Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-1.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 12 Kings 1:1.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 12 Kings 1:1.
Vers 1
1. En 1) ook duurden bij de aanvang van Ahazia's regering de kastijdingen van God voort, hetgeen hem tot waarschuwing had moeten dienen, wanneer hij voorwaarschuwing vatbaar geweest ware; want Moab, eenmaal door David onderworpen (2 Samuel 8:2) en bij de verdeling van het rijk onder de heerschappij van het Noordelijke koningshuis geraakt, viel van Israël af na a) Achabs dood, omdat het van de verzwakking, waaraan de Israëlitische macht ten gevolge van de oorlog met de Syriërsleed (1 Kings 22:35vv.), tot zijn voordeel gebruik maakte.a) 2 Kings 3:5
1) Deze afval van Moab wordt hier vermeld, om daarmee te kennen te geven, hoe de nederlaag van Achab nog meer gevolgen had gehad, die door de toestand van Ahazia niet ongedaan gemaakt konden worden. Integendeel, omdat Ahazia ziek werd tot stervens toe en spoedig daarop stierf, hadden de Moabieten tijd en gelegenheid om hun onafhankelijkheid te versterken en zich met de Ammonieten te verstaan, om straks een aanval in Juda te doen..
Vers 1
1. En 1) ook duurden bij de aanvang van Ahazia's regering de kastijdingen van God voort, hetgeen hem tot waarschuwing had moeten dienen, wanneer hij voorwaarschuwing vatbaar geweest ware; want Moab, eenmaal door David onderworpen (2 Samuel 8:2) en bij de verdeling van het rijk onder de heerschappij van het Noordelijke koningshuis geraakt, viel van Israël af na a) Achabs dood, omdat het van de verzwakking, waaraan de Israëlitische macht ten gevolge van de oorlog met de Syriërsleed (1 Kings 22:35vv.), tot zijn voordeel gebruik maakte.a) 2 Kings 3:5
1) Deze afval van Moab wordt hier vermeld, om daarmee te kennen te geven, hoe de nederlaag van Achab nog meer gevolgen had gehad, die door de toestand van Ahazia niet ongedaan gemaakt konden worden. Integendeel, omdat Ahazia ziek werd tot stervens toe en spoedig daarop stierf, hadden de Moabieten tijd en gelegenheid om hun onafhankelijkheid te versterken en zich met de Ammonieten te verstaan, om straks een aanval in Juda te doen..
Vers 2
2. En weldra, nadat hij niet veel langer dan een jaar had geregeerd en reeds gedurende deze tijd zijn God vijandige gezindheid voldoende aan de dag had gelegd, trof het gericht van de Heere Ahazia zelf; hij viel namelijk door een tralie1) in zijn opperzaal, die te Samaria was, en werd, ten gevolge van de val, ziek. En toen openbaarde zich duidelijk zijn volstrekt heidense aard. Want hij zond, misschien wel op raad van zijn moeder, boden naar het beroemdste van de heidense orakels in de omtrek van zijn koninkrijk, en zei tot hen: Gaat heen, vraagt Bal-Zebub, 2) de god van Ekron, een stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), of ik van deze ziekte genezen zal of niet.1) Onder de "tralie" is waarschijnlijk niet, zoals de Rabbijnen willen, een getraliede opening in de vloer van de bovenkamer te verstaan, waardoor het licht tot het zich daar onder bevindende vertrek kon doordringen, maar een zeer laag langwerpig venster van traliewerk, waarmee het geopend en gesloten kon worden, voorzien en dat op de binnenhof van het paleis uitzag; want de huizen van de voornamen vormden gewoonlijk een vierkant, met een binnenhof in het midden, die, zeer ruim, van zuilengangen en galerijen omgeven, soms ook met bomen beplant, en ook wel van bronnen en gelegenheden om zich te baden voorzien, de gezelschapszaal van de huizen vormde. Wanneer nu het venster van de opperzaal van het koninklijk paleis te Samaria daarop uitzag, dan is het, omdat paleizen gewoonlijk meerdere verdiepingen hadden, nauwelijks te geloven, dat Ahazia na in zijn val op de geplaveide grond van de binnenplaats neergekomen te zijn, nog zou geleefd hebben; men moet daarom veronderstellen, dat er, lager dan het venster van de onderzaal, een galerij langs de muur liep, waar Ahazia, toen hij te ver uit het venster reikte, is neergekomen..
2) Bal, de hoofdgodheid aan alle Kananitische volken gemeen, werd aan verschillende plaatsen, op verschillende tijden, verschillend vereerd. Daarom bestonden er vele Bals, d.i. veelvuldige opvattingen betreffende die afgod, en komen er ook van deze bijzondere of lokale (plaatselijke) opvattingen in het Oude Testament voor (Deuteronomy 16:21):
1. Bal-Berith of Bal van het verbond, als beschermer en handhaver van de verbintenissen (gelijk aan de Zeuv opkiov of Deus fidius van de Grieken en Romeinen);
2. Bal-Peor, de afgod van de Moabieten, hoogstwaarschijnlijk dezelfde als Kamos, de krijgsgod van de Moabieten, die ook door de Ammonieten vereerd werd en bij dezen nauw verwant met of misschien dezelfde was als Milcom, Malchom of Molech. Hij werd staande op een zuil, met een zwaard in de rechterhand en twee vuurfakkels aan zijn zijde afgebeeld: zijn dienst in slachtoffers en offermaaltijden bestaande, ging in bedrijf van ontucht over, maar in tijden van grote benauwdheid verzoende men zijn toorn ook wel met kinderoffers (3:27).
Vers 2
2. En weldra, nadat hij niet veel langer dan een jaar had geregeerd en reeds gedurende deze tijd zijn God vijandige gezindheid voldoende aan de dag had gelegd, trof het gericht van de Heere Ahazia zelf; hij viel namelijk door een tralie1) in zijn opperzaal, die te Samaria was, en werd, ten gevolge van de val, ziek. En toen openbaarde zich duidelijk zijn volstrekt heidense aard. Want hij zond, misschien wel op raad van zijn moeder, boden naar het beroemdste van de heidense orakels in de omtrek van zijn koninkrijk, en zei tot hen: Gaat heen, vraagt Bal-Zebub, 2) de god van Ekron, een stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), of ik van deze ziekte genezen zal of niet.1) Onder de "tralie" is waarschijnlijk niet, zoals de Rabbijnen willen, een getraliede opening in de vloer van de bovenkamer te verstaan, waardoor het licht tot het zich daar onder bevindende vertrek kon doordringen, maar een zeer laag langwerpig venster van traliewerk, waarmee het geopend en gesloten kon worden, voorzien en dat op de binnenhof van het paleis uitzag; want de huizen van de voornamen vormden gewoonlijk een vierkant, met een binnenhof in het midden, die, zeer ruim, van zuilengangen en galerijen omgeven, soms ook met bomen beplant, en ook wel van bronnen en gelegenheden om zich te baden voorzien, de gezelschapszaal van de huizen vormde. Wanneer nu het venster van de opperzaal van het koninklijk paleis te Samaria daarop uitzag, dan is het, omdat paleizen gewoonlijk meerdere verdiepingen hadden, nauwelijks te geloven, dat Ahazia na in zijn val op de geplaveide grond van de binnenplaats neergekomen te zijn, nog zou geleefd hebben; men moet daarom veronderstellen, dat er, lager dan het venster van de onderzaal, een galerij langs de muur liep, waar Ahazia, toen hij te ver uit het venster reikte, is neergekomen..
