Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-22.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 22Dit hoofdstuk eindigt de geschiedenis van Achabs regering. Aan het einde van het vorige hoofdstuk hadden wij de belofte, dat het verderf over zijn huis niet in zijn dagen zou komen, maar zijn dagen waren weldra ten einde. In dit hoofdstuk hebben wij het verhaal van zijn oorlog met de Syriërs te Ramoth in Gilead.
I. Zijn toebereidselen voor die krijg.Hij beraadslaagde:
1. Met zijn geheimen raad, 1 Kings 22:1.
2. Met Josafat, 1 Kings 22:4.
3. Met zijn profeten.
a. Met zijn eigen profeten, die hem deze veldtocht aanrieden, 1 Kings 22:11,1 Kings 22:12, inzonderheid Zedekia.
b. Een profeet des Heeren, Micha, die Josafat verzocht te komen, 1 Kings 22:7, en die dan ook ontboden werd, 1 Kings 22:9, 1 Kings 22:10, 1 Kings 22:13, 1 Kings 22:14. Deze bestrafte Achab wegens zijn vertrouwen in de valse profeten, 1 Kings 22:15, voorzegt zijn val in deze veldtocht 1 Kings 22:16 1 Kings 22:18, en verklaart hem hoe het is, dat hij aldus door zijn profeten misleid en bedrogen is, 19-23.. Hij wordt mishandeld door Zedekia en gevangen gezet door Achab, 1 Kings 22:26.
II. De veldslag zelf, waarin Josafat aan gevaar is blootgesteld. Maar Achab gedood wordt, 1 Kings 22:29.
Aan het einde van het hoofdstuk hebben wij een kort bericht
a. Van de goede regering van Josafat, koning van Juda, 1 Kings 22:41.
b. Van de slechte regering van Ahazia, koning van Israël, 1 Kings 22:61.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 22Dit hoofdstuk eindigt de geschiedenis van Achabs regering. Aan het einde van het vorige hoofdstuk hadden wij de belofte, dat het verderf over zijn huis niet in zijn dagen zou komen, maar zijn dagen waren weldra ten einde. In dit hoofdstuk hebben wij het verhaal van zijn oorlog met de Syriërs te Ramoth in Gilead.
I. Zijn toebereidselen voor die krijg.Hij beraadslaagde:
1. Met zijn geheimen raad, 1 Kings 22:1.
2. Met Josafat, 1 Kings 22:4.
3. Met zijn profeten.
a. Met zijn eigen profeten, die hem deze veldtocht aanrieden, 1 Kings 22:11,1 Kings 22:12, inzonderheid Zedekia.
b. Een profeet des Heeren, Micha, die Josafat verzocht te komen, 1 Kings 22:7, en die dan ook ontboden werd, 1 Kings 22:9, 1 Kings 22:10, 1 Kings 22:13, 1 Kings 22:14. Deze bestrafte Achab wegens zijn vertrouwen in de valse profeten, 1 Kings 22:15, voorzegt zijn val in deze veldtocht 1 Kings 22:16 1 Kings 22:18, en verklaart hem hoe het is, dat hij aldus door zijn profeten misleid en bedrogen is, 19-23.. Hij wordt mishandeld door Zedekia en gevangen gezet door Achab, 1 Kings 22:26.
II. De veldslag zelf, waarin Josafat aan gevaar is blootgesteld. Maar Achab gedood wordt, 1 Kings 22:29.
Aan het einde van het hoofdstuk hebben wij een kort bericht
a. Van de goede regering van Josafat, koning van Juda, 1 Kings 22:41.
b. Van de slechte regering van Ahazia, koning van Israël, 1 Kings 22:61.
Verzen 1-14
1 Koningen 22:1-14Hoewel Achab onder schuld en toorn bleef en onder de heerschappij van zijn lusten, waaraan hij zich verkocht had, zien wij hem toch tot loon voor zijn belijdenis van berouw en verootmoediging, en hoewel de tijd naderde, dat hij in de strijd zou afgaan en omkomen, gezegend met een driejarige vrede, 1 Kings 22:1, en dat hem een eervol bezoek wordt gebracht door Josafat, koning van Juda, 1 Kings 22:2. Er was een fabelachtige waan onder de Joden, dat Achab toen hij zich verootmoedigde om zijn zonde, Josafat verzocht heeft om tot hem te komen en hem te kastijden, en dat Josafat enige tijd bij hem bleef en hem iedere dag een zeker getal geselslagen gaf. Dat is een overlevering, die hoegenaamd geen grond heeft. Hij is nu gekomen, waarschijnlijk om met hem over de zaken van hun koninkrijk te beraadslagen. Het is vreemd dat zo'n grote man als Josafat zoveel eerbied heeft betoond voor een koninkrijk, dat zich van het huis van David had afgescheurd, en dat zo'n Godvruchtig man zoveel vriendelijkheid heeft bewezen aan een koning, die van de aanbidding Gods was afgevallen. Maar hoewel hij een Godvrezend man was, had hij toch een al te meegaand karakter waardoor hij in strikken en ongelegenheden geraakte.
De Syriërs durfden Achab niet verontrusten, maar:
I. Achab zint hier op een oorlog tegen de Syriërs, en beraadslaagt er over met zijn omgeving, 1 Kings 22:3. De koning van Syrië gaf er hem aanleiding toe. Toen hij in Achabs macht was, beloofde hij hem zijn steden terug te zullen geven, 1 Kings 20:34, en Achab heeft hem dwaas op zijn woord geloofd, terwijl hij hem niet heen had moeten laten gaan, voordat die steden in zijn bezit gesteld waren. Maar nu weet hij door ervaring wat hij vooruit had moeten bedenken, namelijk dat, evenals de kussen, ook de beloften van een vijand bedrieglijk zijn, en dat er geen vertrouwen gesteld kan worden in verbonden, die door de nood zijn afgedwongen. Benhadad is een van die vorsten, die zich niet langer gebonden achten aan hun woord dan hun belang het meebrengt. Wij bevinden niet dat andere steden teruggegeven zijn, Ramoth in Gilead was het niet. Dit was een aanzienlijke stad in de stam van Gad aan de andere kant van de Jordaan, een Levietenstad en een van de vrijsteden. Achab laakt zichzelf en zijn volk, omdat zij geen poging doen om haar aan de Syriërs te ontnemen en Benhadad te tuchtigen voor zijn schending van het verbond, en hij besluit die ondankbare valse koning te doen weten dat hij, gelijk hij hem vrede had gegeven, hem ook onrust kon veroorzaken. Achab heeft een goede zaak, maar slaagt toch niet. Het recht moet niet naar voorspoed worden beoordeeld.
II. Hij bewoog Josafat om zich bij hem te voegen in deze veldtocht om Ramoth in Gilead te heroveren, 1 Kings 22:4. Het verwondert mij niet dat Achab de hulp begeerde van zo'n Godvruchtige en voorspoedige nabuur. Slechte mensen hebben dikwijls naar de vriendschap van de Godvruchtigen gestaan. Het is begerenswaardig gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap oefenen met de hemel, diegenen met ons te hebben, met wie God is. Maar het is vreemd, dat Josafat zo volkomen Achabs belangen wil voorstaan, dat hij zegt: zo zal ik zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk. Ik hoop van niet. Josafat en zijn volk zijn niet zo slecht en verdorven als Achab en zijn volk. Al te grote inschikkelijkheid voor boosdoeners heeft veel Godvruchtigen door onbehoedzaamheid in gevaarlijke gemeenschap gebracht met de onvruchtbare werken van de duisternis. Josafat had zijn kompliment bijna duur moeten betalen, toen hij in de veldslag voor Achab werd aanzien. Maar sommigen maken de opmerking dat hij, door zich met Israël te verenigen tegen Syrië, vergoeding heeft gedaan voor de fout van zijn vader, toen deze zich met Syrië verenigde tegen Israël, 1 Kings 15:19, 1 Kings 15:20
III. Op bijzonder verzoek en aandringen van Josafat vraagt hij raad aan de profeten betreffende deze veldtocht. Achab achtte het voldoende om met zijn staatslieden te rade te gaan, maar Josafat stelt voor dat zij naar het woord des Heeren zullen vragen, 1 Kings 22:5. Overal waar een Godvruchtig man heengaat, begeert hij God mee te nemen, en zal Hem erkennen in al zijn wegen, Hem om verlof vragen, en tot Hem opzien voor welslagen. Overal waar een Godvruchtige heengaat, moet hij zijn Godsdienst meenemen, zich niet schamen om hem te belijden, ook niet als hij zich bevindt onder hen die er niet welwillend voor gezind zijn. Josafat heeft zijn liefde en eerbied voor het woord des Heeren niet te Jeruzalem achtergelaten, maar belijdt beide en tracht ze ingang te doen vinden in het hof van Achab. Als Achab hem meetroont naar zijn strijd, zal hij Achab trachten te winnen voor zijn Godsverering.
IV. Achabs vier honderd profeten, zijn staand regiment van hen (profeten van het bos worden zij genoemd) raden hem eenstemmig aan om die veldtocht te ondernemen en verzekeren hem wl te zullen slagen, vers. 6. Hij stelt hun met schijnbare oprechtheid de vraag: Zal ik ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? Maar zij weten waartoe hij geneigd is, en willen dus niet anders doen dan de twee koningen naar de mond spreken. Om Josafat te behagen maken zij gebruik van de naam JAHWEH Hij zal hen in de hand van de koning geven, zij hebben het woord van de ware profeten gestolen, Jeremiah 23:30, en spraken hun taal. Om Achab te behagen, zeiden zij: Trek op. De waarschijnlijkheid was inderdaad aan hun zijde: Achab had niet lang geleden de Syriërs twee maal verslagen, hij had nu een goede zaak voor zich, en was zeer versterkt door zijn verbintenis met Josafat, maar zij gaven voor de taal van de profetie te spreken, maar niet naar beredeneerde gissing, door Goddelijk voorzien, niet door menselijk inzicht: "Gij zult voorzeker Ramoth in Gilead innemen." Zedekia, een leider onder deze profeten, helderde in navolging van de ware profeten-zijn valse profetie op door een teken, 1 Kings 22:11. Hij maakte zich een paar ijzeren hoornen, voorstellende de twee koningen met hun eer en macht (welke beiden aangeduid worden door hoornen, verhoging en kracht), en met deze moeten de Syriërs gestoten worden. Al de profeten verklaarden eenstemmig dat Achab als overwinnaar van deze veldtocht zal weerkeren, 1 Kings 22:12. Eenheid is niet altijd het kenmerk van de ware kerk en een getrouwe Evangeliebediening. Hier waren vier honderd mannen, die eensgezind en als uit n mond profeteerden, en toch allen in dwaling waren.
