gevolg van de angst, waarin Achab verkeert, en van de vrees om te komen. Hij is niet gerust. Hij denkt om de profetie van vroeger bij het sparen van Benhadads leven. Hij weet, dat het op zijn leven gemunt is. Daarom zal hij zich steken in het gewaad van een gewoon soldaat. Tot Josafat zegt hij: trek gij, zo gij wilt, uw koninklijke kleren aan, omdat de koning van Juda niet die voorzorgsmaatregelen hoefde te nemen en te vrezen, meende hij. Of hij daarmee ook de arglistige bedoeling had, om Josafat in zijn plaats te doen sneuvelen, is niet uit te maken. Sommige uitleggers stellen dit vast, anderen verwerpen het. In elk geval met zijn "zich verkleden" bedoelde hij de voorspelling van God krachteloos te maken. Maar God zou tonen, dat Zijn Raad zou bestaan en Hij al Zijn welbehagen zou doen..
Vers 31
31. De koning nu van Syrië had, bij het begin van de strijd, het ook werkelijk, zoals Achab vreesde, in het bijzonder op diens leven gemunt-misschien omdat hij door hem bij de onderhandelingen, die voor het uitbreken van de strijd over de teruggave (1 Kings 22:13) van Ramoth plaatsgevonden had (1 Kings 22:3), gevoelig was beledigd. Hij had geboden aan de oversten van de wagens, 1) waarvan hij tweeëndertig had (vgl. 20:1, 24vv.), zeggende: Gij zult noch kleinen, noch groten in het leger van de kinderen van Israël bestrijden, maar de koning van Israël alleen, zodat gij hem gevangenneemt of doodt; dat moet voor alle dingen gebeuren.1) De oversten van de wagens zijn de stadhouders, die hij in de plaats van de 32 koningen had aangesteld ( 20:24)..
Vers 31
31. De koning nu van Syrië had, bij het begin van de strijd, het ook werkelijk, zoals Achab vreesde, in het bijzonder op diens leven gemunt-misschien omdat hij door hem bij de onderhandelingen, die voor het uitbreken van de strijd over de teruggave (1 Kings 22:13) van Ramoth plaatsgevonden had (1 Kings 22:3), gevoelig was beledigd. Hij had geboden aan de oversten van de wagens, 1) waarvan hij tweeëndertig had (vgl. 20:1, 24vv.), zeggende: Gij zult noch kleinen, noch groten in het leger van de kinderen van Israël bestrijden, maar de koning van Israël alleen, zodat gij hem gevangenneemt of doodt; dat moet voor alle dingen gebeuren.1) De oversten van de wagens zijn de stadhouders, die hij in de plaats van de 32 koningen had aangesteld ( 20:24)..
Vers 32
32. Het geschiedde dan toen de oversten van de wagens, in het hierop plaatshebbend treffen Josafat, 1)de koning van Juda, zagen, dat zij zeiden, wegens de koninklijke kleren die hij droeg (1 Kings 22:30): Gewis, die is de koning van Israël, Achab, en zij keerden zich naar hem, drongen in gehoorzaamheid aan Benhadads bevel op hem aan, om te strijden; maar Josafat riep uit, riep zijn krijgslieden toe, dat zij hem te hulp zouden komen, hetgeen tegelijk een aanroeping van de Heere was om hulp, die verhoring vond, omdat de Heere Josafat wel straffen wilde, maar niet met Achab in diens oordeel doen omkomen (2 Chronicles 18:31; 2 Chronicles 19:2).1) Josafat meer godsvrucht dan staatkunde bezittende, aanvaardde de post van eer, ofschoon het de gevaarlijkste post was en hij daardoor in een ijselijk gevaar geraakte, maar God verloste hem genadig, waardoor Hij betoonde, dat ofschoon Hij op hem verstoord was, Hij hem echter niet had verlaten. Sommige oversten hem kennende ontdekten hun misslag en keerden zich van achter hem af, hiertoe bewogen zijnde door de verborgen besturing van God..
