Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-21.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 21Nog is Achab het ongelukkige onderwerp van de gewijde geschiedenis. Van de gewichtige zaken betreffende zijn leger en zijn rijk, voert dit hoofdstuk ons in zijn hof, en geeft ons een bericht van sommige boze zaken (en zeer boos bleken zij te zijn voor hemzelf) betreffende zijn huiselijke aangelegenheden.
I. Achab kwijnt van verlangen naar Naboths wijngaard, 1 Kings 21:1..
II. Naboth sterft door Izebels komplot tegen hem opdat de wijngaard aan Achab zou komen, 1 Kings 21:5 -1 Kings 21:14.
III. Achab gaat er bezit van nemen, 1 Kings 21:15, 1 Kings 21:16.
IV. Elia ontmoet hem, en kondigt Gods oordelen over hem aan wegens zijn onrechtvaardigheid 1 Kings 21:17..
V Op zijn verootmoediging wordt hem uitstel verleend, 1 Kings 21:25.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 21Nog is Achab het ongelukkige onderwerp van de gewijde geschiedenis. Van de gewichtige zaken betreffende zijn leger en zijn rijk, voert dit hoofdstuk ons in zijn hof, en geeft ons een bericht van sommige boze zaken (en zeer boos bleken zij te zijn voor hemzelf) betreffende zijn huiselijke aangelegenheden.
I. Achab kwijnt van verlangen naar Naboths wijngaard, 1 Kings 21:1..
II. Naboth sterft door Izebels komplot tegen hem opdat de wijngaard aan Achab zou komen, 1 Kings 21:5 -1 Kings 21:14.
III. Achab gaat er bezit van nemen, 1 Kings 21:15, 1 Kings 21:16.
IV. Elia ontmoet hem, en kondigt Gods oordelen over hem aan wegens zijn onrechtvaardigheid 1 Kings 21:17..
V Op zijn verootmoediging wordt hem uitstel verleend, 1 Kings 21:25.
Verzen 1-4
1 Koningen 21:1-4I. Hier is Achabs begeren van de wijngaard van zijn naaste, die ongelukkig dicht bij zijn paleis lag, en geschikt was voor een moestuin, misschien heeft het Naboth genoegen gedaan een wijngaard te hebben, zo gunstig gelegen bij de koninklijke tuinen, en waarvan de voortbrengselen aan de koninklijke familie verkocht konden worden, maar de ligging er van bleek hem noodlottig te zijn. Indien hij geen wijngaard had gehad of indien die ergens in een afgelegen hoek was gelegen, hij zou het leven hebben behouden, maar menigmaal is de bezitting van een mens een strik voor hem geweest, en de nabuurschap van de groten van de wereld van verderflijke gevolgen. Achab zet zijn oog en zijn hart op deze wijngaard, 1 Kings 21:2, hij zou een mooie aanwinst zijn bij zijn domein, een gerieflijke uitgang voor zijn paleis, en hij is niet tevreden v r hij zijn eigendom is geworden. Hij is welkom om er de vruchten van te hebben, welkom om er in te wandelen, misschien zou Naboth hem ook wel aan hem verhuurd hebben om hem genoegen te doen, maar niets kan hem genoegen doen, als hij er niet het volstrekte bezit van heeft, hij en zijn erfgenamen voor altijd. Maar hij is toch niet zo'n tiran, dat hij hem met geweld wegneemt, maar eerlijk voorstelt, om hem de volle waarde in geld te betalen of er hem een betere voor in de plaats te geven. Hij had lafhartig de voordelen prijsgegeven, die God hem geschonken had om zijn gebied te vergroten tot eer van zijn koninkrijk door zijn overwinning over de Syriërs, en nu is hij belust om zijn tuin te vergroten, alleen maar voor het gerief van zijn huis, alsof zijn zuinigheid in het kleine zijn verkwisting in het grote goed kon maken. Een gerieflijkheid te begeren voor zijn bezitting, was niet slecht, -er zou geen koop plaatshebben, indien er naar het gekochte geen begeerte was, de deugdzame huisvrouw "denkt om een akker en koopt hem," Proverbs 31:16 maar enigerlei zaak op een ongeregelde wijze te begeren, dat is-al zouden wij het ook door wettige middelen verkrijgen-een vrucht van de zelfzucht, alsof wij al de gerieflijkheden naar ons moeten toehalen, alsof niemand bij ons moet leven of aangenaam moet leven, in tegenspraak met de wet van de tevredenheid en de letter van het tiende gebod: Gij zult niet begeren uws naasten huis.
II. Zijn begeerte wordt afgewezen, Naboth wil zijn wijngaard niet afstaan, 1 Kings 21:3. Dat late de Heere verre van mij zijn. De Heere had het verboden, anders zou hij zo onbeleefd niet geweest zijn jegens zijn vorst, om hem in zo'n kleine zaak niet ter wille te zijn. Kanan was in zeer bijzondere zin Gods land, de Israëlieten waren, om zo te zeggen, Zijn huurders, en een van de voorwaarden, waarop zij het in huur of in pacht hadden, was, dat zij niets van hetgeen hun ervan ten deel was gevallen, mochten vervreemden, ja zelfs niet aan elkaar, tenzij dan in een geval van de uiterste noodzakelijkheid, en dan nog maar alleen tot aan het jubeljaar, Leviticus 25:28. Nu voorzag Naboth dat, indien zijn wijngaard verkocht zou worden aan de kroon, hij nooit aan zijn erfgenamen zou komen, neen, zelfs niet in het jubeljaar. Hij zou gaarne de koning willen verplichten, maar hij moet God meer gehoorzamen dan de mensen, en daarom wenst hij in deze zaak voor verontschuldigd gehouden te worden. Achab kende de wet, of behoorde haar te kennen, en daarom was het slecht van hem te vragen hetgeen zijn onderdaan hem niet kon toestaan zonder te zondigen. Sommigen denken dat Naboth zijn aards erfdeel beschouwde als een onderpand van zijn deel en lot in het hemelse Kanan, en daarom van het aardse geen afstand wilde doen, uit vrees dat dit een verbeuren van het hemelse tengevolge zou hebben. Hij schijnt een nauwgezet man te zijn geweest, die zich liever aan het ongenoegen van de koning wilde blootstellen, dan tegen God te zondigen. Waarschijnlijk was hij een van de zeven duizend, die de knieën voor Baai niet gebogen hebben, en Achab daarom misschien een wrok tegen hem had. III. Achabs groot misnoegen en onrust hierover, evenals tevoren, 1 Kings 20:43, was hij gemelijk en toornig, 1 Kings 21:4, werd er neerslachtig onder, hij wierp zich op Zijn bed, wilde niet eten, noch iemand tot zich toelaten. Hij kon de belediging niet verkroppen, zijn hoogmoedig hart verzwaarde nog de smaad, die Naboth hem door zijn weigering had aangedaan alsof het iets onduldbaars was. Hij verwenste zijn overdreven nauwgezetheid van geweten, en zon op wraak. Hij kon de teleurstelling niet dragen, hij was er diep door gekrenkt dat hij in zijn begeerten gedwarsboomd werd, en hij was bepaald ziek van verdriet en ergernis er over. Ontevredenheid is een zonde, die zichzelf straft en maakt dat de mensen zichzelf kwellen en pijnigen, zij maakt de geest neerslachtig, het lichaam ziek, verzuurt elk genot, zij is de bekommernis van het hart en de verrotting van de beenderen. Het is een zonde, die zichzelf voortbrengt, zij ontstaat niet uit de toestand, maar uit het hart, gelijk wij Paulus vergenoegd vinden in een gevangenis zo vinden wij Achab onvergenoegd in een paleis. Hij had al de genietingen van Kanan, dat lieflijke land, tot zijn dienst, de schatten van het koninkrijk, de genoegens van het hof, de eer en de macht van de troon, maar dit alles baat hem niet, als hij Naboths wijngaard niet heeft. Ongeregelde begeerten stellen de mensen bloot aan gedurige kwellingen, en zij, die geneigd zijn zich te kwellen en te verbitteren zullen wel altijd iets vinden om over verbitterd te zijn.