V. Josafat kon in die soort van prediking geen behagen vinden, zij was niet zoals hij haar gewoon was te horen. De valse profeten kunnen de ware niet zo nadoen, of hij, wiens geestelijke zintuigen geoefend waren moest het bedrog ontdekken, en daarom vraagt hij naar nog een profeet des Heeren, 1 Kings 22:7. Hij is te veel hoveling om iets ten nadele van de kapelanen van de koning te zeggen, maar hij wacht om een profeet des Heeren te zien, te kennen gevende dat hij dezen niet als zodanig kon beschouwen. Zij schenen wat te zijn (wat zij waren kon hem niet schelen), maar in de bespreking "hebben zij hem niets toegebracht," voldeden zij hem niet, Galatians 2:6. Een getrouwe profeet des Heeren was meer waard dan die allen.
Vl. Achab heeft er wel een, maar hij haat hem, hij heet Micha, en, om Josafat genoegen te doen, wil hij hem wel laten ontbieden, 1 Kings 22:8. Achab erkende dat zij door hem de Heere konden vragen, dat hij een waar profeet was, de wil en de bedoeling Gods kende. En toch: 1. Haatte hij hem, en schaamde zich niet om dat aan de koning van Juda te bekennen, en als reden er voor op te geven dat hij over hem niets goeds maar kwaad profeteert. En wiens schuld was dat? Indien Achab wl had gedaan, hij zou dienovereenkomstig van de hemel gehoord hebben, indien hij kwaad doet, dan heeft hij de onrust, die hij onder de bestraffingen en bedreigingen van Gods woord gewaar wordt, zichzelf te wijten. Diegenen zijn ontzettend verhard in de zonde, en rijpen snel voor het verderf, die Gods dienstknechten haten, omdat zij eerlijk en open met hen handelen, en hen getrouw waarschuwen voor hun ellende en gevaar vanwege de zonde, en diegenen hun vijanden achten, die hun de waarheid zeggen.
2. Hij schijnt hem gevangen te hebben gezet want, toen hij hem in bewaring gaf, 1 Kings 22:26, gebood hij de beambte hem weer te brengen, namelijk naar de plaats, vanwaar hij kwam. Wij kunnen veronderstellen dat hij het was, die hem heeft bestraft wegens zijn goedertierenheid jegens Benhadad, 1 Kings 20:38 en verv, en dat hij daarom in de gevangenis was geworpen, waar hij dan nu al sedert drie jaren zat. Vandaar ook dat Achab hem zo gemakkelijk wist te vinden, 1 Kings 22:9. Maar zijn gevangenschap had Gods bezoeken aan hem niet buitengesloten, de geest van de profetie bleef er op hem rusten, hij was gebonden, maar het woord des Heeren was niet gebonden. Het heeft ook in het minst zijn moed niet terneer geslagen, of hem minder zeker en getrouw gemaakt in het overleveren van zijn boodschap. Josafat gaf een te zachte bestraffing aan Achab wegens zijn toorn tegen een getrouw profeet, de koning zegge niet alzo. Hij had moeten zeggen: "Gij zijt onrechtvaardig jegens de profeet, onvriendelijk voor uzelf en beledigt zijn en uw Heere door aldus te spreken." Zondaren als Achab moeten streng bestraft worden. Maar in zoverre luisterde hij toch naar de bestraffing, dat hij, uit vrees van Josafat er toe te brengen om zijn verbintenis met hem te verbreken, bevel geeft om Micha in allerijl te ontbieden, 1 Kings 22:9. De twee koningen zaten ieder in hun ambtsgewaad en op hun staatsiezetel in de poort van Samaria, gereed om de arme profeet te ontvangen en te horen wat hij te zeggen heeft, want velen willen het woord Gods wel horen, die er toch niet aan willen gehoorzamen. Zij waren omgeven door een menigte van vleiende profeten, die er niet aan konden denken om aan twee zulke glorierijke koningen, die nu met elkaar in verbond waren, iets anders te profeteren dat hetgeen zeer lieflijk en zeer aangenaam was. Zij die gaarne gevleid zijn, zullen om geen vleiers verlegen wezen.
Eindelijk. Micha wordt door de beambte, die hem haalde, gedrongen om met het algemene gevoelen in te stemmen, 1 Kings 22:13. Die beambte was de naam van Israëliet onwaardig, die een profeet wilde voorschrijven wat hij moest profeteren, maar hij dacht dat hij ten enenmale was zoals de anderen, die er zich wel op toelegden om de mensen te behagen maar niet om God te behagen. Hij zegt hem hoe eenstemmig de andere profeten het welslagen van de koning hadden voorzegd, en hoe aangenaam dit de koning was, dat het in zijn-Micha's-belang was om te spreken, zoals de anderen gesproken hebben, hij zou er niet alleen zijn vrijheid door winnen, maar kans hebben op bevordering. Zij, die zelf verzot zijn op wereldse zaken, denken dat ieder ander dit ook moet wezen, en waar of vals, recht of onrecht spreken zullen, al naar hun werelds belang het meebrengt. Hij geeft ook te kennen dat het geheel doelloos zou zijn om zich tegen een mening te verzetten, die door zovelen gedeeld wordt, hij zou slechts bespot worden als iemand, die dwaselijk voor een zonderling wil gehouden worden. Maar Micha kent betere dingen, hij betuigt en verklaart, en dat wel met een eed, dat hij met alle getrouwheid zijn boodschap van God zal overleveren, hetzij die boodschap aangenaam of onaangenaam is aan zijn vorst, 1 Kings 22:14, hetgeen de Heere tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken, zonder er iets aan toe te voegen, er van af te doen, of aan te veranderen. Kloekmoedig besloten! en zoals het betaamde aan iemand, wiens oog op een groter Koning gericht is dan dezen, die gekleed zijn met schitterender klederen en op een hoger troon zijn gezeten.
Verzen 1-14
1 Koningen 22:1-14Hoewel Achab onder schuld en toorn bleef en onder de heerschappij van zijn lusten, waaraan hij zich verkocht had, zien wij hem toch tot loon voor zijn belijdenis van berouw en verootmoediging, en hoewel de tijd naderde, dat hij in de strijd zou afgaan en omkomen, gezegend met een driejarige vrede, 1 Kings 22:1, en dat hem een eervol bezoek wordt gebracht door Josafat, koning van Juda, 1 Kings 22:2. Er was een fabelachtige waan onder de Joden, dat Achab toen hij zich verootmoedigde om zijn zonde, Josafat verzocht heeft om tot hem te komen en hem te kastijden, en dat Josafat enige tijd bij hem bleef en hem iedere dag een zeker getal geselslagen gaf. Dat is een overlevering, die hoegenaamd geen grond heeft. Hij is nu gekomen, waarschijnlijk om met hem over de zaken van hun koninkrijk te beraadslagen. Het is vreemd dat zo'n grote man als Josafat zoveel eerbied heeft betoond voor een koninkrijk, dat zich van het huis van David had afgescheurd, en dat zo'n Godvruchtig man zoveel vriendelijkheid heeft bewezen aan een koning, die van de aanbidding Gods was afgevallen. Maar hoewel hij een Godvrezend man was, had hij toch een al te meegaand karakter waardoor hij in strikken en ongelegenheden geraakte.
De Syriërs durfden Achab niet verontrusten, maar:
I. Achab zint hier op een oorlog tegen de Syriërs, en beraadslaagt er over met zijn omgeving, 1 Kings 22:3. De koning van Syrië gaf er hem aanleiding toe. Toen hij in Achabs macht was, beloofde hij hem zijn steden terug te zullen geven, 1 Kings 20:34, en Achab heeft hem dwaas op zijn woord geloofd, terwijl hij hem niet heen had moeten laten gaan, voordat die steden in zijn bezit gesteld waren. Maar nu weet hij door ervaring wat hij vooruit had moeten bedenken, namelijk dat, evenals de kussen, ook de beloften van een vijand bedrieglijk zijn, en dat er geen vertrouwen gesteld kan worden in verbonden, die door de nood zijn afgedwongen. Benhadad is een van die vorsten, die zich niet langer gebonden achten aan hun woord dan hun belang het meebrengt. Wij bevinden niet dat andere steden teruggegeven zijn, Ramoth in Gilead was het niet. Dit was een aanzienlijke stad in de stam van Gad aan de andere kant van de Jordaan, een Levietenstad en een van de vrijsteden. Achab laakt zichzelf en zijn volk, omdat zij geen poging doen om haar aan de Syriërs te ontnemen en Benhadad te tuchtigen voor zijn schending van het verbond, en hij besluit die ondankbare valse koning te doen weten dat hij, gelijk hij hem vrede had gegeven, hem ook onrust kon veroorzaken. Achab heeft een goede zaak, maar slaagt toch niet. Het recht moet niet naar voorspoed worden beoordeeld.
II. Hij bewoog Josafat om zich bij hem te voegen in deze veldtocht om Ramoth in Gilead te heroveren, 1 Kings 22:4. Het verwondert mij niet dat Achab de hulp begeerde van zo'n Godvruchtige en voorspoedige nabuur. Slechte mensen hebben dikwijls naar de vriendschap van de Godvruchtigen gestaan. Het is begerenswaardig gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap oefenen met de hemel, diegenen met ons te hebben, met wie God is. Maar het is vreemd, dat Josafat zo volkomen Achabs belangen wil voorstaan, dat hij zegt: zo zal ik zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk. Ik hoop van niet. Josafat en zijn volk zijn niet zo slecht en verdorven als Achab en zijn volk. Al te grote inschikkelijkheid voor boosdoeners heeft veel Godvruchtigen door onbehoedzaamheid in gevaarlijke gemeenschap gebracht met de onvruchtbare werken van de duisternis. Josafat had zijn kompliment bijna duur moeten betalen, toen hij in de veldslag voor Achab werd aanzien. Maar sommigen maken de opmerking dat hij, door zich met Israël te verenigen tegen Syrië, vergoeding heeft gedaan voor de fout van zijn vader, toen deze zich met Syrië verenigde tegen Israël, 1 Kings 15:19, 1 Kings 15:20
III. Op bijzonder verzoek en aandringen van Josafat vraagt hij raad aan de profeten betreffende deze veldtocht. Achab achtte het voldoende om met zijn staatslieden te rade te gaan, maar Josafat stelt voor dat zij naar het woord des Heeren zullen vragen, 1 Kings 22:5. Overal waar een Godvruchtig man heengaat, begeert hij God mee te nemen, en zal Hem erkennen in al zijn wegen, Hem om verlof vragen, en tot Hem opzien voor welslagen. Overal waar een Godvruchtige heengaat, moet hij zijn Godsdienst meenemen, zich niet schamen om hem te belijden, ook niet als hij zich bevindt onder hen die er niet welwillend voor gezind zijn. Josafat heeft zijn liefde en eerbied voor het woord des Heeren niet te Jeruzalem achtergelaten, maar belijdt beide en tracht ze ingang te doen vinden in het hof van Achab. Als Achab hem meetroont naar zijn strijd, zal hij Achab trachten te winnen voor zijn Godsverering.