Vers 32
32. Het geschiedde dan toen de oversten van de wagens, in het hierop plaatshebbend treffen Josafat, 1)de koning van Juda, zagen, dat zij zeiden, wegens de koninklijke kleren die hij droeg (1 Kings 22:30): Gewis, die is de koning van Israël, Achab, en zij keerden zich naar hem, drongen in gehoorzaamheid aan Benhadads bevel op hem aan, om te strijden; maar Josafat riep uit, riep zijn krijgslieden toe, dat zij hem te hulp zouden komen, hetgeen tegelijk een aanroeping van de Heere was om hulp, die verhoring vond, omdat de Heere Josafat wel straffen wilde, maar niet met Achab in diens oordeel doen omkomen (2 Chronicles 18:31; 2 Chronicles 19:2).1) Josafat meer godsvrucht dan staatkunde bezittende, aanvaardde de post van eer, ofschoon het de gevaarlijkste post was en hij daardoor in een ijselijk gevaar geraakte, maar God verloste hem genadig, waardoor Hij betoonde, dat ofschoon Hij op hem verstoord was, Hij hem echter niet had verlaten. Sommige oversten hem kennende ontdekten hun misslag en keerden zich van achter hem af, hiertoe bewogen zijnde door de verborgen besturing van God..
Vers 34
34. Toen spande een man, een van de gewone krijgslieden, de boog in zijn eenvoudigheid, zonder bepaald overleg, waarom hij juist degene in het oog vatte, op wie hij uit al de rijen van de Israëlitische strijders aanlegde-maar het was de Heere in de hemel, die zijn oog en zijn hand bestuurde, en schoot de koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantser, 1) eigenlijk tussen de samenvoegingen van het harnas, daarom juist op die plaats, tot waar alleen een dodelijk verwondende pijl kon doordringen; zo wonderbaarmoest zich alles schikken. Toen zei hij (Achab) tot zijn voerman, die zijn strijdwagen mende: Keer uw hand, wij zouden zeggen: keer om (2 Kings 9:23), en voer mij uit het in slagorde gerangschikte leger, d.i. buiten het strijdgewoel, een weinig ter zijde, want ik ben zeer gewond.1) Het eigenlijke pantser bedekte slechts de borst tot aan de laatste rib, van daar had het tot bescherming van het onderlijf nog een schubachtig verlengsel; tussen het verlengstuk en het pantser was er een voeg, en deze was de enige plaats voor pijl of werpspies toegankelijk. Josefus noemt de man, wiens hand de Heere zo geheimnisvol bestuurde Amanus en de Joodse overlevering beweert, dat daaronder de in 2 Kings 5:1vv. genoemde veldheer Naman te verstaan is, wat in elk geval wegens het daar gebruikte woord: "door hem had de Heere de Syriërs verlossing gegeven" veel voor zich heeft, en de betekenis van die geschiedenis in zo verre versterkt, omdat dan degene, die de oorzaak van de overwinning van de Syriërs over Israël geweest is als een geslagene door de melaatsheid hulp in Israël zoeken moet..
Achab is zo veilig gewapend, dat hij bijna onkwetsbaar mag heten. Alsof een geweer tegen de dood en een schild tegen het graf werd gevonden. Al bedekt hem het ijzer van het hoofd tot de voeten, al is er in de hechte wapenrusting slechts een enkele opening, die opening is de geopende poort van de dood. Niet op de ondoordringbare helm stuit de pijl van de Syriër af; juist tussen de gespen en het pantser dringt het moordtuig naar binnen en wondt niet licht, maar ten dode en onder de zwaarte van het stevige harnas gebogen, zinkt Achab waggelend neer. En waar het oog van ons geloof in de hemel Achabs vonnis ziet geschreven en het oog van onze verbeelding hem op de aarde ziet neerliggen, de geheimzinnige pijl van de onbekende in de borst, daar zeggen wij eerbiedig en luid: Dit is door de Heere gedaan..
Vers 34
34. Toen spande een man, een van de gewone krijgslieden, de boog in zijn eenvoudigheid, zonder bepaald overleg, waarom hij juist degene in het oog vatte, op wie hij uit al de rijen van de Israëlitische strijders aanlegde-maar het was de Heere in de hemel, die zijn oog en zijn hand bestuurde, en schoot de koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantser, 1) eigenlijk tussen de samenvoegingen van het harnas, daarom juist op die plaats, tot waar alleen een dodelijk verwondende pijl kon doordringen; zo wonderbaarmoest zich alles schikken. Toen zei hij (Achab) tot zijn voerman, die zijn strijdwagen mende: Keer uw hand, wij zouden zeggen: keer om (2 Kings 9:23), en voer mij uit het in slagorde gerangschikte leger, d.i. buiten het strijdgewoel, een weinig ter zijde, want ik ben zeer gewond.1) Het eigenlijke pantser bedekte slechts de borst tot aan de laatste rib, van daar had het tot bescherming van het onderlijf nog een schubachtig verlengsel; tussen het verlengstuk en het pantser was er een voeg, en deze was de enige plaats voor pijl of werpspies toegankelijk. Josefus noemt de man, wiens hand de Heere zo geheimnisvol bestuurde Amanus en de Joodse overlevering beweert, dat daaronder de in 2 Kings 5:1vv. genoemde veldheer Naman te verstaan is, wat in elk geval wegens het daar gebruikte woord: "door hem had de Heere de Syriërs verlossing gegeven" veel voor zich heeft, en de betekenis van die geschiedenis in zo verre versterkt, omdat dan degene, die de oorzaak van de overwinning van de Syriërs over Israël geweest is als een geslagene door de melaatsheid hulp in Israël zoeken moet..