Verzen 1-4
1 Koningen 21:1-4I. Hier is Achabs begeren van de wijngaard van zijn naaste, die ongelukkig dicht bij zijn paleis lag, en geschikt was voor een moestuin, misschien heeft het Naboth genoegen gedaan een wijngaard te hebben, zo gunstig gelegen bij de koninklijke tuinen, en waarvan de voortbrengselen aan de koninklijke familie verkocht konden worden, maar de ligging er van bleek hem noodlottig te zijn. Indien hij geen wijngaard had gehad of indien die ergens in een afgelegen hoek was gelegen, hij zou het leven hebben behouden, maar menigmaal is de bezitting van een mens een strik voor hem geweest, en de nabuurschap van de groten van de wereld van verderflijke gevolgen. Achab zet zijn oog en zijn hart op deze wijngaard, 1 Kings 21:2, hij zou een mooie aanwinst zijn bij zijn domein, een gerieflijke uitgang voor zijn paleis, en hij is niet tevreden v r hij zijn eigendom is geworden. Hij is welkom om er de vruchten van te hebben, welkom om er in te wandelen, misschien zou Naboth hem ook wel aan hem verhuurd hebben om hem genoegen te doen, maar niets kan hem genoegen doen, als hij er niet het volstrekte bezit van heeft, hij en zijn erfgenamen voor altijd. Maar hij is toch niet zo'n tiran, dat hij hem met geweld wegneemt, maar eerlijk voorstelt, om hem de volle waarde in geld te betalen of er hem een betere voor in de plaats te geven. Hij had lafhartig de voordelen prijsgegeven, die God hem geschonken had om zijn gebied te vergroten tot eer van zijn koninkrijk door zijn overwinning over de Syriërs, en nu is hij belust om zijn tuin te vergroten, alleen maar voor het gerief van zijn huis, alsof zijn zuinigheid in het kleine zijn verkwisting in het grote goed kon maken. Een gerieflijkheid te begeren voor zijn bezitting, was niet slecht, -er zou geen koop plaatshebben, indien er naar het gekochte geen begeerte was, de deugdzame huisvrouw "denkt om een akker en koopt hem," Proverbs 31:16 maar enigerlei zaak op een ongeregelde wijze te begeren, dat is-al zouden wij het ook door wettige middelen verkrijgen-een vrucht van de zelfzucht, alsof wij al de gerieflijkheden naar ons moeten toehalen, alsof niemand bij ons moet leven of aangenaam moet leven, in tegenspraak met de wet van de tevredenheid en de letter van het tiende gebod: Gij zult niet begeren uws naasten huis.
II. Zijn begeerte wordt afgewezen, Naboth wil zijn wijngaard niet afstaan, 1 Kings 21:3. Dat late de Heere verre van mij zijn. De Heere had het verboden, anders zou hij zo onbeleefd niet geweest zijn jegens zijn vorst, om hem in zo'n kleine zaak niet ter wille te zijn. Kanan was in zeer bijzondere zin Gods land, de Israëlieten waren, om zo te zeggen, Zijn huurders, en een van de voorwaarden, waarop zij het in huur of in pacht hadden, was, dat zij niets van hetgeen hun ervan ten deel was gevallen, mochten vervreemden, ja zelfs niet aan elkaar, tenzij dan in een geval van de uiterste noodzakelijkheid, en dan nog maar alleen tot aan het jubeljaar, Leviticus 25:28. Nu voorzag Naboth dat, indien zijn wijngaard verkocht zou worden aan de kroon, hij nooit aan zijn erfgenamen zou komen, neen, zelfs niet in het jubeljaar. Hij zou gaarne de koning willen verplichten, maar hij moet God meer gehoorzamen dan de mensen, en daarom wenst hij in deze zaak voor verontschuldigd gehouden te worden. Achab kende de wet, of behoorde haar te kennen, en daarom was het slecht van hem te vragen hetgeen zijn onderdaan hem niet kon toestaan zonder te zondigen. Sommigen denken dat Naboth zijn aards erfdeel beschouwde als een onderpand van zijn deel en lot in het hemelse Kanan, en daarom van het aardse geen afstand wilde doen, uit vrees dat dit een verbeuren van het hemelse tengevolge zou hebben. Hij schijnt een nauwgezet man te zijn geweest, die zich liever aan het ongenoegen van de koning wilde blootstellen, dan tegen God te zondigen. Waarschijnlijk was hij een van de zeven duizend, die de knieën voor Baai niet gebogen hebben, en Achab daarom misschien een wrok tegen hem had. III. Achabs groot misnoegen en onrust hierover, evenals tevoren, 1 Kings 20:43, was hij gemelijk en toornig, 1 Kings 21:4, werd er neerslachtig onder, hij wierp zich op Zijn bed, wilde niet eten, noch iemand tot zich toelaten. Hij kon de belediging niet verkroppen, zijn hoogmoedig hart verzwaarde nog de smaad, die Naboth hem door zijn weigering had aangedaan alsof het iets onduldbaars was. Hij verwenste zijn overdreven nauwgezetheid van geweten, en zon op wraak. Hij kon de teleurstelling niet dragen, hij was er diep door gekrenkt dat hij in zijn begeerten gedwarsboomd werd, en hij was bepaald ziek van verdriet en ergernis er over. Ontevredenheid is een zonde, die zichzelf straft en maakt dat de mensen zichzelf kwellen en pijnigen, zij maakt de geest neerslachtig, het lichaam ziek, verzuurt elk genot, zij is de bekommernis van het hart en de verrotting van de beenderen. Het is een zonde, die zichzelf voortbrengt, zij ontstaat niet uit de toestand, maar uit het hart, gelijk wij Paulus vergenoegd vinden in een gevangenis zo vinden wij Achab onvergenoegd in een paleis. Hij had al de genietingen van Kanan, dat lieflijke land, tot zijn dienst, de schatten van het koninkrijk, de genoegens van het hof, de eer en de macht van de troon, maar dit alles baat hem niet, als hij Naboths wijngaard niet heeft. Ongeregelde begeerten stellen de mensen bloot aan gedurige kwellingen, en zij, die geneigd zijn zich te kwellen en te verbitteren zullen wel altijd iets vinden om over verbitterd te zijn.
Verzen 5-16
1 Koningen 21:5-16Niets dan onheil is te verwachten, als Izebel in het verhaal optreedt, Izebel de vervloekte, 2 Kings 9:34.
I. Onder voorwendsel van haar bedroefde echtgenoot te vertroosten, voedt zij zijn hoogmoed en hartstocht, en blaast het vuur aan van zijn bederf. Het voegde haar kennis te nemen van zijn verdriet en naar de oorzaak er van te vragen, 1 Kings 21:5. Diegenen hebben de plichten en de genegenheid van de huwelijksbetrekking vergeten, die niet in elkaars verdrietelijkheden delen. Hij zegt haar wat hem deert, 1 Kings 21:6, maar verzwijgt Naboths reden voor zijn weigering, die weigering voorstellende als kwaadwilligheid, terwijl zij toch slechts voortkwam uit nauwgezetheid van geweten ik zal hem u niet geven, terwijl hij gezegd had: ik mag hem u niet geven. Hoe! zegt Izebel, 1 Kings 21:7, regeert gij over Israël! Sta op en eet brood. Zij doet goed met hem op te wekken om zijn droefgeestigheid van zich af te schudden, niet neer te zinken onder zijn last, gerust en goedsmoeds te zijn, wat het ook was dat hem griefde, het tobben er over zal het niet wegnemen, terwijl opgeruimdheid hem verlichting kon aanbrengen. De reden, die zij er voor aanvoert is: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Hieraan kan een goede betekenis worden gegeven: "Past het zo'n groot vorst als gij zijt, om terneergeslagen te zijn wegens zo'n nietige zaak? Gij maakt uzelf te schande en onteert uw kroon, het is beneden u om van zo'n nietige zaak zoveel notitie te nemen. Zijt gij geschikt om Israël te regeren, die niet beter over uw eigen hartstochten heersen kunt? Of hebt gij zo'n rijk land als koning tot uw beschikking, en kunt gij niet buiten die wijngaard?" Wij moeten leren rustig te zijn onder tegenspoed of teleurstelling door de gedachte aan de zegeningen en voorrechten, die wij genieten, inzonderheid onze hoop op het koninkrijk. Maar zij bedoelde het in een slechte zin: "Regeert gij over Israël, en zal iemand uit uw onderdanen u iets weigeren waar gij lust in hebt? Zijt gij een koning? Het is beneden u te kopen en te betalen, en nog veel meer om te verzoeken en te bidden, maak gebruik van uw kroonrecht, en neem met geweld, wat gij niet goedschiks kunt krijgen, wreek de belediging in plaats van er over te treuren. Indien gij de waardigheid van een koning niet weet op te houden, zo laat het maar aan mij over, sta mij slechts toe gebruik te maken van uw naam, en ik zal u spoedig de wijngaard van Naboth geven, terecht of ten onrechte zal hij weldra in uw bezit zijn, zonder dat hij u iets zal kosten." Ongelukkig zijn die vorsten, en zeer snel worden zij ten verderve voortgezweept, die personen in hun omgeving hebben welke hen aanzetten tot daden van tirannie, en hen leren misbruik te maken van hun macht.