IV. Achabs vier honderd profeten, zijn staand regiment van hen (profeten van het bos worden zij genoemd) raden hem eenstemmig aan om die veldtocht te ondernemen en verzekeren hem wl te zullen slagen, vers. 6. Hij stelt hun met schijnbare oprechtheid de vraag: Zal ik ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? Maar zij weten waartoe hij geneigd is, en willen dus niet anders doen dan de twee koningen naar de mond spreken. Om Josafat te behagen maken zij gebruik van de naam JAHWEH Hij zal hen in de hand van de koning geven, zij hebben het woord van de ware profeten gestolen, Jeremiah 23:30, en spraken hun taal. Om Achab te behagen, zeiden zij: Trek op. De waarschijnlijkheid was inderdaad aan hun zijde: Achab had niet lang geleden de Syriërs twee maal verslagen, hij had nu een goede zaak voor zich, en was zeer versterkt door zijn verbintenis met Josafat, maar zij gaven voor de taal van de profetie te spreken, maar niet naar beredeneerde gissing, door Goddelijk voorzien, niet door menselijk inzicht: "Gij zult voorzeker Ramoth in Gilead innemen." Zedekia, een leider onder deze profeten, helderde in navolging van de ware profeten-zijn valse profetie op door een teken, 1 Kings 22:11. Hij maakte zich een paar ijzeren hoornen, voorstellende de twee koningen met hun eer en macht (welke beiden aangeduid worden door hoornen, verhoging en kracht), en met deze moeten de Syriërs gestoten worden. Al de profeten verklaarden eenstemmig dat Achab als overwinnaar van deze veldtocht zal weerkeren, 1 Kings 22:12. Eenheid is niet altijd het kenmerk van de ware kerk en een getrouwe Evangeliebediening. Hier waren vier honderd mannen, die eensgezind en als uit n mond profeteerden, en toch allen in dwaling waren.
V. Josafat kon in die soort van prediking geen behagen vinden, zij was niet zoals hij haar gewoon was te horen. De valse profeten kunnen de ware niet zo nadoen, of hij, wiens geestelijke zintuigen geoefend waren moest het bedrog ontdekken, en daarom vraagt hij naar nog een profeet des Heeren, 1 Kings 22:7. Hij is te veel hoveling om iets ten nadele van de kapelanen van de koning te zeggen, maar hij wacht om een profeet des Heeren te zien, te kennen gevende dat hij dezen niet als zodanig kon beschouwen. Zij schenen wat te zijn (wat zij waren kon hem niet schelen), maar in de bespreking "hebben zij hem niets toegebracht," voldeden zij hem niet, Galatians 2:6. Een getrouwe profeet des Heeren was meer waard dan die allen.
Vl. Achab heeft er wel een, maar hij haat hem, hij heet Micha, en, om Josafat genoegen te doen, wil hij hem wel laten ontbieden, 1 Kings 22:8. Achab erkende dat zij door hem de Heere konden vragen, dat hij een waar profeet was, de wil en de bedoeling Gods kende. En toch: 1. Haatte hij hem, en schaamde zich niet om dat aan de koning van Juda te bekennen, en als reden er voor op te geven dat hij over hem niets goeds maar kwaad profeteert. En wiens schuld was dat? Indien Achab wl had gedaan, hij zou dienovereenkomstig van de hemel gehoord hebben, indien hij kwaad doet, dan heeft hij de onrust, die hij onder de bestraffingen en bedreigingen van Gods woord gewaar wordt, zichzelf te wijten. Diegenen zijn ontzettend verhard in de zonde, en rijpen snel voor het verderf, die Gods dienstknechten haten, omdat zij eerlijk en open met hen handelen, en hen getrouw waarschuwen voor hun ellende en gevaar vanwege de zonde, en diegenen hun vijanden achten, die hun de waarheid zeggen.
2. Hij schijnt hem gevangen te hebben gezet want, toen hij hem in bewaring gaf, 1 Kings 22:26, gebood hij de beambte hem weer te brengen, namelijk naar de plaats, vanwaar hij kwam. Wij kunnen veronderstellen dat hij het was, die hem heeft bestraft wegens zijn goedertierenheid jegens Benhadad, 1 Kings 20:38 en verv, en dat hij daarom in de gevangenis was geworpen, waar hij dan nu al sedert drie jaren zat. Vandaar ook dat Achab hem zo gemakkelijk wist te vinden, 1 Kings 22:9. Maar zijn gevangenschap had Gods bezoeken aan hem niet buitengesloten, de geest van de profetie bleef er op hem rusten, hij was gebonden, maar het woord des Heeren was niet gebonden. Het heeft ook in het minst zijn moed niet terneer geslagen, of hem minder zeker en getrouw gemaakt in het overleveren van zijn boodschap. Josafat gaf een te zachte bestraffing aan Achab wegens zijn toorn tegen een getrouw profeet, de koning zegge niet alzo. Hij had moeten zeggen: "Gij zijt onrechtvaardig jegens de profeet, onvriendelijk voor uzelf en beledigt zijn en uw Heere door aldus te spreken." Zondaren als Achab moeten streng bestraft worden. Maar in zoverre luisterde hij toch naar de bestraffing, dat hij, uit vrees van Josafat er toe te brengen om zijn verbintenis met hem te verbreken, bevel geeft om Micha in allerijl te ontbieden, 1 Kings 22:9. De twee koningen zaten ieder in hun ambtsgewaad en op hun staatsiezetel in de poort van Samaria, gereed om de arme profeet te ontvangen en te horen wat hij te zeggen heeft, want velen willen het woord Gods wel horen, die er toch niet aan willen gehoorzamen. Zij waren omgeven door een menigte van vleiende profeten, die er niet aan konden denken om aan twee zulke glorierijke koningen, die nu met elkaar in verbond waren, iets anders te profeteren dat hetgeen zeer lieflijk en zeer aangenaam was. Zij die gaarne gevleid zijn, zullen om geen vleiers verlegen wezen.
Eindelijk. Micha wordt door de beambte, die hem haalde, gedrongen om met het algemene gevoelen in te stemmen, 1 Kings 22:13. Die beambte was de naam van Israëliet onwaardig, die een profeet wilde voorschrijven wat hij moest profeteren, maar hij dacht dat hij ten enenmale was zoals de anderen, die er zich wel op toelegden om de mensen te behagen maar niet om God te behagen. Hij zegt hem hoe eenstemmig de andere profeten het welslagen van de koning hadden voorzegd, en hoe aangenaam dit de koning was, dat het in zijn-Micha's-belang was om te spreken, zoals de anderen gesproken hebben, hij zou er niet alleen zijn vrijheid door winnen, maar kans hebben op bevordering. Zij, die zelf verzot zijn op wereldse zaken, denken dat ieder ander dit ook moet wezen, en waar of vals, recht of onrecht spreken zullen, al naar hun werelds belang het meebrengt. Hij geeft ook te kennen dat het geheel doelloos zou zijn om zich tegen een mening te verzetten, die door zovelen gedeeld wordt, hij zou slechts bespot worden als iemand, die dwaselijk voor een zonderling wil gehouden worden. Maar Micha kent betere dingen, hij betuigt en verklaart, en dat wel met een eed, dat hij met alle getrouwheid zijn boodschap van God zal overleveren, hetzij die boodschap aangenaam of onaangenaam is aan zijn vorst, 1 Kings 22:14, hetgeen de Heere tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken, zonder er iets aan toe te voegen, er van af te doen, of aan te veranderen. Kloekmoedig besloten! en zoals het betaamde aan iemand, wiens oog op een groter Koning gericht is dan dezen, die gekleed zijn met schitterender klederen en op een hoger troon zijn gezeten.
Verzen 15-28
1 Koningen 22:15-28Micha doet hier wl, maar zoals het gewoonlijk gaat, lijdt voor zijn wl doen.
I. Er wordt ons hier gezegd, hoe getrouw hij zijn boodschap overbracht, als iemand, die meer verlangend was Gode te behagen dan de groten van de aarde naar de mond te spreken en met de grote menigte in te stemmen. Op drieërlei wijze zegt hij zijn boodschap aan Achab, die echter allen Achab mishagen.
1. Hij spreekt als de andere profeten, maar ironisch. Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, 1 Kings 22:15. Achab doet hem dezelfde vraag, die hij aan zijn eigen profeten gedaan heeft: Zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken of zullen wij het nalaten? Schijnbaar begerig om Gods wil te kennen, terwijl hij, evenals Bileam, er sterk op uit is, om zijn eigen zin en wil te doen hetgeen Micha duidelijk bemerkte, toen hij hem zei te gaan, maar met zo'n stem, als waardoor duidelijk bleek, dat hij het spottenderwijze zei, alsof hij gezegd had: "Ik weet dat gij besloten hebt te gaan, en ik hoor dat uw eigen profeten u eenstemmig verzekeren voorspoedig te zullen zijn, zo ga dan, en zie wat er van komen zal. Zij zeggen: De Heere zal het in de hand van de koning geven, maar ik zeg u niet dat Heere aldus spreekt, neen, Hij spreekt anders., " Diegenen verdienen bespot te worden, die gaarne gevleid willen worden, en het is rechtvaardig in God om diegenen aan hun eigen raadslagen over te laten, die zich overgeven aan hun eigen lusten, Ecclesiastes 11:9. In antwoord hierop bezweert Achab hem om hem de waarheid te zeggen, en niet met hem te schertsen, 1 Kings 22:16, alsof hij oprecht begeerde te weten wat God wilde dat hij doen zou, en tevens wat God met hem doen zal, maar toch bedoelende de profeet voor te stellen als een kwaadwillig man, die hem de waarheid niet wilde zeggen, eer hij er aldus toe bezworen werd.
2. Aldus gedrongen zijnde, heeft hij duidelijk voorzegd dat de koning in deze veldtocht gedood, en zijn leger verstrooid zal worden, 1 Kings 22:17. Hij zag hen in een visioen of droom, verstrooid op de bergen, als schapen, die geen herder hebben om hen te leiden. "Sla de herder, en de schapen zullen verstrooid worden," Zacheria 13:7. Dit geeft te kennen:
a. Dat Israël beroofd zal worden van hun koning, die hun herder was, God nam er nota van: dezen hebben geen heer.
b. Dat zij genoodzaakt zullen zijn onverrichter zake terug te gaan. Hij voorziet geen grote slachting in het leger, maar wl dat zij een schandelijke terugtocht zullen maken. Een ieder kere weer naar zijn huis in vrede, voor het ogenblik in wanorde gebracht, maar toch niet veel verliezende in de dood van hun koning, hij zal vallen in de strijd, maar zij zullen in vrede weerkeren naar hun huizen. Aldus getuigde Micha in zijn profetie wat hij gezien en gehoord had (zij moeten dit nu maar opnemen zoals zij willen), terwijl de anderen slechts uit hun hart profeteerden. Zie Jeremiah 23:28. De profeet bij welke een droom is, die vertelle de droom en noeme aldus zijn autoriteit, en bij welke Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk, en niet het zijne, want wat heeft het stro met het koren te doen? Nu vindt Achab zich verongelijkt, hij wendt zich tot Josafat, en vraagt hem of het nu niet duidelijk is, dat Micha hem een kwaad hart toedraagt, 1 Kings 22:18. Zij, die kwaadwillig zijn voor anderen, willen over het algemeen gaarne geloven dat anderen kwaadwillig zijn voor hen, al hebben zij er ook geen reden voor, en daarom geven zij de slechtste betekenis aan alles wat zij zeggen. Welk kwaad heeft Micha over Achab geprofeteerd door hem te zeggen dat, zo hij die veldtocht ondernam, hij hem noodlottig zou zijn, terwijl het toch aan hem stond of hij hem al of niet zou ondernemen? De grootste vriendelijkheid, die wij kunnen bewijzen aan iemand, die op een gevaarlijke weg gaat, is hem op zijn gevaar opmerkzaam te maken.