Achab is zo veilig gewapend, dat hij bijna onkwetsbaar mag heten. Alsof een geweer tegen de dood en een schild tegen het graf werd gevonden. Al bedekt hem het ijzer van het hoofd tot de voeten, al is er in de hechte wapenrusting slechts een enkele opening, die opening is de geopende poort van de dood. Niet op de ondoordringbare helm stuit de pijl van de Syriër af; juist tussen de gespen en het pantser dringt het moordtuig naar binnen en wondt niet licht, maar ten dode en onder de zwaarte van het stevige harnas gebogen, zinkt Achab waggelend neer. En waar het oog van ons geloof in de hemel Achabs vonnis ziet geschreven en het oog van onze verbeelding hem op de aarde ziet neerliggen, de geheimzinnige pijl van de onbekende in de borst, daar zeggen wij eerbiedig en luid: Dit is door de Heere gedaan..
Vers 35
35. En de strijd nam op die dag toe, omdat de kinderen van Israël steeds weer opnieuw op de Syriërs aanvielen, en de koning Achab, om zijn strijders niets van zijnverwonding te laten bemerken en daardoor te ontmoedigen, werd, nadat hij de pijl zich spoedig uit de wond getrokken, maar het toneel van de strijd zelf evenwel niet verlaten had, met de wagen staande gehouden tegenover de Syriërs, alle krachten inspannende om zich in de wagen zoveel mogelijk rechtop te houden; maar hij stierf pas `s avonds, toen de zon onderging, en het bloed van de wond vloeide, terwijl hij op deze wijze stand hield, ten einde de Syriërs het hoofd te bieden, met des te meer kracht, juist door het geweld, dat hij zichzelf aandeed, in de bak van de wagen, zodat hij op de strijdwagen geheel en al doodbloedde.Achab leefde lang genoeg om een gedeelte van Micha's profetie vervuld te zien. Hij had een langzame dood; hij had tijd genoeg om te voelen dat hij stierf; en wij kunnen ons wel voorstellen met wat een afgrijzen hij nu aan de door hem begane gruwelen, aan het versmaden van zoveel waarschuwingen dacht, aan de Balsaltaren, aan Naboths wijngaard, aan Micha's inkerkering; door zelfmisleiding en bedrog van anderen ziet hij zich in het verderf gestort. Zonder hoop in zijn sterven valt hij in de handen van de koning van de verschrikking..
Vers 35
35. En de strijd nam op die dag toe, omdat de kinderen van Israël steeds weer opnieuw op de Syriërs aanvielen, en de koning Achab, om zijn strijders niets van zijnverwonding te laten bemerken en daardoor te ontmoedigen, werd, nadat hij de pijl zich spoedig uit de wond getrokken, maar het toneel van de strijd zelf evenwel niet verlaten had, met de wagen staande gehouden tegenover de Syriërs, alle krachten inspannende om zich in de wagen zoveel mogelijk rechtop te houden; maar hij stierf pas `s avonds, toen de zon onderging, en het bloed van de wond vloeide, terwijl hij op deze wijze stand hield, ten einde de Syriërs het hoofd te bieden, met des te meer kracht, juist door het geweld, dat hij zichzelf aandeed, in de bak van de wagen, zodat hij op de strijdwagen geheel en al doodbloedde.Achab leefde lang genoeg om een gedeelte van Micha's profetie vervuld te zien. Hij had een langzame dood; hij had tijd genoeg om te voelen dat hij stierf; en wij kunnen ons wel voorstellen met wat een afgrijzen hij nu aan de door hem begane gruwelen, aan het versmaden van zoveel waarschuwingen dacht, aan de Balsaltaren, aan Naboths wijngaard, aan Micha's inkerkering; door zelfmisleiding en bedrog van anderen ziet hij zich in het verderf gestort. Zonder hoop in zijn sterven valt hij in de handen van de koning van de verschrikking..