2) Bal, de hoofdgodheid aan alle Kananitische volken gemeen, werd aan verschillende plaatsen, op verschillende tijden, verschillend vereerd. Daarom bestonden er vele Bals, d.i. veelvuldige opvattingen betreffende die afgod, en komen er ook van deze bijzondere of lokale (plaatselijke) opvattingen in het Oude Testament voor (Deuteronomy 16:21):
1. Bal-Berith of Bal van het verbond, als beschermer en handhaver van de verbintenissen (gelijk aan de Zeuv opkiov of Deus fidius van de Grieken en Romeinen);
2. Bal-Peor, de afgod van de Moabieten, hoogstwaarschijnlijk dezelfde als Kamos, de krijgsgod van de Moabieten, die ook door de Ammonieten vereerd werd en bij dezen nauw verwant met of misschien dezelfde was als Milcom, Malchom of Molech. Hij werd staande op een zuil, met een zwaard in de rechterhand en twee vuurfakkels aan zijn zijde afgebeeld: zijn dienst in slachtoffers en offermaaltijden bestaande, ging in bedrijf van ontucht over, maar in tijden van grote benauwdheid verzoende men zijn toorn ook wel met kinderoffers (3:27).
Vers 3
3. Bal-Zebub, de god van de vliegen, maar niet in de eerste plaats, zoals men meestal verklaart, degene, die de vliegen of het ongedierte afweert (dit gedeelte van zijn werkzaamheid trad pas later op de voorgrond, toen de dierdienst nog door de denkbeelden aangaande de nuttigheid of schadelijkheid van de dieren gewijzigd werd), maar als degene, die de zwermen van kwellende vliegen, die in de zuidelijke landen zelfs ziekten veroorzaken, te voorschijn roept, en dan ook weer in staat is om ze te verwijderen (hiermee vergelijke men Plin. hist. n. 29:6 de Myiodes of de Zeuv apomuiov van de Eleënsers). Hij werd dus als zonne- of zomergod gedacht, in dezelfde verhouding tot de vliegen staande, als de orakelgod Apollo tot de ziekten, die hij zond of afweerde. Omdat nu de vliegen in hun verschijnen en verdwijnen, van zekere weersgesteldheid afhankelijk, zelf als met profetisch vermogen begaafd schenen, zo is het makkelijk te begrijpen waarom men aan Bal-Zebub, die misschien onder de gedaante van een vlieg vereerd werd, in bijzondere zin de voorspellingsgave kon toeschrijven. Dat nu zijn priesters vele uitspraken gedaan moeten hebben, die het geloof aan de macht van de afgod voedsel gaven, en zijn orakel bovendien zeer beroemd maakten, is volgens onze beschouwingen van het wezen van de magie (Exodus 7:8" en "1 Kings 10:26) geen ogenblik te betwijfelen..Bij vele uitspraken van de heidense orakels, zowel als bij de openbaringen van moderne somnabules of clairvoyantes is de werking van een boosaardige, kwaad bedoelende, moedwillig op het dwaalspoor leidende intelligentie (met verstandelijk inzicht begaafde macht) niet te miskennen; en Groenlandse angekoks (tovenaars) beleden, nadat zij tot het Christendom waren overgegaan, dat veel van hun toverkunsten wel bedrog geweest was, maar dat er zich ook vaak iets demonisch in gemengd had, dat zij nu weliswaar verafschuwden, maar toch niet beschrijven konden..
Vergelijk H. v. Schubert, Zaubereisnden. S.83. Krantz, Historie von Grnland. I, 273.
Niet tot zijn eigen afgoden wendde hij zich, maar tot een buitenlandse afgod. Dit is te verklaren, f uit wantrouwen in zijn eigen afgoden, een wantrouwen niet onwaarschijnlijk gewekt op de Karmel, f uit verregaande dweepzucht, die leidde tot het vereren van vele afgoden.. 3. Maar de Engel van de HEERE (Genesis 16:7) sprak, eer nog de gezanten zich naar het 7 mijl verwijderde Ekron ten zuidwesten van Samaria op weg begaven, ja eer nog Ahazia ze afvaardigde, en de gedachten nog maar pas bij hem begonnen te ontwaken om de Filistijnse afgod te raadplegen, tot Elia, de Thisbiet, die zich opzettelijk van de geheel afgodische koning afgezonderd op de Karmel had opgehouden (2 Kings 1:9vv.): Maak u op, ga op, de boden van de koning van Samaria tegemoet, en spreek tot hen: Is het, omdat er geen God, die men kan raadplegen, in Israël 1) is, dat gij heengaat om Bal-Zebub, de god van Ekron, te vragen?
1) Dit wil volstrekt niet zeggen, dat de Heere God alleen bepaald was tot het land van Israël, maar is bij wijze van tegenstelling gesproken, om Ahazia erbij te bepalen, hoe diep zondig hij handelt, door de enige levende God te verwerpen en zich te wenden tot de afgoden van vreemde volken..
Vers 3
3. Bal-Zebub, de god van de vliegen, maar niet in de eerste plaats, zoals men meestal verklaart, degene, die de vliegen of het ongedierte afweert (dit gedeelte van zijn werkzaamheid trad pas later op de voorgrond, toen de dierdienst nog door de denkbeelden aangaande de nuttigheid of schadelijkheid van de dieren gewijzigd werd), maar als degene, die de zwermen van kwellende vliegen, die in de zuidelijke landen zelfs ziekten veroorzaken, te voorschijn roept, en dan ook weer in staat is om ze te verwijderen (hiermee vergelijke men Plin. hist. n. 29:6 de Myiodes of de Zeuv apomuiov van de Eleënsers). Hij werd dus als zonne- of zomergod gedacht, in dezelfde verhouding tot de vliegen staande, als de orakelgod Apollo tot de ziekten, die hij zond of afweerde. Omdat nu de vliegen in hun verschijnen en verdwijnen, van zekere weersgesteldheid afhankelijk, zelf als met profetisch vermogen begaafd schenen, zo is het makkelijk te begrijpen waarom men aan Bal-Zebub, die misschien onder de gedaante van een vlieg vereerd werd, in bijzondere zin de voorspellingsgave kon toeschrijven. Dat nu zijn priesters vele uitspraken gedaan moeten hebben, die het geloof aan de macht van de afgod voedsel gaven, en zijn orakel bovendien zeer beroemd maakten, is volgens onze beschouwingen van het wezen van de magie (Exodus 7:8" en "1 Kings 10:26) geen ogenblik te betwijfelen..Bij vele uitspraken van de heidense orakels, zowel als bij de openbaringen van moderne somnabules of clairvoyantes is de werking van een boosaardige, kwaad bedoelende, moedwillig op het dwaalspoor leidende intelligentie (met verstandelijk inzicht begaafde macht) niet te miskennen; en Groenlandse angekoks (tovenaars) beleden, nadat zij tot het Christendom waren overgegaan, dat veel van hun toverkunsten wel bedrog geweest was, maar dat er zich ook vaak iets demonisch in gemengd had, dat zij nu weliswaar verafschuwden, maar toch niet beschrijven konden..