3. Hij deelde de koning mee hoe het kwam, dat al zijn profeten hem aanmoedigden om uit te gaan op deze expeditie. God liet aan Satan toe om hem door hen te misleiden tot zijn verderf, hij wist dit door een visioen, het was hem voorgesteld en hij stelde het Achab voor, dat de God des hemels besloten had, dat hij te Ramoth in Gilead zou vallen 1 Kings 22:19, 1 Kings 22:20, opdat de gunst, die hij Goddeloos aan Benhadad had bewezen, gestraft zou worden door hem en zijn Syriërs, en dat hij enigszins in twijfel zijnde of hij al of niet naar Ramoth in Gilead gaan zou, en besloten hebbende om zich door zijn profeten te laten raden, deze hem er toe zouden bewegen en overmogen, 1 Kings 22:21, 1 Kings 22:22, vandaar dat zij er hem met zoveel vertrouwen toe aanmoedigden 1 Kings 22:23, het was een leugen van de vader van de leugens, maar onder de toelating van God. De zaak is hier voorgesteld naar de wijze van de mensen. Wij moeten niet denken dat God ooit tot nieuwe raadsbesluiten wordt gebracht of ooit verlegen is om middelen om Zijn doeleinden tot stand te brengen, of dat Hij het nodig heeft om met engelen of andere schepselen te beraadslagen omtrent de methoden, die Hij moet volgen, of dat Hij de werker is van zonde of de oorzaak, dat iemand een leugen zegt of gelooft maar behalve nog hetgeen hiermede bedoeld is met betrekking tot Achab zelf, moet het ons leren:
a. Dat God een groot Koning is, boven alle koningen, en een troon heeft boven alle tronen van aardse vorsten. "Gij hebt uw tronen", zei Micha tot deze twee koningen, "en gij denkt te mogen doen wat gij wilt, en dat wij allen moeten spreken wat gij wilt dat wij spreken zullen, maar ik zag de Heere zitten op Zijn troon, en ieders oordeel kwam voort van Hem, en daarom moet ik zeggen wat Hij zegt, Hij is geen mens, zoals gij".
b. Dat Hij voortdurend omringd en gediend wordt door een talloze menigte van engelen, de hemelse heirscharen die bij Hem staan, gereed om te gaan waar Hij hen zendt, en te doen wat Hij hun gebiedt boden van de genade aan Zijn rechterhand, van toorn aan Zijn linkerhand.
c. Dat Hij niet alleen kennis neemt van, maar het bestuur heeft over al de zaken van deze lagere wereld en ze regelt naar de raad van Zijn wil, de opkomst en het verval van vorsten, de uitkomst van de strijd, en al de grote zaken van de staat, die het onderwerp uitmaken van de beraadslagingen van wijze en voorname mannen zijn niet meer boven Gods bestuur, dan de geringste aangelegenheden van de armste hutten of stulpen beneden Zijn aandacht zijn.
d. Dat God velerlei middelen heeft om Zijn doeleinden tot stand te brengen, in het bijzonder die betreffende de val van zondaren als zij rijp zijn voor het verderf, Hij kan het op deze of op die wijze doen.
e. Dat er boosaardige geesten en leugengeesten zijn, die steeds rondwaren, zoekende te verslinden, en te dien einde zoeken te bedriegen, en inzonderheid om leugens te leggen in de mond van de profeten, ten einde door hen velen te verleiden tot hun verderf.
f. Dat het niet zonder Gods toelating is, dat de duivel de mensen bedriegt. Hiermede dient God Zijn eigen doeleinden. Bij "Hem is kracht en wijsheid, Zijn is de dwalende en die doet dwalen." Job 12:16. Als het Hem behaagt tot straf van degenen, die de waarheid niet aannemen in liefde, laat Hij niet alleen Satan toe hen te bedriegen en te verleiden, Revelation 20:7, Revelation 20:8, maar zal hun "een kracht van de dwaling zenden om hem te geloven," 2 Thessalonians 2:11,2 Thessalonians 2:12.
g. Dat dezulken blijkbaar getekend zijn voor het verderf, de Heere heeft voorzeker kwaad gesproken betreffende hen, die Hij aldus heeft overgegeven om door leugenprofeten bedrogen te worden. Aldus heeft Micha Achab getrouw gewaarschuwd, niet slechts voor het gevaar om voort te varen met deze oorlog, maar ook voor het gevaar om hen te geloven, die hem aanmoedigden om er mee voort te varen. Zo worden wij gewaarschuwd tegen valse profeten, vermaand om de geesten te beproeven. Nooit bedriegt de leugengeest zo noodlottig als in de mond van de profeten.
II. Er wordt ons hier meegedeeld hoe hij mishandeld werd, omdat hij aldus getrouw zijn boodschap heeft overgebracht, zo duidelijk en op een wijze, die zo geschikt was om te overtuigen en indruk te maken.
1. Zedekia, een goddeloze profeet, heeft hem onbeschaamd ten aanzien van het gehele hof beledigd, hij sloeg hem op zijn kin om hem te smaden, hem de mond te stoppen, en aan zijn verontwaardiging jegens hem lucht te geven, (zo werd ook onze gezegende Heiland mishandeld, Matthew 26:67 deze Richter Israëls, Micah 4:14) en alsof hij niet slechts de Geest des Heeren had maar het monopolie des Geestes, zodat die zonder zijn verlof niet mocht uitgaan, vraagt hij: door wat weg is de Geest des Heeren van mij doorgegaan om u aan te spreken? 1 Kings 22:24. De valse profeten zijn altijd de ergste vijanden geweest van de ware profeten, en hebben niet alleen de regering tegen hen opgezet, maar zelf hen mishandeld, zoals Zedekia hier Micha mishandeld heeft. Iemand te slaan binnen de omtrek van het hof, inzonderheid in de tegenwoordigheid van de koning, wordt door onze wet als een hoge misdaad beschouwd, maar deze goddeloze profeet mishandelt aldus een profeet des Heeren zonder er ook maar om berispt te worden. Aan Achab deed het genoegen, en Josafat miste de moed om het voor de beledigde profeet op te nemen, onder voorwendsel dat het niet binnen zijn rechtsgebied geschied was. Micha geeft de slag niet terug, (Gods profeten slaan niet, vervolgen niet, durven niet zichzelf wreken, vergelden geen belediging met een belediging, en willen op generlei wijze medeplichtig zijn aan vredebreuk) daar echter Zedekia zo roemde op de Geest, zoals diegenen gewoonlijk doen, die het minst weten van Zijn werkingen, maar laat hem over om door de gebeurtenis van zijn dwaling overtuigd te worden. Gij zult het zien op die dag, als gij zult gaan van kamer in kamer om u te verbergen, 1 Kings 22:25. Zedekia is waarschijnlijk met Achab afgegaan naar de strijd, en heeft zijn ijzeren horens meegenomen om de soldaten aan te moedigen, met genoegen de vervulling van zijn profetie te zien, en in triomf met de koning weer te keren. Maar het leger werd verslagen, en hij vlood met de overigen voor het zwaard van de vijand en, evenals Benhadad tevoren gedaan heeft, beschutte hij zich in een binnenkamer, een kamer in een kamer, 1 Kings 20:30, uit vrees van om te komen met hen, die hij bedrogen had, zoals Bileam, Numbers 31:8, gelijk hij wel wist verdiend te hebben, en dat de blinde profeet in de gracht zou vallen met de verblinde vorst, die hij misleid had. Zij, die niet willen dat zij door het Woord Gods van hun dwalingen en vergissingen bijtijds terecht worden geholpen, zullen uit de waan worden gebracht als het te laat is, door de oordelen Gods.
2. Achab, die goddeloze koning, gaf hem over in de gevangenis, 1 Kings 22:26. Hij gaf bevel, niet slechts om hem in verzekerde bewaring te stellen of hem terug te brengen in de gevangenis vanwaar hij kwam, maar om op brood en water gezet te worden, grof brood en modderig water, totdat hij zou terugkeren, niet twijfelende of hij zou als overwinnaar wederkeren, en dan zal hij hem als valse profeet ter dood laten brengen, 1 Kings 22:27. Wl een harde behandeling van iemand, die zijn verderf had willen voorkomen! Maar hieruit bleek dat God besloten had hem te verderven, zoals 2 Chronicles 25:16. Hoe vast gelooft Achab voorspoedig te zullen zijn! Hij twijfelt niet of hij zal in vrede weerkeren, vergetende hetgeen, waaraan hijzelf Benhadad had herinnerd: Die zich aangordt beroeme zich niet. Maar het was weinig waarschijnlijk, dat hij in vrede thuis zou komen, nu hij een van Gods profeten in de gevangenis achterliet. Micha verwijst naar de uitkomst, en roept het gehele volk tot getuige hiervan op: Indien gij enigszins met vrede weerkomt, zo heeft de Heere door mij niet gesproken, 1 Kings 22:28. Laat de smaad en de straf van een valse profeet mij ten deel vallen, als de koning levend thuis komt. Hij liep geen gevaar met dit beroep, want hij wist wie hij geloofd had, Hij die de koningen van de aarde vreeslijk is, en over de overheden komt als over leem, zal veeleer duizenden van hen ter aarde doen vallen, dan een enkele jota of tittel van Zijn woord. "Hij zal niet in gebreke blijven het woord van Zijn knechten te bevestigen", Isaiah 44:26.
Verzen 15-28
1 Koningen 22:15-28Micha doet hier wl, maar zoals het gewoonlijk gaat, lijdt voor zijn wl doen.
I. Er wordt ons hier gezegd, hoe getrouw hij zijn boodschap overbracht, als iemand, die meer verlangend was Gode te behagen dan de groten van de aarde naar de mond te spreken en met de grote menigte in te stemmen. Op drieërlei wijze zegt hij zijn boodschap aan Achab, die echter allen Achab mishagen.