Vers 38
38. Toen men nu de wagen, waarop hij met zijn leven had geboet voor het door hem, uit gemis aan vrees van God, gespaarde leven van Benhadad ( 20:42), in de vijver van Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar 1) n.l. in deze vijver, in dezelfde tijd zich de hoeren wasten, naar het woord van de HEERE, dat Hij door de mond van de profeet Elia ( 21:10) gesproken had.2)1) Of, terwijl de hoeren zich baadden. Uitdrukkelijk wordt dit erbij gevoegd om te kennen te geven de oneer, die Achab ook nog na zijn dood overkwam, dat zijn strijdwagen van zijn bloed werd gereinigd ten aanschouwen van die vrouwen, die hij in het land had gehaald of toegelaten, ten behoeve van de onreine dienst van Astarte..
2) Wanneer dit woord van de profeet Elia zich slechts ten dele aan Achab, volkomen evenwel pas aan diens tweede zoon en opvolger Joram vervulde (2 Kings 9:24vv.), zo hebben wij Achabs verootmoediging ( 21:27vv.) niet voorbij te zien, die een verzachting van het Goddelijke strafoordeel teweeg had gebracht. Achabs bloed door de honden gelekt en het lijk van Joram op Naboths akker geworpen: in deze beide, wat tijd en plaats aangaat, van elkaar verwijderde omstandigheden, vervulde zich desalniettemin zeer nauwkeurig wat Elia voorspeld had..
IV. 1 Kings 22:41-1 Kings 22:51. In aansluiting op de zo-even meegedeelde geschiedenis van Achabs veldtocht tegen de Syriërs, waarin hij ook Josafat, koning van Juda, had weten te wikkelen, volgt hier een zeer beknopt verslag aangaande het bestuur van deze koning, waarin zijn duur en de geest, die het bezielde, nader vermeld wordt; daarna wordt van de vruchteloze proefneming van Josafat om het handelsverkeer met Ofir te herstellen (1 Kings 15:24) gewag gemaakt. In het brede wordt er daarentegen van Juda's vierde heerser gesproken in 2 Chronicles 17:1-2 Chronicles 21:3, die afgezien van zijn onzalige verbintenis met het huis van Achab, een van de beste vorsten uit David's geslacht is geweest, en die niet slechts veel voor de verspreiding van de kennis van de wet onder zijn volk, voor het herstel van een goede rechtspleging, zowel als voor de organisatie van het leger gedaan, maar ook zegevierend tegen de Ammonieten en Edomieten gestreden heeft. 41. a) Josafat (= de HEERE oordeelt) nu, de zoon van Asa, om de in 15:24 afgebroken geschiedenis van de koningen van Juda verder voort te zetten, werd koning over Juda, in het vierde jaar van Achab, de koning van Israël (d.i. in het jaar 940 v. Chr.).
a) 2 Chronicles 20:31
Vers 38
38. Toen men nu de wagen, waarop hij met zijn leven had geboet voor het door hem, uit gemis aan vrees van God, gespaarde leven van Benhadad ( 20:42), in de vijver van Samaria spoelde, lekten de honden zijn bloed, waar 1) n.l. in deze vijver, in dezelfde tijd zich de hoeren wasten, naar het woord van de HEERE, dat Hij door de mond van de profeet Elia ( 21:10) gesproken had.2)1) Of, terwijl de hoeren zich baadden. Uitdrukkelijk wordt dit erbij gevoegd om te kennen te geven de oneer, die Achab ook nog na zijn dood overkwam, dat zijn strijdwagen van zijn bloed werd gereinigd ten aanschouwen van die vrouwen, die hij in het land had gehaald of toegelaten, ten behoeve van de onreine dienst van Astarte..
2) Wanneer dit woord van de profeet Elia zich slechts ten dele aan Achab, volkomen evenwel pas aan diens tweede zoon en opvolger Joram vervulde (2 Kings 9:24vv.), zo hebben wij Achabs verootmoediging ( 21:27vv.) niet voorbij te zien, die een verzachting van het Goddelijke strafoordeel teweeg had gebracht. Achabs bloed door de honden gelekt en het lijk van Joram op Naboths akker geworpen: in deze beide, wat tijd en plaats aangaat, van elkaar verwijderde omstandigheden, vervulde zich desalniettemin zeer nauwkeurig wat Elia voorspeld had..