II. Om hem voldoening te verschaffen, beraamt en bewerkt zij de dood van Naboth, door niets minder dan zijn bloed kan de belediging worden uitgewist, die hij Achab had aangedaan, en zij dorst te meer naar zijn bloed vanwege zijn trouw aan de wet van de God van Israël. Indien zij het alleen op zijn land gemunt had, haar valse getuigen zouden het hem hebben kunnen doen verliezen door een valse akte van verkoop, (want zij kon met zo'n zwakke eis niet zijn opgetreden, of de oudsten van Jizreël zouden hem geldig verklaard hebben), maar "een overspeelster jaagt de kostelijke ziel," Proverbs 6:26. Wraak is zoet, Naboth moet sterven, sterven als een boosdoener, om haar te bevredigen.
1. Nooit werden door een vorst goddelozer orders gegeven dan die, welke Izebel aan de magistraten van Jizreël zond, 1 Kings 21:8, 1 Kings 21:9, 1 Kings 21:10. Zij leent het geheimzegel, maar de koning zal niet weten wat zij er mee gaat doen, het is mogelijk, dat dit niet de eerste keer was, dat hij het haar geleend heeft, maar dat zij er ook de volmachten mee getekend had voor de terdoodbrenging van de profeten. Zij gebruikt de naam van de koning, wetende dat de zaak hem genoegen zal doen als zij geschied is, maar zij was toch bevreesd dat hij gewetensbezwaar zou hebben tegen de wijze waarop zij geschieden moest. Kortom, zij beveelt hun op hun trouw Naboth ter dood te brengen, zonder er hun een reden voor op te geven. Indien zij getuigen had gezonden om een beschuldiging tegen hem in te brengen, de rechters zouden misleid zijn kunnen worden, en hun vonnis zou veeleer hun ongeluk dan hun misdaad zijn geweest, maar hen te noodzaken zelf de valse getuigen, zonen Belials, te vinden, zelf hen om te kopen en dan vonnis te vellen op het getuigenis, dat zij wisten vals te zijn was zo'n onbeschaamd trotseren van alles wat rechtvaardig en heilig is, als waarvan-naar wij hopen-in geen enkele geschiedenis de gelijkenis gevonden zal worden. Zij moet de oudsten van Jizreël beschouwd hebben als mannen, die alle gevoel voor eerlijkheid en deugd verloren hadden, als zij verwachtte dat die orders opgevolgd zullen worden. Maar zij geeft hun het middel aan de hand om het te doen, daar zij zowel de listigheid van de slang als haar gif in zich had.
A. Het moet gedaan worden onder een schijn van Godsdienst. "Roept een vasten uit, geeft aan uw stad te kennen dat gij vreest, dat een zwaar oordeel over u zal komen, dat gij moet trachten af te wenden, niet alleen door gebed maar door de ban te ontdekken en van uit uw midden weg te doen. Zegt dat gij vreest dat er een grote misdadiger onder u is, die niet bekend is, om wiens wil God vertoornd is op uw stad. Gebiedt het volk om, indien zij zo iemand kennen, hem bij deze plechtige gelegenheid aan te geven, zo hun de welvaart van de stad ter harte gaat, en dan eindelijk Naboth als de verdachte persoon aan te wijzen, waarschijnlijk omdat hij zich niet met zijn naburen verenigt in hun aanbidding. Dat kan dan tot voorwendsel dienen om hem op de hoogste plaats van het volk te zetten, hem voor de rechtbank te brengen. Laat dan uitgeroepen worden dat, zo iemand de rechters inlichting kan geven tegen de gevangene, en bewijzen kan dat hij de Achan is, hij gehoord zal worden, en laat dan de getuigen verschijnen om tegen hem te getuigen." Er is geen slechtheid zo laag, zo afschuwelijk, of men heeft soms de Godsdienst als dekmantel er voor gebruikt. Wij moeten volstrekt niet te erger denken van vasten en bidden, omdat dit soms zo ergerlijk misbruikt werd, maar wel zoveel te erger van de boze bedoelingen, die er soms onder verscholen waren.
B. Het moet ook onder een schijn van gerechtigheid gedaan worden, en met de formaliteiten van een wettelijk proces. Indien zij tot hen gezonden had om sommigen van hun bandieten te huren, roekeloze booswichten om hem te vermoorden, hem `s avonds, als hij op straat kwam, te doorsteken, het zou al erg genoeg zijn geweest, maar het te doen met de vormen van wet en recht, de macht te gebruiken om onschuldigen te vermoorden, die hun bescherming moest zijn, dat was een ontzettende beroving van het gericht en van de gerechtigheid, en toch wordt ons nog gezegd, dat wij er ons niet over moeten verwonderen, Ecclesiastes 5:7. De misdaad, die zij hem ten laste moeten leggen, is dat hij God en de koning gelasterd heeft, 1 Kings 21:10, een samengestelde lastering. Zij kon toch gewis geen betekenis van lastering vinden in het antwoord dat hij aan Achab had gegeven, alsof hem zijn wijngaard te weigeren gelijk stond met de koning te lasteren, en Gods wet als reden op te geven voor zijn weigering een lasteren was van God. Neen, zij brengt in het geheel geen grond bij voor de beschuldiging, al was er ook geen schijn van waarheid in. De getuigen moeten er een eed op doen, aan Naboth moet niet vergund worden iets tot zijn verdediging te zeggen, of de getuigen een kruisverhoor te doen ondergaan, onmiddellijk moet hij, onder voorwendsel van de algemene verfoeiing van de misdaad, buiten de stad gevoerd en gestenigd worden. Zijn lasteren van God zou hem zijn leven hebben doen verbeuren, maar niet zijn bezitting, daarom moet hem ook hoogverraad ten laste gelegd worden in de koning te lasteren, waarvoor zijn bezitting verbeurd werd verklaard, zodat Achab nu zijn wijngaard kon hebben. Nooit zijn goddeloze orders meer goddeloos ten uitvoer gebracht, dan deze door de magistraten van Jizreël. Zij hebben de orders niet eens betwist, noch er bezwaren tegen aangevoerd, hoewel zij zo blijkbaar onrechtvaardig waren, maar ze in alle opzichten stipt uitgevoerd, hetzij omdat zij de wreedheid van Izebel vreesden, of omdat zij Naboths Godsvrucht haatten, of misschien wel om beide. Zij deden gelijk als geschreven was in de brieven, 1 Kings 21:11, 1 Kings 21:12, hebben geen bezwaar gemaakt om het te doen, en ontmoetten ook geen zwarigheid bij de uitvoering, met grote bekwaamheid hebben zij het schelmstuk volbracht. Zij stenigden hem met stenen, dat hij stierf, 1 Kings 21:13, en naar het schijnt, zijn zonen met hem, of na hem, want toen God kwam om de bloeddorstigen te zoeken, bevinden wij dit artikel opgegeven in de rekening: Ik heb gezien het bloed van Naboth en het bloed van zijn zonen, 2 Kings 9:26. Misschien werden zij heimelijk vermoord, opdat zij huns vaders bezitting niet zouden opeisen of een klacht zouden indienen over het oprecht dat hem was aangedaan. Laat deze treurige geschiedenis ons een aanleiding wezen:
a. Om verbaasd te staan over de goddeloosheid van de goddelozen en de macht van Satan in de kinderen van de ongehoorzaamheid. Met welk een heilige verontwaardiging kunnen wij vervuld zijn, om "goddeloosheid te zien op de plaats van het gericht," Ecclesiastes 3:16.
b. Om te treuren over het harde lot van de onschuldig verdrukten, en "onze tranen te mengen met de tranen van de verdrukten en dergenen, die geen trooster hebben, terwijl aan de zijde van hun verdrukkers macht is," Ecclesiastes 4:1.
c. Ons leven en onze vertroostingen ter bewaring over te geven aan God, want de onschuld zelf zal niet altijd onze veiligheid zijn.
d. Ons te verblijden in het geloof aan een toekomend oordeel, wanneer onrechtvaardige oordelen, zoals dit, herzien zullen worden. Thans zien wij dat "er rechtvaardigen zijn, wie het wedervaart naar het werk van de goddelozen," Ecclesiastes 8:14, maar in die grote dag zal alles in orde worden gebracht.