1. Hij spreekt als de andere profeten, maar ironisch. Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, 1 Kings 22:15. Achab doet hem dezelfde vraag, die hij aan zijn eigen profeten gedaan heeft: Zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken of zullen wij het nalaten? Schijnbaar begerig om Gods wil te kennen, terwijl hij, evenals Bileam, er sterk op uit is, om zijn eigen zin en wil te doen hetgeen Micha duidelijk bemerkte, toen hij hem zei te gaan, maar met zo'n stem, als waardoor duidelijk bleek, dat hij het spottenderwijze zei, alsof hij gezegd had: "Ik weet dat gij besloten hebt te gaan, en ik hoor dat uw eigen profeten u eenstemmig verzekeren voorspoedig te zullen zijn, zo ga dan, en zie wat er van komen zal. Zij zeggen: De Heere zal het in de hand van de koning geven, maar ik zeg u niet dat Heere aldus spreekt, neen, Hij spreekt anders., " Diegenen verdienen bespot te worden, die gaarne gevleid willen worden, en het is rechtvaardig in God om diegenen aan hun eigen raadslagen over te laten, die zich overgeven aan hun eigen lusten, Ecclesiastes 11:9. In antwoord hierop bezweert Achab hem om hem de waarheid te zeggen, en niet met hem te schertsen, 1 Kings 22:16, alsof hij oprecht begeerde te weten wat God wilde dat hij doen zou, en tevens wat God met hem doen zal, maar toch bedoelende de profeet voor te stellen als een kwaadwillig man, die hem de waarheid niet wilde zeggen, eer hij er aldus toe bezworen werd.
2. Aldus gedrongen zijnde, heeft hij duidelijk voorzegd dat de koning in deze veldtocht gedood, en zijn leger verstrooid zal worden, 1 Kings 22:17. Hij zag hen in een visioen of droom, verstrooid op de bergen, als schapen, die geen herder hebben om hen te leiden. "Sla de herder, en de schapen zullen verstrooid worden," Zacheria 13:7. Dit geeft te kennen:
a. Dat Israël beroofd zal worden van hun koning, die hun herder was, God nam er nota van: dezen hebben geen heer.
b. Dat zij genoodzaakt zullen zijn onverrichter zake terug te gaan. Hij voorziet geen grote slachting in het leger, maar wl dat zij een schandelijke terugtocht zullen maken. Een ieder kere weer naar zijn huis in vrede, voor het ogenblik in wanorde gebracht, maar toch niet veel verliezende in de dood van hun koning, hij zal vallen in de strijd, maar zij zullen in vrede weerkeren naar hun huizen. Aldus getuigde Micha in zijn profetie wat hij gezien en gehoord had (zij moeten dit nu maar opnemen zoals zij willen), terwijl de anderen slechts uit hun hart profeteerden. Zie Jeremiah 23:28. De profeet bij welke een droom is, die vertelle de droom en noeme aldus zijn autoriteit, en bij welke Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk, en niet het zijne, want wat heeft het stro met het koren te doen? Nu vindt Achab zich verongelijkt, hij wendt zich tot Josafat, en vraagt hem of het nu niet duidelijk is, dat Micha hem een kwaad hart toedraagt, 1 Kings 22:18. Zij, die kwaadwillig zijn voor anderen, willen over het algemeen gaarne geloven dat anderen kwaadwillig zijn voor hen, al hebben zij er ook geen reden voor, en daarom geven zij de slechtste betekenis aan alles wat zij zeggen. Welk kwaad heeft Micha over Achab geprofeteerd door hem te zeggen dat, zo hij die veldtocht ondernam, hij hem noodlottig zou zijn, terwijl het toch aan hem stond of hij hem al of niet zou ondernemen? De grootste vriendelijkheid, die wij kunnen bewijzen aan iemand, die op een gevaarlijke weg gaat, is hem op zijn gevaar opmerkzaam te maken.
3. Hij deelde de koning mee hoe het kwam, dat al zijn profeten hem aanmoedigden om uit te gaan op deze expeditie. God liet aan Satan toe om hem door hen te misleiden tot zijn verderf, hij wist dit door een visioen, het was hem voorgesteld en hij stelde het Achab voor, dat de God des hemels besloten had, dat hij te Ramoth in Gilead zou vallen 1 Kings 22:19, 1 Kings 22:20, opdat de gunst, die hij Goddeloos aan Benhadad had bewezen, gestraft zou worden door hem en zijn Syriërs, en dat hij enigszins in twijfel zijnde of hij al of niet naar Ramoth in Gilead gaan zou, en besloten hebbende om zich door zijn profeten te laten raden, deze hem er toe zouden bewegen en overmogen, 1 Kings 22:21, 1 Kings 22:22, vandaar dat zij er hem met zoveel vertrouwen toe aanmoedigden 1 Kings 22:23, het was een leugen van de vader van de leugens, maar onder de toelating van God. De zaak is hier voorgesteld naar de wijze van de mensen. Wij moeten niet denken dat God ooit tot nieuwe raadsbesluiten wordt gebracht of ooit verlegen is om middelen om Zijn doeleinden tot stand te brengen, of dat Hij het nodig heeft om met engelen of andere schepselen te beraadslagen omtrent de methoden, die Hij moet volgen, of dat Hij de werker is van zonde of de oorzaak, dat iemand een leugen zegt of gelooft maar behalve nog hetgeen hiermede bedoeld is met betrekking tot Achab zelf, moet het ons leren:
a. Dat God een groot Koning is, boven alle koningen, en een troon heeft boven alle tronen van aardse vorsten. "Gij hebt uw tronen", zei Micha tot deze twee koningen, "en gij denkt te mogen doen wat gij wilt, en dat wij allen moeten spreken wat gij wilt dat wij spreken zullen, maar ik zag de Heere zitten op Zijn troon, en ieders oordeel kwam voort van Hem, en daarom moet ik zeggen wat Hij zegt, Hij is geen mens, zoals gij".
b. Dat Hij voortdurend omringd en gediend wordt door een talloze menigte van engelen, de hemelse heirscharen die bij Hem staan, gereed om te gaan waar Hij hen zendt, en te doen wat Hij hun gebiedt boden van de genade aan Zijn rechterhand, van toorn aan Zijn linkerhand.
c. Dat Hij niet alleen kennis neemt van, maar het bestuur heeft over al de zaken van deze lagere wereld en ze regelt naar de raad van Zijn wil, de opkomst en het verval van vorsten, de uitkomst van de strijd, en al de grote zaken van de staat, die het onderwerp uitmaken van de beraadslagingen van wijze en voorname mannen zijn niet meer boven Gods bestuur, dan de geringste aangelegenheden van de armste hutten of stulpen beneden Zijn aandacht zijn.
d. Dat God velerlei middelen heeft om Zijn doeleinden tot stand te brengen, in het bijzonder die betreffende de val van zondaren als zij rijp zijn voor het verderf, Hij kan het op deze of op die wijze doen.
e. Dat er boosaardige geesten en leugengeesten zijn, die steeds rondwaren, zoekende te verslinden, en te dien einde zoeken te bedriegen, en inzonderheid om leugens te leggen in de mond van de profeten, ten einde door hen velen te verleiden tot hun verderf.
f. Dat het niet zonder Gods toelating is, dat de duivel de mensen bedriegt. Hiermede dient God Zijn eigen doeleinden. Bij "Hem is kracht en wijsheid, Zijn is de dwalende en die doet dwalen." Job 12:16. Als het Hem behaagt tot straf van degenen, die de waarheid niet aannemen in liefde, laat Hij niet alleen Satan toe hen te bedriegen en te verleiden, Revelation 20:7, Revelation 20:8, maar zal hun "een kracht van de dwaling zenden om hem te geloven," 2 Thessalonians 2:11,2 Thessalonians 2:12.
g. Dat dezulken blijkbaar getekend zijn voor het verderf, de Heere heeft voorzeker kwaad gesproken betreffende hen, die Hij aldus heeft overgegeven om door leugenprofeten bedrogen te worden. Aldus heeft Micha Achab getrouw gewaarschuwd, niet slechts voor het gevaar om voort te varen met deze oorlog, maar ook voor het gevaar om hen te geloven, die hem aanmoedigden om er mee voort te varen. Zo worden wij gewaarschuwd tegen valse profeten, vermaand om de geesten te beproeven. Nooit bedriegt de leugengeest zo noodlottig als in de mond van de profeten.
II. Er wordt ons hier meegedeeld hoe hij mishandeld werd, omdat hij aldus getrouw zijn boodschap heeft overgebracht, zo duidelijk en op een wijze, die zo geschikt was om te overtuigen en indruk te maken.
1. Zedekia, een goddeloze profeet, heeft hem onbeschaamd ten aanzien van het gehele hof beledigd, hij sloeg hem op zijn kin om hem te smaden, hem de mond te stoppen, en aan zijn verontwaardiging jegens hem lucht te geven, (zo werd ook onze gezegende Heiland mishandeld, Matthew 26:67 deze Richter Israëls, Micah 4:14) en alsof hij niet slechts de Geest des Heeren had maar het monopolie des Geestes, zodat die zonder zijn verlof niet mocht uitgaan, vraagt hij: door wat weg is de Geest des Heeren van mij doorgegaan om u aan te spreken? 1 Kings 22:24. De valse profeten zijn altijd de ergste vijanden geweest van de ware profeten, en hebben niet alleen de regering tegen hen opgezet, maar zelf hen mishandeld, zoals Zedekia hier Micha mishandeld heeft. Iemand te slaan binnen de omtrek van het hof, inzonderheid in de tegenwoordigheid van de koning, wordt door onze wet als een hoge misdaad beschouwd, maar deze goddeloze profeet mishandelt aldus een profeet des Heeren zonder er ook maar om berispt te worden. Aan Achab deed het genoegen, en Josafat miste de moed om het voor de beledigde profeet op te nemen, onder voorwendsel dat het niet binnen zijn rechtsgebied geschied was. Micha geeft de slag niet terug, (Gods profeten slaan niet, vervolgen niet, durven niet zichzelf wreken, vergelden geen belediging met een belediging, en willen op generlei wijze medeplichtig zijn aan vredebreuk) daar echter Zedekia zo roemde op de Geest, zoals diegenen gewoonlijk doen, die het minst weten van Zijn werkingen, maar laat hem over om door de gebeurtenis van zijn dwaling overtuigd te worden. Gij zult het zien op die dag, als gij zult gaan van kamer in kamer om u te verbergen, 1 Kings 22:25. Zedekia is waarschijnlijk met Achab afgegaan naar de strijd, en heeft zijn ijzeren horens meegenomen om de soldaten aan te moedigen, met genoegen de vervulling van zijn profetie te zien, en in triomf met de koning weer te keren. Maar het leger werd verslagen, en hij vlood met de overigen voor het zwaard van de vijand en, evenals Benhadad tevoren gedaan heeft, beschutte hij zich in een binnenkamer, een kamer in een kamer, 1 Kings 20:30, uit vrees van om te komen met hen, die hij bedrogen had, zoals Bileam, Numbers 31:8, gelijk hij wel wist verdiend te hebben, en dat de blinde profeet in de gracht zou vallen met de verblinde vorst, die hij misleid had. Zij, die niet willen dat zij door het Woord Gods van hun dwalingen en vergissingen bijtijds terecht worden geholpen, zullen uit de waan worden gebracht als het te laat is, door de oordelen Gods.