IV. 1 Kings 22:41-1 Kings 22:51. In aansluiting op de zo-even meegedeelde geschiedenis van Achabs veldtocht tegen de Syriërs, waarin hij ook Josafat, koning van Juda, had weten te wikkelen, volgt hier een zeer beknopt verslag aangaande het bestuur van deze koning, waarin zijn duur en de geest, die het bezielde, nader vermeld wordt; daarna wordt van de vruchteloze proefneming van Josafat om het handelsverkeer met Ofir te herstellen (1 Kings 15:24) gewag gemaakt. In het brede wordt er daarentegen van Juda's vierde heerser gesproken in 2 Chronicles 17:1-2 Chronicles 21:3, die afgezien van zijn onzalige verbintenis met het huis van Achab, een van de beste vorsten uit David's geslacht is geweest, en die niet slechts veel voor de verspreiding van de kennis van de wet onder zijn volk, voor het herstel van een goede rechtspleging, zowel als voor de organisatie van het leger gedaan, maar ook zegevierend tegen de Ammonieten en Edomieten gestreden heeft. 41. a) Josafat (= de HEERE oordeelt) nu, de zoon van Asa, om de in 15:24 afgebroken geschiedenis van de koningen van Juda verder voort te zetten, werd koning over Juda, in het vierde jaar van Achab, de koning van Israël (d.i. in het jaar 940 v. Chr.).
a) 2 Chronicles 20:31
Vers 42
42. Josafat was vijfendertig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijfentwintig jaar (tot 889 v.Chr.) te Jeruzalem, gedurende de twee laatste jaren onder het mederegentschap van zijn zoon Joram (1 Kings 22:29), en de naam van zijn moeder was Azuba (= verlaten), de dochter van Silchi (= gewapend door de HEERE).Bijna bij iedere koning van Juda wordt ook de naam van zijn moeder vermeld ( 14:21; 15:2; 2 Kings 8:26; 2 Kings 12:1; 2 Kings 14:2; 2 Kings 15:2,2 Kings 15:33; 2 Kings 18:2; 2 Kings 21:1,2 Kings 21:19; 2 Kings 22:1; 2 Kings 23:31,2 Kings 23:36; 2 Kings 24:8,2 Kings 24:18); dit heeft zijn grond in de belangrijke invloed, die de koningin-moeders op de koning en diens regering uitoefenden, en legt een schoon getuigenis af aangaande de aard van de betrekking tussen moeder en zoon bij de Hebreeën, ook wanneer die betrekking niet altijd een gunstige invloed uitoefende..
Vers 42
42. Josafat was vijfendertig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijfentwintig jaar (tot 889 v.Chr.) te Jeruzalem, gedurende de twee laatste jaren onder het mederegentschap van zijn zoon Joram (1 Kings 22:29), en de naam van zijn moeder was Azuba (= verlaten), de dochter van Silchi (= gewapend door de HEERE).Bijna bij iedere koning van Juda wordt ook de naam van zijn moeder vermeld ( 14:21; 15:2; 2 Kings 8:26; 2 Kings 12:1; 2 Kings 14:2; 2 Kings 15:2,2 Kings 15:33; 2 Kings 18:2; 2 Kings 21:1,2 Kings 21:19; 2 Kings 22:1; 2 Kings 23:31,2 Kings 23:36; 2 Kings 24:8,2 Kings 24:18); dit heeft zijn grond in de belangrijke invloed, die de koningin-moeders op de koning en diens regering uitoefenden, en legt een schoon getuigenis af aangaande de aard van de betrekking tussen moeder en zoon bij de Hebreeën, ook wanneer die betrekking niet altijd een gunstige invloed uitoefende..
Vers 43
43. En hij wandelde in heel de weg van zijn vader Asa, die in de eerste tijd van zijn bestuur zo voortreffelijk regeerde ( 15:11vv.), hij week niet daarvan, zoals Asa later zelf deed ( 15:17vv.), doende wat recht was in de ogen van de HEERE. 1)1) Hij droeg dezelfde zorg voor het bestuur van het koninkrijk en in het bijzonder voor de hervorming in de Godsdienst, als zijn vrome vader had gedaan en hij volhardde daarin; hij week niet daarvan. Nochtans, zoals het karakter van de vroomsten zelfs altijd de een of andere maar heeft, zo was het ook hier, de hoogten werden niet weggenomen. Oude verdorvenheden laten zich moeilijk uitroeien, in het bijzonder wanneer ze enige goede mensen tot voorstanders hebben, zoals de hoogten die gehad hadden in Samuël, Salomo en anderen..