Vergelijk H. v. Schubert, Zaubereisnden. S.83. Krantz, Historie von Grnland. I, 273.
Niet tot zijn eigen afgoden wendde hij zich, maar tot een buitenlandse afgod. Dit is te verklaren, f uit wantrouwen in zijn eigen afgoden, een wantrouwen niet onwaarschijnlijk gewekt op de Karmel, f uit verregaande dweepzucht, die leidde tot het vereren van vele afgoden.. 3. Maar de Engel van de HEERE (Genesis 16:7) sprak, eer nog de gezanten zich naar het 7 mijl verwijderde Ekron ten zuidwesten van Samaria op weg begaven, ja eer nog Ahazia ze afvaardigde, en de gedachten nog maar pas bij hem begonnen te ontwaken om de Filistijnse afgod te raadplegen, tot Elia, de Thisbiet, die zich opzettelijk van de geheel afgodische koning afgezonderd op de Karmel had opgehouden (2 Kings 1:9vv.): Maak u op, ga op, de boden van de koning van Samaria tegemoet, en spreek tot hen: Is het, omdat er geen God, die men kan raadplegen, in Israël 1) is, dat gij heengaat om Bal-Zebub, de god van Ekron, te vragen?
1) Dit wil volstrekt niet zeggen, dat de Heere God alleen bepaald was tot het land van Israël, maar is bij wijze van tegenstelling gesproken, om Ahazia erbij te bepalen, hoe diep zondig hij handelt, door de enige levende God te verwerpen en zich te wenden tot de afgoden van vreemde volken..
Vers 4
4. Daarom nu, omdat gij die nietige afgoden hoger acht dan Mij, zegt de HEERE zo tot uw heer, de koning: Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen zijt, ofschoon Ik u gemakkelijk had kunnen oprichten, wanneer gij de hulp van Mijn genade door waarachtige bekering en met oprecht geloof had gezocht; maar gij zult tot straf voor uw hardnekkige afgoderij, waarvan gij u door geen kastijding wilt laten terugbrengen, weldra de dood sterven. En Elia ging weg, 1) van de Karmel, om het bevel van de Heere te volvoeren, en ontmoette de boden van de koning juist op het ogenblik, dat zij de poort van Samaria uitgingen.1) Deze laatste bijzonderheid volgt bepaald uit de woorden van de Engel van de Heere, die duidelijk zegt: Maak u op, ga op, de boden van de koning van Samaria te gemoed. Dit "ga op" geeft te kennen, dat Elia de boden juist bij het verlaten van de op een berg gelegen stad moest tegemoet gaan. Om dit te kunnen doen, moet de goddelijke lastgeving aan de profeet enige tijd eerder hebben plaatsgehad, alvorens Ahazia zijn boden afzond, want de weg van de zuidoostelijke voet van de Karmel tot Samaria is meer dan 6 mijl lang; Elia hield zich waarschijnlijk in een spelonk aan het noordwestelijk einde van de berg op ongeveer daar waar thans het naar hem genoemde klooster staat (1 Kings 18:20), en had dus een weg van 16 of 14 mijl tot Samaria af te leggen. De koninklijke gezanten hebben zich met de last van de goddeloze monarch op weg begeven, gaan welgemoed voort en berekenen reeds, wanneer zij op de plaats van bestemming zullen komen. Maar hoe menigmaal vergist men zich in zulke omstandigheden: het orakel komt hen reeds tegemoet, en wel van een kant, waarvan zij het niet vermoeden; eer zij het weten staat er een levende barrire voor hen. Ja, het is niet altijd vooruit te zien wat iemand op zo'n weg naar Ekron en Endor (1 Samuel 28:7vv.) al kan bejegenen. Het is een gevaarlijk spel, met voorbijgang van God en Zijn woord, de sluier van de onzichtbare wereld te willen oplichten, en in de toverkringen van geestenzieners, bezweerders, dwepers geïnspireerden enz. zijn nieuwsgierigheid te willen bevredigen. Op zulke wegen heeft reeds menigeen gezichten aanschouwd en oplossingen verkregen, waarbij hem de haren te berge zijn gerezen, en die hem voor altijd de rust van zijn gemoed deden verliezen; menigeen heeft op zulke gangen voor altijd het licht van de waarheid verloren, omdat zijn ziel dwalingen en leugens in zich opnam, of zich te langen leste in de vreselijke afgronden van zielsziekte of waanzin terugvond.. 7. En hij, terwijl hij reeds vermoedde wie de man wel geweest mocht zijn, sprak tot hen: Hoe was de gestalte 1) van de man, zijn uiterlijk voorkomen, gedrag en kledij, die u tegemoet opgekomen is, en deze woorden tot u gesproken heeft?
1) In het Hebreeuws mischfat. De Vulgaat vertaalt terecht: figura et habitu. Het Hebreeuwse woord betekent toch eigenlijk: de eigendommelijkheid van de persoon. En nu is het bekend, dat deze niet alleen dikwijls kenbaar is in de houding, maar ook in de kleding. De knechten antwoordden dan ook: "Hij was een man met een harig kleed en met een leren gordel", een kledingstuk, dat in die dagen geheel de persoon tekende en wel zo'n persoon, die met alle kracht zich stelde tegen de heersende geest van zijn tijd, een kledingstuk, dat de boetprediker deed kennen, de handhaver van Gods gerechtigheid tegenover de wetsverkrachting en ongerechtigheid van de mensen..