2. Achab, die goddeloze koning, gaf hem over in de gevangenis, 1 Kings 22:26. Hij gaf bevel, niet slechts om hem in verzekerde bewaring te stellen of hem terug te brengen in de gevangenis vanwaar hij kwam, maar om op brood en water gezet te worden, grof brood en modderig water, totdat hij zou terugkeren, niet twijfelende of hij zou als overwinnaar wederkeren, en dan zal hij hem als valse profeet ter dood laten brengen, 1 Kings 22:27. Wl een harde behandeling van iemand, die zijn verderf had willen voorkomen! Maar hieruit bleek dat God besloten had hem te verderven, zoals 2 Chronicles 25:16. Hoe vast gelooft Achab voorspoedig te zullen zijn! Hij twijfelt niet of hij zal in vrede weerkeren, vergetende hetgeen, waaraan hijzelf Benhadad had herinnerd: Die zich aangordt beroeme zich niet. Maar het was weinig waarschijnlijk, dat hij in vrede thuis zou komen, nu hij een van Gods profeten in de gevangenis achterliet. Micha verwijst naar de uitkomst, en roept het gehele volk tot getuige hiervan op: Indien gij enigszins met vrede weerkomt, zo heeft de Heere door mij niet gesproken, 1 Kings 22:28. Laat de smaad en de straf van een valse profeet mij ten deel vallen, als de koning levend thuis komt. Hij liep geen gevaar met dit beroep, want hij wist wie hij geloofd had, Hij die de koningen van de aarde vreeslijk is, en over de overheden komt als over leem, zal veeleer duizenden van hen ter aarde doen vallen, dan een enkele jota of tittel van Zijn woord. "Hij zal niet in gebreke blijven het woord van Zijn knechten te bevestigen", Isaiah 44:26.
Verzen 29-40
1 Koningen 22:29-40De zaak in geding tussen Gods profeet en Achabs profeten is hier spoedig beslist, en het werd nu openbaar wie gelijk had.
I. De twee koningen rukken met hun krijgsmacht op naar Ramoth in Gilead, 1 Kings 22:29. Dat de koning van Israël, die Gods profeten haatte zo weinig geloof sloeg aan zijn waarschuwing dat hij bij zijn voornemen bleef, is niet vreemd maar dat Josafat, die Godvruchtige vorst, die verlangd had dat een profeet des Heeren gevraagd zou worden, omdat hij geen vertrouwen had in Achabs profeten, toch bij zijn besluit bleef, na zo duidelijke waarschuwing te hebben ontvangen, dat is wel iets, waarover men zich moet verbazen. Maar door het meegaande van zijn temperament werd hij mee gevoerd in de begoocheling van zijn vrienden (zoals Barnabas mee afgetrokken werd door hun veinzing), Galatians 2:1. Hij gaf al te veel acht op Achabs profeten, omdat zij voorgaven ook van Godswege te spreken, en in zijn eigen land is hij nog nooit door zulke bedriegers misleid geworden. Hij was bereid met de meerderheid te stemmen, en te denken dat het vierhonderd tegen n was, dat zij voorspoedig zouden zijn. Micha had hun niet verboden op te trekken, ja meer, in het eerst had hij gezegd: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn. Als het op zijn ergst kwam, was toch alleen Achabs val voorzegd, en daarom hoopte hij zich te mogen wagen.
II. Achab weet het zo aan te leggen, dat hijzelf veilig is en zijn vriend aan gevaar wordt blootgesteld, 1 Kings 22:30. Als ik mij vermomd heb, zal ik in de strijd komen. "Ik zal mij kleden als een gewoon soldaat, maar gij, trek uw klederen aan, om als generaal te verschijnen". Hij wendde voor hiermede Josafat te eren, door hem alleen het bevel te laten voeren over het leger in deze veldtocht, hij moet besturen en orders geven, en Achab zal als gewoon krijgsman onder hem dienen, maar hij bedoelde:
1. Een leugenaar te maken van de goede profeet, zo hoopte hij het gevaar te ontwijken en aldus de bedreiging teniet te doen, alsof hij door zich te vermommen aan de kennis van God zou kunnen ontsnappen en aan de oordelen, die hem vervolgden.
2. Om een goede koning te misleiden, die hij niet van harte liefhad, omdat hij iemand was, die God aankleefde en dus zijn afval veroordeelde. Hij wist dat zo iemand moest omkomen, het de herder moest wezen, dat had Micha voorzegd, en misschien was het tot zijn kennis gekomen, dat aan het vijandelijk leger geboden was om voornamelijk tegen de koning van Israël te strijden, en daarom leverde hij laaghartig Josafat over aan het gevaar ten einde zelf veilig te wezen. Achab was ten verderve opgeschreven, men zou zich voor nog zoveel niet in zijn klederen willen steken, maar hij zal deze Godvruchtige koning tegen zijn zin overreden om zijn plaats in te nemen. Zie wat zij er bij winnen, die in verwantschap willen komen met slechte mensen, wier geweten verkracht is, en die alle eer en deugd van zich afgeschud hebben. Hoe kan men verwachten dat hij trouw zal zijn aan zijn vriend, die ontrouw is aan zijn God?
III. Josafat, die meer Godvruchtig dan staatkundig was, nam de ereplaats, hoewel het de plaats was van het gevaar, waardoor hij in levensgevaar kwam, maar God heeft hem genadig verlost. De koning van Syrië had zijn krijgsoversten gelast, hun strijdmacht te richten, niet tegen de koning van Juda, daar zijn twist niet met hem was, maar alleen tegen de koning van Israël, 1 Kings 22:31, het op zijn persoon te munten, alsof hij een bijzondere vijandschap tegen hem koesterde. Nu werd Achab zijn sparen van Benhadad vergolden, die zoals het zaad van de slang gewoonlijk doet, in de borst beet, waaraan hij gekoesterd was. Sommigen denken dat hij slechts bedoelde hem gevangen te nemen ten einde hem dan een even eervolle behandeling te doen ondervinden als hij van hem ondervonden had. Wat nu ook de reden was, zijn krijgsoversten ontvingen die last, en trachtten hun vorst in deze te verplichten want Josafat ziende in zijn koninklijk gewaad hielden zij hem voor de koning van Israël, en omsingelden hem.
1. Door dit gevaar heeft God hem doen weten dat Hij misnoegd op hem was wegens zijn bondgenootschap met Achab. In plichtpleging jegens Achab had hij gezegd, 1 Kings 22:4. Zo zal ik zijn gelijk gij zijt, en werd hij inderdaad voor hem aangezien, zij die zich met boosdoeners vergezellen lopen gevaar om in hun plagen te delen.
2. Door zijn redding heeft God hem doen weten dat Hij wel misnoegd op hem was, maar hem toch niet had verlaten. Sommigen van de oversten, die hem kenden, bemerkten de vergissing, en lieten toen af van hem te vervolgen. Maar in 2 Chronicles 18:31, wordt gezegd: God wendde hen van hem af (want Hij heeft alle harten in Zijn hand). Tot Hem riep hij, niet in lafhartigheid, maar in Godsvrucht en van Hem kwam zijn hulp. Achab was in geen zorg om hem bijstand te bieden, God is een vriend die ons niet zal begeven als andere vrienden ons in de steek laten.
IV In weerwil van zijn pogingen om zich te beveiligen in de kleding van een gewoon krijgsman, ontving Achab een dodelijke wonde. Laat niemand denken zich te kunnen beschutten tegen het oordeel Gods, neen zelfs niet in een vermomming, 1 Kings 22:34. Uw hand zal al Uw vijanden vinden. De Syriër, die hem schoot heeft weinig gedacht zulk een dienst te verrichten voor God en zijn koning, want hij spande de boog in zijn eenvoudigheid, op niemand in het bijzonder aanleggende, maar God richtte de pijl zo, dat:
1. Hij de juiste persoon trof, de man die getekend was voor het verderf, en die indien zij hem levend gevangen hadden genomen Benhadad misschien gespaard zou hebben, diegenen kunnen niet ontkomen met hun leven, die God ten dode gedoemd heeft.
2. Hij trof hem in de rechte plaats, tussen de gespen en tussen het pantser de enige plaats aan zijn lichaam waar deze pijl des doods ingang kon vinden. Geen wapenrusting is bestand tegen de schichten van de Goddelijke wraak, hul de misdadiger in staal, het is hem van geen nut, Hij, die hem gemaakt heeft, kan Zijn zwaard tot hem doen naderen. Wat voor ons geheel toevallig schijnt, geschiedt door de bepaalde raad en de voorkennis Gods.
V. Het leger werd verstrooid door de vijand en naar huis gezonden door de koning. Josafat of Achab gaf bevel tot de aftocht van de schapen, toen de herder geslagen was. Een ieder kere naar zijn stad, want het is doelloos de strijd voort te zetten, 1 Kings 22:36. Achab zelf leefde nog lang genoeg om dat deel van Micha's profetie vervuld te zien, dat geheel Israël verstrooid zal zijn op de bergen van Gilead, 1 Kings 22:17, en misschien heeft hij met stervende lippen zelf er het bevel toe gegeven, want, hoewel hij uit het leger weggevoerd wilde worden om zijn wonden te laten verbinden, 1 Kings 22:34, wilde hij toch met de wagen staande gehouden worden om te zien of zijn leger zegevierde, maar toen hij zag dat de strijd toenam tegen hem, ontzonk hem de moed, en hij stierf, maar zijn sterven ging zo langzaam, dat hij tijd had om zich te voelen sterven, en wij kunnen ons voorstellen met welk een afgrijzen hij nu dacht aan de goddeloosheid, dat hij had bedreven aan de waarschuwingen, die hij in de wind had geslagen, aan Bals altaren, aan Naboths wijngaard, aan Micha's gevangenschap. Nu ziet hij zich gevleid tot zijn verderf, en Zedekia's ijzeren horens niet de Syriërs, maar hemzelf ten verderve stotende. Aldus is hij tot de koning van de verschrikkingen gebracht zonder hoop in zijn dood.
Vl. Het dode lichaam van de koning wordt naar Samaria gebracht en aldaar begraven, 1 Kings 22:37, en daarheen werden ook de bebloede wagen en de bebloede wapenrusting gebracht, waarin hij gestorven is, 1 Kings 22:38. Er wordt nota genomen van een bijzondere omstandigheid, omdat er de vervulling in was van een profetie, namelijk dat, toen zij de wagen naar de vijver van Samaria brachten om er gereinigd te worden de honden (en de zwijnen, zegt de Septuaginta er zich om heen verzamelden, en, naar gewoonte het bloed lekten, of, naar sommigen denken het water, waarin de wagen werd schoongemaakt, waarmee het bloed vermengd was, honden maken geen verschil tussen koninklijk bloed en ander bloed. Nu was Naboths bloed gewroken, 1 Kings 21:19, en dat woord van David, zowel als Elia's woord werd vervuld: "opdat gij uw voet, ja de tong van uw honden moogt steken in het bloed van de vijanden," Psalms 68:24. Dat de honden het schuldig bloed lekten was misschien bedoeld om de verschrikkingen voor te stellen, waaraan de schuldige ziel ten prooi is na de dood.