Vers 43
43. En hij wandelde in heel de weg van zijn vader Asa, die in de eerste tijd van zijn bestuur zo voortreffelijk regeerde ( 15:11vv.), hij week niet daarvan, zoals Asa later zelf deed ( 15:17vv.), doende wat recht was in de ogen van de HEERE. 1)1) Hij droeg dezelfde zorg voor het bestuur van het koninkrijk en in het bijzonder voor de hervorming in de Godsdienst, als zijn vrome vader had gedaan en hij volhardde daarin; hij week niet daarvan. Nochtans, zoals het karakter van de vroomsten zelfs altijd de een of andere maar heeft, zo was het ook hier, de hoogten werden niet weggenomen. Oude verdorvenheden laten zich moeilijk uitroeien, in het bijzonder wanneer ze enige goede mensen tot voorstanders hebben, zoals de hoogten die gehad hadden in Samuël, Salomo en anderen..
Vers 44
44. Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten, wat ondertussen minder hem, dan het volk tot verwijt strekt ( 15:14), omdat hij tot de grondige bekering van het volk alles deed wat in zijn vermogen was (2 Chronicles 17:6vv. 19:4vv.; 20:20vv.).Vers 44
44. Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten, wat ondertussen minder hem, dan het volk tot verwijt strekt ( 15:14), omdat hij tot de grondige bekering van het volk alles deed wat in zijn vermogen was (2 Chronicles 17:6vv. 19:4vv.; 20:20vv.).Vers 45
45. En Josafat maakte, anders dan zijn drie voorgangers ( 14:30; 15:6,16) vrede met de koning van Israël, 1) terwijl hij zich met hem verzwagerde (1 Kings 19:21).1) Op zichzelf beschouwd was dit goed, maar toch overschreed Josafat de geoorloofde grenzen, door zich te verbinden met het huis van Achab. Hiermee werd hij oorzaak dat straks onder Athalia, de dochter van Achab en de weduwe van Joram, Josafats zoon, het koninklijk nageslacht van David bijna geheel werd omgebracht. Het was hier in betrekkelijke zin een vrede, ten koste van de waarheid. En dit is bij de Heere vervloekt..
Vers 45
45. En Josafat maakte, anders dan zijn drie voorgangers ( 14:30; 15:6,16) vrede met de koning van Israël, 1) terwijl hij zich met hem verzwagerde (1 Kings 19:21).1) Op zichzelf beschouwd was dit goed, maar toch overschreed Josafat de geoorloofde grenzen, door zich te verbinden met het huis van Achab. Hiermee werd hij oorzaak dat straks onder Athalia, de dochter van Achab en de weduwe van Joram, Josafats zoon, het koninklijk nageslacht van David bijna geheel werd omgebracht. Het was hier in betrekkelijke zin een vrede, ten koste van de waarheid. En dit is bij de Heere vervloekt..
Vers 46
46. Het overige nu van de geschiedenissen van Josafat en zijn macht die hij, tot bevestiging van zijn rijk, deels door het aanleggen van vestingen en betere legerinrichting, deels door onderwijzing van het volk in de wet en verbetering van de rechtspleging, bewezen heeft, en hoe hij, tegen de Edomieten en Ammonieten (2 Chronicles 20:1) gestreden heeft, zijn die niet geschreven in het boek der Kronieken van de koningen van Juda? (1 Kings 14:19)Met de geschiedenis van deze koning hangt het ontstaan van Psalms 47:1, 48, 83 samen, waarover wij pas bij 2 Chronicles 20:1 meer in bijzonderheden kunnen spreken. Als profeten, die onder Josafat gewerkt hebben, worden in 2 Chronicles 19:2; 2 Chronicles 20:34,2 Chronicles 20:37 genoemd Jehu, de zoon van Hanani (1 Kings 15:22) en Eliëzer de zoon van Ddava..
Vers 46
46. Het overige nu van de geschiedenissen van Josafat en zijn macht die hij, tot bevestiging van zijn rijk, deels door het aanleggen van vestingen en betere legerinrichting, deels door onderwijzing van het volk in de wet en verbetering van de rechtspleging, bewezen heeft, en hoe hij, tegen de Edomieten en Ammonieten (2 Chronicles 20:1) gestreden heeft, zijn die niet geschreven in het boek der Kronieken van de koningen van Juda? (1 Kings 14:19)Met de geschiedenis van deze koning hangt het ontstaan van Psalms 47:1, 48, 83 samen, waarover wij pas bij 2 Chronicles 20:1 meer in bijzonderheden kunnen spreken. Als profeten, die onder Josafat gewerkt hebben, worden in 2 Chronicles 19:2; 2 Chronicles 20:34,2 Chronicles 20:37 genoemd Jehu, de zoon van Hanani (1 Kings 15:22) en Eliëzer de zoon van Ddava..