III. Naboth uit de weg geruimd zijnde, gaat Achab bezit nemen van zijn wijngaard.
1. Geheel onverschillig en onbekommerd zenden de oudsten van Jizreël bericht aan Izebel, als een aangename tijding voor haar, Naboth is gestenigd en is dood, 1 Kings 21:14. Laat ons hier opmerken dat even onderdanig en gehoorzaam als de oudsten van Jizreël waren aan de orders van Izebel, die zij van Samaria zond om Naboth te vermoorden, de oudsten van Samaria later waren aan de orders van Jehu, die hij van Jizreël zond, om de zeventig zonen van Achab te vermoorden, behalve dat deze moord niet langs wettelijke weg plaats had, 2 Kings 10:6, 2 Kings 10:7 Deze tirannen, die door hun goddeloze orders het geweten van hun ondergeschikte magistraten verderven, zullen misschien ten slotte bevinden dat het lot zich tegen henzelf keert, en dat zij, die niet aarzelen om een wrede daad voor hen te plegen, even bereid zullen zijn om een wrede daad tegen hen te plegen.
2. Izebel, geheel verheugd dat haar plan zo goed geslaagd is, brengt aan Achab bericht dat Naboth niet leeft maar dood is, zo sta dan op, en bezit erfelijk zijn wijngaard, 1 Kings 21:15. Hij zou er door een van zijn beambten bezit van hebben kunnen nemen, maar hij is zo ingenomen met deze vermeerdering van zijn bezitting, dat hijzelf naar Jizreël reist om bezit er van te nemen, en hij schijnt er zelfs in staatsie heengegaan te zijn, alsof hij een grote overwinning had behaald, want Jehu gedenkt lang daarna dat hij en Bidkar hem toen vergezeld hebben, 2 Kings 9:25. Indien Naboths zonen allen ter dood gebracht waren, achtte Achab zich gerechtigd tot de bezitting, ob defectum sanguinis (zoals onze wet het uitdrukt). Indien niet, dan eiste hij haar evenwel op ob delictum criminis, daar Naboth als misdadiger is gestorven. Of indien hij door geen van beide er een goed recht op had, dan zal Izebels absolute macht het hem geven, en wie durft zich daartegen verzetten? Macht gaat dikwijls boven recht, en wonderbaar is de lankmoedigheid Gods, die het toelaat. God is gewis te rein van ogen dan dat Hij de ongerechtigheid zou zien, en toch zwijgt Hij voor een poos, "als de goddeloze die verslindt, die rechtvaardiger is dan hij," Habakkuk 1:13.
Verzen 5-16
1 Koningen 21:5-16Niets dan onheil is te verwachten, als Izebel in het verhaal optreedt, Izebel de vervloekte, 2 Kings 9:34.
I. Onder voorwendsel van haar bedroefde echtgenoot te vertroosten, voedt zij zijn hoogmoed en hartstocht, en blaast het vuur aan van zijn bederf. Het voegde haar kennis te nemen van zijn verdriet en naar de oorzaak er van te vragen, 1 Kings 21:5. Diegenen hebben de plichten en de genegenheid van de huwelijksbetrekking vergeten, die niet in elkaars verdrietelijkheden delen. Hij zegt haar wat hem deert, 1 Kings 21:6, maar verzwijgt Naboths reden voor zijn weigering, die weigering voorstellende als kwaadwilligheid, terwijl zij toch slechts voortkwam uit nauwgezetheid van geweten ik zal hem u niet geven, terwijl hij gezegd had: ik mag hem u niet geven. Hoe! zegt Izebel, 1 Kings 21:7, regeert gij over Israël! Sta op en eet brood. Zij doet goed met hem op te wekken om zijn droefgeestigheid van zich af te schudden, niet neer te zinken onder zijn last, gerust en goedsmoeds te zijn, wat het ook was dat hem griefde, het tobben er over zal het niet wegnemen, terwijl opgeruimdheid hem verlichting kon aanbrengen. De reden, die zij er voor aanvoert is: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Hieraan kan een goede betekenis worden gegeven: "Past het zo'n groot vorst als gij zijt, om terneergeslagen te zijn wegens zo'n nietige zaak? Gij maakt uzelf te schande en onteert uw kroon, het is beneden u om van zo'n nietige zaak zoveel notitie te nemen. Zijt gij geschikt om Israël te regeren, die niet beter over uw eigen hartstochten heersen kunt? Of hebt gij zo'n rijk land als koning tot uw beschikking, en kunt gij niet buiten die wijngaard?" Wij moeten leren rustig te zijn onder tegenspoed of teleurstelling door de gedachte aan de zegeningen en voorrechten, die wij genieten, inzonderheid onze hoop op het koninkrijk. Maar zij bedoelde het in een slechte zin: "Regeert gij over Israël, en zal iemand uit uw onderdanen u iets weigeren waar gij lust in hebt? Zijt gij een koning? Het is beneden u te kopen en te betalen, en nog veel meer om te verzoeken en te bidden, maak gebruik van uw kroonrecht, en neem met geweld, wat gij niet goedschiks kunt krijgen, wreek de belediging in plaats van er over te treuren. Indien gij de waardigheid van een koning niet weet op te houden, zo laat het maar aan mij over, sta mij slechts toe gebruik te maken van uw naam, en ik zal u spoedig de wijngaard van Naboth geven, terecht of ten onrechte zal hij weldra in uw bezit zijn, zonder dat hij u iets zal kosten." Ongelukkig zijn die vorsten, en zeer snel worden zij ten verderve voortgezweept, die personen in hun omgeving hebben welke hen aanzetten tot daden van tirannie, en hen leren misbruik te maken van hun macht.
II. Om hem voldoening te verschaffen, beraamt en bewerkt zij de dood van Naboth, door niets minder dan zijn bloed kan de belediging worden uitgewist, die hij Achab had aangedaan, en zij dorst te meer naar zijn bloed vanwege zijn trouw aan de wet van de God van Israël. Indien zij het alleen op zijn land gemunt had, haar valse getuigen zouden het hem hebben kunnen doen verliezen door een valse akte van verkoop, (want zij kon met zo'n zwakke eis niet zijn opgetreden, of de oudsten van Jizreël zouden hem geldig verklaard hebben), maar "een overspeelster jaagt de kostelijke ziel," Proverbs 6:26. Wraak is zoet, Naboth moet sterven, sterven als een boosdoener, om haar te bevredigen.
1. Nooit werden door een vorst goddelozer orders gegeven dan die, welke Izebel aan de magistraten van Jizreël zond, 1 Kings 21:8, 1 Kings 21:9, 1 Kings 21:10. Zij leent het geheimzegel, maar de koning zal niet weten wat zij er mee gaat doen, het is mogelijk, dat dit niet de eerste keer was, dat hij het haar geleend heeft, maar dat zij er ook de volmachten mee getekend had voor de terdoodbrenging van de profeten. Zij gebruikt de naam van de koning, wetende dat de zaak hem genoegen zal doen als zij geschied is, maar zij was toch bevreesd dat hij gewetensbezwaar zou hebben tegen de wijze waarop zij geschieden moest. Kortom, zij beveelt hun op hun trouw Naboth ter dood te brengen, zonder er hun een reden voor op te geven. Indien zij getuigen had gezonden om een beschuldiging tegen hem in te brengen, de rechters zouden misleid zijn kunnen worden, en hun vonnis zou veeleer hun ongeluk dan hun misdaad zijn geweest, maar hen te noodzaken zelf de valse getuigen, zonen Belials, te vinden, zelf hen om te kopen en dan vonnis te vellen op het getuigenis, dat zij wisten vals te zijn was zo'n onbeschaamd trotseren van alles wat rechtvaardig en heilig is, als waarvan-naar wij hopen-in geen enkele geschiedenis de gelijkenis gevonden zal worden. Zij moet de oudsten van Jizreël beschouwd hebben als mannen, die alle gevoel voor eerlijkheid en deugd verloren hadden, als zij verwachtte dat die orders opgevolgd zullen worden. Maar zij geeft hun het middel aan de hand om het te doen, daar zij zowel de listigheid van de slang als haar gif in zich had.