Vers 4
4. Daarom nu, omdat gij die nietige afgoden hoger acht dan Mij, zegt de HEERE zo tot uw heer, de koning: Gij zult niet afkomen van dat bed, waarop gij geklommen zijt, ofschoon Ik u gemakkelijk had kunnen oprichten, wanneer gij de hulp van Mijn genade door waarachtige bekering en met oprecht geloof had gezocht; maar gij zult tot straf voor uw hardnekkige afgoderij, waarvan gij u door geen kastijding wilt laten terugbrengen, weldra de dood sterven. En Elia ging weg, 1) van de Karmel, om het bevel van de Heere te volvoeren, en ontmoette de boden van de koning juist op het ogenblik, dat zij de poort van Samaria uitgingen.1) Deze laatste bijzonderheid volgt bepaald uit de woorden van de Engel van de Heere, die duidelijk zegt: Maak u op, ga op, de boden van de koning van Samaria te gemoed. Dit "ga op" geeft te kennen, dat Elia de boden juist bij het verlaten van de op een berg gelegen stad moest tegemoet gaan. Om dit te kunnen doen, moet de goddelijke lastgeving aan de profeet enige tijd eerder hebben plaatsgehad, alvorens Ahazia zijn boden afzond, want de weg van de zuidoostelijke voet van de Karmel tot Samaria is meer dan 6 mijl lang; Elia hield zich waarschijnlijk in een spelonk aan het noordwestelijk einde van de berg op ongeveer daar waar thans het naar hem genoemde klooster staat (1 Kings 18:20), en had dus een weg van 16 of 14 mijl tot Samaria af te leggen. De koninklijke gezanten hebben zich met de last van de goddeloze monarch op weg begeven, gaan welgemoed voort en berekenen reeds, wanneer zij op de plaats van bestemming zullen komen. Maar hoe menigmaal vergist men zich in zulke omstandigheden: het orakel komt hen reeds tegemoet, en wel van een kant, waarvan zij het niet vermoeden; eer zij het weten staat er een levende barrire voor hen. Ja, het is niet altijd vooruit te zien wat iemand op zo'n weg naar Ekron en Endor (1 Samuel 28:7vv.) al kan bejegenen. Het is een gevaarlijk spel, met voorbijgang van God en Zijn woord, de sluier van de onzichtbare wereld te willen oplichten, en in de toverkringen van geestenzieners, bezweerders, dwepers geïnspireerden enz. zijn nieuwsgierigheid te willen bevredigen. Op zulke wegen heeft reeds menigeen gezichten aanschouwd en oplossingen verkregen, waarbij hem de haren te berge zijn gerezen, en die hem voor altijd de rust van zijn gemoed deden verliezen; menigeen heeft op zulke gangen voor altijd het licht van de waarheid verloren, omdat zijn ziel dwalingen en leugens in zich opnam, of zich te langen leste in de vreselijke afgronden van zielsziekte of waanzin terugvond.. 7. En hij, terwijl hij reeds vermoedde wie de man wel geweest mocht zijn, sprak tot hen: Hoe was de gestalte 1) van de man, zijn uiterlijk voorkomen, gedrag en kledij, die u tegemoet opgekomen is, en deze woorden tot u gesproken heeft?
1) In het Hebreeuws mischfat. De Vulgaat vertaalt terecht: figura et habitu. Het Hebreeuwse woord betekent toch eigenlijk: de eigendommelijkheid van de persoon. En nu is het bekend, dat deze niet alleen dikwijls kenbaar is in de houding, maar ook in de kleding. De knechten antwoordden dan ook: "Hij was een man met een harig kleed en met een leren gordel", een kledingstuk, dat in die dagen geheel de persoon tekende en wel zo'n persoon, die met alle kracht zich stelde tegen de heersende geest van zijn tijd, een kledingstuk, dat de boetprediker deed kennen, de handhaver van Gods gerechtigheid tegenover de wetsverkrachting en ongerechtigheid van de mensen..
Vers 8
8. En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed, een opperkleed uit schapen- of geitenhaar vervaardigd (Jud 14:19), en met een leren gordel 1) in plaats van een van boomwol of linnen gemaakt, zoals andere mensen die dragen, gegord om zijn lenden. Toen zei hij, die uit de dagen van zijn vader Achab de profeet maar al te goed kende, en terwijl hij van de gegrondheid van zijn aanvankelijk vermoeden (2 Kings 1:7) meer verzekerd werd: Het is Elia, de Thisbiet.1) Ook in Zacharia (13:4) treffen wij als karakteristiek uitwendig kenteken van de profeten de harige mantel aan, een schapenvacht, waarop nog enig haar gelaten is, en waarmee Arabieren zich nog heden ten dage bekleden, daaruit is de uitdrukking van Christus te verklaren: ziet toe en wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen enz." (Matthew 7:15). Deze dracht is pas met Elia in zwang gekomen, omdat Samuëls profetenmantel een uit gewone geweven stof, bijzonder lange en ruim geplooide talaar schijnt geweest te zijn (1 Samuel 15:27; 1 Samuel 28:14). Dit uitwendige kleed reeds moest in een tijd, waarin het volk verwekelijkt en in overdaad en wereldlust verzonken was, de ernst van de Goddelijke gerichten, die over het volk komen zouden, prediken en van de zijde van de profeten hun verachting voor de lust van deze wereld te kennen geven; vandaar was dan ook de leren gordel in strijd met de weelde die zich toen in de gordels vertoonde. (Vergelijk Matthew 3:4 Hebrews 11:37).
In die tijd droeg men gordels uit boomwol of linnen vervaardigd, een teken van weelde en verwijfdheid. Elia droeg een leren gordel als bewijs, dat hij optrad tegen de weelderige zeden van zijn tijd en van zijn volk..
Vers 8
8. En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed, een opperkleed uit schapen- of geitenhaar vervaardigd (Jud 14:19), en met een leren gordel 1) in plaats van een van boomwol of linnen gemaakt, zoals andere mensen die dragen, gegord om zijn lenden. Toen zei hij, die uit de dagen van zijn vader Achab de profeet maar al te goed kende, en terwijl hij van de gegrondheid van zijn aanvankelijk vermoeden (2 Kings 1:7) meer verzekerd werd: Het is Elia, de Thisbiet.1) Ook in Zacharia (13:4) treffen wij als karakteristiek uitwendig kenteken van de profeten de harige mantel aan, een schapenvacht, waarop nog enig haar gelaten is, en waarmee Arabieren zich nog heden ten dage bekleden, daaruit is de uitdrukking van Christus te verklaren: ziet toe en wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen enz." (Matthew 7:15). Deze dracht is pas met Elia in zwang gekomen, omdat Samuëls profetenmantel een uit gewone geweven stof, bijzonder lange en ruim geplooide talaar schijnt geweest te zijn (1 Samuel 15:27; 1 Samuel 28:14). Dit uitwendige kleed reeds moest in een tijd, waarin het volk verwekelijkt en in overdaad en wereldlust verzonken was, de ernst van de Goddelijke gerichten, die over het volk komen zouden, prediken en van de zijde van de profeten hun verachting voor de lust van deze wereld te kennen geven; vandaar was dan ook de leren gordel in strijd met de weelde die zich toen in de gordels vertoonde. (Vergelijk Matthew 3:4 Hebrews 11:37).