Vers 48
48. Toen was er, in zijn tijd, hetgeen voor de in het vervolg meegedeelde bijzonder van gewicht is, geen koning in Edom; maar een stadhouder van de koning, 1)door de koning aangesteld, regeerde het land.1) Het blijft onbeslist of de Edomieten, zoals enige uitleggers willen, nadat zij een tijd lang eigen koningen gehad hebben, weer aan Josafat onderworpen zijn en een stadhouder van hem ontvingen (1 Kings 9:19), dan wel of Edom sinds David's tijd onafgebroken aan Juda onderworpen is geweest en door een stadhouder geregeerd werd, zodat het pas onder Joram zich onafhankelijk maakte (1 Kings 11:22). In het laatste geval moet men aannemen, dat deze landvoogd of stadhouder nochtans de koningstitel voerde en in zekere mate zelfstandig regeerde, omdat in 2 Kings 3:9 van een "koning" van Edom gesproken wordt en deze als een bondgenoot van Josafat en Joram voorkomt, maar toch ook in zekere zin van de koning van Juda afhankelijk is..
Deze mededeling, omtrent Edom, wordt hier in deze geschiedenis ingevlochten, om daarmee de tocht van Josafat te verklaren, omdat deze daardoor vrij kon beschikken over de haven van Elath..
AHAZIA'S ZIEKTE. EEN STRAFWONDER DOOR ELIA VERRICHT.
1 Kings 22:52-2 Kings 1:18. In zijn oudere zoon Ahazia volgde op Achab, in het bestuur over het rijk van de tien stammen, een vorst, die geheel en al in zijn wegen wandelde en de Balsdienst opnieuw tot de eredienst van het koninklijke hof maakte; ja, wij zouden haast zeggen, dat Ahazia met nog meer beslistheid dan Achab, in de wegen van Izebel wandelde, ofschoon het hem, wegens de zwakheid en de korte duur van zijn regering, niet lukte het lang in het volslagen heidendom van weleer te doen terugzinken. Hoe goddeloos hij was, bleek bij gelegenheid van een ziekte, waardoor hij ten gevolge van een val getroffen werd, want toen zond hij naar het orakel van de god van de Filistijnen, Bal-Zebub te Ekron, ten einde te vernemen welke uitslag zijn ziekte hebben zou. Maar de Heere zendt zijn afgezant de profeet Elia tegemoet en laat hem door deze bestraffen en aanzeggen, dat hij van zijn bed niet weer zou opstaan. Om Elia tegen de euvelmoed van de vangeren, die tweemaal, de ene afdeling na de andere afgezonden werden, te beschutten, zendt de Heere bliksemvuur van de hemel, dat beide reizen een hoofdman en zijn vijftigen verteert; wanneer daarna de derde, door de koning uitgezonden, de levende God ontzag betoont, vergezelt de profeet hem op het gebod van de Heere, maar enkel om voor Ahazia's oren het vonnis van de Allerhoogste te herhalen, en inderdaad sterft de koning, na niet veel langer dan een jaar geregeerd te hebben.
Vers 48
48. Toen was er, in zijn tijd, hetgeen voor de in het vervolg meegedeelde bijzonder van gewicht is, geen koning in Edom; maar een stadhouder van de koning, 1)door de koning aangesteld, regeerde het land.1) Het blijft onbeslist of de Edomieten, zoals enige uitleggers willen, nadat zij een tijd lang eigen koningen gehad hebben, weer aan Josafat onderworpen zijn en een stadhouder van hem ontvingen (1 Kings 9:19), dan wel of Edom sinds David's tijd onafgebroken aan Juda onderworpen is geweest en door een stadhouder geregeerd werd, zodat het pas onder Joram zich onafhankelijk maakte (1 Kings 11:22). In het laatste geval moet men aannemen, dat deze landvoogd of stadhouder nochtans de koningstitel voerde en in zekere mate zelfstandig regeerde, omdat in 2 Kings 3:9 van een "koning" van Edom gesproken wordt en deze als een bondgenoot van Josafat en Joram voorkomt, maar toch ook in zekere zin van de koning van Juda afhankelijk is..