A. Het moet gedaan worden onder een schijn van Godsdienst. "Roept een vasten uit, geeft aan uw stad te kennen dat gij vreest, dat een zwaar oordeel over u zal komen, dat gij moet trachten af te wenden, niet alleen door gebed maar door de ban te ontdekken en van uit uw midden weg te doen. Zegt dat gij vreest dat er een grote misdadiger onder u is, die niet bekend is, om wiens wil God vertoornd is op uw stad. Gebiedt het volk om, indien zij zo iemand kennen, hem bij deze plechtige gelegenheid aan te geven, zo hun de welvaart van de stad ter harte gaat, en dan eindelijk Naboth als de verdachte persoon aan te wijzen, waarschijnlijk omdat hij zich niet met zijn naburen verenigt in hun aanbidding. Dat kan dan tot voorwendsel dienen om hem op de hoogste plaats van het volk te zetten, hem voor de rechtbank te brengen. Laat dan uitgeroepen worden dat, zo iemand de rechters inlichting kan geven tegen de gevangene, en bewijzen kan dat hij de Achan is, hij gehoord zal worden, en laat dan de getuigen verschijnen om tegen hem te getuigen." Er is geen slechtheid zo laag, zo afschuwelijk, of men heeft soms de Godsdienst als dekmantel er voor gebruikt. Wij moeten volstrekt niet te erger denken van vasten en bidden, omdat dit soms zo ergerlijk misbruikt werd, maar wel zoveel te erger van de boze bedoelingen, die er soms onder verscholen waren.
B. Het moet ook onder een schijn van gerechtigheid gedaan worden, en met de formaliteiten van een wettelijk proces. Indien zij tot hen gezonden had om sommigen van hun bandieten te huren, roekeloze booswichten om hem te vermoorden, hem `s avonds, als hij op straat kwam, te doorsteken, het zou al erg genoeg zijn geweest, maar het te doen met de vormen van wet en recht, de macht te gebruiken om onschuldigen te vermoorden, die hun bescherming moest zijn, dat was een ontzettende beroving van het gericht en van de gerechtigheid, en toch wordt ons nog gezegd, dat wij er ons niet over moeten verwonderen, Ecclesiastes 5:7. De misdaad, die zij hem ten laste moeten leggen, is dat hij God en de koning gelasterd heeft, 1 Kings 21:10, een samengestelde lastering. Zij kon toch gewis geen betekenis van lastering vinden in het antwoord dat hij aan Achab had gegeven, alsof hem zijn wijngaard te weigeren gelijk stond met de koning te lasteren, en Gods wet als reden op te geven voor zijn weigering een lasteren was van God. Neen, zij brengt in het geheel geen grond bij voor de beschuldiging, al was er ook geen schijn van waarheid in. De getuigen moeten er een eed op doen, aan Naboth moet niet vergund worden iets tot zijn verdediging te zeggen, of de getuigen een kruisverhoor te doen ondergaan, onmiddellijk moet hij, onder voorwendsel van de algemene verfoeiing van de misdaad, buiten de stad gevoerd en gestenigd worden. Zijn lasteren van God zou hem zijn leven hebben doen verbeuren, maar niet zijn bezitting, daarom moet hem ook hoogverraad ten laste gelegd worden in de koning te lasteren, waarvoor zijn bezitting verbeurd werd verklaard, zodat Achab nu zijn wijngaard kon hebben. Nooit zijn goddeloze orders meer goddeloos ten uitvoer gebracht, dan deze door de magistraten van Jizreël. Zij hebben de orders niet eens betwist, noch er bezwaren tegen aangevoerd, hoewel zij zo blijkbaar onrechtvaardig waren, maar ze in alle opzichten stipt uitgevoerd, hetzij omdat zij de wreedheid van Izebel vreesden, of omdat zij Naboths Godsvrucht haatten, of misschien wel om beide. Zij deden gelijk als geschreven was in de brieven, 1 Kings 21:11, 1 Kings 21:12, hebben geen bezwaar gemaakt om het te doen, en ontmoetten ook geen zwarigheid bij de uitvoering, met grote bekwaamheid hebben zij het schelmstuk volbracht. Zij stenigden hem met stenen, dat hij stierf, 1 Kings 21:13, en naar het schijnt, zijn zonen met hem, of na hem, want toen God kwam om de bloeddorstigen te zoeken, bevinden wij dit artikel opgegeven in de rekening: Ik heb gezien het bloed van Naboth en het bloed van zijn zonen, 2 Kings 9:26. Misschien werden zij heimelijk vermoord, opdat zij huns vaders bezitting niet zouden opeisen of een klacht zouden indienen over het oprecht dat hem was aangedaan. Laat deze treurige geschiedenis ons een aanleiding wezen:
a. Om verbaasd te staan over de goddeloosheid van de goddelozen en de macht van Satan in de kinderen van de ongehoorzaamheid. Met welk een heilige verontwaardiging kunnen wij vervuld zijn, om "goddeloosheid te zien op de plaats van het gericht," Ecclesiastes 3:16.
b. Om te treuren over het harde lot van de onschuldig verdrukten, en "onze tranen te mengen met de tranen van de verdrukten en dergenen, die geen trooster hebben, terwijl aan de zijde van hun verdrukkers macht is," Ecclesiastes 4:1.
c. Ons leven en onze vertroostingen ter bewaring over te geven aan God, want de onschuld zelf zal niet altijd onze veiligheid zijn.
d. Ons te verblijden in het geloof aan een toekomend oordeel, wanneer onrechtvaardige oordelen, zoals dit, herzien zullen worden. Thans zien wij dat "er rechtvaardigen zijn, wie het wedervaart naar het werk van de goddelozen," Ecclesiastes 8:14, maar in die grote dag zal alles in orde worden gebracht.
III. Naboth uit de weg geruimd zijnde, gaat Achab bezit nemen van zijn wijngaard.
1. Geheel onverschillig en onbekommerd zenden de oudsten van Jizreël bericht aan Izebel, als een aangename tijding voor haar, Naboth is gestenigd en is dood, 1 Kings 21:14. Laat ons hier opmerken dat even onderdanig en gehoorzaam als de oudsten van Jizreël waren aan de orders van Izebel, die zij van Samaria zond om Naboth te vermoorden, de oudsten van Samaria later waren aan de orders van Jehu, die hij van Jizreël zond, om de zeventig zonen van Achab te vermoorden, behalve dat deze moord niet langs wettelijke weg plaats had, 2 Kings 10:6, 2 Kings 10:7 Deze tirannen, die door hun goddeloze orders het geweten van hun ondergeschikte magistraten verderven, zullen misschien ten slotte bevinden dat het lot zich tegen henzelf keert, en dat zij, die niet aarzelen om een wrede daad voor hen te plegen, even bereid zullen zijn om een wrede daad tegen hen te plegen.
2. Izebel, geheel verheugd dat haar plan zo goed geslaagd is, brengt aan Achab bericht dat Naboth niet leeft maar dood is, zo sta dan op, en bezit erfelijk zijn wijngaard, 1 Kings 21:15. Hij zou er door een van zijn beambten bezit van hebben kunnen nemen, maar hij is zo ingenomen met deze vermeerdering van zijn bezitting, dat hijzelf naar Jizreël reist om bezit er van te nemen, en hij schijnt er zelfs in staatsie heengegaan te zijn, alsof hij een grote overwinning had behaald, want Jehu gedenkt lang daarna dat hij en Bidkar hem toen vergezeld hebben, 2 Kings 9:25. Indien Naboths zonen allen ter dood gebracht waren, achtte Achab zich gerechtigd tot de bezitting, ob defectum sanguinis (zoals onze wet het uitdrukt). Indien niet, dan eiste hij haar evenwel op ob delictum criminis, daar Naboth als misdadiger is gestorven. Of indien hij door geen van beide er een goed recht op had, dan zal Izebels absolute macht het hem geven, en wie durft zich daartegen verzetten? Macht gaat dikwijls boven recht, en wonderbaar is de lankmoedigheid Gods, die het toelaat. God is gewis te rein van ogen dan dat Hij de ongerechtigheid zou zien, en toch zwijgt Hij voor een poos, "als de goddeloze die verslindt, die rechtvaardiger is dan hij," Habakkuk 1:13.