Eindelijk. De geschiedenis van Achab is hier ten einde gebracht in de gewone vorm, 1 Kings 22:39, 1 Kings 22:40. Onder zijn werken wordt een ivoren huis genoemd, dat hij gebouwd heeft, aldus genoemd omdat vele delen er van met ivoor waren ingelegd, misschien was het bestemd om te wedijveren met het statige paleis van de koningen van Juda, dat Salomo gebouwd heeft.
Verzen 29-40
1 Koningen 22:29-40De zaak in geding tussen Gods profeet en Achabs profeten is hier spoedig beslist, en het werd nu openbaar wie gelijk had.
I. De twee koningen rukken met hun krijgsmacht op naar Ramoth in Gilead, 1 Kings 22:29. Dat de koning van Israël, die Gods profeten haatte zo weinig geloof sloeg aan zijn waarschuwing dat hij bij zijn voornemen bleef, is niet vreemd maar dat Josafat, die Godvruchtige vorst, die verlangd had dat een profeet des Heeren gevraagd zou worden, omdat hij geen vertrouwen had in Achabs profeten, toch bij zijn besluit bleef, na zo duidelijke waarschuwing te hebben ontvangen, dat is wel iets, waarover men zich moet verbazen. Maar door het meegaande van zijn temperament werd hij mee gevoerd in de begoocheling van zijn vrienden (zoals Barnabas mee afgetrokken werd door hun veinzing), Galatians 2:1. Hij gaf al te veel acht op Achabs profeten, omdat zij voorgaven ook van Godswege te spreken, en in zijn eigen land is hij nog nooit door zulke bedriegers misleid geworden. Hij was bereid met de meerderheid te stemmen, en te denken dat het vierhonderd tegen n was, dat zij voorspoedig zouden zijn. Micha had hun niet verboden op te trekken, ja meer, in het eerst had hij gezegd: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn. Als het op zijn ergst kwam, was toch alleen Achabs val voorzegd, en daarom hoopte hij zich te mogen wagen.
II. Achab weet het zo aan te leggen, dat hijzelf veilig is en zijn vriend aan gevaar wordt blootgesteld, 1 Kings 22:30. Als ik mij vermomd heb, zal ik in de strijd komen. "Ik zal mij kleden als een gewoon soldaat, maar gij, trek uw klederen aan, om als generaal te verschijnen". Hij wendde voor hiermede Josafat te eren, door hem alleen het bevel te laten voeren over het leger in deze veldtocht, hij moet besturen en orders geven, en Achab zal als gewoon krijgsman onder hem dienen, maar hij bedoelde:
1. Een leugenaar te maken van de goede profeet, zo hoopte hij het gevaar te ontwijken en aldus de bedreiging teniet te doen, alsof hij door zich te vermommen aan de kennis van God zou kunnen ontsnappen en aan de oordelen, die hem vervolgden.
2. Om een goede koning te misleiden, die hij niet van harte liefhad, omdat hij iemand was, die God aankleefde en dus zijn afval veroordeelde. Hij wist dat zo iemand moest omkomen, het de herder moest wezen, dat had Micha voorzegd, en misschien was het tot zijn kennis gekomen, dat aan het vijandelijk leger geboden was om voornamelijk tegen de koning van Israël te strijden, en daarom leverde hij laaghartig Josafat over aan het gevaar ten einde zelf veilig te wezen. Achab was ten verderve opgeschreven, men zou zich voor nog zoveel niet in zijn klederen willen steken, maar hij zal deze Godvruchtige koning tegen zijn zin overreden om zijn plaats in te nemen. Zie wat zij er bij winnen, die in verwantschap willen komen met slechte mensen, wier geweten verkracht is, en die alle eer en deugd van zich afgeschud hebben. Hoe kan men verwachten dat hij trouw zal zijn aan zijn vriend, die ontrouw is aan zijn God?
III. Josafat, die meer Godvruchtig dan staatkundig was, nam de ereplaats, hoewel het de plaats was van het gevaar, waardoor hij in levensgevaar kwam, maar God heeft hem genadig verlost. De koning van Syrië had zijn krijgsoversten gelast, hun strijdmacht te richten, niet tegen de koning van Juda, daar zijn twist niet met hem was, maar alleen tegen de koning van Israël, 1 Kings 22:31, het op zijn persoon te munten, alsof hij een bijzondere vijandschap tegen hem koesterde. Nu werd Achab zijn sparen van Benhadad vergolden, die zoals het zaad van de slang gewoonlijk doet, in de borst beet, waaraan hij gekoesterd was. Sommigen denken dat hij slechts bedoelde hem gevangen te nemen ten einde hem dan een even eervolle behandeling te doen ondervinden als hij van hem ondervonden had. Wat nu ook de reden was, zijn krijgsoversten ontvingen die last, en trachtten hun vorst in deze te verplichten want Josafat ziende in zijn koninklijk gewaad hielden zij hem voor de koning van Israël, en omsingelden hem.
1. Door dit gevaar heeft God hem doen weten dat Hij misnoegd op hem was wegens zijn bondgenootschap met Achab. In plichtpleging jegens Achab had hij gezegd, 1 Kings 22:4. Zo zal ik zijn gelijk gij zijt, en werd hij inderdaad voor hem aangezien, zij die zich met boosdoeners vergezellen lopen gevaar om in hun plagen te delen.
2. Door zijn redding heeft God hem doen weten dat Hij wel misnoegd op hem was, maar hem toch niet had verlaten. Sommigen van de oversten, die hem kenden, bemerkten de vergissing, en lieten toen af van hem te vervolgen. Maar in 2 Chronicles 18:31, wordt gezegd: God wendde hen van hem af (want Hij heeft alle harten in Zijn hand). Tot Hem riep hij, niet in lafhartigheid, maar in Godsvrucht en van Hem kwam zijn hulp. Achab was in geen zorg om hem bijstand te bieden, God is een vriend die ons niet zal begeven als andere vrienden ons in de steek laten.
IV In weerwil van zijn pogingen om zich te beveiligen in de kleding van een gewoon krijgsman, ontving Achab een dodelijke wonde. Laat niemand denken zich te kunnen beschutten tegen het oordeel Gods, neen zelfs niet in een vermomming, 1 Kings 22:34. Uw hand zal al Uw vijanden vinden. De Syriër, die hem schoot heeft weinig gedacht zulk een dienst te verrichten voor God en zijn koning, want hij spande de boog in zijn eenvoudigheid, op niemand in het bijzonder aanleggende, maar God richtte de pijl zo, dat:
1. Hij de juiste persoon trof, de man die getekend was voor het verderf, en die indien zij hem levend gevangen hadden genomen Benhadad misschien gespaard zou hebben, diegenen kunnen niet ontkomen met hun leven, die God ten dode gedoemd heeft.
2. Hij trof hem in de rechte plaats, tussen de gespen en tussen het pantser de enige plaats aan zijn lichaam waar deze pijl des doods ingang kon vinden. Geen wapenrusting is bestand tegen de schichten van de Goddelijke wraak, hul de misdadiger in staal, het is hem van geen nut, Hij, die hem gemaakt heeft, kan Zijn zwaard tot hem doen naderen. Wat voor ons geheel toevallig schijnt, geschiedt door de bepaalde raad en de voorkennis Gods.
V. Het leger werd verstrooid door de vijand en naar huis gezonden door de koning. Josafat of Achab gaf bevel tot de aftocht van de schapen, toen de herder geslagen was. Een ieder kere naar zijn stad, want het is doelloos de strijd voort te zetten, 1 Kings 22:36. Achab zelf leefde nog lang genoeg om dat deel van Micha's profetie vervuld te zien, dat geheel Israël verstrooid zal zijn op de bergen van Gilead, 1 Kings 22:17, en misschien heeft hij met stervende lippen zelf er het bevel toe gegeven, want, hoewel hij uit het leger weggevoerd wilde worden om zijn wonden te laten verbinden, 1 Kings 22:34, wilde hij toch met de wagen staande gehouden worden om te zien of zijn leger zegevierde, maar toen hij zag dat de strijd toenam tegen hem, ontzonk hem de moed, en hij stierf, maar zijn sterven ging zo langzaam, dat hij tijd had om zich te voelen sterven, en wij kunnen ons voorstellen met welk een afgrijzen hij nu dacht aan de goddeloosheid, dat hij had bedreven aan de waarschuwingen, die hij in de wind had geslagen, aan Bals altaren, aan Naboths wijngaard, aan Micha's gevangenschap. Nu ziet hij zich gevleid tot zijn verderf, en Zedekia's ijzeren horens niet de Syriërs, maar hemzelf ten verderve stotende. Aldus is hij tot de koning van de verschrikkingen gebracht zonder hoop in zijn dood.
Vl. Het dode lichaam van de koning wordt naar Samaria gebracht en aldaar begraven, 1 Kings 22:37, en daarheen werden ook de bebloede wagen en de bebloede wapenrusting gebracht, waarin hij gestorven is, 1 Kings 22:38. Er wordt nota genomen van een bijzondere omstandigheid, omdat er de vervulling in was van een profetie, namelijk dat, toen zij de wagen naar de vijver van Samaria brachten om er gereinigd te worden de honden (en de zwijnen, zegt de Septuaginta er zich om heen verzamelden, en, naar gewoonte het bloed lekten, of, naar sommigen denken het water, waarin de wagen werd schoongemaakt, waarmee het bloed vermengd was, honden maken geen verschil tussen koninklijk bloed en ander bloed. Nu was Naboths bloed gewroken, 1 Kings 21:19, en dat woord van David, zowel als Elia's woord werd vervuld: "opdat gij uw voet, ja de tong van uw honden moogt steken in het bloed van de vijanden," Psalms 68:24. Dat de honden het schuldig bloed lekten was misschien bedoeld om de verschrikkingen voor te stellen, waaraan de schuldige ziel ten prooi is na de dood.
Eindelijk. De geschiedenis van Achab is hier ten einde gebracht in de gewone vorm, 1 Kings 22:39, 1 Kings 22:40. Onder zijn werken wordt een ivoren huis genoemd, dat hij gebouwd heeft, aldus genoemd omdat vele delen er van met ivoor waren ingelegd, misschien was het bestemd om te wedijveren met het statige paleis van de koningen van Juda, dat Salomo gebouwd heeft.