In die tijd droeg men gordels uit boomwol of linnen vervaardigd, een teken van weelde en verwijfdheid. Elia droeg een leren gordel als bewijs, dat hij optrad tegen de weelderige zeden van zijn tijd en van zijn volk..
Vers 9
9. En hij, 1)ook met Elia's gewone verblijfplaats bekend, zond, in de veronderstelling dat het een gemakkelijke zaak zou zijn zich van de profeet meester te maken, wanneer hij slechts een voldoende sterke bende afzond, om diens schuilplaats op te sporen en met geweld gevangen te nemen, tot hem naar de hoogte van de Karmel, een hoofdman van vijftig soldaten, met zijn vijftigen, die onder zijn bevel stonden. En als hij tot hem opkwam, naar het gebergte (want ziet, hij, de profeet, zat op de hoogte van een berg, op de hoogste spits van de berg, zonder zich in het minst door de aan zijn voet verschijnende schaar van krijgslieden te laten verschrikken), zo sprak hij, de hoofdman, tot hem van beneden naar boven roepende: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. 2)1) Jerobeam zoekt de profeet Ahazia nog, Achab verootmoedigt zich nog op het woord van Elia. Ahazia zondigt bovendien tegen Exodus 20:3 en Leviticus 9:31. Hij hoont de levende God, trotseert de verwijten van Elia en komt zelfs niet tot inkeer, als het Godsgericht tot tweemaal toe een bende van vijftig, die zich aan Elia moesten vergrijpen, tot een getuigenis voor vorst en volk heeft getroffen..
2) Zoals Theodoretus reeds heeft opgemerkt, delen deze en de volgende hoofdman geheel "de God vijandige stemming van hem, die hen gezonden had." Dit was hun grote zonde, dat zij zich durven vergrijpen aan Elia, die zij zelf een "man Gods" noemden. Hun vijandschap gold niet alleen Elia, maar bovenal den God van Elia, die duidelijk getoond had, dat hij Zijn profeet was. Waar hij hem dan ook aanspreekt als "man Gods," legt hij duidelijk de stemming van het hart bloot, zijn grote vijandschap tegen God en Zijn gezalfde profeet. Al heeft Elia zich krachtig door woorden en tekenen een man Gods betoond en profeet van de HEERE, zij, de dienaren van de koning, zullen er niet tegen op zien, om zich aan hem te vergrijpen. Noch voor de God van Elia, noch voor Elia willen zij zich enigszins bevreesd tonen. Het is daarom dan ook, dat de Heere God het woord van de profeet vervult en Zijn Goddelijk misnoegen openbaart, door vuur uit de hemel te doen neerdalen, om de hoon, Hem aangedaan, te straffen..
Vers 9
9. En hij, 1)ook met Elia's gewone verblijfplaats bekend, zond, in de veronderstelling dat het een gemakkelijke zaak zou zijn zich van de profeet meester te maken, wanneer hij slechts een voldoende sterke bende afzond, om diens schuilplaats op te sporen en met geweld gevangen te nemen, tot hem naar de hoogte van de Karmel, een hoofdman van vijftig soldaten, met zijn vijftigen, die onder zijn bevel stonden. En als hij tot hem opkwam, naar het gebergte (want ziet, hij, de profeet, zat op de hoogte van een berg, op de hoogste spits van de berg, zonder zich in het minst door de aan zijn voet verschijnende schaar van krijgslieden te laten verschrikken), zo sprak hij, de hoofdman, tot hem van beneden naar boven roepende: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. 2)1) Jerobeam zoekt de profeet Ahazia nog, Achab verootmoedigt zich nog op het woord van Elia. Ahazia zondigt bovendien tegen Exodus 20:3 en Leviticus 9:31. Hij hoont de levende God, trotseert de verwijten van Elia en komt zelfs niet tot inkeer, als het Godsgericht tot tweemaal toe een bende van vijftig, die zich aan Elia moesten vergrijpen, tot een getuigenis voor vorst en volk heeft getroffen..
2) Zoals Theodoretus reeds heeft opgemerkt, delen deze en de volgende hoofdman geheel "de God vijandige stemming van hem, die hen gezonden had." Dit was hun grote zonde, dat zij zich durven vergrijpen aan Elia, die zij zelf een "man Gods" noemden. Hun vijandschap gold niet alleen Elia, maar bovenal den God van Elia, die duidelijk getoond had, dat hij Zijn profeet was. Waar hij hem dan ook aanspreekt als "man Gods," legt hij duidelijk de stemming van het hart bloot, zijn grote vijandschap tegen God en Zijn gezalfde profeet. Al heeft Elia zich krachtig door woorden en tekenen een man Gods betoond en profeet van de HEERE, zij, de dienaren van de koning, zullen er niet tegen op zien, om zich aan hem te vergrijpen. Noch voor de God van Elia, noch voor Elia willen zij zich enigszins bevreesd tonen. Het is daarom dan ook, dat de Heere God het woord van de profeet vervult en Zijn Goddelijk misnoegen openbaart, door vuur uit de hemel te doen neerdalen, om de hoon, Hem aangedaan, te straffen..
Vers 11
11. En hij, koning Ahazia, zond, toen zijn hoofdman niet terugkwam, en nadat hij door uitgezonden boden vernomen had wat met dezen gebeurd was, opnieuw tot hem, tot Elia, 1) een andere hoofdman van vijftig, met zijn vijftigen.Deze, aan de plek gekomen, van waar de vorige hoofdman tot de profeet had gesproken, en hem ook op de berg ziende zitten (2 Kings 1:9), antwoordde en sprak tot hem, met nog meer verregaande onbeschaamdheid dan de eerste: 2) Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastig 3) af, laat alle verdere tegenstand varen en stel u goedschiks in mijn handen.1) Ahazia was door het vorige, hoe vreselijk ook, niet getroffen; waardoor kon ook zijn verhard hart geroerd worden? Hij lag op zich sterfbed, koesterde noch vrees voor God, noch bezorgdheid voor zijn onderdanen veeleer lokte hij een menigte van oordelen uit, het een nog verschrikkelijker dan het andere.
2) Deze was onbeschaamder dan de eerste, deels omdat hij voor de onderneming, reeds door een oordeel van God afgekeurd, niet terugdeinsde, deels voor zo ver hij aan zijn rede, anders geheel aan die van de overige hoofdman gelijk, nog het woord "haastig" toevoegde. (Cornilius a Lapide, eigenlijk van der Steen, een beroemd schriftverklaarder van de R.K. kerk en lid van de Jezuïetenorde, in 1568 te Bohaff, in het Bisdom Luik, geboren, gestorven te Rome 1637; hij heeft veel ter verklaring van de Bijbel uit de kerkvaders opgezocht en ook veel goeds bijeen verzameld.)