Verzen 17-29
1 Koningen 21:17-29In deze verzen kunnen wij opmerken:
I. Het zeer slechte karakter, dat aan Achab toegeschreven wordt, 1 Kings 21:25, 1 Kings 21:26, hetgeen hier voorkomt om God te rechtvaardigen in het zware oordeel, dat over hem wordt uitgesproken, en te tonen dat, hoewel het uitgesproken werd bij gelegenheid van zijn zonde in de zaak van Naboth (die maar al te zeer geleek op Davids zonde in de zaak van Uria), God hem toch niet zo zwaar gestraft zou hebben, indien hij niet ook schuldig was aan veel andere zonden, in het bijzonder aan afgoderij, terwijl David, behalve in die een zaak, gedaan heeft wat recht was in de ogen des Heeren. Maar wat Achab betreft, er was niemand geweest gelijk Achab, zo vernuftig en zo ijverig in de zonde en die er als het ware een beroep van maakte, er handel in dreef, hij had zichzelf verkocht om te doen dat kwaad was in de ogen des Heeren, dat is: hij maakte zich tot slaaf van zijn lusten, en stond evenzeer onder hun bevelen als iedere dienstknecht onder de bevelen staat van zijn meester. Hij was geheel overgegeven aan de zonde en, zo hij er slechts het genot van kon hebben, wilde hij er ook wel de bezoldiging van hebben, die de dood is, Romans 6:23. De uitnemende apostel Paulus klaagt, dat hij "verkocht was onder de zonde" Romans 7:14, als een arme gevangene tegen zijn wil, maar Achab was het vrijwillig, hij had zichzelf verkocht aan de zonde, het was zijn keus, zijn eigen vrijwillige doen, hij onderwierp zich aan de heerschappij van de zonde. Het was geen verontschuldiging voor hem, dat Izebel, zijn huisvrouw, hem ophitste om goddeloos te doen, en hem in vele opzichten nog slechter maakte dan hij anders geweest zou zijn. Tot welk een toppunt van goddeloosheid is hij niet gekomen, die zo'n tonder van bederf had in zijn hart, en zo'n verleidster aan zijn borst om er vuur in te slaan. In vele dingen heeft hij slecht gedaan, maar zeer gruwelijk deed hij door achter de afgoden te wandelen naar alles wat de Amorieten gedaan hadden, zij onzedelijkheid was Godtergend, maar zijn afgoderij was dit in de hoogste mate. Zeer treurig was de toestand van Israël nu een vorst van zo'n karakter over hen heerste.
II. De boodschap, waarmee Elia tot hem gezonden werd, toen hij Naboths wijngaard in bezit ging nemen, 1 Kings 21:17. Totnutoe heeft God gezwegen. Hij heeft de brieven van Izebel niet onderschept, noch het proces van de oudsten van Jizreël gestuit, maar nu wordt Achab bestraft, zijn zonde hem ordelijk voor ogen gesteld.
1. De persoon, die gezonden wordt is Elia. Een profeet van mindere rang werd met boodschappen van goedertierenheid tot hem gezonden, 1 Kings 20:13. Maar de vader van de profeten wordt tot hem gezonden om hem in verhoor te nemen wegens zijn moord en hem te veroordelen.
2. De plaats is Naboths wijngaard, de tijd juist het ogenblik toen hij er bezit van ging nemen, op die tijd en op die plaats moet hem zijn oordeel bekend worden gemaakt. Door bezit te gaan nemen erkende hij alles wat er geschied was, en maakte hij zich schuldig `ex post facto -als medeplichtige nadat de daad geschied is." Daar werd hij, als het ware, gegrepen in het bedrijven van het onrecht, op heterdaad betrapt, en daarom zal de overtuiging met des te meer kracht tot hem komen. "Wat hebt gij in deze wijngaard te doen? Welk goed kunt gij er van verwachten, nu hij met bloed verkregen is, Habakkuk 2:12, en gij "de eigenaar er van het leven hebt doen verliezen?" Job 31:39. Nu hij zich ging verlustigen in zijn onrechtvaardig verkregen goed, en orders gaf om de wijngaard in een moestuin te verkeren, "zal zijn spijs in zijn ingewand veranderd worden. God zal over hem de hitte zijns toorns zenden, over hem regenen op zijn spijs" Job 20:14, Job 20:23. Laat ons zien wat er tussen hen voorviel.
A. Achab geeft lucht aan zijn toorn tegen Elia, geraakt in drift op de aanblik van hem, en in plaats van zich voor de profeet te verootmoedigen, zoals hem gevoegd zou hebben 2 Chronicles 36:1-12, gaat hij hem beledigen en trotseren, hem toeroepende: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand? 1 Kings 21:20. Dit toont aan:
a. Dat hij hem haatte. De laatste maal, dat wij hen tezamen zagen, zijn zij als goede vrienden gescheiden, 1 Kings 18:46. Toen had Achab de reformatie gesteund, en daarom was toen alles wel tussen hem en de profeet maar nu was hij in de afgoderij teruggevallen, en was hij slechter dan ooit. Zijn geweten zei hem dat hij God tot zijn vijand had gemaakt, en daarom kon hij niet verwachten dat Elia zijn vriend zou zijn. Zeer ellendig is de toestand van die mens, die het woord Gods tot zijn vijand heeft gemaakt, en zeer ongelukkig is hij, die de bedienaren van dat woord tot zijn vijanden rekent, omdat zij "hem de waarheid zeggen," Galatians 4:16. Achab had zich verkocht aan de zonde, en was besloten zich aan zijn koop te houden, hij kon de man niet verdragen, die hem zou helpen om weer vrij te worden.
b. Dat hij hem vreesde. Hebt gij mij gevonden? Te kennen gevende dat hij hem zoveel mogelijk vermeed, en het nu angstwekkend voor hem was om hem te zien. Zijn aanblik was voor hem wat het schrift op de muur was voor Belsazar, het maakte dat de glans van zijn gezicht zich veranderde, dat zijn gedachten hem verschrikten, de banden van zijn lenden los werden, en zijn knieën tegen elkaar aanstootten. Nooit was een arme schuldenaar of misdadiger zo ontsteld op het gezicht van de beambte, die hem kwam arresteren. De mensen hebben het zichzelf te wijten, als zij God en Zijn woord tot een verschrikking voor zich maken.
B. Elia kondigt Gods toorn aan over Achab. Ik heb u gevonden, zegt hij, 1 Kings 21:20, vermits gij uzelf verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des Heeren. Zij, die zich overgeven aan de zonde, zullen gewis vroeg of laat gevonden, ontdekt worden en wel tot hun onuitsprekelijke verschrikking. Achab wordt nu evenals Naboth voor het gericht gesteld, en hij siddert meer dan Naboth gesidderd heeft.
a. Elia vindt de aanklacht tegen hem bewezen door de daad zelf, en verklaart hem schuldig, 1 Kings 21:19. Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Hij wordt hier beschuldigd van moord op Naboth, en het kon hem niet baten te zeggen dat de wet hem gedood heeft (het verdraaide, verdorven recht is het hoogste onrecht) of dat, zo hij ten onrechte vervolgd was, het niet zijn doen is geweest, dat hij er niets van heeft geweten, want het was om hem te behagen, dat het gedaan was, en hij had getoond dat het hem welgevallig was, en zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan alles wat in de onrechtvaardige vervolging van Naboth geschied is. Hij heeft doodgeslagen, want hij heeft een erfelijke bezitting ingenomen. Als hij die hof neemt, neemt hij er ook de schuld mede. "Terra transit cum onere-de grond met de lasten," die er aan verbonden is.
b. Hij spreekt het vonnis over hem uit: dat zijn geslacht ten verderve gebracht en uitgeroeid zal worden, 1 Kings 21:21. Dat zijn huis gelijk gemaakt zal worden aan de huizen van zijn goddeloze voorgangers, Jerobeam en Baesa, 1 Kings 21:22, dat zij, die in de stad sterven, door de honden gegeten zullen worden, en die in het veld sterven, zullen door de vogelen des hemels gegeten worden, 1 Kings 21:24, hetgeen voorzegd is van Jerobeams huis, 1 Kings 14:11, en van Baesa's huis, 1 Kings 16:4. Dat inzonderheid Izebel door de honden verslonden zal worden, 1 Kings 21:23, hetgeen vervuld werd, 2 Kings 9:36, en wat Achab zelf betreft, de honden zullen zijn bloed lekken op de plaats waar de honden Naboths bloed gelekt hebben, 1 Kings 21:19, uw bloed, ja het uwe, al is het ook koninklijk bloed, al doet het uw aderen zwellen van hoogmoed, en al kookt het in uw hart van toorn, weldra zal het een gastmaal zijn voor de honden, hetgeen vervuld werd, 1 Kings 22:38. Dit duidt aan dat hij een geweldige dood zal sterven, met bloed ten grave zal dalen, en dat schande over hem zal komen, het vooruitzicht waarvan wel een grote vernedering moest wezen voor een hoogmoedig man. Het meest wordt hier de nadruk gelegd op straffen na de dood die wel alleen het lichaam betroffen, maar misschien bedoeld waren als aanduiding van de rampzalige toestand van de ziel na de dood.