Verzen 41-54
1 Koningen 22:41-54I. Hier is een kort bericht van de regering van Josafat koning van Juda, waarvan wij een veel vollediger bericht vinden in het boek van de Kronieken, evenals van de grootheid en Godsvrucht van die vorst, die door niets verminderd of bezoedeld werd dan door zijn gemeenzaamheid met het huis van Achab, die in verschillende opzichten een vermindering voor hem was. Zijn verbond met Achab in de strijd hebben wij reeds gevaarlijk voor hem bevonden, en zijn verbond met Achabs zoon Ahazia in koophandel was evenmin voordelig. Hij bood aan om zijn deelgenoot te zijn in een vloot van koopvaardijschepen die goud van Ofir zouden halen, zoals Salomo's schepen gedaan hadden, 1 Kings 22:48. Zie 2 Chronicles 20:35, 2 Chronicles 20:36. Maar toen zij gereed waren om onder zeil te gaan, werden zij uitermate geteisterd door een storm, gebroken te Ezeon-Geber, hetgeen, naar een profeet aan Josafat te kennen gaf, een bestraffing voor hem was wegens zijn verbond met de goddeloze Ahazia, 2 Chronicles 20:37. Daarom heeft hij, zoals ons hier bericht wordt, 1 Kings 22:49, toen Ahazia voor de tweede maal begeerde om deelgenoot met hem te zijn of, zo dat niet kon, tenminste zijn knechten met enige goederen aan boord van Josafats schepen te zenden, geweigerd, Josafat wilde niet. Gods roede, aangetoond door Gods woord, had hem voor goed afgebracht van een verbintenis met die goddeloze, ongelukkige vorst. Het is beter wijsheid tot een dure prijs te verkrijgen dan er zonder te blijven, maar daarom wordt gezegd dat ondervinding de leermeester is van de dwazen, omdat het dwazen zijn, die niet anders dan door ondervinding willen leren onder andere hoe gevaarlijk het is om zich met goddelozen te verbinden.
Josafats regering was geen van de langste, maar wl een van de beste.
1. Het was geen van de langste, want hij regeerde slechts vijf en twintig jaren, 1 Kings 22:42, maar het was in de bloei van zijn jaren, tussen vijf en dertig en zestig, en deze vijf en twintig jaren, gevoegd bij de gelukkige een en veertig van zijn vader, geven ons een aangenaam denkbeeld van de bloeiende toestand van het rijk van Juda en van de Godsdienst er in gedurende lange tijd, terwijl de zaken in alle opzichten zeer slecht stonden in het rijk van Israël. Josafat heeft wel niet zolang geregeerd als zijn vader, maar daarentegen had hij niet de fouten, die het laatste gedeelte van de regering van zijn vaders hebben aangekleefd, 2 Chronicles 16:9,2 Chronicles 16:10, en het is beter voor een mens, die vermaard is geworden om wijsheid en eer, in het midden er van te sterven dan die vermaardheid te overleven.
2. Maar het was een van de beste, in Godsvrucht zowel als in voorspoed.
a. Hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, 1 Kings 22:43 nam de geboden zijns Gods waar, trad in de voetstappen van zijn Godvruchtige vader, en volhardde hierin, hij week daarvan niet af. Evenwel in het karakter van iedere mens is het een of andere maar, en dit was ook in het zijne, de hoogten werden niet weggenomen, neen zelfs niet uit Juda en Benjamin hoewel die stammen zo dicht bij Jeruzalem lagen, dat zij gemakkelijk hun offeranden en hun reukwerk naar het altaar aldaar konden brengen, en niet, zoals sommige andere stammen, zich konden verontschuldigen met het ongerieflijke van veraf gelegen te zijn, maar oude misbruiken zijn moeilijk uit te roeien, in het bijzonder als zij vroeger gesteund werden door hen die Godvruchtig waren, zoals de hoogten gesteund werden door Samuël, Salomo en anderen.
b. Het ging goed met zijn zaken. Hij voorkwam de onheilen, die voortvloeiden uit hun oorlogen met het rijk van Israël, een duurzamer vrede vestigende, 1 Kings 22:44, die nog groter zegen zou geweest zijn, indien hij zich vergenoegd had met vrede, en niet naar verwantschap met Israël gestaan had. Hij stelde een landvoogd of onderkoning aan in Edom, zodat dit koninkrijk hem schatplichtig was, 1 Kings 22:47, en daarin was de profetie betreffende Ezau en Jakob vervuld dat de meerdere, of de oudste, de mindere, of de jongste, zal dienen, en in het algemeen wordt melding gemaakt van zijn macht en zijn oorlogen, 1 Kings 22:45. Hij behaagde God, en God zegende hem met kracht en voorspoed. Van zijn dood wordt gesproken in 1 Kings 22:50, om zijn geschiedenis te besluiten, maar in de geschiedenis van de koningen van Israël wordt hij later vermeld, 2 Kings 3:7.
II. Het begin van de geschiedenis van Ahazia, de zoon van Achab, 1 Kings 22:51. Zijn regering was zeer kort, nog geen twee jaren heeft zij geduurd. Met sommige zondaren rekent God spoedig af. Het is een zeer slecht karakter, dat hem hier wordt toegeschreven, hij heeft niet slechts de afgoderij van Jerobeam in stand gehouden, maar ook evenzeer de Balsdienst, hoewel hij gehoord had van het verderf over Jerobeams geslacht, en gezien had hoe zijn vader door de profeten van Bal ten verderve was gebracht, die dikwijls gebleken waren valse profeten te zijn, toch heeft hij er geen lering uit getrokken, heeft hij er zich niet door laten waarschuwen, maar volgde het voorbeeld van de goddeloze vader en de raad van zijn nog goddelozer moeder Izebel, die nog leefde. Ongelukkig zijn de kinderen, die niet alleen de verdorvenheden van hun ouders overnemen, maar van hen leren er handel mee te drijven, en rampzalig, driewerf rampzalig, zijn de ouders, die er toe meewerken om de ziel hunner kinderen tot verdoemenis te brengen.
Verzen 41-54
1 Koningen 22:41-54I. Hier is een kort bericht van de regering van Josafat koning van Juda, waarvan wij een veel vollediger bericht vinden in het boek van de Kronieken, evenals van de grootheid en Godsvrucht van die vorst, die door niets verminderd of bezoedeld werd dan door zijn gemeenzaamheid met het huis van Achab, die in verschillende opzichten een vermindering voor hem was. Zijn verbond met Achab in de strijd hebben wij reeds gevaarlijk voor hem bevonden, en zijn verbond met Achabs zoon Ahazia in koophandel was evenmin voordelig. Hij bood aan om zijn deelgenoot te zijn in een vloot van koopvaardijschepen die goud van Ofir zouden halen, zoals Salomo's schepen gedaan hadden, 1 Kings 22:48. Zie 2 Chronicles 20:35, 2 Chronicles 20:36. Maar toen zij gereed waren om onder zeil te gaan, werden zij uitermate geteisterd door een storm, gebroken te Ezeon-Geber, hetgeen, naar een profeet aan Josafat te kennen gaf, een bestraffing voor hem was wegens zijn verbond met de goddeloze Ahazia, 2 Chronicles 20:37. Daarom heeft hij, zoals ons hier bericht wordt, 1 Kings 22:49, toen Ahazia voor de tweede maal begeerde om deelgenoot met hem te zijn of, zo dat niet kon, tenminste zijn knechten met enige goederen aan boord van Josafats schepen te zenden, geweigerd, Josafat wilde niet. Gods roede, aangetoond door Gods woord, had hem voor goed afgebracht van een verbintenis met die goddeloze, ongelukkige vorst. Het is beter wijsheid tot een dure prijs te verkrijgen dan er zonder te blijven, maar daarom wordt gezegd dat ondervinding de leermeester is van de dwazen, omdat het dwazen zijn, die niet anders dan door ondervinding willen leren onder andere hoe gevaarlijk het is om zich met goddelozen te verbinden.
Josafats regering was geen van de langste, maar wl een van de beste.
1. Het was geen van de langste, want hij regeerde slechts vijf en twintig jaren, 1 Kings 22:42, maar het was in de bloei van zijn jaren, tussen vijf en dertig en zestig, en deze vijf en twintig jaren, gevoegd bij de gelukkige een en veertig van zijn vader, geven ons een aangenaam denkbeeld van de bloeiende toestand van het rijk van Juda en van de Godsdienst er in gedurende lange tijd, terwijl de zaken in alle opzichten zeer slecht stonden in het rijk van Israël. Josafat heeft wel niet zolang geregeerd als zijn vader, maar daarentegen had hij niet de fouten, die het laatste gedeelte van de regering van zijn vaders hebben aangekleefd, 2 Chronicles 16:9,2 Chronicles 16:10, en het is beter voor een mens, die vermaard is geworden om wijsheid en eer, in het midden er van te sterven dan die vermaardheid te overleven.
2. Maar het was een van de beste, in Godsvrucht zowel als in voorspoed.
a. Hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, 1 Kings 22:43 nam de geboden zijns Gods waar, trad in de voetstappen van zijn Godvruchtige vader, en volhardde hierin, hij week daarvan niet af. Evenwel in het karakter van iedere mens is het een of andere maar, en dit was ook in het zijne, de hoogten werden niet weggenomen, neen zelfs niet uit Juda en Benjamin hoewel die stammen zo dicht bij Jeruzalem lagen, dat zij gemakkelijk hun offeranden en hun reukwerk naar het altaar aldaar konden brengen, en niet, zoals sommige andere stammen, zich konden verontschuldigen met het ongerieflijke van veraf gelegen te zijn, maar oude misbruiken zijn moeilijk uit te roeien, in het bijzonder als zij vroeger gesteund werden door hen die Godvruchtig waren, zoals de hoogten gesteund werden door Samuël, Salomo en anderen.
b. Het ging goed met zijn zaken. Hij voorkwam de onheilen, die voortvloeiden uit hun oorlogen met het rijk van Israël, een duurzamer vrede vestigende, 1 Kings 22:44, die nog groter zegen zou geweest zijn, indien hij zich vergenoegd had met vrede, en niet naar verwantschap met Israël gestaan had. Hij stelde een landvoogd of onderkoning aan in Edom, zodat dit koninkrijk hem schatplichtig was, 1 Kings 22:47, en daarin was de profetie betreffende Ezau en Jakob vervuld dat de meerdere, of de oudste, de mindere, of de jongste, zal dienen, en in het algemeen wordt melding gemaakt van zijn macht en zijn oorlogen, 1 Kings 22:45. Hij behaagde God, en God zegende hem met kracht en voorspoed. Van zijn dood wordt gesproken in 1 Kings 22:50, om zijn geschiedenis te besluiten, maar in de geschiedenis van de koningen van Israël wordt hij later vermeld, 2 Kings 3:7.
II. Het begin van de geschiedenis van Ahazia, de zoon van Achab, 1 Kings 22:51. Zijn regering was zeer kort, nog geen twee jaren heeft zij geduurd. Met sommige zondaren rekent God spoedig af. Het is een zeer slecht karakter, dat hem hier wordt toegeschreven, hij heeft niet slechts de afgoderij van Jerobeam in stand gehouden, maar ook evenzeer de Balsdienst, hoewel hij gehoord had van het verderf over Jerobeams geslacht, en gezien had hoe zijn vader door de profeten van Bal ten verderve was gebracht, die dikwijls gebleken waren valse profeten te zijn, toch heeft hij er geen lering uit getrokken, heeft hij er zich niet door laten waarschuwen, maar volgde het voorbeeld van de goddeloze vader en de raad van zijn nog goddelozer moeder Izebel, die nog leefde. Ongelukkig zijn de kinderen, die niet alleen de verdorvenheden van hun ouders overnemen, maar van hen leren er handel mee te drijven, en rampzalig, driewerf rampzalig, zijn de ouders, die er toe meewerken om de ziel hunner kinderen tot verdoemenis te brengen.