3) In deze bijvoeging van haastig schuilt de drieste overmoed van deze hoofdman.. 12. En Elia antwoordde en sprak, evenals vroeger (2 Kings 1:10) tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale, tot een bewijs daarvan en tot straf voor uw lastering van de Goddelijke majesteit, vuur van de hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde het vuur Gods van de hemel, want hetgeen Elia gezegd had kwam niet uit vleselijke boosheid voort, maar uit heilige ijver voor de eer van de Heere en uit ingeving van Gods Geest, 1)en verteerde hem en zijn vijftigen.
1) Niettemin kwam Elia's woord alleen met de geest van het Oude Verbond overeen, gedurende welke God de onbeschaamde verachters van Zijn naam met vuur en zwaard uitroeide, om de energie van Zijn heilige Majesteit tegenover de levenloze afgoden van de heidenen te openbaren (Deuteronomy 13:1vv.). Zo'n handelwijze zou dus in de tijd van het Nieuwe Verbond niet passen, zoals uit Luke 9:54vv. blijkt, waar de Heiland het doen van Elia niet misbillijkt, maar toch zijn jongeren terecht wijst, die het onderscheid tussen de huishouding van de wet en die van het Evangelie miskennende, in vleselijke ijver wilden nadoen, wat Elia in Goddelijke ijver voor de in zijn persoon beledigde eer van de Heere gedaan had..
Vers 11
11. En hij, koning Ahazia, zond, toen zijn hoofdman niet terugkwam, en nadat hij door uitgezonden boden vernomen had wat met dezen gebeurd was, opnieuw tot hem, tot Elia, 1) een andere hoofdman van vijftig, met zijn vijftigen.Deze, aan de plek gekomen, van waar de vorige hoofdman tot de profeet had gesproken, en hem ook op de berg ziende zitten (2 Kings 1:9), antwoordde en sprak tot hem, met nog meer verregaande onbeschaamdheid dan de eerste: 2) Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastig 3) af, laat alle verdere tegenstand varen en stel u goedschiks in mijn handen.1) Ahazia was door het vorige, hoe vreselijk ook, niet getroffen; waardoor kon ook zijn verhard hart geroerd worden? Hij lag op zich sterfbed, koesterde noch vrees voor God, noch bezorgdheid voor zijn onderdanen veeleer lokte hij een menigte van oordelen uit, het een nog verschrikkelijker dan het andere.
2) Deze was onbeschaamder dan de eerste, deels omdat hij voor de onderneming, reeds door een oordeel van God afgekeurd, niet terugdeinsde, deels voor zo ver hij aan zijn rede, anders geheel aan die van de overige hoofdman gelijk, nog het woord "haastig" toevoegde. (Cornilius a Lapide, eigenlijk van der Steen, een beroemd schriftverklaarder van de R.K. kerk en lid van de Jezuïetenorde, in 1568 te Bohaff, in het Bisdom Luik, geboren, gestorven te Rome 1637; hij heeft veel ter verklaring van de Bijbel uit de kerkvaders opgezocht en ook veel goeds bijeen verzameld.)
3) In deze bijvoeging van haastig schuilt de drieste overmoed van deze hoofdman.. 12. En Elia antwoordde en sprak, evenals vroeger (2 Kings 1:10) tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale, tot een bewijs daarvan en tot straf voor uw lastering van de Goddelijke majesteit, vuur van de hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde het vuur Gods van de hemel, want hetgeen Elia gezegd had kwam niet uit vleselijke boosheid voort, maar uit heilige ijver voor de eer van de Heere en uit ingeving van Gods Geest, 1)en verteerde hem en zijn vijftigen.
1) Niettemin kwam Elia's woord alleen met de geest van het Oude Verbond overeen, gedurende welke God de onbeschaamde verachters van Zijn naam met vuur en zwaard uitroeide, om de energie van Zijn heilige Majesteit tegenover de levenloze afgoden van de heidenen te openbaren (Deuteronomy 13:1vv.). Zo'n handelwijze zou dus in de tijd van het Nieuwe Verbond niet passen, zoals uit Luke 9:54vv. blijkt, waar de Heiland het doen van Elia niet misbillijkt, maar toch zijn jongeren terecht wijst, die het onderscheid tussen de huishouding van de wet en die van het Evangelie miskennende, in vleselijke ijver wilden nadoen, wat Elia in Goddelijke ijver voor de in zijn persoon beledigde eer van de Heere gedaan had..
Vers 13
13. En opnieuw zond hij, Ahazia, een hoofdman van de derde vijftigen met zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen op (vgl. 2 Kings 1:9) en kwam en boog zich, in plaats van de Heere in de hemel in Zijn profeet met dezelfde hoon en verachting te bejegenen als de beide vorige hoofdlieden, op zijn knieën voor Elia; want ofschoon hij het bevel van zijn aardse koning moest gehoorzamen, wilde hij toch niet tegen de Heere strijden, maar alleen zijn plicht als soldaat vervullen, en smeekte hem, de man Gods, die hij uit de grond van zijn hart als zodanig eerde, en sprak tot hem: Gij man Gods! laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van deze vijftigen, die met mij gekomen zijn, dierbaar zijn in uw ogen, dat gij ons niet insgelijks laat omkomen, maar, indien de Heere het u vergunt, goedschiks met ons naar de koning gaat!O, hoe hartelijk zal Elia zich over dit buigen voor de levende God verblijd hebben, hetgeen hij bij de derde hoofdman ontdekte, en wat hem van de treurige noodzakelijkheid ontsloeg, voor de derde reis met verterende vuurvlammen de eer van zijn Heere te handhaven. Want voorwaar, zijn ziel had, even zo weinig als God zelf, lust in de dood van de goddeloze, maar het was zijn lust, zoals het de lust van de Heere is, dat de zondaar zich bekere van zijn weg en leve..
Vers 13
13. En opnieuw zond hij, Ahazia, een hoofdman van de derde vijftigen met zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen op (vgl. 2 Kings 1:9) en kwam en boog zich, in plaats van de Heere in de hemel in Zijn profeet met dezelfde hoon en verachting te bejegenen als de beide vorige hoofdlieden, op zijn knieën voor Elia; want ofschoon hij het bevel van zijn aardse koning moest gehoorzamen, wilde hij toch niet tegen de Heere strijden, maar alleen zijn plicht als soldaat vervullen, en smeekte hem, de man Gods, die hij uit de grond van zijn hart als zodanig eerde, en sprak tot hem: Gij man Gods! laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van deze vijftigen, die met mij gekomen zijn, dierbaar zijn in uw ogen, dat gij ons niet insgelijks laat omkomen, maar, indien de Heere het u vergunt, goedschiks met ons naar de koning gaat!O, hoe hartelijk zal Elia zich over dit buigen voor de levende God verblijd hebben, hetgeen hij bij de derde hoofdman ontdekte, en wat hem van de treurige noodzakelijkheid ontsloeg, voor de derde reis met verterende vuurvlammen de eer van zijn Heere te handhaven. Want voorwaar, zijn ziel had, even zo weinig als God zelf, lust in de dood van de goddeloze, maar het was zijn lust, zoals het de lust van de Heere is, dat de zondaar zich bekere van zijn weg en leve..