III. Achabs verootmoediging onder het oordeel, dat over hem was uitgesproken, en de gunstige boodschap, die hem hierop gezonden werd.
1. Achab was een soort van boetvaardige. De boodschap, die Elia hem in de naam van God heeft overgeleverd, bracht hem voor het ogenblik in angst, zodat hij zijn kleren scheurde en een zak om zijn lichaam legde, 1 Kings 21:27. Nog was hij een trots verhard zondaar, en toch aldus tenondergebracht, God kan het hardste hart doen sidderen, en de hoogmoedigsten er toe brengen om zich te vernederen. Zijn woord is levend en krachtig, en als het Hem behaagt kan Hij het als "een vuur en een hamer" maken, Jeremiah 23:29. Het heeft Felix doen sidderen. Achab nam het gewaad en het voorkomen aan van een boetvaardige, en toch was zijn hart niet veranderd, niet verootmoedigd. Een weinig later bevinden wij dat hij een getrouw profeet haat, 1 Kings 22:8. Het is niets nieuws een vertoning en een belijdenis van berouw en bekering te vinden, waar toch de waarheid en het wezen er van ontbreken. Achabs berouw was slechts wet door de mensen gezien kon worden: hebt gij gezien, zegt God tot Elia, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht? Het was slechts uitwendig, de kleren waren gescheurd, maar niet het hart. Een geveinsde kan zeer ver gaan in zijn uitwendig waarnemen van heilige plichten, en toch achterblijven.
2. Hierdoor verkreeg hij uitstel, dat ik een soort van vergeving kan noemen. Wel was het slechts een uitwendig berouw (treurende over het oordeel, maar niet over de zonde), wel heeft hij zijn afgoden niet verlaten, noch de wijngaard aan Naboths erfgenamen teruggegeven, maar toch heeft hij hiermede enigermate God geëerd, en daar heeft God nota van genomen, en Hij gebood aan Elia om er nota van te nemen, Hebt gij gezien dat Achab zich vernedert? 1 Kings 21:29. Uit aanmerking daarvan zal de bedreigde ondergang van zijn huis, waarvoor nog geen tijd was bepaald, uitgesteld worden tot de dagen van zijn zonen. Het vonnis zal niet herroepen, maar de uitvoering er van uitgesteld worden.
a. Dit openbaart de grote goedheid van God en Zijn bereidwilligheid om genade te betonen, die hier roemt tegen het oordeel. Aan deze slechte man wordt gunst betoond, opdat God Zijn goedheid groot zou maken, zegt bisschop Sanderson, op gevaar zelfs van Zijn andere Goddelijke volmaaktheden alsof, zegt hij, God nog liever zou willen dat men Hem voor onheilig, onwaar, of onrechtvaardig (hoewel Hij dit alles niet is) dan voor onbarmhartig zou aanzien.
b. Dit leert ons nota te nemen van hetgeen goed is, zelfs bij hen, die niet zo goed zijn als zij behoorden te wezen, laat dit goede, voorzover het gaat, geprezen worden. c. Dit geeft een reden aan waarom slechte mensen soms lang voorspoed hebben. God beloont hun uitwendige diensten met uitwendige zegeningen.
d. Dit is een aanmoediging voor allen, die in waarheid bekeerd zijn en ongeveinsd in het heilig Evangelie geloven. Indien een man, die slechts ten dele boetvaardig is, met uitstel van straf naar huis wordt gezonden, dan voorzeker zal een oprecht boetvaardige gerechtvaardigd afgaan naar zijn huis.
Verzen 17-29
1 Koningen 21:17-29In deze verzen kunnen wij opmerken:
I. Het zeer slechte karakter, dat aan Achab toegeschreven wordt, 1 Kings 21:25, 1 Kings 21:26, hetgeen hier voorkomt om God te rechtvaardigen in het zware oordeel, dat over hem wordt uitgesproken, en te tonen dat, hoewel het uitgesproken werd bij gelegenheid van zijn zonde in de zaak van Naboth (die maar al te zeer geleek op Davids zonde in de zaak van Uria), God hem toch niet zo zwaar gestraft zou hebben, indien hij niet ook schuldig was aan veel andere zonden, in het bijzonder aan afgoderij, terwijl David, behalve in die een zaak, gedaan heeft wat recht was in de ogen des Heeren. Maar wat Achab betreft, er was niemand geweest gelijk Achab, zo vernuftig en zo ijverig in de zonde en die er als het ware een beroep van maakte, er handel in dreef, hij had zichzelf verkocht om te doen dat kwaad was in de ogen des Heeren, dat is: hij maakte zich tot slaaf van zijn lusten, en stond evenzeer onder hun bevelen als iedere dienstknecht onder de bevelen staat van zijn meester. Hij was geheel overgegeven aan de zonde en, zo hij er slechts het genot van kon hebben, wilde hij er ook wel de bezoldiging van hebben, die de dood is, Romans 6:23. De uitnemende apostel Paulus klaagt, dat hij "verkocht was onder de zonde" Romans 7:14, als een arme gevangene tegen zijn wil, maar Achab was het vrijwillig, hij had zichzelf verkocht aan de zonde, het was zijn keus, zijn eigen vrijwillige doen, hij onderwierp zich aan de heerschappij van de zonde. Het was geen verontschuldiging voor hem, dat Izebel, zijn huisvrouw, hem ophitste om goddeloos te doen, en hem in vele opzichten nog slechter maakte dan hij anders geweest zou zijn. Tot welk een toppunt van goddeloosheid is hij niet gekomen, die zo'n tonder van bederf had in zijn hart, en zo'n verleidster aan zijn borst om er vuur in te slaan. In vele dingen heeft hij slecht gedaan, maar zeer gruwelijk deed hij door achter de afgoden te wandelen naar alles wat de Amorieten gedaan hadden, zij onzedelijkheid was Godtergend, maar zijn afgoderij was dit in de hoogste mate. Zeer treurig was de toestand van Israël nu een vorst van zo'n karakter over hen heerste.
II. De boodschap, waarmee Elia tot hem gezonden werd, toen hij Naboths wijngaard in bezit ging nemen, 1 Kings 21:17. Totnutoe heeft God gezwegen. Hij heeft de brieven van Izebel niet onderschept, noch het proces van de oudsten van Jizreël gestuit, maar nu wordt Achab bestraft, zijn zonde hem ordelijk voor ogen gesteld.
1. De persoon, die gezonden wordt is Elia. Een profeet van mindere rang werd met boodschappen van goedertierenheid tot hem gezonden, 1 Kings 20:13. Maar de vader van de profeten wordt tot hem gezonden om hem in verhoor te nemen wegens zijn moord en hem te veroordelen.
2. De plaats is Naboths wijngaard, de tijd juist het ogenblik toen hij er bezit van ging nemen, op die tijd en op die plaats moet hem zijn oordeel bekend worden gemaakt. Door bezit te gaan nemen erkende hij alles wat er geschied was, en maakte hij zich schuldig `ex post facto -als medeplichtige nadat de daad geschied is." Daar werd hij, als het ware, gegrepen in het bedrijven van het onrecht, op heterdaad betrapt, en daarom zal de overtuiging met des te meer kracht tot hem komen. "Wat hebt gij in deze wijngaard te doen? Welk goed kunt gij er van verwachten, nu hij met bloed verkregen is, Habakkuk 2:12, en gij "de eigenaar er van het leven hebt doen verliezen?" Job 31:39. Nu hij zich ging verlustigen in zijn onrechtvaardig verkregen goed, en orders gaf om de wijngaard in een moestuin te verkeren, "zal zijn spijs in zijn ingewand veranderd worden. God zal over hem de hitte zijns toorns zenden, over hem regenen op zijn spijs" Job 20:14, Job 20:23. Laat ons zien wat er tussen hen voorviel.