Deze mededeling, omtrent Edom, wordt hier in deze geschiedenis ingevlochten, om daarmee de tocht van Josafat te verklaren, omdat deze daardoor vrij kon beschikken over de haven van Elath..
AHAZIA'S ZIEKTE. EEN STRAFWONDER DOOR ELIA VERRICHT.
1 Kings 22:52-2 Kings 1:18. In zijn oudere zoon Ahazia volgde op Achab, in het bestuur over het rijk van de tien stammen, een vorst, die geheel en al in zijn wegen wandelde en de Balsdienst opnieuw tot de eredienst van het koninklijke hof maakte; ja, wij zouden haast zeggen, dat Ahazia met nog meer beslistheid dan Achab, in de wegen van Izebel wandelde, ofschoon het hem, wegens de zwakheid en de korte duur van zijn regering, niet lukte het lang in het volslagen heidendom van weleer te doen terugzinken. Hoe goddeloos hij was, bleek bij gelegenheid van een ziekte, waardoor hij ten gevolge van een val getroffen werd, want toen zond hij naar het orakel van de god van de Filistijnen, Bal-Zebub te Ekron, ten einde te vernemen welke uitslag zijn ziekte hebben zou. Maar de Heere zendt zijn afgezant de profeet Elia tegemoet en laat hem door deze bestraffen en aanzeggen, dat hij van zijn bed niet weer zou opstaan. Om Elia tegen de euvelmoed van de vangeren, die tweemaal, de ene afdeling na de andere afgezonden werden, te beschutten, zendt de Heere bliksemvuur van de hemel, dat beide reizen een hoofdman en zijn vijftigen verteert; wanneer daarna de derde, door de koning uitgezonden, de levende God ontzag betoont, vergezelt de profeet hem op het gebod van de Heere, maar enkel om voor Ahazia's oren het vonnis van de Allerhoogste te herhalen, en inderdaad sterft de koning, na niet veel langer dan een jaar geregeerd te hebben.
Vers 52
52. Ahazia, de oudere zoon van Achab (vgl. 2 Kings 1:17), werd koning over Israël te Samaria, in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda (897 v. Chr.), en regeerde twee jaar over Israël, nauwkeuriger: een weinig langer dan een jaar, tot 896.Vers 52
52. Ahazia, de oudere zoon van Achab (vgl. 2 Kings 1:17), werd koning over Israël te Samaria, in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda (897 v. Chr.), en regeerde twee jaar over Israël, nauwkeuriger: een weinig langer dan een jaar, tot 896.Vers 54
54. En hij diende, voor zijn persoon; terwijl hij de kalverdienst aan het volk overliet, de Sidonische afgod Bal, 1) en boog zich voor hem, en vertoornde de HEERE, de God van Israël, naar alles, wat zijn vader gedaan had, zonder zich aan de oordelen te storen, die over deze ten gevolge van zijn afgoderij gekomen waren.1) Van Ahazia wordt nog opzettelijk meegedeeld, dat hij Bal diende. In de laatste jaren van Achabs regering, tengevolge van de gebeurtenis op Karmel, schijnt de Balsdienst niet meer zo sterk door Achab te zijn gedreven. Nu hij echter in de strijd gesneuveld is, wordt de invloed van Izebel weer sterker en in Ahazia vindt zij een gewillig werktuig, om de afgodendienst weer als opnieuw in te voeren. Zelfs was deze zoon van Achab van zeer afgodische aard, omdat hij straks de afgod van de Filistijnen nog om raad gaat vragen..
Vers 54
54. En hij diende, voor zijn persoon; terwijl hij de kalverdienst aan het volk overliet, de Sidonische afgod Bal, 1) en boog zich voor hem, en vertoornde de HEERE, de God van Israël, naar alles, wat zijn vader gedaan had, zonder zich aan de oordelen te storen, die over deze ten gevolge van zijn afgoderij gekomen waren.1) Van Ahazia wordt nog opzettelijk meegedeeld, dat hij Bal diende. In de laatste jaren van Achabs regering, tengevolge van de gebeurtenis op Karmel, schijnt de Balsdienst niet meer zo sterk door Achab te zijn gedreven. Nu hij echter in de strijd gesneuveld is, wordt de invloed van Izebel weer sterker en in Ahazia vindt zij een gewillig werktuig, om de afgodendienst weer als opnieuw in te voeren. Zelfs was deze zoon van Achab van zeer afgodische aard, omdat hij straks de afgod van de Filistijnen nog om raad gaat vragen..