Vers 14
14. Zie, het vuur is van de hemel gedaald, en heeft die twee eerste hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen verteerd; het heeft u dus slechts een woord te kosten, om met ons eveneens te doen, die voor de Heere slechts stof en as zijn (Genesis 18:27); maar nu, laat mijn ziel en die van mijn mensen dierbaar zijn in uw ogen! 1)1) Deze deed zijn voordeel met de oordelen en straffen, waarvan hij misschien de gedenktekens voor zijn ogen zag liggen en in plaats van de profeet te gebieden om af te dalen, viel hij neer voor hem. Daar is niets te winnen door met God te twisten; zullen we Hem te sterk worden, het moet wezen door gebeden en smekingen, willen wij niet voor God neervallen in verootmoediging, wij zullen dan voor Hem moeten bukken tot onze veroordeling, en dezen zijn wijs en voordelig voor zichzelf, die ootmoedigheid leren uit de dodelijke gevolgen van andermans hardnekkigheid..
Vers 14
14. Zie, het vuur is van de hemel gedaald, en heeft die twee eerste hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen verteerd; het heeft u dus slechts een woord te kosten, om met ons eveneens te doen, die voor de Heere slechts stof en as zijn (Genesis 18:27); maar nu, laat mijn ziel en die van mijn mensen dierbaar zijn in uw ogen! 1)1) Deze deed zijn voordeel met de oordelen en straffen, waarvan hij misschien de gedenktekens voor zijn ogen zag liggen en in plaats van de profeet te gebieden om af te dalen, viel hij neer voor hem. Daar is niets te winnen door met God te twisten; zullen we Hem te sterk worden, het moet wezen door gebeden en smekingen, willen wij niet voor God neervallen in verootmoediging, wij zullen dan voor Hem moeten bukken tot onze veroordeling, en dezen zijn wijs en voordelig voor zichzelf, die ootmoedigheid leren uit de dodelijke gevolgen van andermans hardnekkigheid..
Vers 15
15. Toen sprak de Engel van de HEERE, dezelfde die reeds zo dikwijls Zijn uitverkorenen in hun spreken en doen had bestuurd (Genesis 16:7; Genesis 18:1vv.; 19:17vv. Judges 6:11vv.; 13:3vv.) en ook vroeger Elia bekend had gemaakt, op welke wijze hij zich tegenover de beide goddeloze hoofdlieden gedragen moest (2 Kings 1:10, 2 Kings 1:12), tot Elia: Ga af met hem, met de hoofdman, die u tot de koning moet voeren, vrees niet voor zijn (de koning) aangezicht. En hij, terstond aan dat woord gehoorzamende en wetende, dat hem geen haar gekrenkt zou worden, stond op en ging met hem af naar Samaria tot de koning. 1)1) De hoofdman ontving niet alleen verhoring van zijn bede, om verschoning van zijn leven en dat van de zijnen, maar hij zag ook de profeet met zich gaan zodat hij, hoewel op andere wijze, als hij gedacht had; het bevel van de koning kon opvolgen. Elia ging heen in gehoorzaamheid van het geloof en zonder vrees, gesterkt door het geloof in zijn roeping en in de alvermogende nabijheid van God, om hem te beschermen tegen de woede van de afgodische koning en de afgodische Izebel..
O, hoe hartelijk zal Elia zich over dit buigen voor de levende God verblijd hebben, dat hij bij de derde hoofdman ontdekte, en dat hem van de treurige noodzakelijkheid ontsloeg, voor de derde reis met verterende vuurvlammen de eer van zijn Heer te handhaven. Want voorwaar, zijn ziel had, evenzo weinig als God zelf, lust in de dood van de goddelozen, maar het was zijn lust, zoals het de lust van de Heere is, dat de zondaar zich bekeert van zijn weg en leeft..
Vers 15
15. Toen sprak de Engel van de HEERE, dezelfde die reeds zo dikwijls Zijn uitverkorenen in hun spreken en doen had bestuurd (Genesis 16:7; Genesis 18:1vv.; 19:17vv. Judges 6:11vv.; 13:3vv.) en ook vroeger Elia bekend had gemaakt, op welke wijze hij zich tegenover de beide goddeloze hoofdlieden gedragen moest (2 Kings 1:10, 2 Kings 1:12), tot Elia: Ga af met hem, met de hoofdman, die u tot de koning moet voeren, vrees niet voor zijn (de koning) aangezicht. En hij, terstond aan dat woord gehoorzamende en wetende, dat hem geen haar gekrenkt zou worden, stond op en ging met hem af naar Samaria tot de koning. 1)1) De hoofdman ontving niet alleen verhoring van zijn bede, om verschoning van zijn leven en dat van de zijnen, maar hij zag ook de profeet met zich gaan zodat hij, hoewel op andere wijze, als hij gedacht had; het bevel van de koning kon opvolgen. Elia ging heen in gehoorzaamheid van het geloof en zonder vrees, gesterkt door het geloof in zijn roeping en in de alvermogende nabijheid van God, om hem te beschermen tegen de woede van de afgodische koning en de afgodische Izebel..
O, hoe hartelijk zal Elia zich over dit buigen voor de levende God verblijd hebben, dat hij bij de derde hoofdman ontdekte, en dat hem van de treurige noodzakelijkheid ontsloeg, voor de derde reis met verterende vuurvlammen de eer van zijn Heer te handhaven. Want voorwaar, zijn ziel had, evenzo weinig als God zelf, lust in de dood van de goddelozen, maar het was zijn lust, zoals het de lust van de Heere is, dat de zondaar zich bekeert van zijn weg en leeft..
Vers 16
16. En hij sprak tot hem, tot koning Ahazia, terwijl hij voor diens ziekbed stond: zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt om Bal-Zebub, de god van Ekron, te vragen; (is het omdat er geen God in Israël is, om Zijn woord te vragen?) daarom, van dat bed, waarop gij geklommen zijt, 1) zult gij niet afkomen, maar gij zult, overeenkomstig de goddelijke bedreiging (Leviticus 20:6), de dood sterven. 2)1) In de landen van het Oosten zijn de bedden gewoonlijk in een alkoof, aan het einde van het vertrek, een weinig boven de gewone vloer geplaatst, zodat men met een paar treden daarheen moet opklimmen..
2) De heldenmoed van het geloof heeft vaak de meest trotse zondaar met schrik vervuld. Ahazia is door dit bericht zo verpletterd, dat hij, noch degenen die hem omringen, enig geweld aan de boodschapper durven plegen. Wie kan degene schaden, die God behoeden wil..