A. Achab geeft lucht aan zijn toorn tegen Elia, geraakt in drift op de aanblik van hem, en in plaats van zich voor de profeet te verootmoedigen, zoals hem gevoegd zou hebben 2 Chronicles 36:1-12, gaat hij hem beledigen en trotseren, hem toeroepende: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand? 1 Kings 21:20. Dit toont aan:
a. Dat hij hem haatte. De laatste maal, dat wij hen tezamen zagen, zijn zij als goede vrienden gescheiden, 1 Kings 18:46. Toen had Achab de reformatie gesteund, en daarom was toen alles wel tussen hem en de profeet maar nu was hij in de afgoderij teruggevallen, en was hij slechter dan ooit. Zijn geweten zei hem dat hij God tot zijn vijand had gemaakt, en daarom kon hij niet verwachten dat Elia zijn vriend zou zijn. Zeer ellendig is de toestand van die mens, die het woord Gods tot zijn vijand heeft gemaakt, en zeer ongelukkig is hij, die de bedienaren van dat woord tot zijn vijanden rekent, omdat zij "hem de waarheid zeggen," Galatians 4:16. Achab had zich verkocht aan de zonde, en was besloten zich aan zijn koop te houden, hij kon de man niet verdragen, die hem zou helpen om weer vrij te worden.
b. Dat hij hem vreesde. Hebt gij mij gevonden? Te kennen gevende dat hij hem zoveel mogelijk vermeed, en het nu angstwekkend voor hem was om hem te zien. Zijn aanblik was voor hem wat het schrift op de muur was voor Belsazar, het maakte dat de glans van zijn gezicht zich veranderde, dat zijn gedachten hem verschrikten, de banden van zijn lenden los werden, en zijn knieën tegen elkaar aanstootten. Nooit was een arme schuldenaar of misdadiger zo ontsteld op het gezicht van de beambte, die hem kwam arresteren. De mensen hebben het zichzelf te wijten, als zij God en Zijn woord tot een verschrikking voor zich maken.
B. Elia kondigt Gods toorn aan over Achab. Ik heb u gevonden, zegt hij, 1 Kings 21:20, vermits gij uzelf verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des Heeren. Zij, die zich overgeven aan de zonde, zullen gewis vroeg of laat gevonden, ontdekt worden en wel tot hun onuitsprekelijke verschrikking. Achab wordt nu evenals Naboth voor het gericht gesteld, en hij siddert meer dan Naboth gesidderd heeft.
a. Elia vindt de aanklacht tegen hem bewezen door de daad zelf, en verklaart hem schuldig, 1 Kings 21:19. Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Hij wordt hier beschuldigd van moord op Naboth, en het kon hem niet baten te zeggen dat de wet hem gedood heeft (het verdraaide, verdorven recht is het hoogste onrecht) of dat, zo hij ten onrechte vervolgd was, het niet zijn doen is geweest, dat hij er niets van heeft geweten, want het was om hem te behagen, dat het gedaan was, en hij had getoond dat het hem welgevallig was, en zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan alles wat in de onrechtvaardige vervolging van Naboth geschied is. Hij heeft doodgeslagen, want hij heeft een erfelijke bezitting ingenomen. Als hij die hof neemt, neemt hij er ook de schuld mede. "Terra transit cum onere-de grond met de lasten," die er aan verbonden is.
b. Hij spreekt het vonnis over hem uit: dat zijn geslacht ten verderve gebracht en uitgeroeid zal worden, 1 Kings 21:21. Dat zijn huis gelijk gemaakt zal worden aan de huizen van zijn goddeloze voorgangers, Jerobeam en Baesa, 1 Kings 21:22, dat zij, die in de stad sterven, door de honden gegeten zullen worden, en die in het veld sterven, zullen door de vogelen des hemels gegeten worden, 1 Kings 21:24, hetgeen voorzegd is van Jerobeams huis, 1 Kings 14:11, en van Baesa's huis, 1 Kings 16:4. Dat inzonderheid Izebel door de honden verslonden zal worden, 1 Kings 21:23, hetgeen vervuld werd, 2 Kings 9:36, en wat Achab zelf betreft, de honden zullen zijn bloed lekken op de plaats waar de honden Naboths bloed gelekt hebben, 1 Kings 21:19, uw bloed, ja het uwe, al is het ook koninklijk bloed, al doet het uw aderen zwellen van hoogmoed, en al kookt het in uw hart van toorn, weldra zal het een gastmaal zijn voor de honden, hetgeen vervuld werd, 1 Kings 22:38. Dit duidt aan dat hij een geweldige dood zal sterven, met bloed ten grave zal dalen, en dat schande over hem zal komen, het vooruitzicht waarvan wel een grote vernedering moest wezen voor een hoogmoedig man. Het meest wordt hier de nadruk gelegd op straffen na de dood die wel alleen het lichaam betroffen, maar misschien bedoeld waren als aanduiding van de rampzalige toestand van de ziel na de dood.
III. Achabs verootmoediging onder het oordeel, dat over hem was uitgesproken, en de gunstige boodschap, die hem hierop gezonden werd.
1. Achab was een soort van boetvaardige. De boodschap, die Elia hem in de naam van God heeft overgeleverd, bracht hem voor het ogenblik in angst, zodat hij zijn kleren scheurde en een zak om zijn lichaam legde, 1 Kings 21:27. Nog was hij een trots verhard zondaar, en toch aldus tenondergebracht, God kan het hardste hart doen sidderen, en de hoogmoedigsten er toe brengen om zich te vernederen. Zijn woord is levend en krachtig, en als het Hem behaagt kan Hij het als "een vuur en een hamer" maken, Jeremiah 23:29. Het heeft Felix doen sidderen. Achab nam het gewaad en het voorkomen aan van een boetvaardige, en toch was zijn hart niet veranderd, niet verootmoedigd. Een weinig later bevinden wij dat hij een getrouw profeet haat, 1 Kings 22:8. Het is niets nieuws een vertoning en een belijdenis van berouw en bekering te vinden, waar toch de waarheid en het wezen er van ontbreken. Achabs berouw was slechts wet door de mensen gezien kon worden: hebt gij gezien, zegt God tot Elia, dat Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht? Het was slechts uitwendig, de kleren waren gescheurd, maar niet het hart. Een geveinsde kan zeer ver gaan in zijn uitwendig waarnemen van heilige plichten, en toch achterblijven.
2. Hierdoor verkreeg hij uitstel, dat ik een soort van vergeving kan noemen. Wel was het slechts een uitwendig berouw (treurende over het oordeel, maar niet over de zonde), wel heeft hij zijn afgoden niet verlaten, noch de wijngaard aan Naboths erfgenamen teruggegeven, maar toch heeft hij hiermede enigermate God geëerd, en daar heeft God nota van genomen, en Hij gebood aan Elia om er nota van te nemen, Hebt gij gezien dat Achab zich vernedert? 1 Kings 21:29. Uit aanmerking daarvan zal de bedreigde ondergang van zijn huis, waarvoor nog geen tijd was bepaald, uitgesteld worden tot de dagen van zijn zonen. Het vonnis zal niet herroepen, maar de uitvoering er van uitgesteld worden.
a. Dit openbaart de grote goedheid van God en Zijn bereidwilligheid om genade te betonen, die hier roemt tegen het oordeel. Aan deze slechte man wordt gunst betoond, opdat God Zijn goedheid groot zou maken, zegt bisschop Sanderson, op gevaar zelfs van Zijn andere Goddelijke volmaaktheden alsof, zegt hij, God nog liever zou willen dat men Hem voor onheilig, onwaar, of onrechtvaardig (hoewel Hij dit alles niet is) dan voor onbarmhartig zou aanzien.
b. Dit leert ons nota te nemen van hetgeen goed is, zelfs bij hen, die niet zo goed zijn als zij behoorden te wezen, laat dit goede, voorzover het gaat, geprezen worden. c. Dit geeft een reden aan waarom slechte mensen soms lang voorspoed hebben. God beloont hun uitwendige diensten met uitwendige zegeningen.
d. Dit is een aanmoediging voor allen, die in waarheid bekeerd zijn en ongeveinsd in het heilig Evangelie geloven. Indien een man, die slechts ten dele boetvaardig is, met uitstel van straf naar huis wordt gezonden, dan voorzeker zal een oprecht boetvaardige gerechtvaardigd afgaan naar zijn huis.