Vers 16
16. En hij sprak tot hem, tot koning Ahazia, terwijl hij voor diens ziekbed stond: zo zegt de HEERE: Daarom, dat gij boden gezonden hebt om Bal-Zebub, de god van Ekron, te vragen; (is het omdat er geen God in Israël is, om Zijn woord te vragen?) daarom, van dat bed, waarop gij geklommen zijt, 1) zult gij niet afkomen, maar gij zult, overeenkomstig de goddelijke bedreiging (Leviticus 20:6), de dood sterven. 2)1) In de landen van het Oosten zijn de bedden gewoonlijk in een alkoof, aan het einde van het vertrek, een weinig boven de gewone vloer geplaatst, zodat men met een paar treden daarheen moet opklimmen..
2) De heldenmoed van het geloof heeft vaak de meest trotse zondaar met schrik vervuld. Ahazia is door dit bericht zo verpletterd, dat hij, noch degenen die hem omringen, enig geweld aan de boodschapper durven plegen. Wie kan degene schaden, die God behoeden wil..
Vers 17
17. Zo stierf hij, Ahazia, spoedig nadat de profeet weer was heengegaan, naar het woord van de HEERE dat Elia gesproken had (2 Kings 1:4, 2 Kings 1:6); en Joram, 1) zijn jongere broeder ( 3:1), werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, 2) de zoon van Josafat, de koning van Juda, of: in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda, d.i. in het jaar 896 v. Chr. (1 Kings 22:29); Want hij, Ahazia, had geen zoon, juist om die reden ging de regering op zijn broeder over. 1) Nog twaalf jaren daarom stelde God in Zijn lankmoedigheid Zijn straffen uit over het huis van Achab. Niet onder de regering van de eerste, maar onder die van de tweede zoon zou het oordeel van God voltrokken worden.."De kerk van God op aarde had nu een vervolger minder, de hel een slachtoffer meer." Men leze hier Psalms 76:1..
2) Deze opgave strijdt schijnbaar zowel met 3:1, dat Joram in het 18de jaar van Josafat en met 1 Kings 22:52 dat Ahazia in het 17de jaar van de 25-jarige regering van Josafat koning geworden is, als ook met die in 8:16, dat de Joram van Juda in het 5de jaar van Joram van Israël koning over Juda is geworden. Stierf namelijk Ahazia na een regering van niet twee volle jaren, maar van anderhalf jaar in het 18de jaar van Josafat, zo kon Josafat, omdat hij 25 jaar geregeerd heeft, pas in het 7de jaar van Joram van Israël gestorven en zijn zoon hem in het koninkrijk zijn opgevolgd. Dit laatstgenoemde verschil lost zich echter zo op, dat Josafat volgens 8:16 nog koning was, toen zijn zoon Joram koning werd, en Josafat ongeveer 2 jaar voor zijn dood aan zijn zoon de regering heeft overgegeven. Ook het eerste verschil (tussen 1:17, 3:1) hebben, in navolging van het Seder Olam, reeds Usher, Lightfoot e.a. door het aannemen van een mederegentschap opgelost. Volgens hen, heeft Josafat, toen hij in het 18de jaar van zijn regering, dat met het 22ste jaar van Achab parallel loopt, met Achab in de strijd tegen de Syriërs naar Ramoth in Gilead trok, zijn zoon Joram tot mederegent benoemd en hem het bestuur van zijn rijk opgedragen. Van dit mederegentschap dateert de opgave in 1:17, dat Joram in het tweede jaar van Joram van Juda koning werd. Dit tweede jaar van het mederegentschap van Joram komt overeen met het 18de jaar van de regering van Josafat ( 3:1). In het vijfde jaar van zijn mederegentschap gaf Josafat hem de regering geheel over. Van dit tijdperk, d.i. van het 23ste jaar van Josafat zijn de 8 jaren van de regering van Joram van Juda te berekenen, zodat hij na zijn vaders dood nog slechts 6 jaar heeft geregeerd..
Vers 17
17. Zo stierf hij, Ahazia, spoedig nadat de profeet weer was heengegaan, naar het woord van de HEERE dat Elia gesproken had (2 Kings 1:4, 2 Kings 1:6); en Joram, 1) zijn jongere broeder ( 3:1), werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, 2) de zoon van Josafat, de koning van Juda, of: in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda, d.i. in het jaar 896 v. Chr. (1 Kings 22:29); Want hij, Ahazia, had geen zoon, juist om die reden ging de regering op zijn broeder over. 1) Nog twaalf jaren daarom stelde God in Zijn lankmoedigheid Zijn straffen uit over het huis van Achab. Niet onder de regering van de eerste, maar onder die van de tweede zoon zou het oordeel van God voltrokken worden.."De kerk van God op aarde had nu een vervolger minder, de hel een slachtoffer meer." Men leze hier Psalms 76:1..
2) Deze opgave strijdt schijnbaar zowel met 3:1, dat Joram in het 18de jaar van Josafat en met 1 Kings 22:52 dat Ahazia in het 17de jaar van de 25-jarige regering van Josafat koning geworden is, als ook met die in 8:16, dat de Joram van Juda in het 5de jaar van Joram van Israël koning over Juda is geworden. Stierf namelijk Ahazia na een regering van niet twee volle jaren, maar van anderhalf jaar in het 18de jaar van Josafat, zo kon Josafat, omdat hij 25 jaar geregeerd heeft, pas in het 7de jaar van Joram van Israël gestorven en zijn zoon hem in het koninkrijk zijn opgevolgd. Dit laatstgenoemde verschil lost zich echter zo op, dat Josafat volgens 8:16 nog koning was, toen zijn zoon Joram koning werd, en Josafat ongeveer 2 jaar voor zijn dood aan zijn zoon de regering heeft overgegeven. Ook het eerste verschil (tussen 1:17, 3:1) hebben, in navolging van het Seder Olam, reeds Usher, Lightfoot e.a. door het aannemen van een mederegentschap opgelost. Volgens hen, heeft Josafat, toen hij in het 18de jaar van zijn regering, dat met het 22ste jaar van Achab parallel loopt, met Achab in de strijd tegen de Syriërs naar Ramoth in Gilead trok, zijn zoon Joram tot mederegent benoemd en hem het bestuur van zijn rijk opgedragen. Van dit mederegentschap dateert de opgave in 1:17, dat Joram in het tweede jaar van Joram van Juda koning werd. Dit tweede jaar van het mederegentschap van Joram komt overeen met het 18de jaar van de regering van Josafat ( 3:1). In het vijfde jaar van zijn mederegentschap gaf Josafat hem de regering geheel over. Van dit tijdperk, d.i. van het 23ste jaar van Josafat zijn de 8 jaren van de regering van Joram van Juda te berekenen, zodat hij na zijn vaders dood nog slechts 6 jaar heeft geregeerd..